De Voorzitter. – Het eerste punt op de agenda van vandaag is het verslag (A7-0133/2010) van Vincent Peillon, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de Unie voor het Middellandse Zeegebied [2009/2215(INI)]. Ik geef onze rapporteur vier minuten spreektijd.
Vincent Peillon, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn hartelijke dank betuigen aan alle collega’s die betrokken zijn geweest bij dit verslag; het is echt een gezamenlijk werkstuk. Wij hebben 28 compromisvoorstellen ingediend, die de strategische visie die we aan dit verslag en aan onze inzet voor het Middellandse Zeegebied willen geven niet hebben verwaterd, maar juist hebben verrijkt. Ik wil dan ook mijn erkentelijkheid betuigen aan Marietta Giannakou van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten), Ivo Vajgl van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, aan Hélène Flautre, en aan de rapporteurs voor advies van de Commissie internationale handel, Marielle De Sarnez, en van de Commissie industrie, Niki Tzavela.
Voor ons was het van belang om over het voetlicht te brengen dat hier voor Europa strategische belangen op het spel staan. Het is namelijk niet alleen zo dat het zuiden ons nodig heeft; wij hebben het zuiden ook nodig, vooral in crisistijden. En als we willen komen to een langetermijnvisie, als we duurzame groei willen bereiken in een multipolaire wereld, dan hebben wij ook het zuiden nodig.
Europa moet zich ertoe verbinden van de Unie voor het Middellandse Zeegebied een ruimte van vrede, veiligheid en welvaart te maken voor 800 miljoen inwoners en dat als langetermijnprioriteit te beschouwen. Dit gemeenschappelijke streven heeft ons verenigd omdat we weten dat de economische belangen, de demografische belangen, de geopolitieke belangen die op het spel staan, evenals de sociale en culturele belangen, zo groot zijn dat we in staat moeten zijn samen te werken met het gebied aan de overkant van de Middellandse Zee. Voor ons is dit ook een kwestie van cultuur en beschaving.
Wij weten dat het Parlement zich in de afgelopen twee jaar bewust is geweest van de moeilijkheden bij de totstandbrenging van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Wij zijn de conflicten die plaatsvinden in het zuiden niet uit de weg gegaan, maar wij wilden heel duidelijk maken dat de benadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied – concrete projecten, gelijke vertegenwoordiging van het noorden en het zuiden in besluitvormingsinstanties, de mogelijkheid om bijvoorbeeld Israëliërs en Palestijnen om dezelfde tafel te krijgen – de juiste methode was om bij te dragen aan het oplossen van conflicten, en dat we verder niet aan deze Unie voor het Middellandse Zeegebied moesten vragen alle doelstellingen tegelijkertijd na te streven en dat ze zich moest richten op deze specifieke activiteiten.
In dit project – en ik hoop echt dat de tweede top van staatshoofden en regeringsleiders op 7 juni in Barcelona zal doorgaan – hebben wij als Europees Parlement een krachtige boodschap willen richten tot de staatshoofden en regeringsleiders door hun op het hart te drukken dat deze top een succes moet worden. Wij hebben de koers uitgestippeld die ons momenteel noodzakelijk lijkt. We moeten allereerst een aantal obstakels uit de weg ruimen, en daartoe behoren uiteraard de financiële en economische omstandigheden.
Daarom hoopt het Europees Parlement dat de Europese Unie een financiële toezegging doet die zich verhoudt tot wat er op het spel staat, allereerst wat betreft de resterende financiële vooruitzichten 2007-2013, en dat in de financiële vooruitzichten 2014-2020 de vastleggingen van de Unie fors worden verhoogd om de zes grote projecten die op tafel liggen tot een goed einde te brengen. We moeten de economische en wettelijke omgeving verbeteren. We moeten de regionale zuid-zuid-integratie verbeteren. We moeten daarnaast, afgezien van de economische situatie, nieuwe politieke omstandigheden scheppen en daarom leggen we de nadruk op culturele integratie, onderwijs, culturele projecten en de rechten van mannen en vrouwen.
De conclusie is dat Europa in deze crisis blijk moet geven van verziendheid en ruimdenkendheid. We mogen de lange termijn niet opofferen aan de korte termijn. We moeten onze verantwoordelijkheden nemen. Europa heeft het zuiden nodig.
Štefan Füle, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is mij een genoegen mij vandaag tot u te richten over de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het door Vincent Peillon opgestelde verslag. Deze waardevolle bijdrage van het Europees Parlement komt precies op het juiste moment, aangezien daarin een aantal belangrijke uitdagingen worden uiteengezet die de Unie voor het Middellandse Zeegebied de komende maanden te wachten staan. Ik ben het overigens volstrekt eens met de inleiding van uw verslag over dat debat, mijnheer Peillon.
Nu het Verdrag van Lissabon van kracht is beschikt de Europese Unie over een krachtiger en meer samenhangende institutionele identiteit en een mandaat om op mondiaal niveau doeltreffender te werk te gaan. Tegelijkertijd streven de meeste regeringen in het Middellandse Zeegebied een ambitieuze economische hervormingsagenda na en draagt het Europees nabuurschapsbeleid eraan bij dat de verhoudingen tussen de Europese Unie en haar buurlanden veranderen.
Sinds 2004 zijn de politieke contacten zichtbaarder en intensiever geworden. De handel is, gesteund door een stabiel proces van liberalisering en convergentie van regelgeving, met meer dan 10 procent toegenomen. De hulp die door de Europese Unie wordt geboden is aangepast aan de hervormingsbehoeften van de partners, en de hoeveelheid steun is in het huidige financiële kader aanzienlijk toegenomen.
Dit hebben we bereikt in onze bilaterale betrekkingen. In het Middellandse Zeegebied is het echter nog meer dan elders nodig dat het netwerk van bilaterale betrekkingen tussen de Europese Unie en individuele buurlanden in het Middellandse Zeegebied wordt aangevuld met zuid-zuid-integratie en -samenwerking en de totstandbrenging van een werkelijk regionale economische ruimte. Regionale integratie kan een even belangrijke impuls geven als nationale hervormingen aan het verhogen van investeringen en groei waardoor de welvaartskloof tussen Europa en zijn mediterrane buurlanden wordt verkleind en grotere overeenstemming wordt bereikt over onze gemeenschappelijke waarden en onze democratische praktijken.
Zuid-zuid-integratie en intraregionale integratieprojecten, zoals de vrijhandelsovereenkomst met Agadir, zijn ook onontbeerlijk voor het creëren van de vijf miljoen banen die elk jaar nodig zijn om te voldoen aan de behoeften van jongeren in de regio. De oprichting van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, in 2008 in Parijs, heeft een nieuwe impuls gegeven aan het Europees-mediterraan partnerschap, heeft door een systeem van gedeeld voorzitterschap de gemeenschappelijke eigendom en de gedeelde verantwoordelijkheid krachtig bevorderd, heeft geleid tot meer aandacht voor concrete projecten en een technisch secretariaat opgeleverd voor de bevordering van regionale integratie en investeringen.
Zoals we allen weten is de uitvoering hiervan door de toegenomen spanningen in het Midden-Oosten vertraagd, al is er ook vooruitgang geboekt door het op gang brengen van de indirecte besprekingen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit. Er is nu ruimte voor de voorzichtige hoop dat de politieke omstandigheden in de regio meer bevorderlijk voor samenwerking zullen worden.
Tegen de achtergrond van belangrijke mondiale uitdagingen zoals de internationale economische en financiële crisis, de klimaatverandering en de energiezekerheid, zal de Unie voor het Middellandse Zeegebied de politieke situatie in het Midden-Oosten moeten behandelen, de operationele activiteiten van haar secretariaat van start moeten laten gaan en moeten beoordelen in hoeverre het partnerschap sinds juli 2008 vooruitgang heeft geboekt.
Dat biedt de mogelijkheid om onze gezamenlijke betrokkenheid bij en politieke bereidheid tot het tot stand brengen van een ruimte van vrede, stabiliteit en gedeelde welvaart in het Middellandse Zeegebied te herformuleren. Daartoe zouden de partners ook specifiek moeten kijken naar de toekomstige ontwikkeling van de Unie en naar wat zij aan projecten, banen en groei zou kunnen opleveren.
Het Middellandse Zeegebied is uiterst dynamisch en de jongere generatie heeft behoefte aan meer banen en betere mogelijkheden. Jongeren vragen om meer verantwoording en democratische vertegenwoordiging, beter onderwijs en meer bewegingsvrijheid om te kunnen reizen en studeren. Hun eisen zijn niet altijd gemakkelijk te verwezenlijken, maar zij zijn uiteindelijk degenen die zouden moeten profiteren van onze collectieve aanpak.
Als we praktische projecten uitvoeren, zoals het toegankelijk maken van water-, voedsel- en energiebronnen en het verbeteren van de bescherming van burgers, zal dat in het belang van onze burgers zijn.
Het streven van de Unie voor het Middellandse Zeegebied is dat burgers, ondernemers, niet-gouvernementele organisaties, universiteiten en bovenal jongeren deel gaan uitmaken van de voorhoede van de maatschappij, van samenwerkingsverbanden en van de economische ontwikkeling. Ook door middel van de volledige deelname en betrokkenheid van gekozen vertegenwoordigers moet een grotere betrokkenheid van de burgers worden gerealiseerd.
Daarom gelooft de Commissie sterk in een vitale en krachtige parlementaire dimensie die de democratische legitimiteit van het partnerschap versterkt. De rol van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering dient verder verstevigd te worden en haar werkzaamheden dienen beter te worden afgestemd met de andere organen van het partnerschap.
We willen allen dat de Unie goed functioneert, en we weten allen dat de Unie zal worden beoordeeld op haar vermogen om concrete projecten voor de regio op te zetten. De energieverbindingen, de snelwegen op zee om de zuidelijke mediterrane havenfaciliteiten te verbinden met de Europese, en het mediterrane plan voor zonne-energie bieden aanzienlijke mogelijkheden in de zin van extra investeringen, het scheppen van banen en het versterken van handelsbetrekkingen. Indien we die mogelijkheden willen benutten, is het van belang dat de particuliere sector en de belangrijkste financiële instellingen nauw samenwerken. Om dit te verwezenlijken hebben we één katalysator nodig, en dat is het secretariaat van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.
Na verscheidene maanden hard werken door de 43 Euro-mediterrane partners zijn we er uiteindelijk in geslaagd het secretariaat een wettelijke status te verlenen, de secretaris-generaal te benoemen en een voorlopige begroting voor de werkzaamheden van het secretariaat goed te keuren. Aan de wortels van de betrekkingen met onze mediterrane partnerlanden ligt onze wens om de veiligheid, groei en stabiliteit in de regio te bevorderen. Maar daarnaast is er de vaste overtuiging dat we deel uitmaken van een nog ambitieuzer project: het opbouwen van een vreedzame regio en het bevestigen van onze gemeenschappelijke doelstellingen en waarden.
Ik ben ervan overtuigd dat we met behulp van de inzet van het Europees Parlement en in samenwerking met de parlementen van de Europese lidstaten en van onze partners, en gesteund door de drijvende kracht van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering, deze uitdaging het hoofd kunnen bieden.
Marielle De Sarnez, rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de top van Barcelona staat inderdaad op losse schroeven. Het Israëlisch-Palestijns conflict werpt inderdaad zijn schaduw vooruit, maar dat maakt niet uit. De Unie voor het Middellandse Zeegebied is het enige mogelijke recept waarover we beschikken om de ontwikkeling van de landen in het zuiden te versnellen, hun onderlinge banden te versterken en de dialoog aan weerszijden van de Middellandse Zee te verbeteren. De regio moet meer overeenkomsten aangaan op het gebied van economische ontwikkeling en culturele uitwisseling. Ze heeft behoefte aan concrete toekomstgerichte projecten waarvoor mensen warmlopen en waarbij meer landen betrokken zijn.
Vanuit die gedachte moeten we er alles aan doen om publieke en private investeringen te bevorderen. Ook de Europese Commissie zal actiever moeten worden en zich nadrukkelijker moeten profileren als investeerder. Daarnaast zal ze bij de voorbereiding van een nieuwe generatie associatieovereenkomsten meer oog moeten hebben voor de effecten van het liberaliseringsproces.
Tot slot moet de overeenkomst van Agadir worden uitgebreid om de uitwisseling tussen de zuidelijke landen te intensiveren. In het landbouwbeleid moet het streven naar voedselsoevereiniteit gehandhaafd blijven en zoals we allemaal weten is energie een cruciale sector. Het is van belang dat de projecten in de eerste plaats het belang van deze landen dienen, opdat ze inspelen op hun behoeften en daardoor bijdragen aan hun ontwikkeling, ondanks de problemen, of beter gezegd vanwege de problemen. Er is dringender dan ooit behoefte aan de herstart van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.
Niki Tzavela, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, in ons verslag over de Euro-mediterrane markt bevestigen wij ons voorstel om de fundamentele infrastructuren die een economie haar eenheid en samenhang verlenen, te behouden en te ontwikkelen. Het is interessant om vast te stellen dat in deze economische crisis de conjunctuur heel duidelijk aantoont dat er samenhang is in het zuiden en zich daar gemeenschappelijke kenmerken voordoen. Dat mogen wij niet uit het oog verliezen bij toekomstige ontwikkelingen.
In mijn verslag wordt vooral de nadruk gelegd op vloeibaar aardgas, dat op zeer korte termijn de drijvende kracht van de economie van de Euro-mediterrane markt kan worden, niet alleen als energiebron maar ook als verkoopproduct. Hetzelfde geldt voor hernieuwbare energiebronnen en een andere vorm van economie voor de Euro-mediterrane ruimte, ofschoon we hier eerder over de korte termijn spreken. Nog één opmerking: voor Noord-Europa heeft de Unie een goed onderbouwde energiestrategie en -politiek. Wat Zuid-Europa betreft, mijnheer de commissaris, laten de energiestrategie en -politiek nog heel wat te wensen over.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Marietta Giannakou, namens de PPE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Peillon en de rapporteurs van de andere commissies, mevrouw De Sarnez en mevrouw Tzavela, complimenteren met hun werk. Het verslag over de Unie voor het Middellandse Zeegebied is erg belangrijk omdat het is toegespitst op onmiddellijke en meetbare doelstellingen waarmee zeer concrete resultaten kunnen worden geboekt. Daarom dringt het Parlement met dit verslag aan op de vaststelling van een specifieke begroting in het kader van de financiële vooruitzichten en op ondersteuning van het in Barcelona gevestigde secretariaat van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, en natuurlijk vraagt het te voorkomen dat de diverse conflicten het eigenlijke doel van de Unie beïnvloeden, te weten ontwikkeling, bevordering van de individuele rechten en mensenrechten, culturele uitwisseling, energiezekerheid en al hetgeen de volkeren van het Middellandse Zeebekken met elkaar verbindt.
De Raad en het Spaanse voorzitterschap, dat naar ik veronderstel een bijzondere belangstelling heeft voor de Unie voor het Middellandse Zeegebied, zijn vandaag afwezig en ik moet zeggen dat hun afwezigheid mij verbaast. De Raad had hier moeten zijn om te luisteren naar de rapporteur en de corapporteurs en naar alle andere opmerkingen. Hier wordt namelijk een poging gedaan om de moeilijkheden te overwinnen die de noodzakelijke vooruitgang bij de programma´s hebben tegengehouden.
Het conflict tussen Palestina en Israël kan natuurlijk niet via de Unie voor het Middellandse Zeegebied worden opgelost, maar door de aanwezigheid van medewerkers van het secretariaat is er hoop dat onze inspanningen om de Unie voor het Middellandse Zeegebied vooruit te helpen aan de hand van eerder genoemde criteria niet door de conflicten onder druk worden gezet.
Het is bijzonder belangrijk dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied een boodschap uitzendt waarin sprake is van democratische ontwikkeling, gelijkheid van mannen en vrouwen en het streven naar een maatschappelijk middenveld in de Noord-Afrikaanse landen.
Raimon Obiols, namens de S&D-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wat mij het meest bevalt aan dit verslag – met de complimenten aan de rapporteur, Vincent Peillon – is dat het heel precies en concreet is. Het zou mooi zijn geweest als de precisie van dit document zich ook zou hebben uitgestrekt tot het onderwerp ervan, te weten de Unie voor het Middellandse Zeegebied.
Immers, het minste dat kan worden gezegd is dat er op dit moment in de Unie voor het Middellandse Zeegebied opmerkelijk veel onduidelijk is. Ik denk dat de leiders, die hopelijk op 7 juli in Barcelona bijeen zullen komen, er goed aan zouden doen om zich te houden aan de precieze en concrete prioriteiten die in het verslag-Peillon worden genoemd.
In de eerste plaats de politieke context. De Unie voor het Middellandse Zeegebied kan niet voortdurend maar geblokkeerd en verlamd blijven door het conflict in het Midden-Oosten, maar tegelijkertijd kan de Unie dat conflict ook niet negeren. De Unie moet, voor zover mogelijk, een positieve bijdrage leveren aan de oplossing van het conflict.
In de tweede plaats moeten er op professionele en intelligente wijze goede projecten worden ontwikkeld.
In de derde plaats moeten er voldoende financiële middelen worden gevonden en toegezegd.
En in de vierde plaats moet er verder worden gewerkt aan een goede relatie, zonder obstakels, zonder tegenstellingen, waarin juist naar synergieën wordt gezocht tussen de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de mediterrane structuren van de Europese Unie.
In verband met deze vier centrale punten, vier essentiële uitdagingen, moet er duidelijkheid worden geschapen en overeenstemming worden bereikt, en ik ben van mening dat dit verslag een goed instrument en een goede routekaart is voor het bereiken van die overeenstemming.
Ivo Vajgl, namens de ALDE-Fractie. – (SL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Füle, ik wil allereerst rapporteur Peillon bedanken voor zijn constructieve, open en creatieve betrokkenheid die tot dit verslag heeft geleid. Ik hoop dat het niet alleen interessant zal zijn voor degenen die hebben geholpen met het opstellen ervan, maar ook voor anderen. Het verslag gaat over een gebied dat gedurende de geschiedenis een dynamisch centrum van cultureel en geestelijk leven en van economische en commerciële innovatie is geweest. Op dit moment is het echter helaas de bron van talloze problemen die ons allemaal en de rest van de wereld aangaan en die we graag opgelost zouden zien.
De Unie voor het Middellandse Zeegebied is een belangrijk project, maar het heeft helaas niet zo snel vooruitgang geboekt als we hadden gehoopt. Ik zou graag zien dat de oprichting van het secretariaat in Barcelona wordt gevolgd door snelle vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de prioritaire projecten. De projecten moeten de drijvende kracht achter of de doelstelling van het werk van de Unie voor het Middellandse Zeegebied zijn. Tegelijkertijd moeten we echter erkennen dat er nog onopgeloste kwesties van politieke aard zijn, in het bijzonder de Palestijnse kwestie en de onbepaalde status van de Westelijke Sahara, en dat deze de vereiste voortgang hebben belemmerd. Daarom moeten we ons inspannen voor meer dialoog, meer tolerantie en het opbouwen van vertrouwen in de regio.
In dat opzicht zou het Europees Parlement zeker een belangrijke en actieve rol kunnen spelen en ik hoop dat alle betrokken partijen dit Parlement zullen verwelkomen als een van de spelers die kunnen helpen het probleem op te lossen.
Tot slot wil ik toevoegen dat het van groot belang is dat we voldoende aandacht besteden aan de toekomstige generaties, dat we de uitwisseling van studenten in het kader van de Unie van het Middellandse Zeegebied bevorderen en steun geven aan de EMUNI-universiteit en de deelname van vooraanstaande instellingen, het hoger onderwijs en culturele fora. Dat zal ons helpen het wederzijdse begrip en de onderlinge verbondenheid te versterken.
Malika Benarab-Attou, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Unie voor het Middellandse Zeegebied is nog nooit zo essentieel geweest voor onze toekomst als op dit moment. Wij hebben samen geprobeerd in het verslag over de Unie voor het Middellandse Zeegebied een andere visie op dat gebied uit te dragen. Het is veel meer dan een vrijhandelszone, het is een Unie die berust op de gemeenschappelijke beschaving van mensen die fundamentele waarden delen.
Ik wil het hebben over de grootste belemmering voor onze mediterrane ambities, namelijk het geweld tegen de Palestijnen, die door Israël bezet, verdreven en gedood worden zonder dat Europa zijn historische verantwoordelijkheid in dit conflict neemt en zich echt inzet voor vrede door de Palestijnse staat te erkennen overeenkomstig de internationale wetten waarop onze democratieën zijn gebaseerd.
De komende week zal een officiële delegatie van het Parlement afreizen naar de Gazastrook, in een poging te begrijpen waarom de honderden miljoen euro’s aan hulp die de Europeanen naar de Palestijnen sturen, niet aankomen in de scholen en ziekenhuizen van Gaza die ik in januari van dit jaar heb bezocht. Ik ben geschokt en verbijsterd over het besluit van de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken om op gezag van de Israëlische ambassade niet met de delegatie van ons Parlement naar Gaza te gaan, zonder de leden van zijn commissie – van wie ik er één ben – noch de medevoorzitters van deze delegatie hiervan op de hoogte te stellen.
Door de delegatie van het Parlement in Gaza te boycotten, brengt de voorzitter van onze commissie ons hele Parlement in diskrediet, terwijl het in een resolutie over het verslag-Goldstone zijn veroordeling heeft uitgesproken over het feit dat contacten met de bevolking van Gaza worden geblokkeerd en heeft geëist dat de blokkade onmiddellijk wordt opgeheven. We mogen deze resolutie en het standpunt van het Parlement niet vergeten.
In deze omstandigheden vraag ik om het aftreden van de heer Albertini als voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, waarvan ik deel uitmaak, aangezien hij niet heeft voldaan aan de eisen die dit ambt stelt.
Wat heeft het voor zin verkiezingen te financieren en er waarnemers heen te sturen als we vervolgens weigeren de personen te erkennen die de stembus hebben verkozen boven de wapens?
Tot slot staat nog iets anders een unie voor een echt verbroederd Middellandse Zeegebied in de weg, namelijk de slachtoffers die tijdens de oversteek vanuit het zuiden verdrinken, deels vanwege het feit dat Europese grenzen voor hen hermetisch afgesloten zijn. Ons huidige migratiebeleid is niet langer te handhaven. We moeten, zoals het UNDP bepleit, een mobiliteit voor burgers uit het zuiden mogelijk maken die gelijke tred houdt met onze eigen mobiliteit naar het zuiden. Laten we trouw zijn aan ons project en aan onze waarden. Onze kinderen zullen ons er dankbaar voor zijn en als volksvertegenwoordigers zullen wij trots op onszelf kunnen zijn.
Willy Meyer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Unie voor het Middellandse Zeegebied wordt geconfronteerd met objectieve belemmeringen en wat ik van de Europese Unie, van alle instellingen en van dit Parlement vraag is vastberadenheid, veel vastberadenheid bij hun pogingen om die belemmeringen weg te nemen.
De eerste en belangrijkste belemmering – daar bestaat geen twijfel over en dat hebben ook andere afgevaardigden gezegd – wordt gevormd door de conflicten: het Palestijnse conflict in het licht van de houding van de Israëlische regering, die stelselmatig het internationaal recht schendt, evenals de akkoorden die Israël zelf heeft ondertekend, zoals het akkoord van Annapolis over de nederzettingen, en daarnaast het conflict in de Westelijke Sahara en wel degelijk ook de militaire bezetting van het noorden van de Republiek Cyprus. Dat zijn objectieve belemmeringen voor elke instelling die beide zijden van de Middellandse Zee met elkaar wil verbinden. Zolang deze conflicten niet worden opgelost, vormen ze een reële belemmering.
Onze fractie vraagt om een groter engagement, om meer energie tegenover alle spelers die verantwoordelijk zijn voor de niet-naleving van het internationaal recht.
Maar ook mogen we niet vergeten dat er nog een ander objectief probleem is, namelijk de economische en sociale ongelijkheden in het hele Middellandse Zeegebied. Ik denk dat elke formule om deze ongelijkheden in de handel aan te pakken waarbij wordt geprobeerd om eenvoudigweg vrijhandelsakkoorden te sluiten niet de goede weg is. De goede weg zou zijn om die ongelijkheden in aanmerking te nemen en handelsakkoorden te sluiten op basis van complementariteit en solidariteit. Want de omstandigheden van veel landen aan de Middellandse Zee zijn die van absolute armoede en marginalisering.
Maar ik blijf zeggen dat een groter engagement van de Europese Unie in die slepende conflicten van essentieel belang is – ik bedoel Palestina, ik bedoel de Westelijke Sahara. Er zijn zelfs conflicten, zoals dat van de Westelijke Sahara, waarin de Europese Unie simpelweg helemaal niets doet. En niet alleen doet de Europese Unie niets, ze verhoogt zelfs de gevorderde status die Marokko op dit moment heeft en ook probeert ze, in het geval van Israël, de associatieovereenkomst op te waarderen tot een gevorderde status.
Nikolaos Salavrakos, namens de EFD-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik moet de rapporteur, de heer Peillon, complimenteren met zijn waardevolle verslag. Zoals bekend is het Middellandse Zeebekken een kruispunt van vele beschavingen, maar het is tevens een zenuwcentrum, een ‘ketel’ die al jaren aan de kook is. De klimaatverandering, de economische en financiële crisis, immigratie, verontreiniging, overbevissing, aantasting van het natuurlijk milieu: ziehier enkele van de problemen waarmee de Europese en niet-Europese bewoners van het Middellandse Zeebekken te kampen hebben.
Bijzonder belang dient te worden gehecht aan het vraagstuk van illegale immigratie en doeltreffende grenscontroles in de mediterrane landen, met name Griekenland en Italië, die voor illegale immigranten toegangspoorten tot de Europese Unie zijn. Aan de grenzen van deze landen wordt dagelijks strijd geleverd. Ook moet aandacht worden besteed aan de versterking van de energiesector, aan het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en aan het mediterrane programma voor zonne-energie, teneinde de economische ontwikkeling van de landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee te bevorderen.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Louis Bontes (NI). - In 2008 kondigde de Franse president Sarkozy aan dat hij een droom had gehad over de Unie voor de Middellandse Zee. Deze Unie moet een nieuw elan geven aan de doelstellingen van de Euro-mediterrane samenwerking, doelstellingen die gebaseerd zijn op de wederzijdse erkenning van gemeenschappelijke waarden zoals democratie, rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de mensenrechten.
Ik vraag mij af hoe je kunt spreken van gemeenschappelijke waarden als er in een land als Mauritanië geen sprake is van godsdienstvrijheid en de islam al meer dan duizend jaar de dienst uitmaakt. Volgens de grondwet is Syrië officieel een volksdemocratische en socialistisch georiënteerde eenheidsstaat. In de praktijk is Syrië echter een dictatuur. Marokko bezet de Westelijke Sahara en in Tunesië worden de mensenrechten geschonden. Met deze rij landen kan ik nog wel even doorgaan, maar dat red ik niet met de spreektijd.
Zijn dit landen met wie wij meer culturele uitwisseling willen? Landen met wie wij een vrije handelszone willen nastreven? En daarnaast het vrije verkeer van personen tussen de beide zijden van de Middellandse Zee willen bevorderen? Het resultaat zal zijn: nog meer islam in Europa. We mogen niet toestaan dat Europa Eurabië wordt, nu niet, nooit niet! Voordat deze droom een nachtmerrie wordt dient dit proces een halt te worden toegeroepen.
Dromen over de Middellandse Zee deden wij ook al in 1995 in de Barcelona-verklaring. Dit werd nog eens dunnetjes overgedaan in 2005. Behalve dat deze projecten de Europese belastingbetaler ettelijke miljarden hebben gekost, hebben zij tot niets geleid. Stop de verspilling van belastinggeld en stop met dromen! Trouwens, alle respect voor de heer Albertini, die een moedig standpunt heeft ingenomen. Hij heeft de steun van mijn fractie.
Salvatore Iacolino (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de Euro-mediterrane regio vormt een strategisch gebied in het EU-beleid: wij kunnen belangrijke kwesties, zoals die op het gebied van milieu, religieuze waarden, cultuur, infrastructuur, landbouw, energie, veiligheid en migratiestromen, niet het hoofd bieden zonder de verantwoordelijke medewerking van derde landen aan de Middellandse Zee.
Voor een samenwerkingskader is niettemin nog een lange weg te gaan; we zouden kunnen zeggen: van Barcelona naar Barcelona en verder. De Europese Unie moet zich meer inzetten voor het proces van herziening en verificatie van de afzonderlijke associatieovereenkomsten met derde landen aan de Middellandse Zee en moet de grote strategische projecten voor infrastructuur en havens financieren.
Anderzijds moeten we op krachtige wijze de vergelijkbare productiesectoren aan weerszijden van de Middellandse Zee beschermen, met name de landbouw, om een duurzame ontwikkeling en een zo uniform mogelijk regelgevingskader te waarborgen. Wij hopen daarom op een versterking van de rol van goed bestuur van de Europese Unie met betrekking tot de landen in het Middellandse Zeegebied, om een grondbeginsel te verdedigen, namelijk het samenwerkingsbeginsel, dat staat voor politiek succes en succes voor ondernemingen in een kader dat is versterkt door garanties voor persoonlijke bescherming.
Mevrouw Benarab-Attou mag de heer Albertini gerust aanvallen, maar ik wil haar adviseren dat te doen waar hij bij is, zodat de heer Albertini, die op gezaghebbende wijze de Commissie buitenlandse zaken leidt, zich kan verdedigen, want dat is een fundamenteel kenmerk van elk democratisch gekozen parlement.
Pier Antonio Panzeri (S&D). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik denk dat we een zeer belangrijke stap voorwaarts zetten als we dit verslag goedkeuren, dat ook zeer bruikbaar zal zijn met het oog op de topbijeenkomst in Barcelona op 7 juni, die zoals we weten moeilijk zal worden gezien de patstelling tussen de Israëliërs en de Palestijnen en ook omdat er wat onzekerheid en problemen bestaan over de omschrijving van de administratieve organisatie van de nieuwe secretariaatsstructuur.
Over deze problemen laat de heer Peillon zich in zijn verslag op de enig mogelijke manier uit: hij onderstreept enerzijds dat de conflicten geen belemmering mogen vormen voor de mogelijkheid om concreet verder te gaan richting multilaterale samenwerking in bepaalde sectoren en hij erkent anderzijds dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied geen volledig succes kan worden als deze conflicten niet worden opgelost.
De echte uitdaging ligt op dit moment dus in een duidelijke en sterke politieke verplichting, die moet voortkomen uit de topbijeenkomst in Barcelona en waardoor de structuren van de nieuwe instelling eindelijk in staat worden gesteld te functioneren en zich bezig te houden met het toekennen van de middelen die nodig zijn voor de grote projecten die haar belangrijkste doel vormen. Europa moet zich ervan bewust zijn dat het zijn politieke en economische inspanningen en zijn eigen belangen moet verleggen naar het zuiden, want daar liggen de oplossingen voor veel van de problemen die Europa op dit moment teisteren.
Niccolò Rinaldi (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de onafhankelijke onderzoeker Gabriele Del Grande publiceert op internet al jaren hoe veel mensen omkomen bij pogingen om de Middellandse Zee over te steken in boten die in handen zijn van de georganiseerde misdaad. Zijn nauwkeurige telling is opgelopen tot 4 200 slachtoffers, van wie er achttien zijn gevallen in maart van dit jaar: dat is een ware slachting.
Op Lampedusa verzorgt de oude beheerder van de begraafplaats al jaren vrijwillig een waardige begrafenis met een kruis en een bloem voor elk van de weinige teruggevonden stoffelijke overschotten. Deze twee Europese burgers doen hun werk ook uit onze naam, en doen hun werk om ons falende beleid te compenseren. Hun spontane inzet benadrukt de noodzaak van een beleid met een nieuwe structuur en inhoud, dat anders is dan het beleid van de gedwongen repatriëring op zee, dat is aangenomen door de Italiaanse regering, waarbij het internationaal recht is genegeerd en dat alleen maar bijdraagt aan de wanhoop van mensen.
De Unie voor het Middellandse Zeegebied zou daarom een nieuwe menselijkheid moeten vertegenwoordigen, rekening houdend met het feit dat we niet veel tijd meer hebben. Op dit moment is meer dan de helft van de bevolking van Marokko tot Turkije jonger dan achttien jaar. Het Middellandse Zeegebied zal dus snel veranderen.
Takis Hadjigeorgiou (GUE/NGL). – (EL) Ik wil allereerst de heer Peillon bedanken voor het werk dat hij heeft verricht. In het verslag worden de regeringen van de lidstaten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied opgeroepen om in een kader van wederzijds respect en begrip een open dialoog tot stand te brengen over de bevordering van de mensenrechten en de vrijheden, en daar geven wij steun aan. Tegelijkertijd wordt in het verslag echter geen enkel wezenlijk voorstel gedaan voor de aanpak van de huidige politieke problemen waarmee het gebied te kampen heeft. Ik begrijp de logica van de heer Peillon, de logica achter zijn woorden, die het op gang brengen van de Unie voor het Middellandse Zeegebied moeten bevorderen. Anderzijds is het een grote fout om de kop in het zand te steken en te doen alsof er niets aan de hand is in bijvoorbeeld Gaza. Dan laten wij de problemen ongemoeid.
Ik vrees dat wij in de Europese Unie geleidelijk aan met de problemen leren leven in plaats van ze op te lossen. Wij moeten de echte problemen die ons bezighouden dynamischer aanpakken. Nergens staat dat Israël moet zorgen voor een onmiddellijke, rechtvaardige en duurzame oplossing voor de Palestijnse kwestie. Nergens staat dat Turkije blijk moet geven van respect voor álle lidstaten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, zonder uitzondering. Het opnemen van een verwijzing naar de verplichting voor Turkije om zijn bezettingsmacht terug te trekken uit een lidstaat is niet alleen een kwestie van respect maar mijns inziens tevens een uiting van een noodzakelijk minimum aan Europese rechtvaardigheid.
Langs de kusten van de Middellandse Zee liggen duizenden steden en dorpen van verschillende culturen die de zee nu al meer dan tienduizend jaar met elkaar verbindt. Onder deze duizenden steden is er echter maar één die niet bewoond is, waar in plaats van mensen muizen, hagedissen en slangen wonen. De huizen van de mensen zijn samen met hun herinneringen aan het wegrotten. Overeind blijven enkel de dromen van duizenden mensen, van wie velen als vluchtelingen zijn gestorven. Is aandringen op teruggave van de stad Famagusta aan haar inwoners niet het minste dat wij kunnen doen voor degenen onder hen die nog in leven zijn? Dit zou een fundamentele eis moeten zijn in het verslag over de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Wij werken immers aan eenheid en niet aan tweedeling in het Middellandse Zeegebied.
(Spreker wordt door de voorzitter onderbroken)
Gerard Batten (EFD). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, initiatiefverslagen zijn meestal slechts gebakken lucht, maar indien ze worden aangenomen zijn ze een uiting van de politieke wil van het Europees Parlement.
In dit verslag wordt voorgesteld een unie van zeventien niet-EU-landen op te richten met een parlementaire vergadering en een secretariaat dat beschikt over middelen voor projecten met een werkelijk zeer ambitieus karakter. De financiering van deze programma’s zou miljarden euro’s gaan kosten, die vanzelfsprekend door de Europese burgers zouden moeten worden betaald. Waar dit geld vandaan zou moeten komen, wordt niet genoemd; de realiteit mag de fantasie niet verstoren.
Dit verslag is werkelijk waanzinnig! Voordat we het afdoen als een grap moeten we ons echter bedenken dat de Europese Unie krachtens het Verdrag van Lissabon het wettelijke recht heeft om dit soort verdragen te tekenen. Dit verslag doet een voorstel voor de oprichting van een unie van niet-Europese landen die later in de Europese Unie zou kunnen worden opgenomen. Dat is de werkelijke bedoeling van dit verslag.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, toen de Unie voor het Middellandse Zeegebied bijna twee jaar geleden werd opgericht, was het, zoals we weten, de bedoeling dat die zou aansluiten bij het proces van Barcelona. Dit moest zorgen voor nauwere betrekkingen tussen de landen rond de Middellandse Zee en de Europese Unie, maar kennelijk is dit proces vastgelopen door de conflicten tussen de Arabische landen en Israël. De Europese Unie heeft een associatieovereenkomst gesloten met Israël. Ook heeft zij het land financiële steun verleend, waaronder 440 miljoen euro voor de wederopbouw van de Gazastrook. De burgers van de EU vragen zich terecht af waarom hun belastinggeld in de Gazastrook wordt gepompt als alles daar met regelmaat wordt platgebombardeerd. Zij eisen dat daaruit consequenties worden getrokken. Het is ook mogelijk dat Hamas profiteert van dit geld.
Het is de Europese Unie in al die jaren niet gelukt als onpartijdige bemiddelaar op te treden in de Gazastrook. Nu dreigt ook nog de voor begin juni geplande topconferentie van de Unie voor het Middellandse Zeegebied in Barcelona te mislukken door het conflict tussen de Arabische landen en Israël. Juist in tijden van crisis is het volgens mij belangrijk dat plannen kritischer tegen het licht worden gehouden en zo nodig worden opgeschort. Miljoenenverslindende projecten die louter een prestigekwestie zijn, kunnen we ons in tijden van crisis niet veroorloven.
Dominique Baudis (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in het verlengde van het proces van Barcelona is de Unie voor het Middellandse Zeegebied een kans om onze betrekkingen met de landen ten oosten en zuiden van de Middellandse Zee te ontwikkelen. Zoals in het uitstekende verslag van Vincent Peillon wordt benadrukt, mogen we noch voor het potentieel, noch voor de risico’s van deze regio de ogen sluiten.
Laten we desondanks de tegenwoordigheid van geest hebben om te erkennen dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied in een impasse verkeert sinds de bombardementen op Gaza en met de voortgaande kolonisering van de Palestijnse gebieden. Het politieke proces zit muurvast. Het is niet eens zeker dat de voor juni geplande top in Barcelona doorgang zal vinden. Het zou me niet verbazen als we in de komende uren of dagen vernemen dat de top voor onbepaalde tijd is opgeschort. We moeten echter niet bij de pakken neer gaan zitten; de Europese Unie moet nadrukkelijker haar verantwoordelijkheden nemen om een politieke oplossing te vinden. We mogen niet toestaan dat de Verenigde Staten het politieke crisisbeheer in deze regio, onze regio, monopoliseren terwijl wij ons beperken tot haar ontwikkeling. Onze veiligheid en groei zijn afhankelijk van de ontwikkeling en de stabiliteit van het Middellandse Zeegebied en daarom blijft de Unie voor het Middellandse Zeegebied het beste instrument dat we tot onze beschikking hebben.
Maria Eleni Koppa (S&D). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur complimenteren met zijn zeer volledige verslag. De Unie voor het Middellandse Zeegebied kan op beslissende wijze bijdragen aan de totstandbrenging van evenwichtige Euro-mediterrane betrekkingen en kan het onderlinge vertrouwen tussen de landen van het gebied helpen versterken. Het Middellandse Zeegebied moet een ruimte van vrede, stabiliteit en veiligheid zijn, een gebied waarin de democratische beginselen en de mensenrechten volledig worden geëerbiedigd. Dat er sociale en economische verschillen zijn tussen de mediterrane landen, staat buiten kijf. Door de economische crisis is de uitdaging zelfs nog groter geworden. Deze vereist een echte toenadering tussen de Unie en de mediterrane landen via ontwikkeling, samenwerking en handel. Daarnaast zijn energiezekerheid, bestrijding van de klimaatverandering en het mariene milieu terreinen waarop beslist nauw moet worden samengewerkt.
De Unie voor het Middellandse Zeegebied is natuurlijk geen kader waarbinnen regionale conflicten kunnen worden aangepakt. Maar het cultiveren van een geest van samenwerking, politieke dialoog en een gemeenschappelijke inzet voor concrete doelstellingen kunnen van beslissende invloed zijn op de opbouw van het vertrouwen dat absoluut noodzakelijk is als men duurzame oplossingen wil bewerkstellingen. Om dat doel te bereiken en de Unie voor het Middellandse Zeegebied te doen slagen zijn echter toereikende financiële middelen nodig. Ditmaal mogen wij daarbij niet nalatig zijn.
Bastiaan Belder (EFD). - Hartelijk dank dat ik er nog even tussen mag komen, want ik was verhinderd door een spoedzitting van het Bureau in uitgebreide samenstelling van de Commissie buitenlandse zaken. Dank voor uw begrip.
Mijnheer de Voorzitter, terecht staat het verslag van collega Peillon in paragraaf 5 ook stil bij de noodzaak van een rechtvaardige en duurzame oplossing voor het Arabisch-Israëlische conflict. De rapporteur roept de Europese Unie en alle lidstaten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied op zich optimaal hiervoor in te zetten. Als voorzitter van de Israël-delegatie wil ik zulke vredesbijdragen ook echt steunen, maar mijns inziens sorteren zij slechts effect wanneer er aan twee condities wordt voldaan, namelijk: a) dat onder de beoogde tweestatenoplossing klipp und klar de co-existentie wordt verstaan van een Joodse staat, Israël dus, en een Palestijnse; en b) dat de EU-lidstaten en die van de Unie voor het Middellandse Zeegebied een sfeer van wederzijds vertrouwen bevorderen tussen de conflictpartijen in het Midden-Oosten, waarbij de gemeenschappelijke bestrijding van het endemische kwaad van het antisemitisme, ongeacht onder welke vlag zich dat ook manifesteert, bijvoorbeeld onder antizionistische vlag, voorop moet staan. Je kunt nog zo veel Israëliërs en Palestijnen in je secretariaat hebben, voor wederzijds vertrouwen moeten wij gezamenlijk strijden. Dit is een lakmoestest.
Francisco José Millán Mon (PPE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, een precisering vooraf. Wat mij betreft had ofwel een vertegenwoordiger van het voorzitterschap van de Raad, ofwel misschien een vertegenwoordiger van het huidige Franse covoorzitterschap van de Unie voor het Middellandse Zeegebied vandaag aan dit debat moeten deelnemen. Ik betreur het zeer dat dit niet het geval is.
Dames en heren, voor de Europese Unie is het een prioriteit dat haar onmiddellijke omgeving een ruimte van vrede, welvaart, vrijheid en veiligheid is. Dat moet de hoofddoelstelling van deze Unie voor het Middellandse Zeegebied zijn, waarvan de tweede top hopelijk volgende maand zal worden gehouden.
Ik complimenteer de heer Peillon en ik dank hem met name voor zijn open en zeer constructieve benadering.
Ondanks de kleine afstand tussen de Europese Unie en de zuidelijke kust van de Middellandse Zee bestaan er grote verschillen op onder meer economisch, politiek, sociaal, demografisch en cultureel gebied. Enkele van deze ongelijkheden zijn het gevolg van ernstige tekortkomingen bij onze buurlanden.
Het is erg belangrijk om een dialoog en een nauwe samenwerking in het kader van de Unie voor het Middellandse Zeegebied te stimuleren, de grote gezamenlijke projecten in gang te zetten die de Unie heeft geselecteerd en op bilateraal gebied de associatieovereenkomsten te bevorderen om de relatie tussen de twee zijden te versterken en te bereiken dat deze ongelijkheden kleiner worden. Daarom moeten onze buren ook hervormingen doorvoeren. Niets doen en stil blijven zitten mag geen optie zijn.
Ik wil kort nog drie punten aanroeren. In de eerste plaats is het belangrijk om het secretariaat van de Unie in Barcelona zo snel mogelijk operationeel te maken.
In de tweede plaats – en dit houdt nauw verband met het voorafgaande – mag de Unie voor het Middellandse Zeegebied zich niet laten gijzelen door conflicten, zoals het conflict in het Midden-Oosten. De Unie voor het Middellandse Zeegebied kan bijdragen aan het vinden van een oplossing, maar pretendeert niet hét instrument voor de oplossing te zijn en mag ook niet worden geblokkeerd door deze conflicten.
In de derde en laatste plaats moet de Unie voor het Middellandse Zeegebied ook met prioriteit aandacht schenken aan het zogeheten vierde hoofdstuk van de Euro-mediterrane samenwerking, dat wil zeggen migratiestromen, veiligheid, sociale integratie en gerechtigheid.
De Voorzitter. – Ik wil de Raad graag verontschuldigen. De vertegenwoordiger van de Raad kon hier vandaag niet zijn omdat het donderdagmorgen is en het debat over dit verslag oorspronkelijk voor maandag op de agenda stond.
Bernd Posselt (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u vragen er in het kader van de trialoog op aan te dringen dat de Raad op donderdagochtend altijd vertegenwoordigd is. Bij een aantal voorzitterschappen van de Raad – fatsoenshalve zal ik niet zeggen welke dat waren – was de vertegenwoordiger zelfs op donderdagmiddag aanwezig. Ik vind dat de Raad bij het merendeel van de plenaire vergaderingen aanwezig hoort te zijn.
De Voorzitter. – Dank u, dat zal ik doen. Ik probeerde slechts te melden wat de Raad had gezegd. Ik zal doen wat u voorstelt. Hartelijk dank.
Josefa Andrés Barea (S&D). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, namens de Commissie internationale handel wil ik mevrouw De Sarnez bedanken voor de samenwerking.
De Unie voor het Middellandse Zeegebied, de versterking van de grote projecten en de ontwikkeling van de instellingen zijn meer dan ooit nodig. Meer dan ooit moeten we oplossingen vinden voor de crisis en antwoorden op het gebied van onderzoek, klimaatverandering, waterbeheer, nieuwe energiemodellen en duurzame ontwikkeling. Daarom moeten de economische en handelsbetrekkingen in het gebied worden bevorderd en bekrachtigd met maatregelen op de korte en middellange termijn, een vrijhandelszone, afschaffing van tariefmuren en het openen van de noord-noord- en de zuid-zuidmarkt.
Tijdens de top van Barcelona zal het Spaanse voorzitterschap de mogelijkheid bieden van een nieuwe overeenkomst, een nieuwe situatie, een nieuwe samenwerking, democratisering, economische en sociale oplossingen. De top van Barcelona kan ons de kans geven om leiderschap in het Middellandse Zeegebied te tonen.
Mario Mauro (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, op dit moment komt de nabijheid van de mediterrane volken met name tot uiting in het cruciale verschijnsel immigratie, zoals de heer Rinaldi reeds aangaf.
De Europese Unie moet dit beschouwen als een factor die prioriteit heeft, omdat de migratiestromen op menselijk, maatschappelijk, cultureel en economisch vlak kunnen leiden en hebben geleid tot problemen die van invloed zullen zijn op de toekomst van de twee tegenover elkaar gelegen oevers van de Middellandse Zee. De onderlinge nabijheid van de mediterrane volken komt ook tot uiting in de economische en maatschappelijke samenwerking binnen de Europese Economische Ruimte en tussen de Europese Unie en de mediterrane landen.
In dit verband moeten we door onze diepgewortelde aanwezigheid op alle niveaus in de regio een leidende rol kunnen spelen om te vermijden dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied de tegenstrijdigheden van Barcelona herhaalt. Hoe veel fouten zijn er niet gemaakt en hoe vaak hebben we niet gedacht dat we vooruitgang boekten terwijl we eigenlijk stappen terug deden?
We moeten dus allereerst een maatschappelijke, culturele en menselijke dialoog starten, gebaseerd op wederzijds begrip en het bevorderen van de positieve waarden die het fundament vormen van onze beschaving. Deze onmisbare factor staat of valt echter met het welslagen van de samenwerking, in eerste instantie op economisch vlak.
De toename van het aantal akkoorden en van de handel heeft de uitbreiding van de evenwichtige economische en maatschappelijke banden tussen de partijen bevorderd en zal deze blijven bevorderen. Daarnaast moeten we vanuit politiek oogpunt volhardend zijn in de onophoudelijke zoektocht naar een dialoog over veiligheidsbeleid, zodat er steeds hechtere banden tussen de betrokken landen tot stand kunnen worden gebracht.
De Voorzitter. – Collega’s, ik verzoek u zich aan uw spreektijd te houden. Het is 10.57 uur en om 12.00 uur beginnen de stemmingen.
Mario Pirillo (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de aanstaande topbijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders in Barcelona op 7 en 8 juni aanstaande vormt ongetwijfeld een belangrijke mogelijkheid voor de concrete start van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. De topbijeenkomst biedt dus een bijzondere gelegenheid om een blijvende basis te leggen voor een daadwerkelijke en sterkere samenwerking voor vrede en veiligheid.
Juist daarom moet zo goed mogelijk van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om een ontwikkelingsstrategie vast te stellen en te komen tot het omschrijven van projecten waarmee dit gebied nieuw leven kan worden ingeblazen en de economische groei kan worden bevorderd. Ik hoop dat de bijeenkomst zal zorgen voor het versterken van initiatieven zoals het "Solar for Peace"-initiatief en Desertec, twee belangrijke instrumenten voor het opzetten van een onderling afhankelijke regionale energiemarkt.
Tot slot moet de Unie voor het Middellandse Zeegebied wetenschappelijk en technologisch onderzoek en innovatie stimuleren, door gebruik te maken van bestaande onderzoeksinstituten, ter versterking van het concurrentievermogen van lokale bedrijven die te zwak zijn om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de wereldmarkt. Ik weet zeker dat de groei van de Unie kan zorgen voor een sterker verenigd Europa.
Cristian Dan Preda (PPE). – (RO) Bijna twee jaar na de start van de Unie voor het Middellandse Zeegebied is het tijd om de stand op te nemen van dit nieuwe federatieve project, en na te denken over de ontwikkelingsvooruitzichten ervan. Vanuit dit perspectief denk ik dat het verslag van de heer Peillon welkom is en ik wil me aansluiten bij de collega's die de auteur hebben gecomplimenteerd.
Vooruit kijkend naar de top in Barcelona van juni denk ik dat het belangrijk is dat wij opnieuw de betrokkenheid van het Parlement bevestigen bij het succes van dit project in een gebied dat, zoals wij allen weten, op het kruispunt van drie continenten ligt en van overduidelijk belang is voor Europa in geostrategische en culturele zin. Ik maak me enige zorgen over de scepsis van de heer Baudis met betrekking tot het mogelijke uitstel van deze top. Ik hoop dat dat niet zal gebeuren en dat we alle beschikbare institutionele middelen gebruiken om de top te doen plaatsvinden. Deze zal niet alleen gelegenheid bieden voor reflectie, maar ook voor institutioneel succes. De Unie voor het Middellandse Zeegebied moet een politieke impasse doorbreken en uit de institutionele moeilijkheden geraken bij het uitvoeren van de zes strategische projecten die de kern van deze instelling belichamen.
De duurzaamheid en geloofwaardigheid van de Unie voor het Middellandse Zeegebied zijn afhankelijk van haar operationele kracht. Deze vereist niet alleen voldoende financiering voor de projecten en het secretariaat, maar ik denk ook dat er grotere betrokkenheid nodig is van het maatschappelijk middenveld, nationale groeperingen en parlementaire fracties en van de EMPV, om de Unie voor het Middellandse Zeegebied te verzekeren van democratische legitimiteit.
Roberta Angelilli (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het bijdragen aan het volledig slagen van de komende topbijeenkomst in Barcelona moet een politieke prioriteit zijn voor het Europees Parlement, na twee jaar stilte sinds de topbijeenkomst in Parijs van 2008. Er zijn veel doelstellingen, die ook vandaag zijn aangehaald, van de strijd tegen illegale immigratie tot de strijd tegen mensenrechtenschendingen, maar er is ook een belangrijk economisch aspect: het Middellandse Zeegebied biedt enorme mogelijkheden, te beginnen bij hernieuwbare energie.
Daarom moeten we onze volledige steun verlenen aan het mediterrane plan voor zonne-energie en industriële initiatieven zoals Desertec, waarbij bedrijven en universiteiten betrokken worden om concrete samenwerkingsprojecten te realiseren. Het is namelijk zo dat het vredesproces, dat prioriteit heeft, hand in hand moet gaan met een proces van economische ontwikkeling, juist om de benodigde sociale cohesie te waarborgen die kan bijdragen aan het oplossen van conflicten.
VOORZITTER ALEJO VIDAL-QUADRAS Ondervoorzitter
Olga Sehnalová (S&D). - (CS) De Unie voor het Middellandse Zeegebied is ongetwijfeld ook een buitengewoon gedurfd intercultureel project. Het succes ervan hangt onder meer af van de bereidheid om over de culturele en maatschappelijke verschillen heen te stappen. Cultuurverschillen leiden tot kruisbestuiving, tenminste indien alles wat daarmee samenhangt wordt opgevat als een kans en niet als een bedreiging. Een van die kansen betreft een onderwerp dat in deze regio nogal gevoelig ligt, namelijk de gelijkheid van mannen en vrouwen in de samenleving. De Unie voor het Middellandse Zeegebied dient daarom de nodige energie te investeren in deze problematiek en dat niet louter en alleen omdat de ministersconferentie van Marrakesh zich in november 2009 heeft uitgesproken voor ondersteuning van de letter en de geest van het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen, voor de versterking van de rol van vrouwen in de samenleving, waaronder deelname aan het openbare leven, alsook voor de bestrijding van het geweld tegen vrouwen. Niet alleen daarom, want dit is een cruciaal thema waarmee een enorm menselijk in de regio kan worden aangeboord; de hele regio kan er alleen maar bij winnen. Dubbele moraal en weerzin tegen verandering – vaak onder het mom van gewoonten en tradities – moeten ondubbelzinnig van de hand worden gewezen omdat ze een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het Middellandse Zeegebied.
Lara Comi (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben van mening dat de Europese Unie het project van de Unie voor het Middellandse Zeegebied meer moet steunen, zowel in politiek als in financieel opzicht. Op 7 juni aanstaande zal in Barcelona de topbijeenkomst worden gehouden van de 43 staatshoofden en regeringsleiders van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en als Europees Parlement moeten we hopen dat deze bijeenkomst een succes zal zijn voor de start van de instellingen van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de uitvoering van haar projecten. Als schaduwrapporteur van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) voor het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie heb ik de aandacht gevestigd op punten die ik belangrijk vind, zoals de oprichting van een mediterrane vrijhandelszone, de deelname van de sector onderzoek en onderwijs, de groei van breedband- en informatietechnologie en ook de toename van de mogelijkheden voor kleine en middelgrote bedrijven. Wat dit laatste punt betreft: het midden- en kleinbedrijf en de ontwikkeling van het bedrijfsleven vormen al een van de strategische sectoren. Grote projecten moeten doeltreffend worden gesteund door Europese en internationale financiële instellingen en bij nieuwe projecten zal veel moeite moeten worden gedaan om zo veel mogelijk Europese partners aan te trekken.
Charles Tannock (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, president Sarkozy’s voorstel voor een Unie voor het Middellandse Zeegebied was het hoogtepunt van het Franse voorzitterschap van de EU. Sindsdien lijkt die Unie iets van haar glans te hebben verloren. Wellicht is dit niet verkeerd, aangezien de EU nu zelf bezig is met de ontwikkeling van een krachtige en succesvolle zuidelijke dimensie van haar eigen nabuurschapsbeleid. Dit volgt op bijna twee decennia van ontwikkeling van het Barcelonaproces en het daaraan gekoppelde politieke apparaat.
De Europese belastingbetalers zijn terecht zeer somber gestemd over een verdubbeling van de inspanningen en een verspilling van middelen, en daarnaast bestaat er een zekere verwarring over al deze concurrerende ontwikkelingen. We mogen echter, ongeacht het lot van de Unie voor het Middellandse Zeegebied op de top van 8 juni, niet toestaan dat de oostelijke dimensie van het Europees nabuurschapsbeleid achterop raakt. Helaas is de Parlementaire Vergadering Euronest door ons niet op dezelfde wijze ontwikkeld als Euromed, dat al zo lang actief is. Dit ligt voornamelijk aan de problemen die voortvloeien uit de deelname van Wit-Rusland.
Tot slot schaart mijn ECR-Fractie zich volledig achter de heer Albertini en zijn besluit om als voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken af te zien van het leiden van het bezoek aan het Midden-Oosten. Dit besluit is omstreden en is vanochtend in het Bureau in uitgebreide samenstelling besproken. We zullen ons verzetten tegen alle moties van wantrouwen die door de socialistische fractie tegen de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken worden ingediend.
Franz Obermayr (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het Middellandse Zeegebied is de bakermat en al duizenden jaren de motor van de Europese cultuur. Daarom juich ik een gemeenschappelijke aanpak zeker toe.
De Middellandse Zee vormt echter ook een brug voor een welhaast onbegrensde immigratie in de Europese Unie. Een van de belangrijkste problemen van het Middellandse Zeegebied, de illegale immigratie, valt volgens ons onder de zes strategische hoofdgebieden en vraagt dus dringend om een oplossing. Alleen een gemeenschappelijke aanpak in de Middellandse Zeelanden, inclusief de Noord-Afrikaanse landen, kan ertoe bijdragen de stroom illegale immigranten onder controle te krijgen. Alleen op die manier kunnen we de vluchtelingenstromen indammen op de plaatsen waar ze ontstaan. De Europese Unie moet dus de strijd aanbinden met de georganiseerde mensensmokkel, maar zich daarnaast gaan richten op armoedebestrijding, bewustmaking en voorlichting in de landen van herkomst van de immigranten. Mensen die hun eigen land willen verlaten, moet ondubbelzinnig duidelijk worden gemaakt dat Europa niet het beloofde land is dat iedereen werk, welvaart en asiel kan bieden. Velen van hen wacht na een traumatische reis het lot van vreemdelingenbewaring en uitzetting.
Raffaele Baldassarre (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ondanks de vorming van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de geplande topbijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders ontbreekt het nog steeds aan een duidelijke omschrijving van het beleid van de Europese Unie inzake het Middellandse Zeegebied en aan een strategische langetermijnvisie op de ontwikkeling en stabilisering van de regio.
Toch zijn de mogelijkheden van het Middellandse Zeegebied enorm groot: een derde van het wereldhandelsverkeer per schip beweegt zich tegenwoordig over de mediterrane wateren. Vanuit China, Azië, de Europese landen en India bereikt het handelsverkeer onze wateren, vooral via het Suezkanaal. De kustlanden in het Midden-Oosten en Afrika zijn in een vergevorderd stadium van ontwikkeling en op enkele belangrijke punten, waaronder de migratiestromen, hebben wij deze landen nodig.
We moeten daarom de operationele structuur van de instellingen van de Unie voor het Middellandse Zeegebied beter omschrijven en aan het secretariaat financiële middelen en criteria voor het lidmaatschap en de uitvoering van projecten beschikbaar stellen. Enkele kernpunten zijn landbouw, transport, snelwegen op zee, transnationale corridors, hernieuwbare energie en het plan voor zonne-energie. Om met de Franse diplomaat en schrijver Paul Morand te spreken: het Middellandse Zeegebied is bovenal de beschaving tegen de woestijn. Laten wij die woorden weer gelding geven.
Diane Dodds (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal de meest voor de hand liggende vraag die zich vanochtend aandient achterwege laten, namelijk: hoe gaan de Europese belastingbetalers in hemelsnaam het hele apparaat en secretariaat bekostigen dat vanochtend in dit Huis is besproken en voorgesteld? Ik wil duidelijk maken dat er mijns inziens geen twijfel over bestaat dat stabiliteit in het Middellandse Zeegebied goed is voor de Europese Unie in bredere zin.
De steun van de Europese Unie zal echter gepaard moeten gaan met verantwoordelijkheid voor juist die landen die willen profiteren van de instellingen en de verbeterde economische mogelijkheden. Ik wil heel kort één voorbeeld aanhalen, en dat is dat de Marokkaanse autoriteiten dit jaar duizend ton pootaardappelen uit Noord-Ierland hebben geweigerd. Het betreft hier een handelsrelatie die al meer dan twintig jaar bestaat; de aardappelen waren volgens de gangbare regels gecontroleerd voordat ze mijn land verlieten, om vervolgens door de Marokkaanse autoriteiten, die onder een nieuw bewind staan, te worden geweigerd.
Ik begrijp en respecteer dat commissaris De Gucht deze zaak onderzoekt, maar ik wil benadrukken dat degenen die hiervan hopen te profiteren ook verantwoordelijkheid moeten tonen.
Štefan Füle, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, het was een erg goede en inspirerende discussie. Ik ben het eens met degenen die zeggen dat we veel tijd hebben verloren, met name bij het tot stand brengen van het secretariaat. Daar zal ik zo op terugkomen.
We hebben nog altijd te kampen met een aantal zeer belangrijke vraagstukken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied niet wordt meegezogen in alle problemen rondom het proces in het Midden-Oosten. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de top plaatsvindt, en dat deze de impuls schept waar u het over had. En hoe kunnen we een oplossing vinden voor het probleem van de intergouvernementele benadering tegenover de communautaire benadering met betrekking tot de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Ik wil hierover vijf korte opmerkingen maken.
Allereerst wil ik graag mijn waardering uitspreken voor het Spaanse voorzitterschap. We hebben de afgelopen maanden zeer hard gewerkt met het Spaanse voorzitterschap. We hebben het secretariaat op 4 maart gezamenlijk officieel geopend en het Spaanse voorzitterschap doet zijn uiterste best om ervoor te zorgen dat de top van Barcelona doorgang vindt.
Mijn tweede opmerking is dat het niet alleen van groot belang is dat het secretariaat met zijn werkzaamheden start, maar ook dat het over financiële middelen beschikt. Tot dusver wordt het alleen door de Commissie gefinancierd. We zullen een expert sturen om ervoor te zorgen het project en het EU-beleid verenigbaar zijn. Het secretariaat moet klein zijn – circa 40 mensen – en het moet een instrument zijn dat het ons mogelijk maakt om over steeds meer projecten te beschikken die ten goede komen aan de leden van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.
In dit kader is het tevens belangrijk te vermelden dat er een aantal sectorale bijeenkomsten worden gehouden die hun vruchten zullen afwerpen. Volgende week is er een bijeenkomst van de ministers van financiën in Marseille, en volgende maand zullen de landbouwministers samenkomen in Cairo.
Hoewel de Unie voor het Middellandse Zeegebied een belangrijk onderdeel van ons nabuurschapsbeleid vormt, valt onze samenwerking met deze landen grotendeels onder de bilaterale betrekkingen, waarin veel van onze zuidelijke partners een gevorderde status zouden willen hebben. Een gevorderde status betekent mijns inziens ook een gevorderde betrokkenheid van al onze partners, ook ten aanzien van zeer belangrijke zaken als mensenrechten en mobiliteit. Ik ben het eens met de geachte ’afgevaardigden die hebben opgeroepen een grotere synergie tussen de bilaterale en de multilaterale benaderingen tot stand te brengen.
Mijn laatste opmerking is dat we vastbesloten zijn om met het Europees Parlement samen te werken. Een van de volgende gelegenheden hiervoor zal het debat over het nabuurschapspakket zijn, waarin we zowel het bilaterale als het multilaterale kader van ons nabuurschap zullen evalueren.
Vincent Peillon, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, ik wilde drie korte opmerkingen maken.
Allereerst hebben wij niemand respectloos bejegend, al helemaal niet personen die wellicht slachtoffers zijn, maar wij vonden dat mededogen, morele verontwaardiging en beledigingen geen basis vormen voor beleid.
Ten tweede zijn wij vanzelfsprekend niet voorbijgegaan aan de conflicten die woeden in Cyprus, in de Sahara, en uiteraard in de Palestijnse gebieden. Maar laten we onszelf niets wijsmaken. Dachten wij in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of in de diverse onderhandelingen die hebben plaatsgevonden nu echt dat het aan de Unie voor het Middellandse Zeegebied was om deze kwesties op te lossen? Je kunt niet overal tegelijkertijd zijn, en op meerdere fronten strijden gaat vaak ten koste van het resultaat.
Ten derde betreur ook ik de afwezigheid van de Raad. Het is geen goed teken dat door dit ogenschijnlijke gebrek aan politieke wil – Dominique Baudis heeft gelijk – de top van 7 juni op losse schroeven staat. Het Parlement heeft in ieder geval zijn verantwoordelijkheden genomen. Degenen die Europa tot stand hebben gebracht, hebben dit gedaan met een langetermijnvisie en een scherp besef – na de broedertwisten die ons hebben verdeeld – van het belang van gericht beleid. Diezelfde benadering hebben we in dit verslag willen hanteren voor het Middellandse Zeegebied.
Nu Europa ten prooi is gevallen aan een zware crisis moeten we in staat zijn een groeistrategie te formuleren, zoals ik eerder al zei. Ook moeten we ervoor zorgen dat we niet in onszelf gekeerd raken. Wanneer je je in jezelf keert, wanneer je je afsluit voor de buitenwereld, dan is het einde nabij. Daarom denk ik dat dit gezamenlijke werkstuk een belangrijk werkstuk is, en ik hoop dat de staatshoofden en regeringsleiders – die hun historische verantwoordelijkheid de afgelopen tijd soms uit de weg zijn gegaan – luisteren en er rekening mee houden.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Petru Constantin Luhan (PPE), schriftelijk. – (RO) De Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Oostelijk Partnerschap zijn twee samenwerkingsinitiatieven om het nabuurschapsbeleid van de Europese Unie te consolideren. Ik ben van mening dat het Europees Parlement de ontwikkelingen van deze initiatieven scherp in de gaten moet houden, met name op dit moment van herformulering van mondiale geopolitieke en economische verhoudingen. Dit initiatief zal bijdragen aan een geschikt klimaat van vertrouwen voor het bereiken van gemeenschappelijke doelen, economisch, cultureel, educatief of met betrekking tot regionale veiligheid.
Ik wil benadrukken dat echte vooruitgang in krachtige regionale samenwerking alleen bereikt kan worden door het uitvoeren van grootschalige projecten en het voeren van een dialoog op alle niveaus. Naast de zes genoemde strategische investeringssectoren denk ik dat er nieuwe projecten gestart moeten worden op terreinen zoals voedselvoorziening, landbouw en cultuur.
Erminia Mazzoni (PPE), schriftelijk. – (IT) Het Barcelonaproces is in de eerste plaats tot stilstand gebracht om politieke redenen vanwege de regionale conflicten in het Middellandse Zeegebied. Technisch gezien loopt het proces echter nog, zoals blijkt uit de grote integratieprojecten die de Unie voor het Middellandse Zeegebied met eigen middelen steunt en uit de vooruitgang die is geboekt bij het omschrijven van haar institutionele structuur. Sinds haar oprichting in Napels in 2003 voert de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering haar activiteiten uit op het gebied van coördinatie en democratische controle van de uitvoering van genoemde projecten, die gericht zijn op een aantal grote regionale uitdagingen: schoonmaken van de zee, transport, hernieuwbare energie, onderwijs, kleine en middelgrote bedrijven en civiele bescherming. Het heeft echter ontbroken aan de politieke wil die nodig was om de Euro-mediterrane strategie van de grond te krijgen. De resolutie over de Unie voor het Middellandse Zeegebied is een belangrijke politieke actie die, na meer dan twee decennia van enorme inspanningen voor de uitbreiding naar het oosten, de aandacht van de Raad, de Commissie en de lidstaten richt op de noodzaak om hun geopolitieke horizon te verbreden en om het versterken van de banden met de landen in het Middellandse Zeegebied weer in het middelpunt van hun buitenlands beleid te plaatsen, te beginnen bij het innemen van een gezamenlijk standpunt inzake het conflict in het Midden-Oosten.
Tokia Saïfi (PPE), schriftelijk. – (FR) Dit verslag over de Unie voor het Middellandse Zeegebied geeft aan hoe veel belang het Europees Parlement hecht aan de dialoog tussen beide zijden van de Middellandse Zee. De feestelijke opening van de zetel van de Unie voor het Middellandse Zeegebied in Barcelona en de benoeming van de eerste secretaris-generaal vormen een cruciale stap op weg naar de afbakening van de projecten die in het kader van deze Unie zullen worden opgezet. Zij heeft echter te maken met politieke spanningen. Het Israëlisch-Palestijnse conflict staat haar ontwikkeling nog altijd in de weg: de onderbreking van het proces na de gebeurtenissen in Gaza, de boycot van een eerdere top in Istanboel, de voorbeelden zijn legio. In deze moeilijke context hopen wij van harte dat de tweede top van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, die op 7 juni in Barcelona gepland staat, de Unie en haar mandaat een nieuwe impuls en een nieuwe dynamiek zal geven. Zolang ze niet bijgelegd worden zullen de aanhoudende conflicten in de regio de taak er niet makkelijker op maken, maar wij vragen de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied om hun politieke en historische verantwoordelijkheden te nemen. Uit de bijeenkomst in Barcelona zal blijken hoe groot onze betrokkenheid bij het Middellandse Zeegebied is.
Richard Seeber (PPE), schriftelijk. – (DE) De Unie voor het Middellandse Zeegebied, die bijna twee jaar geleden op basis van het proces van Barcelona en onder leiding van Frankrijk in het leven is geroepen, staat nog voor veel uitdagingen. De politieke dialoog tussen de Europese Unie en haar zuidelijke buurlanden blijft niet beperkt tot migratie en handelsovereenkomsten, maar strekt zich ook uit tot thematische gebieden als civiele bescherming, energie en milieu.
De landen van het Middellandse Zeegebied hebben te kampen met ernstige waterschaarste en droogte. In 2007 leefde een derde van de Europeanen in gebieden met een schaarse watervoorraad. Dit probleem is nog nijpender in de Maghreblanden, die niet beschikken over voldoende technische en financiële middelen voor efficiënter watergebruik. Bij plotselinge en hevige regenval kunnen overstromingen door de gebrekkige infrastructuur in deze gebieden nog meer schade aanrichten.
Water vormt de basis van al het leven. Daarom is het noodzakelijk dat de financiële en economische samenwerking wordt verbeterd. Alleen als de Middellandse Zeelanden beter samenwerken, kan er uitvoering worden gegeven aan projecten die zorgen voor een beter milieubeheer.
4. Noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A7-0123/2010) van Evgeni Kirilov, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus [2009/2216(INI)].
Evgeni Kirilov, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de schaduwrapporteurs en alle collega’s bedanken die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit belangrijke verslag waarin de noodzaak voor een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus-regio is uiteengezet. De zuidelijke Kaukasus is niet alleen een regio die in de onmiddellijke nabijheid van de Unie ligt – Roemenië en Bulgarije grenzen eraan via de zee – maar tevens een regio die voor de Unie van groot strategisch belang is, zowel in politieke en economische zin als op het gebied van de veiligheid.
Het voornaamste doel van de Europese Unie in deze regio zou derhalve moeten zijn om actief bij te dragen aan de stabilisering ervan, om Armenië, Azerbeidzjan en Georgië te stimuleren in hun ontwikkeling naar stabiliteit en democratie, en goede betrekkingen met de buurlanden en integratie in het EU-beleid tot stand te brengen. Het Europees Parlement biedt krachtige steun aan alle initiatieven die de aanwezigheid van de EU in de regio vergroten, met name het meest recente initiatief, het Oostelijk Partnerschap. Het biedt een waardevol kader voor meer regionale samenwerking, de invoering van visumvrij verkeer naar de EU en de totstandkoming van uitgebreide vrijhandelsovereenkomsten. Dit is een tweerichtingsproces dat van beide zijden inzet en toewijding vereist. Het is van wezenlijk belang voor de drie landen om hun pogingen tot verdere democratisering voort te zetten.
Goed bestuur, politiek pluralisme, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten zullen de toekomstige betrekkingen van de drie landen met de EU in doorslaggevende mate bepalen. De Europese Unie dient hun derhalve blijvende financiële en technische ondersteuning te bieden ter bevordering van deze beginselen, gebonden aan politieke voorwaarden. De strategische geopolitieke ligging van de zuidelijke Kaukasus en het groeiende belang van deze regio als energie-, vervoers- en communicatiecorridor die het Kaspische Zeegebied en Centraal-Azië met Europa verbindt, is in combinatie met de toenemende betrokkenheid van de EU bij energiezekerheid een goede reden voor een actievere rol van de EU bij energieprojecten in de regio, waaronder de voltooiing van de Nabucco-pijpleiding.
Dit vooruitstrevende EU-beleid kan echter nauwelijks van de grond komen als er een grote schaduw over de regio blijft hangen in de vorm van de onopgeloste conflicten in Georgië en Nagorno-Karabach. Ze vormen tevens een ernstige belemmering voor het democratiseringsproces, de politieke stabiliteit en de sociale en economische ontwikkeling. Helaas heeft de Unie zich pas door de oorlog van 2008 in Georgië gerealiseerd dat zij wat betreft conflictpreventie en -beheersing een actievere rol moet spelen in de regio. De impasse die als gevolg van deze conflicten is ontstaan en de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon rechtvaardigen een meer proactief EU-beleid. Dit geldt met name voor het conflict rond Nagorno-Karabach, waarin de Unie zo goed als onzichtbaar is gebleven. Als de EU haar nieuwe, actievere rol in het buitenlands beleid serieus neemt, is het enkel uitspreken van steun voor de werkzaamheden van de Groep van Minsk in deze fase niet genoeg.
De Unie fungeert als internationale bemiddelaar die door beide partijen wordt geaccepteerd en waarvan de aanwezigheid geen verdeeldheid oproept. Het is nodig dat de Europese Unie de internationale pogingen tot herstel en wederopbouw in dit conflictgebied leidt door verzoeningsprojecten te initiëren, programma’s van mens tot mens en contacten tot stand te brengen en een missie naar het gebied te sturen zodra een politieke oplossing voorhanden is.
Door de conflicten in het gebied zijn ook specifieke inspanningen vereist met betrekking tot de situatie van de honderdduizenden ontheemden, die ernstige humanitaire gevolgen heeft. De Europese Unie beschikt over de ervaring en de middelen om bij te dragen aan het scheppen van een toleranter klimaat in de zuidelijke Kaukasus. Daarbij zou de Unie tevens gebruik moeten maken van haar eigen historische ervaringen om de mensen in de regio te tonen dat zij in vrede en welvaart kunnen samenleven en dat de goede band en het vertrouwen uit het verleden hersteld kunnen worden. Het is een primaire taak van de Europese Unie om de leiders en de inwoners van de regio er zowel in hun hart als in hun hoofd van te overtuigen dat vredesinitiatieven, en niet dreigingen of spanningen, moeten worden gesteund. Er bestaat dus een kans op een goede toekomst als we dit alles proberen te doen.
Štefan Füle, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd deel te nemen aan deze gedachtewisseling met het Europees Parlement over de betrekkingen van de Europese Unie met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, de drie landen van de zuidelijke Kaukasus. Kort na mijn bezoek aan de regio, op 28 april, heb ik met de leden van de Commissie buitenlandse zaken reeds een zeer goede discussie gevoerd over de zuidelijke Kaukasus.
Ik verwelkom dit verslag als een waardevolle aanvulling op onze gedachten over hoe de Europese Unie een nog sterkere en bredere relatie kan opbouwen met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. Ik wil erop wijzen dat we beschikken over een stevig kader van betrokkenheid, namelijk het reeds lang gevestigde Europees nabuurschapsbeleid en het verleden jaar opgerichte Oostelijk Partnerschap. Het Europees nabuurschapsbeleid blijft in het kader van de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie een van de belangrijkste prioriteiten. Een succesvolle uitvoering van het Oostelijk Partnerschap zal in combinatie met de actieve betrokkenheid van onze partnerlanden onze betrekkingen op basis van gemeenschappelijke waarden verder verstevigen.
In het kader van dit streven wil ik graag twee zeer belangrijke mijlpalen onderstrepen.
Afgelopen week heeft de Commissie haar derde jaarlijks voortgangsverslag voor de landen van de zuidelijke Kaukasus gepubliceerd. De actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid en de regelmatige beoordeling van de uitvoering daarvan blijven een belangrijk instrument ter bevordering van politieke en economische hervormingen in deze landen en hun samenwerking met de Europese Unie.
Ditmaal hebben we gekozen voor een vijfjaarlijkse beoordeling van het pakket maatregelen van het Europees nabuurschapsbeleid. De belangrijkste doelstelling is dat we de bevindingen hiervan gebruiken als basis voor uitvoerig overleg met de lidstaten, met u hier in het Europees Parlement en met onze partners in het nabuurschap, teneinde van u – en hen – advies in te winnen over de vraag of we gebruikmaken van de juiste hulpmiddelen en instrumenten, of we beschikken over voldoende middelen en of deze op de juiste wijze worden besteed, en of onze inspanningen voldoende snel en in de juiste richting gaan en de juiste reikwijdte hebben.
De conclusies zullen in het kader van het pakket van volgend jaar worden gepresenteerd, wat zou moeten leiden tot een meer samenhangend beleid en ongetwijfeld tot een hogere mate van zeggenschap voor onze buurlanden. Dit is tevens een ideale mogelijkheid om ons sterk te maken voor het verkrijgen van voldoende middelen in de volgende financiële vooruitzichten.
De tweede mijlpaal is dat de Raad, eveneens afgelopen week, heeft ingestemd met het beginnen van onderhandelingen over associatieovereenkomsten met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. De goedkeuring van deze onderhandelingsrichtlijnen is een duidelijk blijk van onze grote betrokkenheid bij het verder verdiepen van de relatie tussen de Europese Unie en de landen van de zuidelijke Kaukasus op basis van gemeenschappelijke waarden en beginselen, zoals de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten.
De Commissie bereidt zich al voor op deze onderhandelingen, die waarschijnlijk binnen enkele maanden van start gaan. Deze twee mijlpalen tonen duidelijk aan dat de EU al beschikt over een stevig gewortelde en uitvoerige strategie voor de zuidelijke Kaukasus waarvan we de mogelijkheden ten volle willen benutten, een strategie om deze regio dichter bij de Europese Unie te brengen.
Gezien het verslag van de heer Kirilov, dat een zeer waardevolle en gewaardeerde bijdrage vormt, concludeer ik dat de standpunten van het Europees Parlement op een aantal punten zeer sterk overeenkomen met die van de Commissie. De stabiliteit en de veiligheid van de zuidelijke Kaukasus zijn direct van invloed op Europa. Daarom deelt de Europese Unie de verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van vreedzame oplossingen voor conflicten en de opbouw van wederzijds vertrouwen. De zuidelijke Kaukasus is van belang voor de Europese Unie, niet het minst vanwege de energie- en transportverbindingen. Een verbeterd bestuur en een krachtiger rechtsstelsel zullen de handel, de investeringen en de mobiliteit van personen bevorderen. De nieuwe associatieovereenkomsten zullen een uitbreiding betekenen van de handelsbepalingen op grond van het partnerschap en de samenwerkingsovereenkomsten.
Ik geloof dat de Europese Unie op de goede weg is door haar betrekkingen met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië te versterken. Ik wil echter benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor het opbouwen van een constructief kader van betrokkenheid een gezamenlijke inspanning is. Het streven van onze partners in de zuidelijke Kaukasus naar meer toenadering tot Europa moet vertaald worden in verdere vooruitgang in de zin van meer democratie, een markteconomie en politieke stabiliteit ter plaatse. Ik roep Armenië, Azerbeidzjan en Georgië daarom op hun inspanningen voort te zetten om te komen tot een moderne, niemand uitsluitende, pluralistische, democratische en welvarende samenleving die vreedzaam samenleeft met haar buren.
Metin Kazak, rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (BG) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als coördinator van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa was ik in de gelegenheid om het standpunt van de Commissie internationale handel te presenteren over de noodzaak van een strategie van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus, en ik weet dat dit een gecompliceerd verslag is dat op veel terreinen gevoelig ligt.
Een dergelijke strategie is van levensbelang voor een consequent beleid van goed nabuurschap en bekrachtigt de rol van de Europese Unie als wereldspeler in de regio op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid. De samenwerking met de zuidelijke Kaukasus op het gebied van energievoorziening en ter bevordering van democratie en goed bestuur dient als een van de hoogste prioriteiten van de Unie te worden beschouwd.
Dat is niet alleen nodig voor de regionale samenwerking, maar ook vanwege de geopolitieke ligging van enerzijds Armenië, Georgië en Azerbeidzjan, en anderzijds Rusland, Iran en Turkije – een land dat kandidaat is voor het lidmaatschap van de Europese Unie. Het is noodzakelijk om de handelsbarrières weg te nemen en de betrekkingen op het gebied van handel en economie tussen de EU en de zuidelijke Kaukasus te versterken. Hierdoor zal de politieke stabiliteit worden bevorderd en zullen de mensenrechten beter worden gerespecteerd, wat zal leiden tot duurzame groei en welvaart in de regio.
Dit is een reden te meer waarom het sluiten van een associatieovereenkomst en van alomvattende overeenkomsten voor vrij handelsverkeer een van de hoofddoelstellingen van ons buitenlands beleid ten aanzien van de zuidelijke Kaukasus moet worden. Dat zal bijdragen tot een oplossing van jarenlang slepende conflicten, Azerbeidzjan in staat stellen op korte termijn tot de Wereldhandelsorganisatie toe te treden en de administratieve en institutionele capaciteit van deze landen versterken. In dit verband wil ik de Commissie oproepen meer betrokkenheid te tonen om deze doeleinden te realiseren.
Anna Ibrisagic, namens de PPE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, vandaag zullen we stemmen over een verslag over de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus. Dat is een zeer belangrijk onderwerp. Gezien de huidige politieke omstandigheden in de regio is het van het allergrootste belang dat de EU een actievere politieke rol speelt.
Als schaduwrapporteur voor de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) heb ik hard gewerkt om met name de rol van de EU in de zuidelijke Kaukasus te benadrukken en duidelijk te maken welke concrete maatregelen wij in de Europese Unie kunnen nemen om de landen in kwestie te helpen en om ze in hun eigen individuele tempo en op basis van de eigen specifieke omstandigheden dichter bij de EU te brengen. In het verslag worden twee belangrijke stappen voorgesteld die de EU snel zou moeten zetten om de strategie te kunnen verwezenlijken – versnelde onderhandelingen over visumliberalisering en totstandbrenging van een vrijhandelszone tussen de EU en de zuidelijke Kaukasus.
Alle landen in de regio – Georgië, Armenië en Azerbeidzjan – zijn voormalige Sovjetstaten en Rusland heeft nog altijd veel meer invloed in de regio dan sommigen beseffen. Om in de toekomst de veiligheid, stabiliteit en vrede te kunnen bewaren, moet de EU daarom meer aanwezig zijn in de regio dan thans het geval is. Het is zeer belangrijk dat de burgers in die landen betere vooruitzichten hebben op toetreding tot de EU en het is cruciaal dat de EU het belang van stabiliteit in de Kaukasus inziet.
Er is mij ook veel aan gelegen geweest om duidelijke formuleringen in het verslag te laten opnemen over de langdurige tegenstellingen die in de regio heersen en het constante gevaar dat deze tot gewapende conflicten escaleren. Daarom ben ik blij dat we in de tekst nogmaals herhalen onvoorwaardelijk achter de territoriale integriteit en onschendbaarheid van de internationaal erkende grenzen van Georgië te staan en de erkenning door de Russische Federatie van de onafhankelijkheid van de afgescheiden Georgische gebieden Zuid-Ossetië en Abchazië, die in strijd is met het internationaal recht, uitdrukkelijk veroordelen.
Het verslag waar we vandaag over stemmen, kreeg ruime politieke steun in de commissie, en dat was verheugend. Ik wil iedereen oproepen om voor de amendementen te stemmen die de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) samen met de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement en de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie heeft ingediend.
Hannes Swoboda, namens de S&D-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Kirilov hartelijk bedanken voor het vele werk dat hij heeft verzet. Zoals gezegd, levert dit werk een waardevolle bijdrage aan onze strategie voor deze regio.
Toen ik onlangs in Tbilisi was, heeft iemand uit een ander land van de regio tegen me gezegd dat de regionale samenwerking een concept is dat de regio door Europa is opgedrongen. Dat geeft aan hoe veel politici en beleidsmakers in deze regio denken: "Eigenlijk willen we helemaal niet samenwerken, maar als Europa het wil, hebben we wellicht geen andere keuze".
We moeten heel duidelijk vaststellen dat de regionale samenwerking voor ons in Europa de grondslag vormde voor eenwording en vreedzame ontwikkeling. Datzelfde moet gelden voor deze regio. De negatieve invloed van buitenaf, waaronder de druk van de voormalige grote broer Rusland, zou in menig opzicht afnemen als de landen van deze regio zouden kunnen samenwerken.
Deze regio is niet alleen belangrijk voor Europa, maar natuurlijk ook voor zijn buurlanden. Ik denk daarbij met name aan Turkije. Dat is een buurland waarmee we in deze regio heel goed kunnen samenwerken. Ik zou graag zien dat we in de komende tijd tot een pakket maatregelen kunnen komen waarmee we de beide problemen kunnen aanpakken waarvoor Turkije medeverantwoordelijkheid draagt of zou kunnen dragen, namelijk enerzijds het probleem met het buurland Armenië en anderzijds het probleem van Nagorno-Karabach.
Niets weerhoudt de Armeense troepen ervan zich ten minste terug te trekken uit de provincies van Azerbeidzjan die buiten Nagorno-Karabach liggen. Dat zou het klimaat scheppen voor verbetering van de betrekkingen tussen Armenië en Turkije.
De leden van onze fractie, met name de heer Severin en ik, hebben herhaaldelijk gepleit voor een unie van de EU en de landen rond de Zwarte Zee. Wij vinden namelijk dat samenwerking tussen deze regio en de EU, maar ook met haar buurlanden Turkije en Rusland, buitengewoon belangrijk is. Ik denk dat dit verslag de basis kan leggen voor een dergelijke unie. Nu is dat nog een visie, maar ik hoop dat die snel werkelijkheid wordt.
Norica Nicolai, namens de ALDE-Fractie. – (RO) Als schaduwrapporteur voor de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa ben ik van mening dat dit verslag een belangrijk startpunt betekent voor een coherente benadering van de Kaukasusregio, en kwalitatief als voorbeeld kan dienen voor toekomstige verslagen. Daarom wil ik de heer Kirilov complimenteren en ben ik van mening dat de inspanningen van alle fracties een volkomen samenhangende benadering van deze regio hebben opgeleverd.
In mijn optiek kan 2010 voor zowel de Europese Unie als de landen in deze regio een kans betekenen. Een actievere rol van de Europese diplomatie in de drie belangrijkste conflictdossiers – Abchazië en Zuid-Ossetië, Nagorno-Karabach en het geschil tussen Turkije en Armenië – kan bijdragen aan belangrijke vooruitgang.
De conclusie van dit verslag, dat de nadruk legt op een belangrijke factor in onze energiezekerheid, is dat wij, de Europese Unie, meer betrokken moeten zijn bij het normaliseren van de veiligheidssituatie in de regio. Ik ben van mening dat uitbreiding van het handelspartnerschap als benadering de voorkeur verdient. Die zou echter vergezeld moeten gaan van serieuze pogingen van de Europese Unie om democratie en stabiliteit te brengen in de regio, omdat de verleiding van het totalitarisme daar nog steeds veel invloed heeft. Er is ook een algemeen gebrek aan democratie.
We moeten omvangrijke, goed onderbouwde beleidsmaatregelen en projecten ontwerpen, zodat een einde kan worden gemaakt aan de voor deze regio relevante factoren, zoals een gebrek aan goed bestuur, de verspreiding van conflictueuze neigingen en niet in de laatste plaats corruptie. Om dit te bereiken is echter de democratische wil nodig van onszelf en van de regeringen in de regio.
In het verslag staan alle door mij genoemde punten, en vele andere die belangrijk zijn voor het beleid van de Europese Unie. Ik doel hierbij op individuele rechten en vrijheden. Ik vind het verder van cruciaal belang dat de Europese Unie en haar lidstaten een strategisch partnerschap overwegen.
Ulrike Lunacek, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, net als de vorige sprekers wil ook ik de rapporteur, de heer Kirilov, bedanken voor de goede samenwerking en voor de uitstekende kwaliteit van het verslag, dat bijzonder uitvoerig is.
Ik zou enkele punten willen noemen die nog niet zo nadrukkelijk aan de orde zijn gesteld, maar die in mijn ogen wel heel belangrijk zijn. Helaas vormen de drie bevroren conflicten in deze regio een enorme hindernis voor de volledige ontplooiing van het Europees nabuurschapsbeleid, en ook de ontwikkeling van de landen zelf wordt er ernstig door belemmerd. Zolang je een echte of een veronderstelde vijand buiten de grenzen hebt, is het allemaal betrekkelijk eenvoudig. Dan doen regeringen en landen vaak te weinig aan armoedebestrijding en zijn ze minder geneigd iets voor hun burgers te doen en daarvoor de verantwoordelijkheid te dragen. We moeten dus af van de hoge defensie-uitgaven, die in dit verslag aan de kaak worden gesteld en de afgelopen jaren zijn gestegen. We moeten toe naar uitgaven ten behoeve van sociale en culturele voorzieningen en ten bate van het milieu. Dat zijn uitgaven waar de bevolking echt iets aan heeft. Ik ben blij dat dit als centraal element is opgenomen in het verslag.
Een ander aspect, dat bijvoorbeeld werd genoemd in het verslag-Tagliavini over het conflict tussen Georgië en Rusland, is de behoefte aan intellectuele en talige ontwapening om opruiende taal en manipulatieve geschiedschrijving tegen te gaan. Dit alles is noodzakelijk om de vrede in deze regio werkelijk een stap dichterbij te brengen.
Andere factoren zijn de behoefte aan meer democratie, ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, bescherming van etnische, seksuele en religieuze minderheden en mensenrechtenvraagstukken. Dit zijn stuk voor stuk actuele onderwerpen. Een voorbeeld uit Azerbeidzjan is de zaak van twee jonge bloggers die de euvele moed hadden kritiek te uiten op de regering. Zij zitten al een halfjaar in de gevangenis en zijn nog niet vrijgelaten. De persvrijheid vormt in alle landen een probleem. Gelukkig komen al deze aspecten in dit verslag aan bod, en ik ben dezelfde mening toegedaan als de vorige sprekers. De regionale dimensie en de grensoverschrijdende samenwerking zijn belangrijk. Derhalve steunen wij de Commissie in haar aanhoudende gezamenlijke streven op dit gebied.
Charles Tannock, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag-Kirilov maakt duidelijk dat de landen van de zuidelijke Kaukasus van strategisch belang zijn voor onze Unie, zeker wat betreft energiezekerheid. Een voorbeeld daarvan is de Kaspische olie- en gasproductie en de doorvoer daarvan door de landen van de regio. Helaas wordt deze regio echter lamgelegd door bevroren conflicten. Het meest recente conflict is vanzelfsprekend de feitelijke bezetting van Abchazië en Zuid-Ossetië door Rusland, gebieden die naar onze mening behoren tot het soevereine grondgebied van Georgië. We kunnen in het kader van de betrekkingen tussen de EU en Rusland niet net doen alsof dit niet gebeurd is.
Via de mechanismen van het Oostelijk Partnerschap van het Europees nabuurschapsbeleid moeten we nu vanzelfsprekend onze inspanningen verdubbelen om de vastberaden pogingen van Georgië te belonen, dat zijn Europees-Atlantische ambities wil verwezenlijken. Mijn fractie en ik zijn voorstander van een volwaardige vrijhandelsovereenkomst, visumliberalisering en associatieovereenkomsten voor alle landen in de zuidelijke Kaukasus. Als goede vriend van Armenië ben ik blij dat de uiteindelijke versie van het verslag evenwichtiger is dan de eerdere versies. Ik ben echter nog altijd niet gerustgesteld over onderdelen van het verslag die in strijd lijken met het officiële standpunt van de EU inzake de oplossing van het conflict over Nagorno-Karabach en vooral inzake het standpunt van de Groep van Minsk.
Armenië heeft onlangs moedige pogingen gedaan om deze langdurige impasse over Nagorno-Karabach te doorbreken. Het heeft tevens geprobeerd om de betrekkingen met Turkije te normaliseren, een stap die de zuidelijke Kaukasus stabieler zou moeten maken. Als Turkije nu maar op eenzelfde constructieve wijze en zonder vooroordelen zou reageren. Als deze grens heropend zou kunnen worden, zou dat niet alleen het einde betekenen van het al veel te lang bestaande embargo tegen Armenië, dat hier al heel lang onder lijdt, maar tevens de mogelijkheid scheppen voor economische voorspoed in een zeer arme en onderontwikkelde regio van Oost-Turkije. Het is dus redelijkerwijs ook in het belang van Turkije om vooruit te komen in deze kwestie. Het is in mijn ogen niet geloofwaardig dat Turkije de permanente sluiting van deze grens met Armenië kan rechtvaardigen vanwege diens zogenaamde solidariteit met het nauw met Turkije verbonden Azerbeidzjan over de onopgeloste kwestie-Nagorno-Karabach. Dit zou net zoiets zijn als te beweren dat Griekenland uit solidariteit met de Griekse Cyprioten zijn grens met Turkije in Thracië zou moeten sluiten vanwege de Turkse bezetting van Cyprus. Wij in de EU geloven in open grenzen en vrijhandel als een absolute voorwaarde voor vrede en stabiliteit in ons continent, ook in de zuidelijke Kaukasus.
Fiorello Provera, namens de EFD-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik complimenteer de heer Kirilov met het uitstekende werk dat hij verzet heeft op een gebied vol moeilijkheden, maar ook mogelijkheden, zoals de betrekkingen tussen de lidstaten van de Europese Unie en de landen in de zuidelijke Kaukasus.
Europa is een interessant project begonnen met het Oostelijk Partnerschap, waarvoor steun en belangstelling is gekomen vanuit Armenië, Georgië en Azerbeidzjan. Maar er zijn nog vele uitdagingen aan te gaan met betrekking tot energie, economie, politiek en vooral veiligheid, zoals in het geval van Georgië, de kwestie-Nagorno-Karabach en de spanningen tussen Turkije en Armenië.
De betrekkingen tussen de Europese Unie en genoemde drie landen zouden veel doeltreffender ontwikkeld kunnen worden als er een klimaat van wederzijdse samenwerking tussen Armenië, Georgië en Azerbeidzjan wordt gecreëerd, met inachtneming van het beginsel van territoriale integriteit en de VN-resoluties die de basis vormen voor het beëindigen van de onopgeloste conflicten in het gebied. Het is belangrijk om de nadruk te leggen op het beleid van onaantastbaarheid van de grenzen van een staat, dat altijd is gesteund door de Europese Unie: deze grenzen mogen niet worden verlegd door gebruik te maken van militair geweld, onder welke omstandigheden dan ook.
Dimitar Stoyanov (NI). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, graag zou ik willen beginnen, dames en heren, met u mee te delen dat de rapporteurs Kirilov en Kazak tot partijen behoren die in het Bulgaarse parlement systematisch tegen erkenning van de Armeense volkerenmoord stemmen. Tegen die achtergrond is het niet verwonderlijk dat dit verslag, zoals de heer Tannock reeds vóór mij zei, hier en daar afwijkt van de standpunten zoals die tot dusver zijn ingenomen. Daarom hebben veel serieuze Armeense organisaties contact met mij opgenomen, vooral over de kwestie-Nagorno-Karabach, en mij verteld dat het verslag bijvoorbeeld niet is aangekondigd bij of besproken met de leiders van de Groep van Minsk. Verder verwijst het verslag weliswaar naar de criteria van Madrid, maar wijkt het daar tegelijkertijd van af.
Daarom wil ik me met enige opbouwende kritiek tot de heer Kirilov richten. Ik ben namelijk van mening dat de zaken er niet beter op worden als de standpunten van één partij eenzijdig naar voren worden gebracht, en dat conflicten daarmee niet wordt opgelost. Waar behoefte aan bestaat, is een flexibele benadering waarin met werkelijk alle gezichtspunten rekening wordt gehouden. Anders zullen wij de conflicten alleen maar verergeren in plaats van ze op te lossen.
Iuliu Winkler (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat democratisering, goed bestuur, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten de pijlers zijn waarop onze toekomstige betrekkingen met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië gebouwd moeten worden. Grensoverschrijdende samenwerking in de zuidelijke Kaukasus op regionaal niveau zal ook de kans vergroten op samenwerking van deze regio met de Europese Unie.
Onze economische samenwerking omvat een aantal zeer belangrijke dimensies, waaronder de samenwerking op het vlak van energie en energiezekerheid, in het bijzonder in de context van de waardevolle projecten die ondersteund worden door de Europese Commissie, zoals de Nabucco-pijpleiding. De Kaspische en Zwarte Zeeregio’s zijn van vitaal belang voor de Europese energiezekerheid. In de EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus worden deze elementen terecht erkend.
Ik wil heel kort drie zeer specifieke elementen belichten. Een ervan is de rol van de lokale autoriteiten in deze grensoverschrijdende samenwerking. We hebben namelijk sterke regionale samenwerking nodig in de zuidelijke Kaukasus. Dan is er de kwestie van de toetreding van Azerbeidzjan tot de Wereldhandelsorganisatie. Ik ben van mening dat de Commissie Azerbeidzjan de technische bijstand en alle noodzakelijke hulp moet bieden om deze toetreding te kunnen realiseren.
Het derde en laatste punt is het mechanisme van technische bijstand dat we waarschijnlijk ter beschikking kunnen stellen om het bankwezen en het financiële stelsel in de staten van de zuidelijke Kaukasus te versterken. Dit zou een heel goed vooruitzicht zijn voor het ondernemingsklimaat en voor investeerders .
Adrian Severin (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Kirilov gaat over de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus. Ik denk inderdaad dat zo’n strategie nodig is, maar voor een strategie zijn doelstellingen nodig en doelstellingen veronderstellen een duidelijke geopolitieke identiteit. Misschien moeten we werken aan onze geopolitieke identiteit om deze beter te kunnen definiëren. Wat zijn onze doelstellingen in de zuidelijke Kaukasus? In een notendop: stabiliteit, openheid in de regio en interoperabiliteit, op wetgevend, democratisch en politiek vlak, enzovoort.
We moeten de eigenheid van deze regio binnen het Oostelijk Partnerschap erkennen en onze aanpak daarop afstemmen. Het is ook nodig de eigenheid van elk land binnen de regio te erkennen en daarnaar te handelen. We dienen de rol van Turkije in de regio te beoordelen en te erkennen. We moeten onze onderhandelingen met Turkije gebruiken als een kader voor de ontwikkeling van een partnerschap tussen de EU en Turkije voor het aanpakken van de lokale en regionale uitdagingen. Zoals reeds is gezegd, kan Turkije in dit opzicht een rol van grote betekenis spelen. Daar ben ik zeker van.
Daarnaast moeten we ook inzien dat de regio deel uitmaakt van de gemeenschappelijke nabuurschap met Rusland manieren vinden om in hier de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid te bevorderen. De veiligheidskwesties, en misschien ook een aantal kwesties met betrekking tot energie, kunnen zeker op trilaterale wijze worden behandeld. Dit zou ons misschien helpen om tot oplossingen te komen voor de lokale zogenaamde 'bevroren' conflicten. In dit verband moeten we accepteren dat deze conflicten slechts onderdelen zijn van een samenhangende, bredere en meer complexe problematiek met een grotere, wereldwijde relevantie. Daarom moet hiervoor misschien een “package deal” overwogen worden. Ook denk ik dat we ons van een aantal onduidelijkheden moeten ontdoen en moeten inzien dat de beginselen van zelfbeschikking en territoriale integriteit niet altijd samen toegepast kunnen worden.
Tot slot denk ik dat we moeten overwegen om een conferentie te houden over de veiligheid en samenwerking in de zuidelijke Kaukasus met het oog op de ontwikkeling van een stabiliteitspact voor die regio.
Tomasz Piotr Poręba (ECR). - (PL) Als permanent rapporteur van het Europees Parlement voor Armenië wil ik de noodzaak benadrukken om een heldere en doeltreffende EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus te formuleren. Wij hebben grote verwachtingen van deze regio bij de opbouw van een vrij en democratisch Europa, maar dan zullen we de landen in deze regio consequent moeten ondersteunen en aanzetten tot hervormingen in de richting van de vrije markt.
In dit verband is het van fundamenteel belang om zo snel mogelijk het onderhandelingsproces over een nieuw type associatieovereenkomst tussen de landen van de zuidelijke Kaukasus en de Europese Unie af te ronden. Ik ben ervan overtuigd dat deze overeenkomsten voor de regio een stimulans zijn om democratische normen in te voeren. Het voorbeeld van Georgië toont aan dat dergelijke hervormingen nu al effect sorteren. In Doing Business 2010, de ranglijst van de meest ondernemingsvriendelijke landen die is opgesteld door de Wereldbank, staat Georgië op de elfde plaats. Dit betekent dat het in een periode van vier jaar maar liefst 101 plaatsen is gestegen. Transparency International stelt dat de corruptie-index als gevolg van de vermindering van de bureaucratie tijdens de ambtstermijn van president Saakasjvili met de helft is gedaald.
De Europese Unie dient te waarderen dat president Saakasjvili een consequent vrijemarktbeleid voert. Zijn hervormingen zijn een goed voorbeeld voor de overige landen van de Kaukasus.
Bernd Posselt (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, op 9 mei hebben Voorzitter Buzek en 20 000 andere mensen hier in Straatsburg de zestigste verjaardag gevierd van de verklaring van Robert Schuman. Tegen die achtergrond heeft de zuidelijke Kaukasus nu twee mogelijkheden. Het gebied ontwikkelt zich op mondiaal niveau min of meer zoals de Balkan voor de Eerste Wereldoorlog, of het wordt zoiets als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal na de Tweede Wereldoorlog. In het verslag-Kirilov gaan we uit van het tweede scenario.
Ik ben het met de heer Swoboda eens dat als de drie landen in de zuidelijke Kaukasus nauwer zouden samenwerken, de invloed van buitenaf zou kunnen afnemen, ook die van Rusland. Daarom is het in het belang van alle drie landen dat zij toenadering zoeken tot elkaar. Ik steun het streven van Armenië naar erkenning van de volkerenmoord door het Ottomaanse Rijk. Armenië zou echter veel geloofwaardiger overkomen als het eindelijk zijn troepen zou terugtrekken uit Azerbeidzjan. Er moet hoognodig een vreedzame oplossing komen voor Nagorno-Karabach en de bezette Azerbeidzjaanse gebieden. We hebben evenzeer behoefte aan meer stabiliteit in Georgië, want opsplitsing van dit land, zoals velen in Moskou willen, leidt tot destabilisering van de hele regio.
Daarom zijn de belangrijkste punten vredesonderhandelingen, het vinden van een oplossing voor de burgeroorlogen en met name de terugkeer van ontheemden. In de 21e eeuw mag het niet zo zijn dat ontheemding nog steeds wordt ingezet als politiek instrument en dat men tracht het proces van ontheemding in stand te houden. We moeten op dit gebied veel meer gevoeligheid aan de dag leggen en veel meer actie ondernemen.
Justas Vincas Paleckis (S&D). – (LT) Ik wil graag mijn collega Evgeni Kirilov bedanken voor zijn grondige en zeer belangrijke verslag. De Europese Unie roept Armenië, Azerbeidzjan en Georgië op al het mogelijk te doen om ervoor te zorgen dat deze landen stabiele, vreedzame en werkelijk democratische staten worden waar de mensenrechten en de rechten van minderheden gegarandeerd zijn en waar een beschaafde concurrentie bestaat tussen de regering en de oppositie.
Het is niet eenvoudig om over regionale samenwerking te praten als we heel goed weten dat alle drie deze landen beschadigd zijn door bevroren of volledig nieuwe conflicten. Toch leert de Europese ervaring (vooral als we terugdenken aan het ontstaan van de Europese Unie na bloedige oorlogen) duidelijk dat het probleem alleen kan worden opgelost door te praten, te onderhandelen, wonden te laten helen en te handelen met het oog op de toekomst, niet het verleden. De landen van de zuidelijke Kaukasus zullen een duidelijker Europees perspectief hebben als ze onderling en binnen de bredere regio kunnen samenwerken. Dat is uiteraard ook afhankelijk van de opstelling van de buurlanden.
De Europese Unie heeft mogelijkheden om een actievere politieke rol te spelen in de zuidelijke Kaukasus, met name om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van programma’s voor armoedebestrijding, voor de vermindering van sociale uitsluiting, voor gendergelijkheid en vrouwenrechten en voor investeringen in onderwijs en gezondheidszorg.
Het is belangrijk om de ontwikkeling van rechtstreekse contacten tussen de burgers van de zuidelijke Kaukasus en die van de lidstaten van de Europese Unie te versnellen. We moeten in het bijzonder het aantal studenten, docenten en onderzoekers verhogen dat deelneemt aan mobiliteitsprogramma’s.
Dat is in het belang van ons allemaal.
Ryszard Czarnecki (ECR). - (PL) Het Europees Parlement opent met deze belangrijke stap de deur voor naties die overduidelijk Europees zijn, zoals de Georgiërs en de Armeniërs. Maar eerlijk gezegd komt deze stap wel te laat. Het is jammer dat dit niet twee jaar geleden is gebeurd, toen Georgië het lijdend voorwerp werd van een Russische militaire interventie. Toch is het een stap in de goede richting. Ik hoop dat er een concrete politieke inhoud aan gegeven wordt en dat ook de Parlementaire Vergadering Euronest een rol zal spelen als instrument ter ondersteuning van de ambities van de naties die overduidelijk Europees zijn.
Tot slot zou ik bijzonder graag willen dat degenen onder ons die vandaag spreken over het democratisch tekort in de landen van deze regio zich net zo hard uitspreken over het democratisch tekort in een buurland van deze staten, namelijk Rusland, zodat er niet met twee maten gemeten wordt.
Krzysztof Lisek (PPE). - (PL) Armenië, Azerbeidzjan en Georgië zijn zonder twijfel Europese landen. Ze zijn lid van de Raad van Europa en nemen deel aan vele internationale missies in samenwerking met landen van de Europese Unie. De Europese Unie moet het fundamentele recht van alle staten op zelfbeschikking erkennen, evenals het recht van naties om over hun eigen toekomst te beslissen. Het archaïsche principe van regio’s en invloedssferen is onacceptabel.
Ik zou graag een paar seconden willen wijden aan de kwestie van de territoriale integriteit van Georgië. Het is heel goed dat de Unie haar steun heeft uitgesproken in deze kwestie. De Unie wordt niet alleen in de wereld maar ook – en dat is het belangrijkste – in deze landen gezien als waarborg voor de veiligheid van deze regio. Dat mogen we niet vergeten. Helaas zijn bepaalde onderdelen van de bestandsovereenkomsten van 12 augustus en 8 september 2008 niet uitgevoerd. Ik begrijp dat er gesprekken plaatsvinden in Genève, maar misschien zouden we hier in onze bilaterale gesprekken met de Russische Federatie opnieuw de aandacht op moeten vestigen.
Een tweede kwestie betreft de visumontheffing. Ik ben het eens met mevrouw Malström, die heeft gezegd dat deze mensen dichter bij elkaar brengt en het reizen voor de burgers van Europa makkelijker maakt. Dat zou zonder twijfel ook moeten gelden voor Georgië, Armenië en Azerbeidzjan.
George Sabin Cutaş (S&D). – (RO) Gezien het geopolitieke belang van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan in relatie tot de Europese Unie, Turkije als kandidaat-lid van de Europese Unie, Rusland en Iran, is het noodzakelijk om een EU-strategie te ontwikkelen voor de zuidelijke Kaukasus, die zich richt op het bevorderen van economische groei, politieke stabiliteit en respect voor mensenrechten.
Handel is een van de belangrijkste elementen die de EU tot haar beschikking heeft om deze doelen te bereiken. Het sluiten van vrijhandelsovereenkomsten met deze staten zou buitenlandse investeringen stimuleren, nieuwe banen scheppen en de economische groei in de regio aanwakkeren. Het garanderen van energiezekerheid is een gezamenlijk belang voor de Europese Unie en de zuidelijke Kaukasus.
De samenwerking op het gebied van energievraagstukken moet met name worden geïntensiveerd door het zo snel mogelijk afronden van het Nabucco-project, door het geven van steun aan energieprojecten die de energie-efficiëntie vergroten en door het ontwikkelen van alternatieve energiebronnen in de zuidelijke Kaukasus.
Paweł Robert Kowal (ECR). - (PL) De auteurs van het verslag benadrukken dat Georgië en Armenië de Europese strategie, het nabuurschapsbeleid, goed en dynamisch ten uitvoer leggen. We moeten hierop reageren en daarbij in ieder geval rekening houden met het eigen karakter van de verschillende landen van de zuidelijke Kaukasus. Voor elk van de landen zal de strategie thema’s moeten bevatten als vervoer, milieu, cultuur en het maatschappelijk middenveld.
Mijnheer de Voorzitter, in verband met de zuidelijke Kaukasus wordt vaak gesproken over bevroren conflicten en etnische problemen. Het is goed dat we die aan de orde stellen. Maar het juiste antwoord van de Europese Unie op de problemen van de zuidelijke Kaukasus is dat we de nadruk leggen op modernisering en transformatie van deze landen, zodat de conflicten niet zo’n grote rol meer spelen.
In dit debat wordt vaak vergeten dat Georgië net een oorlog achter de rug heeft. We zullen ons moeten afvragen wat we daaraan kunnen doen. Als we willen dat er in de zuidelijke Kaukasus geen oorlog meer wordt gevoerd, zullen we moeten inzetten op modernisering. In ieder geval Georgië, maar ook Armenië en Azerbeidzjan hebben de laatste jaren een dusdanig grote economische groei laten zien, dat zij onze steun verdienen. Dank u.
Andrey Kovatchev (PPE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom het verslag van de heer Kirilov, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de noodzaak dat de Europese Unie een actievere rol speelt in de zuidelijke Kaukasus, een regio van grote geopolitieke betekenis. Een positieve ontwikkeling in de zuidelijke Kaukasus is niet alleen in het belang van het aangrenzende Zwarte Zeegebied, waarvoor de Europese Unie helaas nog altijd geen duidelijke strategie heeft (over dat onderwerp hopen we binnenkort te debatteren), maar ook in dat van de gehele Europese Unie.
Ik wil mijn ongerustheid uitspreken over de vertraging bij de ratificatie van de protocollen die in oktober vorig jaar door Armenië en Turkije zijn ondertekend. Ik ben van mening dat geen van beide landen voorwaarden mag stellen aan de ratificatie van deze protocollen, die voor zowel het Turkse als het Armeense volk van groot belang zijn. Zoals in het verslag terecht wordt opgemerkt, dienen de onderhandelingen tussen Armenië en Turkije over het openen van de grenzen en het aanknopen van diplomatieke betrekkingen, en de gesprekken in de Groep van Minsk van de OVSE over Nagorno-Karabach als twee afzonderlijke kwesties te worden behandeld.
De Europese Unie dient zich bij een toekomstige oplossing van het conflict rond Nagorno-Karabach ongetwijfeld actiever op te stellen. Met de ervaringen van de Balkan, en recentelijk ook van Georgië, verkeert de Europese Unie in een gunstige positie om in deze regio een fundamentele rol te spelen. Een stabiele, veilige en welvarende zuidelijke Kaukasus is in ons belang, en er komt een dag waarop we onze verantwoordelijkheid moeten nemen.
Het Verdrag van Lissabon biedt een kader waarbinnen de Europese Unie werkelijk een mondiale speler kan worden. Een concrete stap in deze richting zou kunnen zijn dat de Europese Unie als formeel lid aan de activiteiten van de Groep van Minsk deelneemt en dat niet alleen bepaalde afzonderlijke lidstaten daarvan lid zijn.
De Voorzitter. – Dames en heren, ik heb acht verzoeken om spreektijd ontvangen in het kader van de catch the eye-procedure. Er is niet genoeg tijd voor iedereen, omdat we zo dadelijk gaan stemmen. Ik geef daarom slechts zes leden het woord.
Andrzej Grzyb (PPE). – (PL) Het verslag over de zuidelijke Kaukasus is een goed verslag. Ik wil benadrukken dat in het verslag bijzondere aandacht wordt besteed aan de rol van de Europese Unie als bemiddelaar en pleitbezorger van waarden, maar vooral als initiatiefnemer voor de samenwerking tussen de landen in deze regio. De vraagstukken rond de territoriale integriteit van die landen en hoe hun economieën kunnen worden versterkt, zijn de belangrijkste problemen die we moeten oplossen. Als Europese Unie kunnen we deze landen daarmee helpen.
Ik wil benadrukken dat het onopgeloste vraagstuk van de vluchtelingen een van de belangrijkste problemen is. De heer Posselt heeft hierover gesproken. Ik vind het werkelijk een schande dat dit probleem in de huidige tijd niet opgelost kan worden. Ik vind het een tekortkoming van dit verslag dat het zich niet beroept op het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, ondanks het feit dat alle landen in deze regio ondertekenaars van dit verdrag zijn. Dank u.
Ioan Mircea Paşcu (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag debatteren we over een zeer belangrijk en goed opgesteld verslag over een belangrijk gebied dicht bij de EU, de zuidelijke Kaukasus. Het gebied voldoet perfect aan de algemene aanbevelingen van de veiligheidsstrategie van de EU. Het is strategisch gelegen, het maakt het transport van olie en gas uit het Kaspische Zeegebied naar de EU mogelijk, en het heeft zijn eigen aanzienlijke reserves. Dat vraagt om onze totale aandacht en onze vastberadenheid om te handelen. Maar juist omdat het gebied strategisch gelegen is en relevant is voor de energietoevoer, wordt het gebied hevig bevochten door buitenlandse mogendheden die misbruik willen maken van de interne verdeeldheid en de conflicten, ongeacht of die nu “bevroren” of “aan het ontdooien” zijn.
Als de EU geïnteresseerd is om het potentieel van de zuidelijke Kaukasus ten volle te benutten, dan moet ze gezamenlijk optreden in plaats van verdeeld. Ze moet ook meer vastberaden zijn in haar acties, zelfs als dat betekent dat ze hierdoor anderen minder gelukkig maakt. En daarvoor hebben we een strategie nodig.
Graham Watson (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heren Kirilov en Kazak complimenteren met hun werk.
Als onze betrekkingen slechts bekeken worden in het licht van onze behoefte aan olie en gas, dan zullen de spanningen toenemen en zullen we geen zekerheid bereiken in andere zin. Het is de behoefte aan vrede en economische ontwikkeling in de zuidelijke Kaukasus die ons beleid zou moeten motiveren. Dat betekent dat we moeten samenwerken met de NAVO om ervoor te zorgen dat haar nieuwe strategische concept dit ook weerspiegelt. We moeten ook samenwerken met de grootmachten in die regio, Rusland en Turkije, om tot maximale overeenstemming te komen en een vriendschappelijk gebaar maken naar de bevolking door middel van associatieovereenkomsten, visumregelingen, enzovoort.
We moeten de verklaring van de heer Medvedev en de heer Janoekovitsj over Moldavië toejuichen, want daaruit blijkt hoeveel er bereikt kan worden door middel van diplomatie. Ik wil commissaris Füle complimenteren met de ontwikkeling van het Oostelijk Partnerschap binnen het Europees nabuurschapsbeleid tot nu toe. Ik zie uit naar een actievere betrokkenheid van de Europese Unie bij alle aspecten van de betrekkingen met het Zwarte Zeegebied naarmate de Unie het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid ontwikkelt.
Cristian Dan Preda (PPE). – (RO) Ook ik wil de heer Kirilov complimenteren en hem bedanken voor de samenwerking bij het opstellen van dit verslag. Ik zal er twee punten uitlichten. Het eerste heeft betrekking op democratie. Bernd Posselt zei eerder dat de landen in deze regio moeten samenwerken. Deze landen kunnen samenwerken als Azerbeidzjan, Georgië en Armenië voorspelbare, pluralistische rechtsstaten worden. Als dat gebeurt, heeft de EU iets te winnen.
Het tweede punt heeft natuurlijk betrekking op de energiekwestie. Ik wil hier de rol van Georgië en Azerbeidzjan benadrukken als doorvoerlanden voor energiebronnen en voor de diversificatie van energiebronnen. Ik wil echter wel zeggen dat het goed is dat Armenië bij deze projecten betrokken blijft, ook bij transportprojecten. Wat dit betreft is transparantie het sleutelwoord.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, om Europa minder afhankelijk te maken van de energievoorziening uit Rusland, moet er aardgas uit het bekken van de Kaspische Zee via de zuidelijke Kaukasus naar de EU worden getransporteerd. De Kaukasus vervult dus een sleutelrol. Deze regio vormt niet alleen 's werelds grootste overslagplaats voor de handel in gas en olie, het is ook de plaats waar de belangen van Rusland en die van het Westen met elkaar botsen. Zelfs Turkije bemoeit zich ermee. Dit land tracht naast olie- en gascontracten ook een stabiliteits- en samenwerkingspact te sluiten.
Stabiliteit in de Kaukasus is ongetwijfeld ook in het belang van de EU. We mogen de verantwoordelijkheid daarvoor echter niet afwentelen op Turkije, anders ontstaan er nieuwe afhankelijkheden en kan het land zelfs druk gaan uitoefenen in het toetredingsproces. Het voorbeeld van Cyprus maakt duidelijk dat Ankara niet bepaald zachtzinnig is. Nu al loopt de lang geleden geplande aanleg van de grote Nabucco-pijpleiding vertraging op door de voortdurende machtsstrijd rond de Europese aardgasvoorziening. Hopelijk verloopt het concurrerende South Stream-project succesvoller, zodat de hulpbronnen uit de Kaspische Zee niet in handen van China komen.
Jaroslav Paška (EFD). – (SK) Vertegenwoordigers van de Armeense regering hebben mij er gisteren op gewezen dat in het voorliggende verslag over de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus in het gedeelte dat gaat over het conflict in Nagorno-Karabach formuleringen voorkomen die niet in overeenstemming zijn met het officiële standpunt van de EU, zoals dat is vastgelegd in de verklaring die is aangenomen door de ministers van Buitenlandse Zaken van alle OVSE-lidstaten en de verklaring van de ministerraad van de OVSE die is afgelegd in Athene op 2 december 2009.
Vooral de punten 8 en 10 bevatten formuleringen die niet overeenstemmen met de uitgangspunten van de overeenkomst die in Madrid is gesloten door de leden van de Groep van Minsk van de OVSE. Indien genoemde punten worden aangenomen zoals ze nu luiden, kan dit de verdere voortgang van het vredesproces in Nagorno-Karabach ernstig belemmeren.
Teneinde genoemde bezwaren nog weg te kunnen nemen wil ik voorstellen om één van de volgende, eerder genoemde mogelijkheden te overwegen: ofwel de omstreden bepalingen uit het verslag te schrappen, ofwel de stemming over het verslag uit te stellen, zodat onze vrienden in de Kaukasus tijd krijgen om hun houding ten opzichte van het verslag aan het Europees Parlement toe te lichten.
Štefan Füle, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de laatste spreker, de heer Paška, heeft een zeer belangrijk punt genoemd. Ik zou hierover drie zeer korte opmerkingen willen maken.
Ten eerste denk ik dat we met het Oostelijk Partnerschap een strategie hebben om deze drie landen dichter bij de Europese Unie te brengen, of zoals ze zelf zeggen: “zo dicht mogelijk”.
Ten tweede denk ik dat we daarvoor de instrumenten hebben: associatieovereenkomsten, overeenkomsten betreffende economische integratie, mobiliteit (de visumkwestie) en, tot slot, een andere Europese Unie – een Europese Unie die de communautaire aanpak kan combineren met de aanpak van een gemeenschappelijk buitenlands veiligheidsbeleid.
Mijn derde opmerking is dat ik uitkijk naar een discussie met de geachte afgevaardigden over het nabuurschapspakket, waarbij we eveneens kunnen ingaan op de vraag of er een institutionele definitie moet bestaan van het begrip “zo dicht mogelijk bij de Europese Unie”.
Evgeni Kirilov, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, nogmaals hartelijk dank voor de reacties en voor de vruchtbare samenwerking tijdens dit proces. Dank u voor alle opmerkingen en de steun die ik heb mogen ontvangen van de meeste collega’s die het woord genomen hebben.
Ik wil de rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel, de heer Kazak, bedanken voor de constructieve ideeën die zijn commissie heeft aangebracht. Ik dank ook de Commissie industrie, onderzoek en energie voor haar suggesties, waarvan een groot deel een plaats heeft gekregen in het verslag. Mijn dank gaat ook uit naar het secretariaat van de Commissie buitenlandse zaken en naar de vele experts, ngo’s en andere organisaties die zich actief inzetten in de regio en die me hun waardevolle inbreng en steun hebben gegeven.
Ik wil nog maar één ding zeggen. We moeten dezelfde beginselen toepassen. Sommige collega’s hebben zich kritisch uitgelaten. We moeten weten dat dit Parlement ons zeker niet zou steunen als we zouden spreken over territoriale integriteit en zelfbeschikking voor Georgië. We moeten weten dat de universele toepassing van de beginselen het beste uitgangspunt is om relaties te kunnen opbouwen. Ik hoop dat de Raad en de Commissie de aanbeveling van het Parlement in deze tekst ter harte zullen nemen en een alomvattende EU-strategie zullen ontwikkelen voor de zuidelijke Kaukasus. Ik wil er trouwens graag op wijzen dat commissaris Füle geen beter moment had kunnen kiezen voor een bezoek aan deze regio.
Ik zou mevrouw Ashton dan ook willen oproepen hetzelfde te doen en te proberen in het gebied aan conflictpreventie te doen. We verwelkomen en steunen het besluit dat de Raad vorige week heeft genomen om onderhandelingsrichtsnoeren voor toekomstige associatieovereenkomsten met de drie landen vast te stellen. Wij geloven dat opwaardering van de contractuele betrekkingen met de drie landen een belangrijke stap is. De tijd is rijp om met maatregelen te komen die negatieve ontwikkelingen in de regio en escalatie van de spanningen kunnen voorkomen. Anders lopen wij opnieuw het risico in te grijpen wanneer het al te laat is. We mogen dat niet nog eens laten gebeuren.
De grote les die Europa geleerd heeft is de les van de integratie. Integratie is de enige duurzame weg om te komen tot verzoening met het verleden en te investeren in een betere toekomst.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Wij gaan nu over tot de stemming.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Elena Băsescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Door het aannemen van dit verslag bevestigt het Europees Parlement opnieuw het bijzondere belang van de zuidelijke Kaukasus voor de Europese Unie en de noodzaak om een strategie voor deze regio op te stellen. De drie landen in de zuidelijke Kaukasus, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan, maken deel uit van zowel het initiatief Synergie voor het Zwarte Zeegebied als het Oostelijk Partnerschap. Daardoor zijn het kader en de instrumenten aanwezig voor een meer actieve betrokkenheid van de Europese Unie bij de regio.
De Europese Commissie moet specifieke samenwerkingsinitiatieven starten op de volgende terreinen: energiezekerheid, vervoer, economische ontwikkeling en bescherming van het milieu. De zuidelijke Kaukasus is vooral van belang voor de zuidelijke corridor, en daarmee voor de energiezekerheid van geheel Europa. Roemenië is betrokken bij concrete projecten om de zuidelijke corridor te ontwikkelen.
Over dit aspect hebben vertegenwoordigers van Georgië, Azerbeidzjan en mijn land het AGRI-akkoord getekend. Dit akkoord voorziet in de bouw van twee LPG-terminals in twee Zwarte Zeehavens, de ene in Georgië en de andere in Constanţa in Roemenië. Ik wil benadrukken dat we de bevroren conflicten in de regio niet kunnen negeren, aangezien de situatie kan verslechteren, hetgeen de regio zou destabiliseren.
Tunne Kelam (PPE), schriftelijk. – (EN) De situatie in de zuidelijke Kaukasus vraagt vooral nu om een proactieve aanpak van de Europese Unie, nu het Verdrag van Lissabon de EU een mandaat geeft om veel meer betrokken en aanwezig te zijn in de regio. De grootschalige Russische militaire inval op grote delen van het Georgische grondgebied in augustus 2007 heeft op dramatische wijze aangetoond dat de zogeheten bevroren conflicten gemakkelijk kunnen ontaarden in verwoestende regionale conflicten wanneer grootmachten zoals de EU zich niet actief inzetten in het gebied. In 2007 was zowel de EU als de NAVO duidelijk niet voorbereid om die nieuwe situatie het hoofd te bieden. In het kader van de oostelijke dimensie van het Europees nabuurschapsbeleid bevindt de EU zich in een goede positie om een prominente rol te spelen bij het opbouwen van vertrouwen, bij de wederopbouw en bij het herstel. Dat betekent in de eerste plaats het versterken van de aanwezigheid van de EU in de regio. Wij steunen ten volle de constructieve missie van onze speciale vertegenwoordiger Peter Semneby. Toch kunnen we ons niet beperken tot waarnemingsmissies. Bovendien krijgt de EUMM nog steeds geen toegang tot de separatistische entiteiten die nog onder Russische controle staan, wat in strijd is met de overeenkomsten van 2007. Een dergelijke situatie is onaanvaardbaar en vernederend. We kunnen de samenwerking met de Russische autoriteiten alleen voortzetten op voorwaarde dat ze hun eigen verplichtingen volledig nakomen.
Marek Siwiec (S&D), schriftelijk. – (PL) De conflicten in de zuidelijke Kaukasus hebben een bijzonder gevaarlijk plafond bereikt. We zijn gewend geraakt aan het idee dat dit onoplosbare conflicten zijn. Alle inspanningen – of ze nu echt zijn of geveinsd – richten zich op versluiering van de onderhandelingen en leiden zeker niet tot een oplossing van de conflicten. Dit is van toepassing op de territoriale conflicten tussen Georgië en Rusland, maar in zekere zin ook op Nagorno-Karabach.
Ik denk dat de ontwikkeling van de situatie tussen twee landen – Armenië en Azerbeidzjan, landen die onze partners zijn in het kader van het Oostelijk Partnerschap en het Europees nabuurschapsbeleid – laat zien dat men zich erbij neerlegt dat de conflicten onoplosbaar zijn. Dat is onaanvaardbaar.
De Europese Unie moet in overeenstemming met Rusland, een bijzonder belangrijke partner in deze kwestie, een situatie tot stand brengen waarin duidelijke standpunten worden ingenomen. Dit houdt vooral in dat landen die streven naar toetreding tot de EU een duidelijke boodschap moeten krijgen, namelijk dat het oplossen van de territoriale problemen en minimaal een gedeeltelijke oplossing van het vluchtelingenprobleem, basisvoorwaarden zijn om het lidmaatschap in de nabije of verre toekomst serieus in overweging te nemen.
De toekomst van het conflict in Nagorno-Karabach en de manier waarop daarmee door de verschillende partijen wordt omgegaan, vormen voor mij een lakmoestest. Hoe stellen de partijen zich op in Europese zaken en hoe bewijzen zij hun geloofwaardigheid op dit gebied?
Indrek Tarand (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Het werd hoog tijd om over een strategie voor de Kaukasus te spreken, en daarbij mogen we de ogen niet sluiten voor de onaangename processen die zich afspelen tussen Oekraïne en Rusland. Het gaat hier over de verlenging van het huurcontract voor de marinebasis in Sebastopol tot 2050. De verklaringen van de Russische leiders dat de Zwarte Zeevloot nooit zal worden ingezet tegen de buurlanden klinkt niet al te oprecht. Waarom is de vloot er dan – om de kinderen en ouderen op de Krim te vermaken? Ceterum censeo… Overigens heeft Frankrijk besloten een oorlogsschip van de Mistralklasse te verkopen aan Rusland. Wij zijn van mening dat het land deze actie nog oprecht zal betreuren.
De Voorzitter. – Allereerst wil ik enkele woorden wijden aan de moeilijke situatie in Polen. Als gevolg van de dramatische overstromingen in Polen staat een groot deel van het land onder water en zijn mensen al hun bezittingen kwijtgeraakt. In het licht van deze gebeurtenissen wil ik namens het Europees Parlement en namens ieder van ons de Polen een hart onder de riem steken en hun onze solidariteit betuigen. Ons oprechte medeleven gaat uit naar degenen die zich op dit moment in moeilijke omstandigheden bevinden.
(Applaus)
Tijdens de volgende vergaderperiode van het Europees Parlement, op 16 juni 2010, zal een debat over de situatie in Polen worden gehouden. Ik twijfel er niet aan dat de Europese Unie zich solidair zal tonen en positief zal reageren op het verzoek van de Poolse autoriteiten om financiële steun. We hebben ons eigen EU-Solidariteitsfonds, dat zo belangrijk is wanneer zich dit soort natuurrampen voordoen.
De Voorzitter. – Dames en heren, vanmorgen is er een bijeenkomst geweest van de Conferentie van voorzitters. De bijeenkomst is tien minuten geleden geëindigd. We hebben zeer grondig overlegd over hoe we de stemming over de ontwerpresoluties over de Europa 2020-strategie zouden organiseren. Ik hoef u niet te vertellen dat dit een strategie is die gedurende een heel decennium moet zorgen voor banen, voorspoed en stabiliteit voor onze burgers overal in de Unie. Het is dus een cruciale strategie voor de toekomstige situatie zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten, want we kunnen alleen sterk zijn als we intern sterk zijn.
Wat het overleg tijdens de bijeenkomst van de Conferentie van voorzitters betreft: er is betoogd dat we vandaag zouden moeten stemmen over onze ontwerpresoluties over de Europa 2020-strategie, omdat we zo snel mogelijk resoluties moeten aannemen om op verantwoordelijke wijze te kunnen deelnemen aan de discussie over dit onderwerp met andere Europese instellingen. Er werd echter ook als argument naar voren gebracht dat we een strategie nodig hebben die met een zeer ruime meerderheid wordt aangenomen. Als we invloed willen uitoefenen op de situatie in de Unie, moeten we een grote meerderheid mobiliseren die de resoluties steunt.
Gevreesd wordt dat een dergelijke meerderheid vandaag wellicht niet gehaald wordt. Kortom, enerzijds hebben we de strategie zo snel mogelijk nodig en anderzijds willen we een krachtige resolutie. Dat is wat we nodig hebben.
Naar aanleiding van dit verantwoordelijke overleg tussen onze fractievoorzitters heb ik besloten voor te stellen dat het debat wordt uitgesteld. Dit is in overeenstemming met artikel 140 van ons Reglement.
Nogmaals: dit is een zeer belangrijk besluit, omdat we ons realiseren dat de resolutie er snel moet komen, maar dat we een resolutie nodig hebben die op grote steun kan rekenen, en dit zijn uiterst belangrijke zaken.
Joseph Daul , namens de PPE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank voor uw verklaring. Ik wilde daaraan toevoegen dat onze Hongaarse vrienden zich in dezelfde situatie bevinden als onze Poolse vrienden als het gaat om overstromingen. Onze gedachten gaan dus net zo zeer uit naar onze Hongaarse medeburgers als naar onze Poolse medeburgers.
(Applaus)
Ik schaar me achter uw voorstelling van zaken. In een crisissituatie moeten democratische krachten de handen ineenslaan. Met dit in mijn achterhoofd had ik de Conferentie van voorzitters voorafgaand aan deze zitting in Straatsburg voorgesteld dit besluit op te schorten tot juni, omdat me een aantal discrepanties en dubbelzinnigheden waren opgevallen. Ik heb in de Conferentie van voorzitters niet de meerderheid achter me weten te krijgen – wij zijn een democratisch Parlement – en dus hebben we geprobeerd deze resolutie voor te bereiden.
Gisteren om twaalf uur, tijdens de beraadslagingen binnen onze respectieve fracties, hebben we geconstateerd dat de tijd ontbrak. Ik wil niet zeggen dat het werk afgeraffeld is, daarmee zou ik onze diensten, onze vicevoorzitters en onze verantwoordelijken die dit werk hebben voorbereid tekort doen. We vonden, ten overstaan van alle of enkele delegatiehoofden, dat het voor het imago van het Parlement waarschijnlijk beter zou zijn een intrekking van de tekst te bewerkstelligen en de eerstvolgende keer te stemmen; de crisis, beste vrienden, zal in juni niet voorbij zijn. Wij hebben in gezamenlijk overleg besloten dat de hoofden van de grote fracties zouden vragen de stemming uit te stellen tot juni.
Martin Schulz zei tegen me – hij was de enige – dat ik eerst de meerderheid van de fractie achter me moest krijgen, maar iedereen heeft de meerderheid van de fractie nodig. Gisteravond hebben we het binnen onze fractie dan ook niet gehad over amendementen. Ook hebben we niet beraadslaagd over de resolutie van vandaag, omdat de fractie voorstander was van uitstel teneinde een oplossing te vinden die dit Parlement onontbeerlijk acht voor onze medeburgers.
In de tussentijd heeft ons een brief bereikt van Guy Verhofstadt, waarop we hebben besloten om slechts drie weken uitstel te vragen. In deze crisissituatie vraag ik u ons deze termijn toe te kennen, zodat wij als Parlement onze medeburgers kunnen tonen dat we een sterke instelling met verantwoordelijke vrouwen en mannen zijn.
De Voorzitter. – De heer Schulz wil het woord voeren tegen het voorstel.
Martin Schulz, namens de S&D-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de heer Daul heeft het aan het begin van zijn toespraak gehad over de moeilijke situatie in Hongarije. Op dit moment kampen veel landen met problemen. Onze Slowaakse medeburgers zijn bijvoorbeeld hard getroffen door de overstromingen. We voelen een sterke verbondenheid met de inwoners van de landen die zijn getroffen door deze rampspoed, waaronder Hongarije, Polen en de Slowakije.
Mijnheer de Voorzitter, de heer Daul en u hebben de situatie geschetst tijdens de Conferentie van voorzitters en tijdens de vergaderingen van gisteren en vanmorgen. Ik heb daaraan wat betreft het procedurele verloop niets toe te voegen. Niettemin wil ik u, mede namens de heer Cohn-Bendit en de heer Bisky, zeggen dat wij vanmorgen tijdens de Conferentie van voorzitters niet hebben ingestemd met uw voorstel de stemming naar morgen te verplaatsen. Wij vinden namelijk dat we vandaag moeten en kunnen stemmen.
De wens was dat het Parlement een resolutie als deze op een bredere basis en met een ruimere meerderheid zou aannemen dan in februari. Wat zich de afgelopen dagen heeft voltrokken, is geen procedureel maar een inhoudelijk proces. Eén ding is echter volstrekt duidelijk. Er is nu afgeweken van de inhoud waarover in februari nog overeenstemming heerste. In het licht van de ernstige crisis wekt dit geen verbazing. Er zijn namelijk verschillende oplossingen. Terwijl sommige mensen bepaalde oplossingen goed vinden, hetgeen vanuit democratisch oogpunt gerechtvaardigd is, verkiezen wij andere oplossingen omdat wij die beter vinden. We kunnen niet al onze energie steken in het bereiken van consensus. Het is nu het moment om duidelijk stelling te nemen. U neemt duidelijk stelling, wij doen dat ook. We hebben getracht tot een eensluidend standpunt te komen, maar dat is niet gelukt. Nu is het dus zaak een meerderheid te vinden voor het ene of het andere standpunt.
Als een meerderheid vindt dat de stemming moet worden verplaatst, wil ik bij voorbaat aangeven dat wij als Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement natuurlijk bereid blijven tot nieuwe onderhandelingen. Het uitgangspunt daarbij zal dan echter te tekst zijn die we samen met onze collega's van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie hebben ingediend. Daarom, mijnheer de Voorzitter, vind ik dat de stemming vandaag moet plaatsvinden.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
De Voorzitter. – Ik wil de heren Daul en Schulz bedanken dat zij de aandacht hebben gevestigd op het feit dat er op dit moment ook in andere delen van Europa overstromingen plaatsvinden. U heeft volkomen gelijk, en betuigingen van solidariteit komen toe aan alle getroffen landen en alle burgers van Europa die nu bedreigd worden.
Jan Březina (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het water dat overstromingen veroorzaakt in Polen is afkomstig uit Tsjechië, waar het enorme schade heeft aangericht in de eerste fase van deze overstromingen. Tsjechië is ook een onderdeel van de Europese Unie.
De Voorzitter. – Dames en heren, dit was waarover ik het zojuist had, toen ik de heren Daul en Schulz bedankte. Ook u bedankt, mijnheer Březina, dat u onze aandacht hierop vestigt. Er vinden rampzalige overstromingen plaats. Hartelijk dank.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
7.1. Verwezenlijking van een interne markt voor consumenten en burgers (A7-0132/2010, Louis Grech) (stemming)
7.2. Dialoog tussen universiteiten en bedrijven: een nieuw partnerschap voor de modernisering van de Europese universiteiten (A7-0108/2010, Pál Schmitt) (stemming)
7.3. Financiële bijstand van de Gemeenschap voor de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije ("Het Kozloduy-programma") (A7-0142/2010, Rebecca Harms) (stemming)
7.4. Totstandbrenging van synergieën tussen voor onderzoek en innovatie bestemde fondsen in Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (A7-0138/2010, Lambert van Nistelrooij) (stemming)
- Vóór de stemming:
Lambert van Nistelrooij, namens de PPE-Fractie. – Er zijn geen problemen met betrekking tot dit verslag. Namens de PPE-Fractie wil ik om elektronische stemming verzoeken.
De Voorzitter. – Eigenlijk hebben we geen tijd meer, maar gezien de beperkte vervoermiddelen die deze week beschikbaar zijn, stel ik voor – mits het Parlement geen bezwaar maakt – dat we een hoofdelijke stemming houden. Heeft iemand hier bezwaar tegen? Niemand maakt bezwaar, dus we kunnen stemmen.
7.5. Houdbaarheid op lange termijn van de overheidsfinanciën in de context van het economische herstel (A7-0147/2010, Liem Hoang Ngoc) (stemming)
- Na de stemming
Liem Hoang Ngoc, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag waarover zojuist is gestemd is een zware klap voor de Europese burgers, die, als de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa hun zin krijgen, moeten opdraaien voor deze neoliberale crisis.
(Applaus)
In deze omstandigheden kan ik onmogelijk mijn naam of die van de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement aan deze tekst verbinden. Ik verzoek u dan ook mijn handtekening in te trekken.
(Applaus)
De Voorzitter. – Mijnheer Hoang Ngoc, uw verklaring zal in de notulen worden opgenomen.
7.6. Bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU2020-doelstellingen (A7-0129/2010, Ricardo Cortés Lastra) (stemming)
- Na de stemming
Patrizia Toia (S&D). – (IT) Ik wil melden dat mijn stemkastje niet werkte tijdens de stemming over het verslag-Hoang Ngoc. Ik stemde tegen.
7.7. Unie voor het Middellandse Zeegebied (A7-0133/2010, Vincent Peillon) (stemming)
7.8. Noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus (A7-0123/2010, Evgeni Kirilov) (stemming)
De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.
Peter Jahr (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer ingenomen met het feit dat in het verslag over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers ook de kleine en middelgrote ondernemingen worden genoemd. Paragraaf 46 wijst er terecht op dat het belangrijkste probleem de toegang tot financiering is. Dat klopt, want het is nog altijd makkelijker om een hedgefonds met miljoenen euro's te financieren dan voor een kleine onderneming een lening van 100 000 euro te krijgen.
In dat opzicht hoop ik dat het verslag niet alleen beschrijft wat er idealiter zou moeten gebeuren, maar dat het de Commissie ook aanzet tot het treffen van concrete maatregelen.
Miroslav Mikolášik (PPE). – (SK) Ik geloof dat een intensivering van de dialoog tussen de universiteiten en het bedrijfsleven zal bijdragen aan de economische groei. Ik vind het alarmerend dat het aantal werkloze jongeren stijgt. De onzekere arbeidssituatie van jongeren ontmoedigt hen vaak om een gezin te stichten of leidt ertoe dat zij dit te lang uitstellen, wat gezien de demografische ontwikkelingen in Europa uiteindelijk een negatief effect heeft, zowel op economisch als op sociaal gebied.
De dialoog zou daarom ook moeten gaan over maatregelen om de toetreding van jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat hun capaciteiten volledig benut worden. Andere thema’s zouden onder meer moeten zijn: het inzetten van onderwijs als middel in de strijd tegen armoede, ongelijkheid en sociale uitsluiting, waarbij speciale aandacht zou moeten worden gewijd aan mensen met een handicap. Om deze redenen steun ik het voorgestelde verslag.
Seán Kelly (PPE). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor dit verslag gestemd en dat was de juiste beslissing.
Met betrekking tot kernenergie in het algemeen wil ik echter zeggen dat veel burgers erdoor in verwarring zijn gebracht en in mijn eigen land is bijna iedereen tegen kernenergie als gevolg van de vreselijke rampen die hebben plaatsgevonden in Sellafield en Tsjernobyl. Daarom adviseer ik de Commissie onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van kernenergie en een verslag te publiceren om de burgers de kans te geven zich een mening te vormen op basis van de werkelijkheid in plaats van emoties.
Tot slot wil ik u, mijnheer de Voorzitter, complimenteren met uw uitstekende werk tijdens uw eerste dag als Voorzitter.
Sergej Kozlík (ALDE). – (SK) De Europese Gemeenschap heeft financiële hulp verstrekt aan Litouwen, Slowakije en Bulgarije om deze landen te helpen verplichtingen na te komen in verband met het buiten gebruik stellen van oude kernreactoren. De financiële hulp voor het buiten gebruik stellen van reactoren die in 2009 aan Bulgarije werd verstrekt, was vooral bedoeld voor voorbereidende werkzaamheden. Het doel van het voorstel om hiermee verder te gaan was om Bulgarije te helpen in het onderhoud te blijven voorzien en de veiligheid te garanderen ...
(Spreker wordt onderbroken)
Mijnheer Kozlík, u kunt niet in uw verklaring van onderwerp veranderen.
Peter van Dalen (ECR). - Voorzitter, de rapporteur heeft enkele onthutsende amendementen ingediend op zijn verslag. Alle teksten over solide overheidsfinanciën, schendingen van het stabiliteits- en groeipact die gestopt moeten worden en het belang van strikt toezicht op de naleving van het SGP wilde de rapporteur met de steun van 250 collega's schrappen. Onthutsend!
De visie van de rapporteur en die 250 anderen is de visie om de economie kapot te maken. Hoe is het mogelijk dat er nog 250 parlementsleden zijn die de tering niet naar de nering willen zetten? 250 parlementsleden die niet willen begrijpen dat Luilekkerland niet bestaat! Het zal in alle lidstaten veel zweet en tranen kosten om de schulden te saneren, de financiën op orde te krijgen en een andere koers te gaan varen.
Natuurlijk, een harde en voor de kiezers niet prettige boodschap. Maar als wij dit niet doen gaat heel Europa failliet! Die weg geeft aan hoe de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op korte termijn om zeep kan worden geholpen. Gelukkig zijn de amendementen niet aangenomen!
Vicky Ford (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom dit verslag over de overheidsfinanciën. Het is een enorme verbetering ten opzichte van het eerste ontwerp.
Hoge schulden en tekorten zijn een bron van ernstige bezorgdheid zowel in het Verenigd Koninkrijk als in tal van andere lidstaten. We moeten het gebruik van fiscale stimulansen en kwantitatieve versoepeling afbouwen. Deze mogen niet de geaccepteerde norm zijn. We moeten ons nu concentreren op het bestrijden van onze hoge werkloosheid en op het verlagen van de belastingdruk die ten koste gaat van de werkgelegenheid en het MKB. De middelen zijn schaars en we zijn het erover eens dat, wanneer er geld beschikbaar is, dit in investeringen gestoken moet worden die de groei stimuleren, zoals onderzoek en ontwikkeling en groenere, slimmere innovatie. Tot slot kunnen we niet voorbijgaan aan de kwestie van de steeds meer vergrijzende bevolking. Pensioenregelingen moeten doorzichtig zijn en daar moeten we rekening mee houden wanneer we het over de overheidsfinanciën hebben.
Er zijn een aantal zaken in dit verslag waar ik wat huiverig tegenover stond. Migratie, bijvoorbeeld, is een gevoelig onderwerp. Zij kan een aantal lacunes in de beroepsbevolking opvullen, maar moet gecontroleerd worden, waarbij rekening moet worden gehouden met lokale factoren. Ja, ik ben het ermee eens dat de Europese problemen Europese oplossingen vereisen, maar we moeten ons bewust zijn van de wereldeconomie om ons heen en we moeten ook de fundamentele bevoegdheden van onze nationale regeringen respecteren.
Philip Claeys (NI). - Ik heb tegen het verslag-Hoang Ngoc gestemd en de voornaamste reden daarvoor is de lichtzinnigheid waarmee eens te meer wordt gepleit voor nog meer massale immigratie richting Europa.
Hoe wereldvreemd kan dit Europees Parlement eigenlijk nog worden? Onze grote steden kreunen nu al onder het probleem van de massale en ongecontroleerde immigratie. Het wordt tijd dat er op Europees niveau een kosten-batenanalyse wordt gemaakt van de immigratie van vreemdelingen van buiten de Europese Unie. De regeringen van meerdere lidstaten die al met de vraag geconfronteerd zijn hebben geweigerd om de kostprijs van de immigratie te berekenen en vinden het blijkbaar ongewenst dat er enige kennis over die materie bestaat. Hoe is het mogelijk?
Men moet ook eens rekening houden met de problemen voor de derde wereld die een braindrain zien gebeuren, waardoor de vitale krachten van die maatschappij worden gedraineerd naar Europa, waardoor de problemen daar alleen nog erger worden, met nóg meer immigratie tot gevolg.
Diane Dodds (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het initiatiefverslag over de Unie voor de Middellandse Zee gestemd om een aantal redenen.
Er bestaat geen twijfel over dat een stabiel Middellandse Zeegebied een enorm voordeel zou opleveren voor de rest van Europa, maar op een moment dat het economisch klimaat in heel Europa hoogst instabiel is, is het volkomen ongepast dat dit Parlement de kosten voor een dergelijk plan moet overwegen. Grote bijeenkomsten van de staatshoofden, een veertigkoppig secretariaat en nabuurschapspakketten zijn geen tekenen van het zuinige economische beleid dat op dit moment gepast zou zijn.
Bovendien heb ik tegen amendement 5 gestemd waarin gevraagd wordt de opwaardering van de betrekkingen tussen de EU en Israël in het kader van de overeenkomst over preferentiële economische samenwerking niet te laten doorgaan. Europa moet een delicaat evenwicht zien te vinden, en dergelijke oproepen zullen niet helpen om Israël het vertrouwen te geven dat dit Parlement zal fungeren als onpartijdige bemiddelaar.
Bernd Posselt (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, aan het begin van de jaren tachtig heb ik als jonge journalist een bezoek gebracht aan koning Hassan van Marokko, wiens verzoek om toetreding tot de Europese Unie kort daarvoor was afgewezen. Naar aanleiding van dit bezoek schreef ik een artikel waarin ik pleitte voor een mediterrane gemeenschap. Ik had het voorrecht hier te mogen werken voor Otto von Habsburg, die zei dat de Middellandse Zee de Europeanen en hun buren nooit had gescheiden, maar dat die hen samen moest brengen. Jean-Paul Picaper schreef in zijn biografie van president Sarkozy dat het idee van de Unie voor het Middellandse Zeegebied voortkwam uit de pan-Europese beweging.
Waarom noem ik dit? Welnu, ik wil duidelijk maken dat het niet gaat om een gril van Frankrijk, zoals door velen is gezegd. Er wordt ook geen geld verspild, zoals de vorige spreker beweerde. Op het Oostelijk Partnerschap na, gaat het om het belangrijkste instrument van het buitenlands beleid van de Europese Unie. Dat is echter precies de reden waarom we er op basis van een politieke structuur zorgvuldig vorm aan moeten geven. Het moet meer zijn dan alleen een vrijhandelszone. Churchill heeft immers gezegd – en ik richt mij daarbij tot de Britse leden van ons Parlement – dat de Middellandse Zee de achilleshiel van Europa is. We moeten ervoor zorgen dat de geschiedenis zich op dat punt niet herhaalt.
Tunne Kelam (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun de oorspronkelijke paragraaf 12 van dit verslag, waarin bezorgdheid wordt geuit over het gebruik van etnische zuivering als een voorbode op de erkenning door Rusland van de marionettenentiteiten Zuid-Ossetië en Abchazië. Mijn voorstel was om Rusland op te roepen de verplichtingen van de staakt-het-vurenovereenkomst onverwijld na te komen en zonder uitstel de EUMM toegang te verschaffen tot Zuid-Ossetië en Abchazië. Ik vind het werkelijk ondraaglijk en vernederend dat de vertegenwoordigers van de EU toegang moeten vragen tot die entiteiten, terwijl die toegang reeds was overeengekomen. Tegen deze achtergrond gaat van een oproep aan Rusland om de soevereiniteit en de integriteit van de Republiek Georgië te erkennen helaas geen enkel gezag uit.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) De interne markt en de euro vormen twee echte schilden voor de Europese Unie in de financiële, budgettaire, economische en sociale storm die op dit moment over de 27 lidstaten raast. Ik heb vóór dit verslag gestemd, omdat het de voorname rol van de interne markt bevestigt en een uitstekend beeld schetst van wat er momenteel op het spel staat (begrotingscoördinatie, ontwikkeling van onderwijs en onderzoek, steun aan KMO’s, versterking en toegankelijkheid van SOLVIT en van het Enterprise Europe Network). Het is een discussienota en een routekaart die prima aansluit bij het stappenplan van professor Monti, die onlangs zijn rapport ‘Een nieuwe strategie voor de eengemaakte markt’ heeft voorgelegd aan de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Barroso.
Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb gestemd voor dit verslag dat handelt over de huidige tekortkomingen van de interne markt. De economische en financiële crisis heeft het integratieproces van de interne markt aanzienlijke schade toegebracht. Het is jammer om te zien hoe het economisch protectionisme op nationaal niveau opnieuw de kop opsteekt, want dat zou kunnen leiden tot een versnippering van de interne markt. Een groot aantal KMO’s verdwijnt van de markt omdat hun toegang tot financiering in deze tijden van crisis onderworpen is aan strenge beperkingen. We mogen niet vergeten dat de KMO's een essentieel onderdeel vormen van de ruggengraat van de Europese economie en dat ze de belangrijkste motor zijn van economische groei en sociale cohesie. De lidstaten moeten meer inspanningen doen om de “Small Business Act” toe te passen. Ze moeten de administratieve rompslomp en de andere administratieve en bureaucratische obstakels voor de KMO’s uit de weg ruimen.
Nikolaos Chountis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Ik heb tegen het verslag gestemd omdat daarmee dingen worden gepromoot die bijzonder nadelig zijn voor echte duurzame ontwikkeling, voor de belangen van de werknemers en meer in het algemeen van de consumenten in de EU. Om te beginnen komt de rapporteur niet alleen tot verkeerde conclusies maar heeft hij ook een verkeerd uitgangspunt gekozen voor de formulering van zijn voorstellen. Hij beweert namelijk dat “de interne Europese markt samen met de eurozone de beste illustratie vormt van de ware betekenis van economische integratie en eenheid in de EU en voor de burgers van de EU zeker de meest zichtbare prestatie van de Europese integratie is”. Hij vergeet dat er een tekort is aan echte sociale en politieke eenheid, en hij sluit de ogen voor de reële situatie die momenteel in veel landen van de eurozone heerst.
Hij verwijst met name naar de sociale markteconomie, die – afgezien van het feit dat dit sowieso een nogal vaag begrip is – in feite neerkomt op liberalisatie van de markt, waardoor korte metten zal worden gemaakt met zelfs de laatste restjes sociaal beleid. De rapporteur schaart zich volledig achter de filosofie van het concurrentievermogen en achter de EU 2020-strategie, die niet alleen ongegrond is maar nog negatievere gevolgen zal hebben voor de volkeren van Europa.
Vasilica Viorica Dăncilă (S&D), schriftelijk. – (RO) We weten allemaal dat de EU 2020-strategie is geïntroduceerd om de Europese Unie uit de huidige economische crisis te helpen en de economie voor te bereiden op het volgende decennium. Daarom ben ik van mening dat de EU 2020-strategie realistische doelen moet stellen om in 2020 tot een groene, op kennis gebaseerde sociale markteconomie en duurzame ontwikkeling te leiden. Een ander doel is het creëren van banen in de sectoren landbouw en milieu omdat de interne markt de hoeksteen moet zijn van de EU 2020-strategie, waardoor de problemen van economische groei en consumentenbescherming worden overwonnen.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik heb vóór dit verslag gestemd omdat het ervan uitgaat dat de interne markt niet uitsluitend een economische realiteit vertegenwoordigt. Het is cruciaal dat we bij het vernieuwen van de interne markt voor een holistische benadering kiezen, waarin naast doelstellingen van consumenten ook economische, sociale en milieugerelateerde doelstellingen geïntegreerd zijn.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) De interne markt en alle daarmee samenhangende beleidsmaatregelen hebben ertoe geleid dat Europese burgers gemakkelijker kunnen beschikken over een gevarieerder pakket goederen en diensten, tegen een lagere prijs. Dankzij de beginselen van de interne markt zijn de consumenten beter geïnformeerd en beschermd. Ze zijn zich bovendien beter bewust van hun plichten. De interne markt is dus geen statische realiteit maar een dynamische, dat wil zeggen een realiteit die in deze geglobaliseerde wereld voortdurend aan verandering onderhevig is. Over de verdere uitwerking en verdieping van deze markt moet dus steeds weer worden nagedacht. Ik sluit me aan bij de stelling van de rapporteur dat de interne markt van groot belang is voor de Europese integratie en de bevordering van sociale cohesie, duurzame ontwikkeling, concurrentievermogen en economische groei – allemaal factoren die ons in staat moeten stellen de uitdagingen van de toekomst aan te gaan en te blijven concurreren in een gemondialiseerde markt.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Het opbouwen van een goed functionerende geïntegreerde interne markt is een fundamenteel proces ter bevordering van de integratie, sociale cohesie, economische groei en duurzame ontwikkeling van de EU. De economische crisis heeft het vertrouwen van de consumenten in die interne markt evenwel aangetast. Het is van belang dat de Europese burger het belang van de interne markt doorgrondt, begrijpt hoe deze markt functioneert en – belangrijker nog – inziet welke voordelen burgers, consumenten en KMO’s eraan kunnen ontlenen. Alle partijen die betrokken zijn bij het opnieuw vormgeven en ten uitvoer leggen van de interne markt, dienen voor een holistische, gemeenschappelijke benadering te kiezen waarbij de doelstellingen van de consumenten en burgers – met name de economische, sociale, gezondheids- en milieugerelateerde doelstellingen en de consumentenbescherming – volledig in de nieuwe interne markt geïntegreerd dienen te worden. Het nieuwe programma voor de interne markt dient zodanig te worden geformuleerd dat het een stimulans vormt voor meer sociale gerechtigheid, voor gegarandeerde integriteit van de markt, voor het tot stand komen van innovaties en voor de overgang naar een nieuw digitaal tijdperk. Een en ander zal de interne markt waarschijnlijk een voorsprong opleveren ten opzichte van andere grote economieën in de wereld. Om het vertrouwen in de interne markt te verzekeren moeten de rechten van de consumenten worden beschermd en de eisen van de burgers op sociaal en milieugebied worden gehonoreerd.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Ik neem mijn petje af voor de rapporteur omdat hij, bloedserieus en zonder in de lach te schieten, kan opschrijven dat de interne markt en de euro het beschermende schild van Europa zijn geweest tijdens de ernstige crisis waar we sinds twee jaar mee geconfronteerd worden. Niets heeft ons beschermd, het Europa van Brussel al helemaal niet. Integendeel, het heeft alle voorwaarden gecreëerd om ons in de hoek te zetten waar de klappen vallen: vrij, wereldwijd kapitaalverkeer, ontmanteling van de openbare diensten en de socialezekerheidsstelsels, werknemers die op straat komen te staan, een monetair beleid in handen van een centrale bank die zich niets gelegen laat liggen aan de economische behoeften van de lidstaten. Dat zijn de gevolgen van de invoering van een interne markt die sinds 1992 onvoltooid is gebleven. De interne markt is ook een element van inertie geweest, een overbodig element waarmee rekening moest worden gehouden toen lidstaten het heft in eigen hand namen. Wat de euro betreft, denk ik dat we aan alle landen die gebukt gaan onder speculatie moeten vragen wat ze vinden van de beschermcapaciteit van de euro, die momenteel een crisisfactor op zich is.
Małgorzata Handzlik (PPE), schriftelijk. − (PL) De gemeenschappelijke Europese markt is een belangrijke mijlpaal in de integratie van de Europese Unie. Zij biedt onze burgers en kleine en middelgrote ondernemingen vele mogelijkheden.
In een rapport over de strategie en de toekomst van de interne markt, dat afgelopen week is gepubliceerd en gepresenteerd, wijst professor Mario Monti nadrukkelijk op de burgers en consumenten. Zij zouden het meest moeten profiteren van de interne markt, maar die werkt niet altijd in hun voordeel. Daarom moet bij de ontwikkeling van komende wetgevingsvoorstellen zoveel mogelijk rekening gehouden worden met hun belangen. We moeten ons best doen om ervoor te zorgen dat kwesties als erkenning van beroepskwalificaties, de juiste tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn, elektronische handel, kleine en middelgrote ondernemingen en consumentenbescherming, prioriteit krijgen bij de verdere opbouw van de interne markt.
Zoals professor Monti terecht heeft opgemerkt, is in de lidstaten met betrekking tot thema’s rond de interne markt een zekere vermoeidheid merkbaar, maar juist nu hebben we meer dan ooit een sterke interne markt nodig. De crisis van de laatste maanden heeft dit aangetoond. Ik juich het verslag van de heer Grech, waaraan ik heb mogen meewerken, daarom toe. Het is ons commentaar op de positie van consumenten en burgers in de interne markt.
Eija-Riitta Korhola (PPE), schriftelijk. − (EN) Dit verslag had niet op een crucialer moment kunnen komen. De aanhoudende financiële crisis heeft geleid tot een gevoel van wantrouwen en tot discussies over de protectionistische maatregelen van bepaalde regeringen. Op lange termijn zou dit alles zeer nadelige gevolgen kunnen hebben voor de Europese economie. Ik geloof dat er een verband bestaat tussen enerzijds de economische problemen en anderzijds het gebrek aan enthousiasme voor de voltooiing van de interne markt. De heer Grech wijst er in zijn verslag terecht op dat de burger de echte kern van de interne markt vormt en dat de economie moet werken voor de burger, niet andersom. De heer Monti waarschuwt in zijn rapport ‘Een nieuwe strategie voor de eengemaakte markt’ dat de interne markt nog nooit zo weinig steun heeft gekend, maar nog nooit zo noodzakelijk is geweest als nu. Het is mijn overtuiging dat we moedig moeten handelen, weliswaar rekening houdend met de bezorgdheden van de burgers, om de interne markt nieuw leven in te blazen. Ik heb voor het verslag van de heer Grech gestemd, hoewel het naar mijn mening de situatie van de KMO’s meer had mogen onderstrepen. Na aanneming van een aantal belangrijke amendementen is het resultaat echter evenwichtig en ik hoop dat het zal leiden tot goed doordachte wetgevende initiatieven van de Commissie.
Nuno Melo (PPE), schriftelijk. – (PT) Het opbouwen van een interne markt was altijd een van de belangrijkste doelstellingen van de EU en is dat nog steeds. Een goed functionerende geïntegreerde interne markt is een fundamenteel proces ter bevordering van de Europese integratie, sociale cohesie, economische groei en duurzame ontwikkeling binnen de Unie. De huidige financiële crisis heeft echter twijfels doen rijzen met betrekking tot de vraag hoe die markt functioneert. Er zijn er die zeggen dat de interne markt nu zwak is, hetgeen – indien waar – een slechte zaak zou zijn voor het marktintegratieproces en de ontwikkeling van de Unie zelf. Het is daarom heel belangrijk dat we een instrument vinden om de Europese burgers duidelijk en ondubbelzinnig te informeren over de wijze waarop de interne markt functioneert. Daarbij moet ook worden uiteengezet welke voordelen consumenten en KMO’s aan de interne markt kunnen ontlenen. Vandaar mijn stemgedrag.
Franz Obermayr (NI), schriftelijk. − (DE) Het verslag gaat de verkeerde kant op. Het is juist nu het moment om de ondernemingen in de diverse lidstaten te beschermen tegen de gevolgen van de wereldwijde financiële crisis en duidelijke voorschriften vast te stellen voor speculanten en de vrije markt. In plaats daarvan laat het verslag het belang van een wereldwijde markt prevaleren boven dat van de culturele en economische verschillen die er zijn tussen de markten, de ondernemingen en de manieren van zakendoen.
Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag-Grech over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers gestemd. Deze tekst vormt namelijk een gulden middenweg tussen enerzijds het streven naar een open economie die in staat is groei en werkgelegenheid te stimuleren en een totaaloplossing te vinden voor de grote vraagstukken van morgen (waaronder concurrentievermogen, onderzoek en ontwikkeling, industriebeleid, en demografische en ecologische uitdagingen), en anderzijds de ambitie een economisch systeem tot stand te brengen dat bij machte is de consument te beschermen en de maatschappelijke en milieuwaarborgen te scheppen waar burgers behoefte aan hebben. We mogen de burger en consument niet vergeten in onze herstelstrategie.
Ook moet Europa kiezen voor een holistische benadering die terdege rekening houdt met wat burgers bezighoudt en andere horizontale beleidsterreinen, zoals volksgezondheid, sociale bescherming en consumentenbescherming, arbeidsrecht, milieu, duurzame ontwikkeling en buitenlands beleid. De tekst roept de Commissie op uiterlijk in mei 2011 met een wetgevingsvoorstel te komen voor de tenuitvoerlegging op Europees niveau van een betaalbaar, praktisch en toegankelijk systeem voor collectief verhaal, waarvan ik voorstander ben.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Dit verslag bestaat uit de beste holle frasen die ik dit jaar heb gezien, en daarom kan ik het niet steunen. Het bevat echter zowel goede als slechte voorstellen, en daarom onthoud ik mij van stemming.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag over de dialoog tussen universiteiten en bedrijven gestemd omdat het naar mijn idee essentieel is de koppeling tussen opleiding en arbeidsmarkt te verbeteren. Het gaat er niet om studenten te sturen naar aanleiding van de wensen van het bedrijfsleven, maar om jongeren bewust te maken van wat het arbeidsleven zoal inhoudt. Het is zaak de banden tussen universiteiten en bedrijven aan te halen, zodat studenten makkelijker aan een baan kunnen komen en bedrijven meer begrip kunnen opbrengen voor atypische loopbaantrajecten.
Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. – (LT) Ik steun dit verslag over een actievere samenwerking tussen universiteiten en bedrijven. Universiteiten spelen een sleutelrol in de succesvolle overgang naar een kenniseconomie, maar de actieve deelname van andere belanghebbende partijen, te weten bedrijven en overheidsinstanties, is ook nodig. Om doelmatiger resultaten te bereiken, moet de onderwijssector worden geherstructureerd en gemoderniseerd en moeten de onderwijsprogramma’s worden hervormd en geactualiseerd zodat ze voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt. Als de voorwaarden zijn geschapen waaronder afgestudeerden werk kunnen vinden in kleine en middelgrote ondernemingen, kunnen we de kloof tussen de toestroom van jonge specialisten en de eisen van de arbeidsmarkt overbruggen.
Mara Bizzotto (EFD), schriftelijk. − (IT) Dit initiatiefverslag bevat werkelijk positieve ideeën voor de toekomst van onze universiteiten. Alle veranderingen van het academisch onderwijssysteem die helpen om de onderwijsprogramma’s te moderniseren en die bovenal afgestudeerden en het bedrijfsleven dichter bij elkaar brengen, moeten positief worden ontvangen en krachtig worden aangemoedigd.
Het Europese universiteitssysteem is een van de belangrijkste elementen waarmee we in ons dagelijks leven de basis kunnen leggen voor een solide en duurzaam economisch herstel en dit systeem moet openstaan voor het bedrijfsleven. Het opbouwen van een sterke band met wederzijdse uitwisseling tussen universiteiten en bedrijven is een prioriteit voor de instellingen van de lidstaten en het zijn vooral de lokale en regionale instanties die het voor het zeggen moeten hebben bij pogingen om het bedrijfsleven en het onderwijs succesvol dichter bij elkaar te brengen. Alleen universiteiten die de dialoog aangaan met de bedrijven in hun eigen omgeving kunnen hopen op het opleiden van jongeren die klaar zijn om de arbeidsmarkt te betreden en daar te blijven.
We hebben allemaal, nu en altijd, onderwijsinstellingen nodig die up-to-date zijn en die aansluiten bij de regionale vraag. Ik weet zeker dat ook dit een onmisbaar ingrediënt is voor de groei van onze regio’s. Ik heb daarom vóór het verslag gestemd.
Maria da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. – (PT) Kennisverwerving is thans een grotere prioriteit dan ooit. We moeten binnen de kennisdriehoek meer ondernemen, en wel via de doorvoering van een reeks hervormingen die kennis tot een sociaal goed verheffen en door de betrekkingen tussen bedrijven en universiteiten te verbeteren, zoals dat gebeurt bij de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT). Het is van cruciaal belang dat universiteiten sociale en economische factoren integreren in de invloedssfeer van hun onderzoeks- en innovatieprogramma’s. Daarom is het zaak dat we snel een strategie ontwerpen voor investeringen in nieuwe bronnen van groei en het stimuleren van onderzoek, ontwikkeling, innovatie en onderwijs. Zo kunnen we onze industriële basis versterken, een kwalitatief hoogstaande dienstensector creëren en een moderne plattelandseconomie tot stand brengen. Openbare en particuliere instellingen voor hoger onderwijs, universiteiten en hogescholen kunnen daarbij een heel belangrijke rol spelen en moeten op het vertrouwen van de overheden kunnen rekenen, wat betekent dat deze hun autonomie dienen te respecteren. Alleen zo kunnen ze hun onmisbare bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Europa. We moeten niet alleen de interdisciplinariteit en transdisciplinariteit van de opleidings- en onderzoeksprogramma’s, maar ook de samenwerking tussen de universiteiten vergroten. Informatie- en communicatietechnologieën zijn in dit opzicht een onmisbaar instrument.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag over de dialoog tussen universiteiten en bedrijven (een nieuw partnerschap voor de modernisering van de Europese universiteiten) gestemd, omdat daarin maatregelen worden voorgesteld die de kansen van studenten op het vinden van een baan vergroten. Samenwerking tussen de onderwijssector en het bedrijfsleven is van fundamenteel belang bij het dichten van de kloof tussen het aanbod van het onderwijs en de vraag bij bedrijven.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Ik geloof dat partnerschappen voor de modernisering van universiteiten, vooral die welke een beter onderwijs en betere kwalificaties voor studenten bevorderen, van fundamenteel belang zijn voor het verbeteren van het Europese concurrentievermogen. Die extra kwalificatie zal een weerslag krijgen op het vlak van innovatie, onderzoek en ontwikkeling, en dat zijn cruciale factoren voor het verwezenlijken van duurzame economische en sociale groei. Er moeten partnerschappen tussen universiteiten en bedrijven worden opgezet om de toegang van deze categorie werknemers tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en zo een bijdrage te leveren tot het terugdringen van de hoge werkloosheid die we nu waarnemen. Ik wijs in dit verband ook op het belang van het cohesiebeleid van de Europese Unie. De voor dit beleid gereserveerde middelen kunnen hier heel nuttig gebruikt worden.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Tijdens de Europese Raad van Lissabon van maart 2000 en de Raad van Barcelona van maart 2002 is een strategisch doel voor de EU overeengekomen: de EU moet de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld worden; de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU moeten overal ter wereld als kwaliteitsreferentie gelden en er moet een Europese Ruimte voor Onderzoek en Innovatie worden gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor onderwijs en opleiding blijft bij de lidstaten berusten; de rol van de EU bestaat erin de verbetering van de nationale systemen te ondersteunen via aanvullende EU-instrumenten, door het mogelijk te maken van elkaar te leren, en door de uitwisseling van informatie en goede werkwijzen te vergemakkelijken. De kenniseconomie en de razendsnelle technologische ontwikkeling betekenen voor het Europese hoger onderwijs en onderzoek grote uitdagingen, maar ze bieden ook nieuwe mogelijkheden die op een doeltreffende wijze moeten worden benut. Het is in dit verband van het allergrootste belang dat er goede partnerschappen worden opgezet tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijven op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau is volgens mij cruciaal als we de kloof tussen de aanbodbenadering van de onderwijssector en de vraagbenadering van de arbeidsmarkt willen overbruggen.
João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De weg die in dit verslag over de dialoog tussen universiteiten en bedrijven wordt ingeslagen, leidt volgens ons niet tot modernisering van het onderwijs. We moeten de risico’s die de openbare, vrije en democratische toegang tot onderwijs bedreigen heel serieus nemen. Wij geloven dat het tijd wordt de fouten van het Bolognaproces te erkennen. In tegenstelling tot wat de rapporteur in dit verband bericht, moeten we de misvatting dat mobiliteit kan bijdragen tot toenadering en gelijkstelling van lidstaten rechtzetten.
We mogen ook niet vergeten dat het Bolognaproces niet neutraal is. Het veronderstelt om te beginnen een zekere investering, terwijl de verantwoordelijkheid van de staat voor het financieren van de universiteiten wordt uitgehold. In dit verslag wordt een aantal malen verwezen naar de autonomie van universiteiten, en die kwestie wordt dan gekoppeld aan het idee om een partnerschap te creëren tussen universiteiten en bedrijven, om zo de financiering van deze onderwijsinstellingen te garanderen. Dit idee – een universiteit plus onderneming – doet afbreuk aan de opvatting dat onderwijs een universeel recht is, en maakt dit onderwijs onderhorig aan een mercantilistische visie, met alle negatieve gevolgen van dien voor zowel inhoud als kwaliteit. Het is een neoliberale visie waartegen wij ons verzetten.
Filip Kaczmarek (PPE), schriftelijk. − (PL) Ik heb voor het verslag-Schmitt over de dialoog tussen universiteiten en bedrijfsleven (een nieuw partnerschap voor de modernisering van de Europese universiteiten) gestemd. Ik wil de rapporteur, die helaas geen lid meer is van het Europees Parlement, van harte bedanken. Ik feliciteer de heer Schmitt van harte met zijn verkiezing in het Hongaarse parlement en zijn benoeming tot voorzitter. Ik wens hem het allerbeste.
Jaromír Kohlíček (GUE/NGL), schriftelijk. − (CS) De EU bevindt zich op dit moment in een heel schizofrene situatie. Aan de ene kant hebben de universiteiten de duidelijke opdracht om tijdens de bachelorfase praktijkgerichte professionals op te leiden en aan de andere kant hebben mensen met echt verstand van technisch onderwijs drommels goed in de gaten dat met het oog op een succesvolle vervolgstudie studenten tijdens de eerste drie jaar van een fatsoenlijke universitaire studie een theoretische basis bijgebracht dient te worden. Dit is de oorzaak van het grote misverstand. In fora van universiteiten en ondernemingen zal het, ongeacht de precieze vormgeving, altijd weer draaien om zogeheten “praktisch inzetbare” afgestudeerden. Fundamenteel onderzoek en belangwekkende innovaties zijn daarentegen vooral het werk van universitair opgeleide ingenieurs, masters en doctoren. Deze moeten echter, om enig hout te kunnen snijden in hun vakgebied, gedurende de eerste drie jaar van hun studie de beginselen van de belangrijkste technische disciplines bijgebracht krijgen. Het lijkt me sterk dat ze genoeg zullen hebben aan middelbareschoolwiskunde en een oppervlakkige kennis van de fundamentele technische wetenschappen, aangevuld met een examen enkelvoudige en dubbele boekhouding en praktijkervaring met het aanvragen van subsidies voor projecten. Ik weet zeker dat universitaire docenten met het nodige verantwoordelijkheidsgevoel ondanks alle verklaringen, fora, mededelingen en nieuwe partnerschappen een standpunt zullen uitdragen dat niet zoveel afwijkt van het mijne. Het lijkt me dan ook verstandig om voor verdere discussies een scherp onderscheid aan te brengen tussen universitair onderwijs overeenkomstig de verklaring van Bologna en het zogeheten klassieke universitair onderwijs. Uiteraard dient dit alles vergezeld te gaan van nieuwe aanvullende vormen van onderwijs in het kader van het zogeheten levenslang leren.
Nuno Melo (PPE), schriftelijk. – (PT) De dialoog tussen universiteiten en bedrijven is essentieel voor het kwaliteitsonderwijs dat de jongeren in de EU ambiëren. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijven op alle niveaus is een cruciale factor bij de overbruggen van de kloof tussen de aanbodbenadering van de onderwijssector en de vraagbenadering van de arbeidsmarkt. Partnerschappen tussen onderwijs- en opleidingsinstituten en werkgevers zijn onontbeerlijk voor het verhogen van de kansen op werk, het bevorderen van ondernemerschap en de bewustmaking van de arbeidsrealiteit. Vandaar mijn stemgedrag.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) In haar mededeling wijst de Commissie erop dat hogescholen en universiteiten werkelijke autonomie moeten krijgen. Die autonomie zou hand in hand moeten gaan met financiële autonomie, maar met de komende bezuinigingen is dat niet realistisch. Er zijn talloze voorbeelden van bijzonder vruchtbare samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. De behoefte aan een intensievere dialoog in het kader van het Bolognaproces is onvoldoende tot uitdrukking gebracht. Derhalve heb ik mij van stemming onthouden.
Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (PPE), schriftelijk. – (LT) Geen enkele EU-lidstaat zal er waarschijnlijk aan twijfelen dat samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven essentieel is. Aangezien de crisis niet alleen werkloosheidsproblemen aan het licht heeft gebracht, maar ook het belang heeft laten zien van onderwijs dat voldoet aan de eisen van de markt, ben ik blij dat het Europees Parlement met de goedkeuring van dit document streeft naar het op gang brengen van de dialoog tussen de academische en de zakenwereld. Dit moet worden gezien als iets voor de lange termijn, vanaf het begin van de studie aan de universiteit: diverse uitwisselingsprogramma’s, het bevorderen van stages bij bedrijven, misschien zelfs overleg tussen universiteiten en bedrijven bij het samenstellen van het studieprogramma. Als toekomstige werkgevers vanaf het begin in het onderwijsstelsel worden geïntegreerd, is er een grotere kans dat we specialisten opleiden die beter voldoen aan de eisen van de werkgevers op de arbeidsmarkt.
Wojciech Michał Olejniczak (S&D), schriftelijk. − (PL) Ik heb voor resolutie A7-0108/2010 van het Europees Parlement over de dialoog tussen universiteiten en bedrijven (een nieuw partnerschap voor de modernisering van de Europese universiteiten) gestemd (2009/2099 (INI)), omdat de dynamiek van de moderne arbeidsmarkt, de economische ontwikkeling en veranderende ontwikkelingsprioriteiten samenwerking vereisen op vele niveaus. Het hoger onderwijs in heel Europa staat voor een grote uitdaging. Het moet in de pas blijven met de zich dynamisch ontwikkelende wereld en de veranderende eisen die de markt aan nieuwe werknemers stelt. Op dit moment is de discrepantie tussen enerzijds de mogelijkheden en het niveau van het onderwijs en anderzijds de eisen van de arbeidsmarkt een bijzonder belangrijk probleem. Instandhouding van een systeem dat vol zit met ongelijkheden is een onaanvaardbare fout. De veranderingen die we moeten invoeren, zullen om die reden het gehele terrein van het onderwijs en het functioneren van jonge mensen op de arbeidsmarkt moeten beslaan. Als voormalig voorzitter van het Poolse studentenparlement, een wettelijk instituut dat alle studenten in Polen vertegenwoordigt, ontmoet ik regelmatig mensen die beginnen met een studie en mensen die hun studie afronden. Hun kennis van de arbeidsmarkt en de eisen die deze markt stelt is bijzonder laag en ook het opleidingsniveau bevredigt niet. In politieke kringen maar ook onder studenten heerst de opvatting dat het aantal uitgevoerde practica en stages, het aantal afgeronde studierichtingen en het aantal talen dat een afgestudeerde spreekt het belangrijkst zijn. De arbeidsmarkt heeft echter behoefte aan kwaliteit, niet aan kwantiteit. Onze activiteiten moeten we daarom richten op verbetering van de samenwerking tussen universiteiten, de academische wereld en het bedrijfsleven.
Daciana Octavia Sârbu (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag-Schmitt gestemd om de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven te stimuleren. Universiteiten moeten tegenwoordig nauwer samenwerken met het bedrijfsleven om een passend antwoord te vinden op de eisen van de arbeidsmarkt, vooral in een geglobaliseerde economie. Wat dit betreft moeten de dialoog en de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven gebaseerd zijn op wederkerigheid, vertrouwen en respect.
Dit doel kan worden bereikt met een systeem van kennisvouchers, dat momenteel in een aantal lidstaten in gebruik is, waarbij vooral KMO's hun onderzoekscapaciteit kunnen verbeteren zonder dat de onafhankelijkheid, autonomie en het openbaar karakter van universiteiten worden aangetast. Zowel universiteiten als bedrijven kunnen baat hebben bij de gezamenlijke ontwikkeling van multi- en interdisciplinaire vaardigheden en ondernemerschap, alsook bij het soepel aanpassen van studiegebieden, specialiteiten en specialisaties aan de behoeften van de economie, met inbegrip van de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen.
Silvia-Adriana Ţicău (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag over de dialoog tussen universiteiten en bedrijven (een nieuw partnerschap voor de modernisatie van de Europese universiteiten) gestemd.
De EU moet nauwere banden en partnerschappen creëren tussen de universiteiten en het bedrijfsleven om de kennismaatschappij en het toegepast onderzoek te ontwikkelen en afgestudeerden betere vooruitzichten op de arbeidsmarkt te bieden. Helaas bestaan er steeds vaker verschillen tussen de vaardigheden van afgestudeerden en de op de arbeidsmarkt benodigde kwalificaties.
Ik roep de Commissie en de lidstaten op om middellange- en langetermijnprognoses op te stellen voor de vereiste vaardigheden teneinde de onderwijsprogramma’s in overeenstemming te brengen met de ontwikkeling van de economie. Verder wil ik de aandacht vestigen op de noodzaak om meer banen te creëren, wat met name tijdens de huidige recessie een prioriteit is voor de Europese Unie.
Wij moedigen de Commissie aan om met de tot haar beschikking staande middelen en instrumenten de ontwikkeling van een ondernemerscultuur te bevorderen door het vereenvoudigen van procedures en het terugdringen van bureaucratie, zodat uitwisseling tussen universiteiten en bedrijven wordt gestimuleerd.
Tot slot wil ik het belang van een leven lang leren onderstrepen, in het bijzonder door afstandsonderwijs dat is toegespitst op nieuwe technologieën en met name nuttig is voor mensen boven de 45 jaar, die kwetsbaarder zijn en meer gevaar lopen maatschappelijk te worden buitengesloten.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) De Europese Unie beschermt haar burgers. Naast Europese regels inzake gevaarlijke producten die mensen op de interne markt proberen te brengen, naast gezamenlijke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, naast gemeenschappelijke initiatieven om vrede te waarborgen in Europa, draagt de Europese Unie haar steentje bij aan de ontmanteling van kerncentrales die zijn gebouwd in het Sovjettijdperk en die elk moment onze gezondheid in gevaar kunnen brengen. 24 jaar na het vreselijke ongeluk van Tsjernobyl ben ik blij te hebben bijgedragen aan de veiligheid van ons continent door voor dit verslag te stemmen. Het is namelijk cruciaal dat de maatregelen die in Bulgarije zijn genomen in het kader van het Kozloduy-programma worden voortgezet in de periode 2010-2013.
Gerard Batten, John Bufton en Derek Roland Clark (EFD), schriftelijk. − (EN) De UKIP vindt de veiligheid bij het opwekken van kernenergie zeer belangrijk, maar beschouwt de Europese steun aan Bulgarije, die zogenaamd voor dit doel bestemd is, als ingegeven door politieke overwegingen (zoals het voorkomen van de opwerking van splijtstoffen in het naburige Rusland, dat niet toevallig vlak bij Bulgarije ligt) en doctrinaire redenen (het opleggen van een onrealistisch windenergiebeleid), alsmede door een verlangen tot het financieren van lokale conserveringsprojecten die niets te maken hebben met de opdracht van het ontmantelingsfonds. Daarom hebben de UKIP-leden tegen het extra geld gestemd dat in dit verslag gevraagd wordt.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) De regels die in de landen van Midden- en Oost-Europa voor kernenergie en radioactief afval golden voordat zij toetraden tot de EU, waren minder streng dan die welke destijds in de EU van kracht waren. Vandaar dat er van de zijde van de EU druk wordt uitgeoefend en financiële steun wordt verleend om de bescherming van mens en milieu beter te waarborgen. In dat kader past het voorstel waarover we nu stemmen.
Dit voorstel van de Commissie voor een verordening heeft betrekking op financiële bijstand voor de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije. Ook de behandeling van radioactief afval komt daarbij aan de orde. Volgens de rapporteur zou zonder steun van de EU de veiligheid in gevaar kunnen komen omdat het ontwerp van reactoren van het type WWER 440/230 (en daar gaat het hier om) ernstige tekortkomingen vertoont die niet kunnen worden verholpen.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) De bescherming en bevordering van de volksgezondheid en het milieu zijn prioritaire doelstellingen in het Europees beleid. Daarom geloof ik dat het van cruciaal belang is dat de Europese Unie de nodige technische en financiële middelen vrijmaakt voor de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije, precies zoals het Europees Parlement dat via deze resolutie aanbeveelt. Europa verhindert zo dat er een punt ontstaat dat sterke radioactieve straling produceert en mogelijk tot ernstige ongevallen aanleiding geeft. De Europese Gemeenschap moet niet alleen vaststellen volgens welke veiligheidsvoorschriften de ontmanteling dient te geschieden, ze moet ook een actieve rol vervullen en Bulgarije hulp bieden om de negatieve gevolgen te compenseren die deze operatie zal hebben voor het concurrentievermogen van de Bulgaarse economie, de duurzaamheid van de energievoorziening en de situatie op de arbeidsmarkt. De interventiestrategie van de EU moet dus steunmaatregelen omvatten die leiden tot het creëren van nieuwe banen en het ontstaan van duurzame industrie in de gebieden die de gevolgen van de ontmanteling zullen ondervinden.
Rebecca Harms (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Het Parlement heeft vandaag ingestemd met het besteden van 300 miljoen euro aan de verdere ondersteuning van de ontmanteling van de kernreactoren Kozloduy 1-4. Ik steun deze maatregel omdat deze ondersteuning noodzakelijk is om de veilige ontmanteling van de reactoren te waarborgen. Het Parlement heeft echter het gebruik van deze fondsen voor vervuilende bruinkoolcentrales afgewezen. Ook het voorstel om een deel van de middelen te gebruiken om Bulgarije te helpen een oplossing te vinden voor de definitieve opslag van kernafval werd verworpen. Dit heeft mij ertoe gebracht tegen dit gewijzigde voorstel te stemmen. Ik heb me echter onthouden van stemming over de wetgevingsresolutie die de financiering van de ontmantelingdoor de EU mogelijk maakt.
Jean-Luc Mélenchon (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) We kunnen elk initiatief dat de aanzet geeft tot de ontmanteling van een kerncentrale en het opzetten van onderzoeksprogramma’s voor hernieuwbare energiebronnen en de verwijdering van kernafval alleen maar toejuichen. Dit is een stap in de richting van de geleidelijke afschaffing van kernenergie die wij voor ogen hebben. Ik wil echter benadrukken dat ik versteld sta over het hardnekkig vasthouden aan de “definitieve berging” van kernafval. Deze methode kan geen oplossing op lange termijn vormen, gezien de risico’s die ze met zich meebrengt voor ons ecosysteem.
Ik ben tevens bezorgd over de geringe waarborgen wat betreft de toekenning van financiële bijstand van de Europese Unie voor deze ontmanteling. Welke garantie hebben we dat dit bedrag van 300 miljoen euro niet voor een deel zal worden gebruikt om de nieuwe Bulgaarse kerncentrale in Belene te financieren? Heeft commissaris Oettinger zich niet reeds vastgelegd op de financiering van dat project? Ik stem vóór dit verslag in de hoop eindelijk getuige te zullen zijn van de ontmanteling van de reactoren in Kozloduy.
Nuno Melo (PPE), schriftelijk. – (PT) De toetreding van landen in Midden- en Oost-Europa tot de EU en hun toepassing van kernenergie hebben ertoe geleid dat deze landen financiële steun nodig hebben om hun radioactieve afval op doeltreffende wijze te verwerken teneinde de bescherming van de volksgezondheid en het milieu te verbeteren. Dat is het kader waarin de nu goedgekeurde financiële steun moet worden gezien. Vandaar mijn stemgedrag.
Alajos Mészáros (PPE), schriftelijk. − (HU) Bulgarije heeft net als Slowakije en Litouwen in zijn toetredingsverdrag toegezegd een deel van de productie van zijn kernenergie te ontmantelen. Voor de definitieve sluiting van de kernreactor van Kozloduy heeft het land tot 2009 gebruik kunnen maken van subsidies, maar vervolgens werd een verzoek ingediend om deze net als bij de andere landen te verlengen tot 2013. In het kader hiervan zal het land voor ongeveer 860 miljoen euro financiële steun ontvangen. Het volledige ontmantelingsproces zal echter zeer veel tijd in beslag nemen, aangezien het niet voldoende is de centrale volledig los te koppelen van het netwerk. In zulke gevallen, als men een kernreactor sneller wil sluiten dan gepland, moet er ook worden gezorgd voor vervangende energie. Bulgarije heeft zijn energievoorziening niet te gronde gericht maar de buurlanden worden hier wel door getroffen, want zij ontvangen geen stroom meer. De sluiting van vier reactoren betekent een verlies van 1 700 MW aan energie voor Bulgarije.
De Bulgaarse regering is zonder de financiële hulp van de Europese Unie niet in staat zich op veilige wijze te ontdoen van de gebruikte brandstoffen, waarvan een deel hoe dan ook buiten de lidstaten van de EU is afgevoerd. Ik ben me ook bewust van het feit dat de Bulgaarse regering geen reserves heeft in het geval van een definitieve ontmanteling en daarom moeten we het land steunen. We hebben al gigantisch veel geld geïnvesteerd in de definitieve sluiting van de kernreactor, maar het is goed om te overwegen of het niet veel rendabeler is om onze kernreactoren te moderniseren in plaats van te sluiten. Ik denk nu niet specifiek aan Kozloduy. We moeten de verbetering van de lage veiligheidsnormen in Oost- en Midden-Europese landen steunen, want vanwege deze normen moeten onze kernreactoren worden gesloten.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Zolang er geen bevredigende oplossing is voor de definitieve verwijdering van radioactieve afvalstoffen, is het niet zo vreemd dat de kandidaat-lidstaten niet weten welke mogelijkheid ze moeten kiezen. We moeten ervoor zorgen dat we als EU geen financiële steun verstrekken voor een betere bescherming van mens en milieu terwijl de splijtstof vervolgens verkocht blijkt te worden en we niet kunnen uitsluiten dat die voor militaire doeleinden wordt gebruikt. Natuurlijk is het vinden van een oplossing voor de definitieve verwijdering in het belang van de veiligheid en het milieu in heel Europa, maar er moet een einde komen aan het doorverkopen van radioactief afval.
Als de ontmanteling van twee kerncentrales ons 1 780 miljoen euro kost, is het duidelijk dat het sprookje van goedkope en milieuvriendelijke kernenergie uit is. Ik heb vóór dit verslag gestemd, omdat het licht werpt op een aantal knelpunten met betrekking tot kernenergie en de ontmanteling van kerncentrales.
Rovana Plumb (S&D), schriftelijk. – (RO) Conform de verplichtingen op grond van de Akte van toetreding tot de EU moet Bulgarije de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy sluiten. De EU heeft hiervoor financiële steun verleend tot 2009. Ik heb voor dit verslag gestemd ter ondersteuning van de inspanningen van Bulgarije om 300 miljoen euro aanvullende financiering te verkrijgen tot 2013 om de kerncentrale van Kozloduy volledig buiten bedrijf te kunnen stellen, de locatie te reinigen en al het overblijvende afval op duurzame wijze te behandelen, waarbij er geen schade wordt toegebracht aan de volksgezondheid of het milieu.
Verder steun ik het verzoek van de Commissie tot het uitvoeren van audits en het monitoren van alle projecten die met behulp van deze steun worden uitgevoerd. Het gaat om onderzoek en innovatie gericht op nieuwe technologieën op basis van hernieuwbare energiebronnen, teneinde te kunnen voldoen aan de eis om een verdere reductie te realiseren van de 18 000 kt CO2-equivalent die door de ontmanteling wordt gegenereerd. Er moet vooral aandacht worden besteed aan omscholing van de werknemers om te voorkomen dat de werkloosheid nog hoger wordt, en aan de ontwikkeling van de lokale gemeenschappen, vooral tijdens de huidige crisis. Al deze processen moeten worden uitgevoerd op een wijze die volledig transparant is voor de burgers, conform de bepalingen van alle multilaterale milieuverdragen waarbij Bulgarije partij is (Aarhus, Espoo, enzovoort).
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Zoals verwacht, hebben wij, de Groenen, onze laatste kans gemist om het verslag-Harms te wijzigen tijdens de plenaire stemming over de communautaire financiële steun voor de ontmanteling van vier eenheden van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije.
Vandaag heeft het Europees Parlement besloten om (tot 2013) 300 miljoen euro aan Bulgarije te geven om te besteden aan hun huidige programma voor de ontmanteling van vier nucleaire eenheden in Kozloduy. Dit positieve signaal aan Bulgarije was de reden waarom de rapporteur en de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie zich onthielden van de stemming over het wetgevingsvoorstel.
Dankzij de Groenen heeft het EP eindelijk erkend dat Bulgarije nauwelijks enig beleid had voor de definitieve verwijdering van kernafval. Maar de Bulgaarse regering is er – met dank aan EPP en S&D – in geslaagd elke bepaling te schrappen die een echte vooruitgang zou betekenen inzake de definitieve verwijdering van kernafval. Momenteel worden de belangrijkste gevaren voor mens en milieu verplaatst naar Rusland, waar de meeste radioactieve splijtstofelementen naartoe worden gebracht.
Het EP is er niettemin in geslaagd om meer bepalingen inzake inspraak, transparantie, controle en verslaglegging veilig te stellen dan er in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie stonden. We zullen nu zien of deze worden overgenomen door de Raad, die het laatste woord heeft omdat het EP over nucleaire kwesties slechts geraadpleegd wordt.
Viktor Uspaskich (ALDE), schriftelijk. – (LT) Dames en heren, net als bij de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije het geval is, was de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina in Litouwen een van de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie. De ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina in 2009 heeft grote invloed gehad op Litouwen. Nadat Litouwen in 1991 zijn onafhankelijkheid terugkreeg, heeft de kerncentrale van Ignalina veel bijgedragen aan onze economie en meer dan 70 procent van de energie in ons land geleverd. Als gevolg van de ontmanteling waren wij gedwongen afstand te doen van onze status van energie-exporteur en werden we importeur van een breed scala aan energie. De kerncentrale van Ignalina was een goedkope bron van energie voor industrie en consumenten en ook een bron van inkomsten dankzij de export. Net als de ontmanteling van Kozloduy zal het verdwijnen van Ignalina leiden tot verlies van bedrijfsactiviteiten en banen in de lokale economie. Volwaardige financiële steun van de EU voor Kozloduy en Ignalina is belangrijk om enkele van de economische en sociale gevolgen van de ontmanteling van de kerncentrales op te vangen. De financiële onrust van de afgelopen jaren heeft Litouwen en veel andere lidstaten van de EU laten schrikken en heeft voorlopig een einde gemaakt aan de hoop op de bouw van nieuwe geavanceerde kerncentrales in de nabije toekomst. Het zou echter dwaas zijn als wij volledig zouden afzien van kernenergie. Nucleaire technologie is zeker geen wondermiddel voor onze energiezekerheid en tegen natuurrampen, maar het gebruik van efficiënte en veilige kernenergie zou kunnen bijdragen aan het oplossen van strategische uitdagingen op de lange termijn.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) De structuurfondsen die in onze regio’s beschikbaar worden gesteld moeten beter worden afgestemd op de Europese fondsen voor onderzoek en innovatie. Het verslag-Van Nistelrooij bevat nuttige aanbevelingen om al deze fondsen beter te gebruiken. Er liggen hier onmiskenbare financierings- en groeimogelijkheden voor onze regio’s. Ook een grotere synergie tussen de verschillende financiële instrumenten kan alleen maar gunstig zijn op een moment dat we de economische activiteit weer op gang moeten brengen. Ten slotte komen deze middelen zeer goed van pas bij de tenuitvoerlegging van de EU 2020-strategie. Ik heb dan ook vóór dit uitstekende verslag gestemd.
Maria da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. – (PT) Innovatie kan het doeltreffendst worden gestimuleerd op regionaal niveau, in de nabijheid van actoren als universiteiten, publieke onderzoeksorganisaties of industrieën, door het bevorderen van partnerschappen op het gebied van kennisoverdracht en het aanmoedigen van de uitwisseling van goede praktijken tussen regio's. Het cohesiebeleid vormt een onmisbare pijler in het proces van de Europese integratie en is een van de succesvolste EU-beleidslijnen doordat het de convergentie tussen onderling steeds meer afwijkende regio's vereenvoudigt en de groei en werkgelegenheid stimuleert. Het is van groot belang dat we succesvolle modellen binnen de kennisdriehoek bevorderen en toepassen en de duurzame ontwikkeling van regionaal onderzoek en strategische kaders voor innovatie waarborgen in samenwerking met ondernemingen, onderzoekscentra, universiteiten en overheidsinstanties. Ik wijs daarbij op het potentieel van kennisintensieve regionale ‘innovatieclusters’ bij het mobiliseren van het regionale concurrentievermogen, en verwelkom de opname van clusterontwikkeling in zowel het programma voor concurrentievermogen en innovatie als het zevende kaderprogramma. Verder wil ik de aandacht vestigen op de nieuwe kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) die zijn opgericht in het kader van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en die de belangrijkste regionale kennisintensieve clusters in Europa met elkaar verbinden. Ik pleit ervoor de kennisuitwisseling in regionale clusters te bevorderen via de structuurfondsen , aangezien zulke clusters grote kansen bieden, vooral voor achterstandsgebieden.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Ik geloof dat het verstandig is om te analyseren hoe het indicatieve kader van de communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013, en met name richtsnoer 1.2 over meer kennis en innovatie voor groei, door de lidstaten en regio’s in hun nationale strategische referentiekaders (NSR's) en operationele programma’s is opgevolgd. Een dergelijk analyse kan ons een concreter inzicht verschaffen in hetgeen er reeds tot stand gebracht is en wat er nog gebeuren moet. Het gaat hier om zaken die steeds sterker spelen. In tijden van crisis is het niet alleen wenselijk maar gewoon dringend noodzakelijk om verspilling en overlappingen te vermijden. Daarom is het zo belangrijk te onderzoeken hoe het cohesiebeleid en het beleid op het gebied van onderzoek en innovatie en de daarbij behorende instrumenten (de structuurfondsen, het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en het kaderprogramma voor innovatie en concurrentievermogen) op elkaar aansluiten. Dan kunnen we deze instrumenten nog doeltreffender en productiever maken.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Onderzoek en innovatie zijn prioriteitsgebieden die van doorslaggevend belang zijn voor ons concurrentievermogen en het succes van de Europese economie in de huidige mondiale crisis, en om in die sterk concurrerende sfeer een antwoord te formuleren op nieuwe uitdagingen, bijvoorbeeld op het gebied van klimaatverandering of territoriale samenhang. Door de crisis lopen we het risico dat regionale onevenwichtigheden worden geaccentueerd en de economische en sociale situatie in achtergebleven gebieden verergert. Daarom steun ik deze resolutie, omdat daarin aangedrongen wordt op meer efficiëntie en flexibiliteit bij de toegang tot de structuurfondsen, met een vereenvoudigde procedure om ervoor te zorgen dat er snel steun beschikbaar kan komen voor het financieren van nieuwe ondernemingsprojecten, waardoor ook kleine en middelgrote bedrijven een impuls zouden kunnen krijgen. Deze strategie is voor de territoriale cohesie van de Europese Unie van groot belang: we kunnen er zo voor zorgen dat de kansen die deze crisis biedt worden benut en dat onze middelen doelmatig worden aangewend.
Petru Constantin Luhan (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat onderzoek, ontwikkeling en innovatie sleutelelementen zijn die ertoe kunnen bijdragen dat de Europese Unie sneller en sterker uit de huidige economische crisis komt en tegelijkertijd de gestelde doelen voor economische ontwikkeling haalt. Hiervoor is consistent beleid nodig, met de juiste doelstellingen en voldoende financiering. Ik denk echter dat rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende sociale en economische kenmerken van de regio’s. Afhankelijk van de werkelijke situatie moeten grenzen worden geaccepteerd en doelen gesteld, terwijl de vereisten moeten worden opgesteld in overleg met alle lokale, regionale en nationale instanties.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Innovaties zijn belangrijk, maar het is niet mogelijk ze van bovenaf op te leggen, zoals de Europa 2020-strategie tracht te doen. Ze kunnen echter wel via steunprogramma's worden bevorderd. Het is dan niet praktisch als de aanvrager van een subsidie in een woud aan instanties en voorschriften terechtkomt als gevolg van een gebrekkige coördinatie tussen de EU en de lidstaten. Elke stap die leidt tot vereenvoudiging is een stap in de goede richting, zolang hij maar geen misbruik in de hand werkt. Ik kan me vinden in de aanpak die het verslag beschrijft en heb voorgestemd.
Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. – (PT) Het cohesiebeleid vormt een onmisbare pijler in het proces van de Europese integratie en is een van de succesvolste EU-beleidslijnen. Dit beleid vergemakkelijkt de convergentie tussen regio’s en stimuleert de groei en werkgelegenheid met financiering uit de structuurfondsen. Voor de periode 2007-2013 hebben alle lidstaten een aanzienlijk bedrag van hun totale begroting aan innovatie en ontwikkeling toegekend. Ik geloof dat het cohesiebeleid in staat is synergieën te creëren in het kader van het beleid voor onderzoek en innovatie, door capaciteitsopbouw en door de totstandbrenging van kennisnetwerken waarmee kennis kan worden overgedragen.
Als we de middelen beter gebruiken kunnen we de capaciteit van de verschillende regio’s op het gebied van onderzoek, kennis en innovatie vergroten. De territoriale dimensie van het beleid kan worden versterkt via partnerschappen voor het opstellen en uitvoeren van overheidsbeleid. Ik steun het in dit verslag opgenomen initiatief, omdat ik veel waarde hecht aan de totstandbrenging van synergieën tussen voor onderzoek en innovatie bestemde fondsen en middelen die zijn bestemd voor het financieren van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling. Zo kunnen we doeltreffender te werk gaan bij het verwezenlijken van onze doelstellingen met betrekking tot de kennismaatschappij.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór de resolutie gestemd zoals die is aangenomen door de Commissie economische en monetaire zaken van het Europees Parlement. De geloofwaardigheid van het Europese economische en begrotingsbeleid staat of valt met de houdbaarheid van onze overheidsfinanciën op lange termijn. De Griekse crisis heeft dit aangetoond. Overheden moeten tegenover de markten en kredietbeoordelingsbureaus een verantwoorde houding aan de dag leggen. Deze noodzaak vloeit ook voort uit de demografische realiteit van vandaag en van de komende jaren. Ik kan me dan ook beslist niet vinden in de door rapporteur Liem Hoang Ngoc te berde gebrachte argumenten om het beleid van overheidstekorten voort te zetten. We moeten inzien dat de overheidsfinanciën van talloze lidstaten niet houdbaar zijn en de moed hebben daar iets aan te doen. Onze boot loopt vol water. Ook al is ze nog niet zinkende, het is hoog tijd dat we gaan hozen.
Françoise Castex (S&D), schriftelijk. – (FR) Tijdens de stemming van donderdag 20 mei over het verslag van de socialistische afgevaardigde Liem Hoang Ngoc over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn hebben de leden van de UMP en Modem in het Europees Parlement vol overtuiging voor een tekst gestemd die de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa regel voor regel hadden geamendeerd om er een neoliberaal manifest van te maken. Ik heb tegen deze tekst gestemd, die een belediging vormt voor de Europese burger. De UMP en Modem waarschuwen voor onhoudbare tekorten om met ingang van 2011 ongekende bezuinigingsmaatregelen te rechtvaardigen in heel Europa. Ze stellen voor het stabiliteitspact om te vormen tot een pact van sociale regressie. In deze tekst gaat rechts zelfs zo ver om de oprichting van een Europees kredietbeoordelingsbureau te verwerpen, terwijl de particuliere bureaus met veel tamtam speculatieve aanvallen tegen de lidstaten van de eurozone op touw zetten. Rechts vergeet echter dat de oplopende tekorten in de eerste plaats het gevolg zijn van de crisis, de reddingsplannen voor banken en het falende neoliberale beleid. Rechts laat de burgers nu opdraaien voor de kosten.
Nikolaos Chountis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De enorme tekorten en hoge schulden van een groot aantal lidstaten van de EU zijn inderdaad een groot probleem. Ze hebben geleid tot de begrotingscrisis die wij momenteel doormaken en die wij allemaal moeten zien te beheren. De oorzaken van deze begrotingsontsporing zijn echter niet dezelfde als die welke de rapporteur constateert. De staatsbegrotingen zijn ontspoord omdat a) in elke crisis de overheidsuitgaven stijgen (sociale uitgaven en uitgaven voor economische ontwikkeling), b) de handelsbanken werden gered en c) de belastingconcurrentie is toegenomen waardoor de vennootschapsbelasting gedurende de afgelopen twintig jaar duidelijk is afgenomen. Onze analyse van de realiteit is dus heel anders dan die van de rapporteur, die van mening is dat de regeringen verantwoordelijk zijn voor de ontsporing van de begrotingen.
George Sabin Cutaş (S&D), schriftelijk. – (RO) Vorig jaar bedroegen het begrotingstekort en de staatsschuld in de eurozone respectievelijk 6,3 procent en 78,7 procent van het bnp, een veel hoger niveau dan de limieten in het stabiliteits- en groeipact. De beperkingen van het stabiliteits- en groeipact zijn tijdens de huidige crisis aan het licht gekomen. Het is geen adequaat instrument gebleken voor het harmoniseren van nationale economieën. Daarom steun ik een herziening van dit pact en het onderzoeken van alternatieve mechanismen voor het herstellen van de convergentie van de economieën binnen de EU, het opzetten van een Europees kredietbeoordelingsagentschap en een strakkere coördinatie van het begrotings- en monetaire beleid van de lidstaten. De beslissing van de Europese Centrale Bank van afgelopen week om staatsobligaties uit de eurozone te kopen, beschouw ik in feite als een positieve stap. Aangezien deze aspecten, die ik beschouw als fundamenteel voor het stabiliseren van de interne Europese markt en het behouden van de moderne Europese welvaartsstaat, zijn verwijderd uit het verslag over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn, heb ik tegengestemd.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Veel lidstaten ondervinden op dit moment ernstige problemen met hun overheidsfinanciën. Daarom is het zaak nu beleidsmaatregelen te treffen die leiden tot economische en sociale stabiliteit en vooral groei. Het is niet voldoende om vast te stellen hoe groot het tekort is; ook de omvang van de overheidsschuld moet worden berekend. We kunnen voor dat doel teruggrijpen op beste werkwijzen en zo meer stabiliteit scheppen, om te verhinderen dat we fouten uit het verleden herhalen. Ik vind het verder van fundamenteel belang dat we doordachte criteria vastleggen voor het begrip “economisch herstel”, aangezien de situatie per lidstaat sterk verschilt. Tot slot wijs ik op het belang van een concurrerend fiscaal beleid, niet alleen binnen de EU, maar ook als het gaat om investeringen in derde landen.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) De huidige crisis heeft ernstige gevolgen voor de economische ontwikkeling, de kwaliteit van het leven van de burgers en de maatschappelijke stabiliteit. Eén en ander toont aan dat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën een doorslaggevende factor is voor het economisch herstel en de duurzaamheid van de ontwikkeling. Bovendien is duidelijk geworden dat de herziening van het stabiliteits- en groeipact niet ver genoeg is gegaan. Daarom herhaal ik dat de mechanismen van de instellingen moeten worden versterkt ten behoeve van een versterkte integratie en een betere territoriale samenhang, om zo te verzekeren dat we over een sterke interventie- en beschermingscapaciteit beschikken met betrekking tot de risico’s die uit het gemeenschappelijk beleid voortvloeien. Ik wijs verder op de sociale kwesties die in dit verslag aan de orde komen. Er wordt gewezen op grote inkomensverschillen tussen de burgers, een omstandigheid die negatieve gevolgen heeft voor de productiviteit en het concurrentievermogen van de economie. Ik sta daarom achter het idee om de lidstaten aan te sporen de nodige hervormingen door te voeren teneinde deze onevenwichtigheden enigszins uit te vlakken. Rechtvaardigheid op fiscaal vlak en efficiëntie bij de overheidsuitgaven zijn van fundamenteel belang voor het economisch herstel en de sociale cohesie. Het terugdringen van de armoede en het garanderen van groei en productiviteit moeten prioriteiten zijn voor de Europese Unie. Een geleidelijke verlaging van de belastingdruk op arbeid en voor de KMO’s zal daartoe zeker bijdragen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Ik ben het eens met het verslag: het niveau van de overheidstekorten en van de staatsschuld is nauwelijks houdbaar voor de generaties na ons, maar vormt ook nu al een groot probleem. Ik kan me echter niet vinden in de voorgestelde oplossingen. Ik geloof niet dat een verslag dat voorbijgaat aan de oorzaak van de recente explosie van deze schulden en tekorten serieus te nemen valt. Deze tekorten zijn juist zo opgelopen omdat de lidstaten, en dus de Europese burgers en belastingbetalers, de particuliere schulden van banken en van de financiële sector op zich hebben genomen. We moeten blijven hameren op het feit dat de Unie en de eurozone er momenteel enkel op uit zijn de markten te behagen die u altijd neerzet als rationeel en doeltreffend maar die in paniek raken wanneer de tekorten te groot zijn, en nogmaals in paniek raken omdat ze bang zijn dat de maatregelen om de tekorten te verlagen het onmogelijk zullen maken de schijn van economisch herstel op te houden. Ze zijn binnengelopen door een hoge prijs te rekenen voor een risico op de Griekse staatsschuld die u zojuist hebt weggetoverd met de laatste goedgekeurde maatregelen. Ze hebben op alle fronten gewonnen en hun eigen winsten nog verder opgeschroefd zonder acht te slaan op de gevolgen voor de reële economie en de bevolking.
Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb mij gedwongen gevoeld om tegen het verslag van mijn collega Liem Hoang Ngoc te stemmen, dat door rechts en de liberalen volledig van zijn wezen is beroofd en dat alleen maar dogmatisch vasthoudt aan het stabiliteitspact en dus pleit voor bezuinigingsmaatregelen. Begrotingsbeleid is geen doel op zich, maar juist een instrument dat beantwoordt aan politieke doelstellingen. De prioriteit moet niet zijn te bezuinigen, want daarmee smoren we het beetje groei dat we hebben in de kiem; we moeten juist een aanpak bepleiten die gericht is op werkgelegenheidsgroei. Daarvoor moet de EU de middelen krijgen om actie te ondernemen, hetgeen betekent dat we onszelf andere instrumenten van economische sturing moeten verschaffen dan waarover we momenteel met het stabiliteitspact beschikken en die tekortschieten.
Jean-Luc Mélenchon (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Deze tekst wil een systeem van herverdeling tot stand brengen waar de hele samenleving baat bij heeft. De positieve voorstellen hebben betrekking op het migratiebeleid. Het verslag verwerpt het zonder meer snoeien in overheidsinvesteringen naar aanleiding van de crisis. Daarna wordt echter een omgekeerde logica gehanteerd bij concrete voorstellen.
Verhoging van de pensioenleeftijd, steun voor een stabiliteits- en groeipact als uitweg uit de crisis hoewel het onmiskenbaar een van de oorzaken is, complimenten aan de ECB voor de redding van het bankwezen, en het aanprijzen van een sociale economie gebaseerd op een duurzame, competitieve markt – allemaal neoliberale dogma’s die telkens weer opduiken in de tekst. Crisis of geen crisis, dit Europa is verblind door zijn dogmatiek en doof voor de eisen van zijn burgers. Ik stem tegen deze tekst.
Claudio Morganti (EFD), schriftelijk. − (IT) De mate waarin de wereldwijde economische en financiële crisis de houdbaarheid van de nationale begrotingen aantast is zorgwekkend, maar desondanks bevat het verslag waarover we in dit Parlement een oordeel moeten vellen passages die mij beletten voor te stemmen.
Om te beginnen wordt in paragraaf 59 verklaard dat we een bijdrage kunnen leveren aan het beëindigen van de crisis door de werkgelegenheid te laten groeien en in deze paragraaf wordt voorgesteld een beleid te volgen dat gunstig is voor immigratie vanuit derde landen en dat zelfs leidt tot het toekennen van staatsburgerschap. Enerzijds worden de thema’s economie en migratiebeleid in de tekst ten onrechte door elkaar gehaald, waarbij met name geen rekening wordt gehouden met de reeds hoge werkloosheidscijfers.
Anderzijds vind ik niet dat Europa het toekennen van staatsburgerschap moet bevorderen. Verder vragen enkele van de voorgestelde amendementen om het in het leven roepen van een belasting op financiële transacties en een Europees kredietbeoordelingsbureau. We zullen absoluut geen betere regulering van de financiële markten bewerkstelligen door een nieuwe belasting te introduceren.
Ten slotte dit: wat betreft het oprichten van een openbaar kredietbeoordelingsbureau slaat men met het ingediende amendement de plank mis, omdat het vertrouwen van investeerders het best kan worden gewaarborgd door te garanderen dat de kredietbeoordelingsbureaus onpartijdig en onafhankelijk zijn, en niet door deze bureaus te onderwerpen aan politieke invloed.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik betreur ten zeerste dat de rechtervleugel dit verslag over de overheidsfinanciën uiteindelijk heeft gekaapt en het belangrijkste doel ervan volledig heeft veranderd, waardoor het een zeer neoliberaal verslag geworden is. Ik verwelkom de beslissing van rapporteur Hoang Ngoc om zijn naam van dit verslag te laten verwijderen.
Marc Tarabella (S&D), schriftelijk. – (FR) Het is gewoon onaanvaardbaar dat dit verslag is aangenomen door een meerderheid van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en de Fractie van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, en daarom heeft de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement, in de geest van onze rapporteur Liem Hoang Ngoc, tegengestemd. Hoe kan iemand onze medeburgers laten opdraaien voor een crisis waarvoor de banken en speculanten grotendeels verantwoordelijk zijn? De maatregelen die bepleit worden door de PPE-Fractie en de ALDE-Fractie, te weten een snelle consolidatie van de overheidsfinanciën, vermindering van de overheidsuitgaven, met name voor pensioenen en de gezondheidszorg, en de onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van het groei- en stabiliteitspact, zullen op de lange termijn rampzalige gevolgen hebben voor onze samenlevingen. We stevenen regelrecht op een ramp af als we niet een belasting op financiële transacties instellen, zoals de heer Hoang Ngoc voorstelt, en geen levensvatbare herstelmaatregelen treffen. Laten we de Europeanen niet op de knieën dwingen.
Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. – (PT) Dit verslag is vooral bedoeld als een analyse van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de Europese Unie op lange termijn in de context van het economisch herstel. Dit plenaire debat kon niet op een beter moment komen. De Europese leiders hebben de afgelopen week immers een voorheen nog nooit vertoonde mate van overeenstemming weten te bereiken op economisch en financieel gebied. De genomen maatregelen – met name het groene licht voor steun aan Griekenland, het versneld saneren van de overheidsfinanciën van de lidstaten en het opzetten van een mechanisme voor financiële stabiliteit – vormen het bewijs van een hechte solidariteit. Ze maken echter ook duidelijk dat er in de nu volgende periode offers zullen moeten worden gebracht, en dat alle Europeanen daaraan zullen moeten bijdragen. Deze lasten moeten op een evenwichtige en rechtvaardige manier worden gespreid. Nu is het moment om op nationaal niveau moedige beslissingen te nemen, gericht op de lange termijn en zonder gemakzucht. Evenwicht op de balans van de overheidsuitgaven bereik je ofwel door de uitgaven te beperken, ofwel door de inkomsten te vergroten, ofwel door een combinatie van beide.
In een economische recessie rest ons geen keus dan het fors terugdringen van de overheidsuitgaven. Dat kan door verspilling van openbare middelen tegen te gaan en het functioneren van het staatsapparaat te optimaliseren. De uiteindelijke ontwerpresolutie richt zich na diverse wijzigingen op een aantal van deze uitdagingen; daarom heb ik ervoor gestemd.
Viktor Uspaskich (ALDE), schriftelijk. – (LT) Dames en heren, in 2009 bereikten Litouwen en enkele aangrenzende EU-lidstaten bijna het absolute dieptepunt. Misschien cirkelen er nog net geen gieren boven ons hoofd, maar we voelen ons nog niet veilig: het bnp van Litouwen daalde op kwartaalbasis met 4,1 procent in het eerste kwartaal van 2010. De meeste mensen in Litouwen begrijpen dat de noodzaak van pijnlijke slachtoffers en ingrijpende maatregelen niet van de ene op de andere dag verdwijnt. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn is essentieel om stabiliteit en groei te bereiken. De oplossing is het terugdringen van het begrotingstekort. In het verslag wordt terecht gesteld dat hoge schulden en tekorten een bedreiging vormen voor de houdbaarheid en een rampzalig effect kunnen hebben op de werkgelegenheid, de gezondheidszorg en de pensioenen. Het is een moeilijke beslissing die we moeten nemen – het oplopende overheidstekort wordt een enorme last voor de generaties na ons. Financiële stabiliteit is belangrijk voor het herstel van de Litouwse en de Europese economie. Daarom ben ik het eens met de maatregelen waarover we deze week hebben gedebatteerd, bijvoorbeeld de voorstellen over het Europees Comité voor systeemrisico’s en het Europees Systeem van financiële toezichthouders. We hebben nu meer dan ooit behoefte aan soepele coördinatie van markten en hedgefondsen en beter toezicht. We moeten ook onze internationale verplichtingen serieus blijven nakomen. Het belangrijkste is het terugwinnen van het vertrouwen van de bevolking en het herstel van het economisch zelfvertrouwen van onze landen. Dat kunnen we bereiken door te zorgen voor houdbare overheidsfinanciën op lange termijn, door de waarheid te spreken en door transparant te zijn in alles wat we doen.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) Het verslag over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en de Europa 2020-doelstellingen is van essentieel belang, in die zin dat het aantoont hoezeer dat beleid beslissend kan zijn voor de toekomst van de Unie. De structuurfondsen, die de Europese territoriale samenhang waarborgen en innovatie financieren, zijn bevorderlijk voor de ontwikkeling van initiatieven die groei in de regio’s genereren. Ik denk werkelijk dat het cohesiebeleid een essentieel instrument zal zijn voor het verwezenlijken van de EU 2020-doelstellingen, en daarom heb ik voor dit verslag gestemd.
Mara Bizzotto (EFD), schriftelijk. − (IT) De problemen die altijd zijn benadrukt door de politieke, maatschappelijke en economische diversiteit van het Europese erfgoed, als onderdeel van een groot, maar nog steeds niet homogeen grondgebied, hebben vanaf de jaren tachtig geresulteerd in het ontwikkelen van het cohesiebeleid. Europa is cyclisch, met de overgang van de ene programmaperiode naar de andere, geconfronteerd met de noodzaak om zijn cohesiedoelstellingen te actualiseren. Dat heeft Europa gedaan door zich te vernieuwen, zowel op het gebied van middelen (waarbij de structuurfondsen de onontbeerlijke financiële basis zijn, zijn geweest en zullen blijven van elk EU-beleid waarmee naar het verhogen van de mate van interne cohesie wordt gestreefd) als op het gebied van doelen (waarbij de verschillende doelstellingen en afzonderlijke acties constant op één lijn zijn gebracht met de op dat moment geldende vereisten). Ik stem vóór het initiatiefverslag van de heer Cortés Lastra: de Europa 2020-strategie moet deel gaan uitmaken van de doelstellingen van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013, gesteund door de doelstelling van territoriale cohesie en door de concrete afstemming van de doelstellingen op lokaal niveau. Alleen op die manier kunnen we het risico vermijden dat de Europa 2020-strategie wordt gereduceerd tot een strategie waarbij de Eurocraten hun eigen loftrompet steken, zoals bij de Lissabonstrategie.
Alain Cadec (PPE), schriftelijk. – (FR) De structuurfondsen spelen een vitale rol in de uitvoering van de EU 2020-strategie, in die zin dat zij een krachtig instrument zijn voor de economische ontwikkeling van alle Europese regio’s. Het verslag van de heer Cortés Lastra benadrukt terecht dat de Lissabonstrategie pas concrete resultaten heeft opgeleverd toen zij werd gekoppeld aan het cohesiebeleid. Ik ben het dan ook eens met de aanbevelingen van de rapporteur over de noodzaak om het bestuurssysteem in de EU 2020-strategie te verbeteren in vergelijking met de Lissabonstrategie. Het is essentieel om nauwere banden te creëren tussen de lokale en de regionale overheden en de actoren van het maatschappelijk middenveld in het kader van goed bestuur op verschillende niveaus. Verder ben ik het met de rapporteur eens als hij benadrukt hoe belangrijk het is om het gebruik van de structuurfondsen in de toekomstige regelgeving te vereenvoudigen. Uiteindelijk is eenvoud een van de sleutels tot doeltreffendheid.
Mário David (PPE), schriftelijk. – (PT) Ik heb de in dit verslag opgenomen voorstellen gesteund. Ze zijn erop gericht het cohesiebeleid in te zetten bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de 2020-strategie. Het Verdrag van Lissabon legt extra nadruk op de beginselen van sociale, economische en territoriale cohesie, en zonder deze solidariteitsclausule heeft de Europese Unie eigenlijk geen zin. Het cohesiebeleid is uiteindelijk bedoeld om de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de regio's en de achterstand van de achtergestelde, al dan niet ultraperifere regio's te verkleinen. Bij de uitvoering van de 2020-strategie – gericht op het bevorderen van groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid – mogen we niet vergeten dat het cohesiebeleid een belangrijk instrument kan vormen voor het behalen van de in die strategie vastgelegde doelstellingen.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Het cohesiebeleid is uiteindelijk bedoeld om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio's te verkleinen door middelen te bestemmen voor het bevorderen van groei en werkgelegenheid. De 2020-strategie bevat een opsomming van de belangrijkste uitdagingen voor Europa op vijf gebieden die van bijzonder strategisch belang worden geacht: i) werkgelegenheid; ii) innovatie en onderzoek; iii) klimaatverandering en energie; iv) onderwijs; v) het uitbannen van armoede. Het is een gedurfde en ambitieuze strategie, zoals ik overigens als eerder heb vermeld. Ik sluit me aan bij de stelling van de rapporteur dat we deze strategie moeten afstemmen op het toekomstige cohesiebeleid, en dat we moeten proberen de uitvoering ervan ook op regionaal en lokaal niveau te realiseren. Dat is iets wat we met de strategie van Lissabon verzuimd hebben te doen, terwijl het toch essentieel is voor de economische ontwikkeling en groei van de verschillende regio’s. Ik kom zelf uit een regio van Portugal waarvan de belangen en wensen vaak hebben moeten wijken voor de belangen van het machtscentrum. Ik heb dat al een aantal malen in het openbaar gezegd. Daarom geloof ik dat regionale invulling van de doelstellingen van de 2020-strategie beter kan zijn voor een evenwichtiger regionale ontwikkeling.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) In het Europese ontwikkelingsproject kan nog veel gedaan worden aan de territoriale samenhang – de doorslaggevende factor bij het uitbannen van armoede en sociale uitsluiting – en het bevorderen van werkgelegenheid, duurzame ontwikkeling en sociale cohesie. Voor mij staat vast dat ’kleine en middelgrote ondernemingen een sleutelrol spelen bij het welslagen van de opbouw van Europa. Daarom ben ik het eens met de stellingen van dit verslag, waaronder het idee dat de regels voor toegang tot en het beheer van de beschikbare fondsen moeten worden vereenvoudigd om het gebruik ervan te stimuleren en doeltreffender te maken, waar dan ook in de EU. De regio’s voeren een derde van de overheidsinvesteringen in de EU uit en de uitgaven van de structuurfondsen zijn in steeds grotere mate gericht op doelstellingen die verband houden met groei en werkgelegenheid. Ik geloof dat het van cruciaal belang is dat de EU snel concrete maatregelen neemt “om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van regio's met ernstige en permanente fysische of demografische handicaps zoals kustgebieden, eilanden, berggebieden en grensoverschrijdende en ultraperifere regio's”. Ik herhaal verder dat “onderwijs en scholing fundamentele voorwaarden zijn, wil de EU zich verder ontwikkelen en concurrerender worden om de mondiale uitdagingen het hoofd te kunnen bieden”.
João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De rapporteur betreurt het dat verzuimd is in de 2020-strategie de balans op te maken van de resultaten van de van Lissabonstrategie. Wij zijn het daarmee eens. Dat de naar buiten toe uitgedragen doelstellingen van de Lissabonstrategie – economische groei, werkgelegenheid en sociale cohesie – niet bereikt zijn (de situatie is in tegendeel verergerd), is, zoals we steeds hebben gezegd, te wijten aan de instrumenten die zijn ingezet en aan de doelstellingen zelf. En dan hebben we het vooral over liberaliseringen en privatiseringen, en over de deregulering en flexibilisering van de arbeidswetgeving. De opties, instrumenten en doelstellingen van Lissabon zijn in de 2020-strategie overgenomen. In overeenstemming met die filosofie verdedigt de rapporteur het idee dat we “de vrije, open en goed functionerende markt” moeten voltooien. En het is nu juist die “vrije, open en goed functionerende markt” die geleid heeft tot meer armoede en sociale uitsluiting terwijl de territoriale samenhang is uitgehold. Daarom aanvaarden wij niet dat het cohesiebeleid op deze strategie wordt gebaseerd. Wij weigeren dat in verband met wat de doelstelling wel zou moeten zijn: het verkleinen van de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de diverse regio’s en het tot stand brengen van werkelijke economische, sociale en territoriale cohesie.
Jarosław Kalinowski (PPE), schriftelijk. − (PL) Het hoofddoel van het cohesiebeleid is het streven naar een gelijk ontwikkelingsniveau in de regio’s van de EU. Dankzij de meerjarige programma’s en strategieën in het kader van dit beleid kunnen de verschillende regio’s en in het bijzonder de armste regio’s duurzame economische groei realiseren, hun concurrentievermogen verbeteren en banen scheppen. Meer dan de helft van de investeringen in de publieke sector vindt plaats op regionaal niveau. De regionale autoriteiten zijn dan ook de belangrijkste uitvoerders van de Lissabonstrategie en in de toekomst van de EU 2020-strategie. We moeten de uitvoering van projecten in het kader van het cohesiebeleid volledig steunen, daarbij in gedachten houdend dat de het vooral plattelandsgebieden zijn die het meest zullen profiteren. Het partnerschapbeginsel dat door de rapporteur bepleit wordt, maakt efficiënte informatievoorziening aan de burgers over de doelen en de resultaten van de ondernomen activiteiten mogelijk.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Naar het schijnt, komt het geld dat we voor probleemgebieden hebben bestemd uiteindelijk terecht in verhoudingsgewijs welvarende regio's. In de hele EU zijn er problemen met het subsidiebeleid. Enerzijds wordt er geld gestoken in dorpsvernieuwing om te voorkomen dat het plattelandsleven verdwijnt, anderzijds worden deze inspanningen gedwarsboomd door wetgeving op het gebied van privatisering en liberalisering.
Een levendige dorpskern heeft geen zin zolang het dorp zo goed als afgesneden is van het openbare wegennet en het postkantoor zijn deuren heeft moeten sluiten. Ik heb tegen het verslag gestemd omdat het onvoldoende aandacht besteedt aan de problemen van het cohesiebeleid.
Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. – (PT) Dit verslag is heel belangrijk, omdat het vastlegt op welke wijze er het beste het nodige verband kan worden gelegd tussen het cohesiebeleid en de 2020-strategie. We zijn nu aan het nadenken over het cohesiebeleid in de periode na 2013, en dan is het van belang dat we dit beleid gaan zien als een onmisbaar instrument voor het verwezenlijken van de 2020-strategie. Daarmee herhalen we dat het cohesiebeleid van fundamenteel belang is voor het verwezenlijken van het onderliggende beginsel van de gehele EU: integratie. Het cohesiebeleid is van doorslaggevende betekenis geweest bij het tot stand brengen van een beter evenwicht tussen de Europese regio’s. Dit beleid wordt zelfs gezien als de sleutel tot het doorstaan van de huidige crisis in de Europese Unie, en wel door het versterken van het eigen, Europese concurrentievermogen. Het is niet waarschijnlijk dat de EU-begroting zal worden verhoogd, en de begroting voor het cohesiebeleid (circa 45 procent van de totale begroting) staat onder sterke druk. Daarom is het nu zaak de doelstellingen van het cohesiebeleid en die van de 2020-strategie op elkaar af te stemmen, de cohesie te versterken en alle regio’s en alle burgers te helpen een positieve respons te formuleren op de uitdagingen waarmee de EU nu geconfronteerd wordt.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Het is jammer dat onze alternatieve resolutie over het cohesiebeleid en EU2020 is verworpen. Wij, De Groenen/Vrije Europese Alliantie, hebben dan ook besloten ons te onthouden van de eindstemming over het verslag-Cortés Lastra.
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE), schriftelijk. – (DE) De rapporteur, de heer Cortés Lastra, heeft oorspronkelijk een zeer evenwichtig verslag overgelegd over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de EU2020-doelstellingen. De bedoeling was om de procedure van de eerste Commissie-Barroso voor het omvangrijke oormerken van het cohesiebeleid te corrigeren. Terecht werd in het verslag de vraag gesteld of het cohesiebeleid een instrument van de Lissabonstrategie respectievelijk de nieuwe Europa 2020-strategie is of dat dit beleid een autonome betekenis en waarde heeft. De rapporteur heeft beide aspecten met elkaar in evenwicht gebracht. Het is aan hem te danken dat de onafhankelijkheid van het cohesiebeleid weer een eigen stem heeft gekregen. Wij hebben zijn uitgangspunt gesteund. Helaas hebben de amendementen, die voornamelijk van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) afkomstig zijn, de oorspronkelijke intentie van het verslag danig afgezwakt. Dat betreuren wij in de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie ten zeerste. Daarom hebben wij het verslag waar mogelijk in zijn oorspronkelijk versie als alternatieve ontwerpresolutie opnieuw aan de plenaire vergadering voorgelegd.
Helaas was daarvoor geen meerderheid te vinden. Dat bleek eigenlijk al na de stemming in de commissie. Wij wilden met deze alternatieve ontwerpresolutie echter duidelijk maken dat er in dit Parlement ook een minderheidsstandpunt bestaat op basis waarvan de regio’s meer rechten krijgen op een zelfstandige ontwikkeling dan op grond van het oormerkmodel van de huidige structuurfondsperiode mogelijk is.
Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. – (PT) Het cohesiebeleid is van fundamenteel belang voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de 2020-strategie: het verbeteren van onderwijs en opleiding, het bevorderen van onderzoek, het creëren van werkgelegenheid en het stimuleren van de economische groei. Met de Lissabonstrategie zijn de cohesiedoelstellingen niet gerealiseerd, onder andere omdat het Europees Parlement niet voldoende is geraadpleegd en de regionale en lokale autoriteiten niet in het proces zijn betrokken. Dit verslag wijst erop dat het cohesiebeleid in de toekomst een belangrijke bijdrage kan leveren aan het behalen van strategische doelstellingen. Het is dus van belang dat we regionale en lokale overheden en entiteiten gaan betrekken bij de doelstellingen van de 2020-strategie.
’De regio’s spelen een cruciale rol bij het bereiken van economische en sociale actoren, met name kleine en middelgrote ondernemingen. Alleen met een adequaat gefinancierd, horizontaal geformuleerd cohesiebeleid kunnen we de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de Europese Unie bevorderen en onze Unie daardoor in staat stellen de mondiale uitdagingen aan te gaan. De regionale dimensie van Europa moet worden versterkt via een strategie die rekening houdt met de specifieke kenmerken van de verschillende regio’s of categorieën regio’s (zoals de ultraperifere regio’s). Om deze redenen meen ik dat het cohesiebeleid een essentieel instrument is voor het concretiseren van de doelstellingen van de 2020-strategie. Ik heb dus voor dit verslag gestemd.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) De Unie voor het Middellandse Zeegebied (UMZ) is een geweldig project waarvoor een grote politieke betrokkenheid van het Europees Parlement vereist is. Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat het de volgende drie ideeën bevat die bijzonder belangrijk zijn: 1) de nieuwe institutionele architectuur moet zo snel mogelijk zijn beslag krijgen om de Unie voor het Middellandse Zeegebied operationeel te maken; 2) adequate financiële middelen zijn van essentieel belang, wil de UMZ haar doelstellingen verwezenlijken en zo de zes grote strategische projecten ten uitvoer leggen (zuivering van de Middellandse Zee, vervoer, duurzame energie, onderwijs, KMO’s, burgerbescherming); 3) het welslagen van de Unie voor het Middellandse Zeegebied hangt af van de vraag of er oplossingen worden gevonden voor de regionale conflicten in het mediterrane bekken.
Mara Bizzotto (EFD), schriftelijk. − (IT) De Unie voor het Middellandse Zeegebied is een ambitieus project dat enkele ongetwijfeld positieve kanten heeft, vooral wat betreft de toekomstige mogelijkheid om door middel van dit politieke en economische partnerschap te komen tot het verbeteren van de instrumenten voor het beheersen van de immigratie en voor het tegengaan van de stroom van illegale immigranten waarmee het Middellandse Zeegebied de laatste jaren te maken heeft gehad. Ook daarom kan Europa voordeel trekken uit het vooruitzicht op een forum voor dialoog met de mediterrane landen, die bijna allemaal doorvoerlanden zijn voor het grootste deel van de illegale immigranten die de zuidelijke kusten van het continent bereiken.
Natuurlijk moet de mogelijkheid tot dialoog die zal ontstaan niet worden gezien als instrument ter bevordering van de immigratiestromen, maar als instrument om illegaliteit te reguleren en tegen te gaan. Het is uiteindelijk de handel die, samen met een algehele pacificatie van het Midden-Oosten – waaraan de Unie voor het Middellandse Zeegebied met grote inzet een actieve bijdrage moet leveren – de maatschappelijke en economische groei zal bevorderen in de landen waar de immigranten vandaan komen. Als de Unie voor het Middellandse Zeegebied dus een solide politieke basis en duidelijke doelstellingen heeft, zal zij ons de mogelijkheid kunnen bieden om de mensen die tegenwoordig in groten getale de Zuid-Europese kusten proberen te bereiken, in hun eigen land te helpen. In de hoop dat er op de volgende topbijeenkomsten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied meer gewicht wordt toegekend aan de migratiekwestie, stem ik vóór.
Vito Bonsignore (PPE), schriftelijk. − (IT) Door vóór het verslag-Peillon te stemmen, hebben wij allemaal erkend dat het Middellandse Zeegebied van cruciaal belang is en dat, in een multipolaire wereld met wederzijdse afhankelijkheid, de grote regionale, samengevoegde gebieden, zoals het Middellandse Zeegebied, beter in staat zullen zijn om het hoofd te bieden aan uitdagingen op het gebied van maatschappij, cultuur, economie, milieu, demografie, politiek en veiligheid.
Het Middellandse Zeegebied omvat alle uitdagingen die cruciaal zijn voor de stabiliteit van de hele regio en die vragen om gezamenlijke en daadkrachtige actie.
Bij de volgende bijeenkomst in Barcelona zullen de Euro-mediterrane staatshoofden en regeringsleiders opnieuw samenkomen om de voortgang van de Unie voor het Middellandse Zeegebied te beoordelen.
Ik ben van mening dat er bij die gelegenheid drie politieke punten in aanmerking moeten worden genomen:
a) de traagheid waarmee verder wordt gewerkt aan de institutionele organisatie, die destijds in Parijs is vastgesteld, en het feit dat het niet gelukt is om de parlementaire dimensie die de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering biedt, zo goed mogelijk te benutten;
b) de ontoereikendheid van de financiële middelen en aangewende samenwerkingsverbanden; terwijl de vooruitgang en enorme concrete inzet van enkele van onze landen, waaronder Italië, wel wordt erkend, blijft de algehele impact van de Unie voor het Middellandse Zeegebied wat betreft de totstandbrenging van een economisch welvarend gebied zwak;
c) de moeite die het kost om kwesties zoals vrede, stabiliteit en veiligheid resoluut aan te pakken, wat een belangrijke vereiste is om de Unie voor het Middellandse Zeegebied te voorzien van een politieke dimensie en eensgezindheid.
John Bufton (EFD), schriftelijk. − (EN) Wij verzetten ons tegen de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Deze zal massale immigratie op gang brengen uit arme Noord-Afrikaanse landen. Bovendien zal het voor Noord-Afrikaanse groepen van Al-Qaeda gemakkelijker worden om naar Europa te komen en terreuraanslagen uit te voeren. We merken ook op dat de EU Marokko een bevoorrechte economische status toekent, ondanks de gewelddadige bezetting van de Westelijke Sahara en de plundering van de rijkdommen aldaar.
Nikolaos Chountis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Als de samenwerking van de Europese landen met de andere Middellandse Zeelanden een echte hefboom moet zijn voor vrede en welvaart en voor de bevordering van de mensenrechten, moet deze zijn gegrondvest op de beginselen van een gelijkwaardige en wederzijds nuttige samenwerking in het belang van de volkeren van het gebied. Dan moet deze samenwerking bijdragen aan de oplossing van internationale en bilaterale problemen op grond van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht, en dan moet in het bijzonder de klemtoon worden gelegd op de noodzaak van een billijke en duurzame oplossing van de conflicten in Palestina, de Westelijke Sahara en Cyprus. Helaas wordt daar in het verslag niet naar verwezen. Evenmin wordt gewag gemaakt van de onaanvaardbare omstandigheden waaronder duizenden zonder documenten reizende mensen worden vastgehouden op eilanden en in steden van het Middellandse Zeegebied, omstandigheden die een aanfluiting zijn voor onze menselijke waardigheid. Om echte samenwerking mogelijk te maken moeten in alle handelsovereenkomsten de procedures voor dialoog en wederzijds begrip worden versterkt en moet rekening worden gehouden met de asymmetrische verhoudingen in het gebied teneinde de gelijkheid van alle landen te kunnen waarbogen. Een dergelijke samenwerking moet de sociale en culturele uitwisseling bevorderen en versterken, en moet bijdragen aan de totstandkoming van gemeenschappelijke beleidsvormen en acties voor de bescherming van het milieu en de aanpak van de klimaatverandering.
Anna Maria Corazza Bildt, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE), schriftelijk. − (SV) Wij, de Zweedse Conservatieven, hebben vandaag tegen verslag A7-0133/2010 over de Unie voor het Middellandse Zeegebied (2009/2215(INI)) gestemd. Dat komt omdat wij niet kunnen instemmen dat de aanzienlijke verhoging van de bijdrage van de EU aan de projecten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied in de nieuwe financiële vooruitzichten 2014-2020. Het is zeer belangrijk dat we een constructieve samenwerking hebben met de landen rond de Middellandse Zee op basis van de beginselen van gelijke behandeling, solidariteit, dialoog en respect voor de verschillen en eigenheid van elk land. Regionale samenwerking met de EU in de Unie voor het Middellandse Zeegebied mag echter niet in de plaats treden van integratie in de EU en lidmaatschap van de Europese Unie, zoals bepaalde krachten wensen. Bovendien is het essentieel dat de EU haar verantwoordelijkheid neemt en haar geloofwaardigheid behoudt en dus geen geld belooft voor diverse doeleinden zonder houdbare financiering.
Mário David (PPE), schriftelijk. – (PT) Op 13 juli 2008 is met de Verklaring van Parijs een Unie voor het Middellandse Zeegebied opgezet. Daarmee zou het aan die Verklaring voorafgaande Barcelonaproces een nieuwe impuls moeten hebben gekregen. In de Verklaring van Parijs wordt daar ook duidelijk naar verwezen: “het vernieuwen van de inspanningen om het Middellandse Zeegebied om te vormen tot een ruimte voor Vrede, Democratie, Samenwerking en Welvaart”. 2009 was voor de Europese Unie echter een jaar van grote veranderingen (Europese verkiezingen, aanwijzing van een Commissievoorzitter, inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, bestrijding van de economische en financiële crisis, enzovoort). De tenuitvoerlegging van de Unie voor het Middellandse Zeegebied heeft als gevolg daarvan vertraging opgelopen. Ik geloof dat in dit verslag correct wordt aangegeven wat we nu moeten doen om de doelstellingen zoals die bij het opzetten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied zijn vastgelegd te verwezenlijken. Ik ben daarom heel benieuwd naar de resultaten van de tweede top van staatshoofden en regeringsleiders, die op 7 juni in Barcelona zal worden gehouden. Het versterken van de mediterrane betrekkingen van de Unie is van cruciaal belang. Ik geloof dat alleen een politieke dialoog en een verbeterde samenwerking tussen de Unie en de overige landen van het Middellandse Zeegebied kunnen leiden tot de totstandbrenging van een duurzame ruimte voor vrijheid, rechtvaardigheid, vrede en welvaart.
Proinsias De Rossa (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb dit verslag over de Unie voor het Middellandse Zeegebied gesteund. Europa en het Middellandse Zeegebied hebben veel grensoverschrijdende problemen gemeen die beter door middel van een regionaal integratieproces aangepakt kunnen worden, gebruikmakend van doeltreffende instellingen waarmee de beperkingen van bilaterale samenwerking overwonnen kunnen worden. Dergelijke problemen zijn des te nijpender als er een crisis is, en het is in het belang van de EU dat zij iets doet aan de toenemende ongelijkheden tussen de twee regio’s. Op die manier draagt zij bij aan een levensvatbare en veilige toekomst voor de bevolking van het Middellandse Zeegebied. De EU en de regeringen van de landen binnen de Unie voor het Middellandse Zeegebied moeten de oprichting van de instellingen vooropstellen en deze een samenhangende politieke strategie meegeven, met als blijvend kenmerk de bevordering van de democratie en de mensenrechten, met inbegrip van sociale rechten. Om die doelstellingen op een zinvolle manier te kunnen bevorderen, is het nodig vredesovereenkomsten tussen buurlanden in het Midden-Oosten te realiseren. Daarvoor is het nodig dat er een einde komt aan de Israëlische belegering van Gaza en het Israëlische nederzettingenbeleid, dat de Palestijnen zich gezamenlijk uitspreken tegen geweld en voor het programma inzake natievorming en dat wederzijds de grenzen van 1967 geëerbiedigd worden. Ik zal mij blijven verzetten tegen de opwaardering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël zolang Israël zich niet houdt aan zijn verplichtingen op het gebied van de mensenrechten.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag over de Unie voor het Middellandse Zeegebied gestemd, omdat daarin wordt gepleit voor een grotere betrokkenheid van het Europees Parlement bij de ontwikkeling van dit regionale initiatief. Het is van groot belang dat het Europees Parlement in staat wordt gesteld een bijdrage te leveren aan het slagen van de volgende maand in Barcelona te houden top. De resultaten van die top zullen voor de toekomst van de Unie voor het Middellandse Zeegebied – een Unie die de afgelopen twee jaar slechts moeizaam van de grond is gekomen – van doorslaggevend belang zijn.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Een onbevooroordeelde waarnemer zou zeggen dat met het Europees-mediterraan partnerschap niet zoveel vorderingen zijn gemaakt als wenselijk, en dat er nog veel moet worden gedaan voordat dit partnerschap concrete vorm krijgt en iets inhoudelijks kan voortbrengen. Historisch gezien heeft de Middellandse Zee veeleer tot binding dan tot scheiding geleid. De culturen die rond deze zee zijn ontstaan vormden de kern van wat later de westerse beschaving zou worden. Culturen aan weerszijden hebben bijgedragen tot de vorming van identiteiten met duidelijke voorkeuren. Godsdienstoorlogen hebben echter een gracht gegraven waar vroeger een brug lag. Toch is die brug op een of andere wijze tot op heden blijven bestaan. Ik hoop nu dat de Europese Unie samen met haar partners concrete stappen zal ondernemen om een Europees-mediterraan partnerschap vorm te geven dat in staat zal zijn angst, verschillen en wantrouwen te overwinnen. Dit partnerschap moet op de toekomst gericht zijn. Beide zijden van deze zee, die eens de binnenzee van een krachtige beschaving was, zouden baat hebben bij een dergelijke evolutie.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Gelet op de precaire economische situatie in de zuidelijke landen dienen we aan het verdiepen van de betrekkingen met de mediterrane landen bijzonder belang te hechten. Ik geloof dat het zaak is dat we nu snel concrete en doeltreffende voortgang boeken bij het consolideren van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. De verdere uitwerking van voornoemde betrekkingen wordt des te dringender als men bedenkt welke gevolgen de consolidatie van een ruimte voor vrede, culturele, economische, politieke en sociale ontwikkeling kan hebben. Ik wil intussen wel wijzen op kwesties die verband houden met de rechten van vrouwen, gendergelijkheid en discriminatie op grond van seksuele voorkeur – meer Europese invloed op deze gebieden zou wel eens kunnen bijdragen tot een gunstige ontwikkeling. Daar staat tegenover dat de mediterrane regio over een enorm potentieel voor hernieuwbare energie beschikt, een van die meerwaarden die voor de Europese Unie van belang kunnen zijn bij het concretiseren van het beleid op het gebied van energie-efficiëntie. Bovendien zou de handelsruimte van de EU worden uitgebreid tot een gebied met 800 miljoen inwoners.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij zijn het volledig oneens met de ideeën die in dit verslag zijn opgenomen. Het is in wezen niets anders dan een poging om de economische overheersing van grote ondernemingen uit de EU uit te breiden tot de landen ten zuiden van de Middellandse Zee, controle te verkrijgen over natuurlijke hulpbronnen (in het bijzonder energiebronnen), het arbeidspotentieel van deze landen uit te buiten en repressie uit te oefenen ten aanzien van immigranten. Het is duidelijk dat de meerderheid van de afgevaardigden van het Europees Parlement nog steeds in een ivoren toren leeft en volstrekt ongevoelig blijft voor de gevolgen van de zogenaamde “vrijhandel”. Ze blijft aandringen op hetzelfde soort beleid en draagt zo bij tot het verergeren van de toestand. In Portugal zijn bijvoorbeeld 100 000 banen in de textielsector verdwenen als gevolg van de sluiting van duizenden bedrijven en de toenemende externe concurrentie.
Daarom eisen wij dat er nu snel een einde wordt gemaakt aan de steeds verder voorschrijdende liberalisering van de internationale handel. Die liberalisering heeft de verworvenheden van de arbeiders en de soevereiniteit van de volkeren aangetast, en er verder toe geleid dat grote multinationals zich meester hebben gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit. En dat heeft dan weer geleid tot de vernietiging van het milieu, een toename van de werkloosheid, en het faillissement van miljoenen kleinschalige boerenbedrijven, waardoor ook de voedselsoevereiniteit en –veiligheid in gevaar worden gebracht. Wij eisen dat er economisch gelijkwaardige en rechtvaardige betrekkingen tot stand worden gebracht, ten dienste van de volkeren en landen aan beide zijden van de Middellandse Zee.
Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb het verslag van mijn Franse socialistische collega Vincent Peillon gesteund, omdat de Unie voor het Middellandse Zeegebied gericht is op het bevorderen van de Europees-mediterrane samenwerking door middel van concrete en strategische maatregelen voor Europa als geheel en voor het Middellandse Zeegebied. In feite is regionale integratie noodzakelijk voor het bevorderen van de vrede, een van de voornaamste kwesties waarom het gaat bij deze samenwerking, en daarom moet zij worden versterkt. Ik denk dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied een uitstekend instrument is om met vaste hand te interveniëren in de aanhoudende conflicten in dit gebied en er misschien zelfs oplossingen voor aan te dragen. Ik hoop dat de komende top van Barcelona een succes wordt, dat de lidstaten echt een nieuwe impuls zullen geven aan de Unie voor het Middellandse Zeegebied en dat er, wanneer de oprichting van het secretariaat in Barcelona een feit is, in ieders belang gestalte kan worden gegeven aan een hele reeks projecten.
Jean-Luc Mélenchon (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Dit verslag heeft ongetwijfeld de verdienste dat wordt gewezen op de noodzaak om twee staten te erkennen, een Palestijnse staat en de staat Israël, die in vrede en veiligheid naast elkaar bestaan, en dat wordt gepleit voor de rechten van de vrouw en tegen discriminatie op grond van seksuele voorkeur. Daar houdt zijn verdienste echter op. Deze tekst is bovenal een geruststelling aan huidige en potentiële particuliere investeerders in de regio, zoals blijkt uit de vele waarschuwingen betreffende de vereiste bescherming en financiële veiligstelling van investeringen. De tekst ondersteunt ook het Barcelonaproces en de oprichting van een Europees-mediterrane vrijhandelszone die volkomen in strijd is met de regelgeving die de situatie vereist.
Ik stem tegen deze tekst. Ik denk dat de belangen van de bevolking van Europa en van het Middellandse Zeegebied altijd voorrang moeten krijgen boven die van financiers. Gekozen parlementsleden hebben de taak zich in te zetten voor het algemeen welzijn. Het is jammer dat degenen die deze tekst hebben opgesteld hiervan niet hun prioriteit gemaakt hebben.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) De Unie voor het Middellandse Zeegebied wordt door een aantal mensen in Europa slechts gezien als een prestigeobject van individuele staatshoofden, maar persoonlijk vind ik een intensievere samenwerking tussen de landen die aan de Middellandse Zee grenzen absoluut een positieve ontwikkeling. Juist met het oog op de toenemende migratiestromen vanuit Afrika is coördinatie van de verschillende maatregelen als reactie op die tendens onontbeerlijk. De Unie voor het Middellandse Zeegebied biedt dankzij haar structuren een goede mogelijkheid om de effectiviteit van Frontex te ondersteunen. Zij biedt met name de mogelijkheid om de Afrikaanse landen bij projecten te betrekken teneinde de economische vluchtelingen aan te sporen in Afrika te blijven.
De verschillende projecten die voorzien zijn, zoals een intensievere uitwisseling van studenten of de talrijke economische programma’s om de handel tussen de EU en de Afrikaanse landen te stimuleren, zijn eveneens positief van aard. Die landen mogen echter niet onder druk worden gezet om met een vrijhandelszone in te stemmen omdat dan het grote risico bestaat dat hierdoor een enorme negatieve invloed wordt uitgeoefend op de lokale en regionale markten. Hoewel een aantal aspecten vanwege de genoemde argumenten niet op mijn volledige instemming kan rekenen, heeft het verslag over het algemeen een evenwichtig karakter en heb ik er dan ook mijn steun aan gegeven.
Wojciech Michał Olejniczak (S&D), schriftelijk. − (PL) Met het oog op een betere relatie van de Europese Unie met derde landen heb ik voor het verslag over de Unie voor het Middellandse Zeegebied gestemd. Teneinde de samenwerking te versterken is het noodzakelijk om het proces van Barcelona te steunen, dat de laatste tijd minder actief is geweest. De top in Barcelona van de landen van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, die gepland staat op 7 juni 2010, is bij uitstek de gelegenheid om de huidige verklaringen in daden om te zetten. De Europese Unie kan het zich namelijk niet veroorloven om in deze regio, waarmee ze traditionele banden heeft, aan betekenis in te boeten. We moeten gebruikmaken van institutionele structuren zoals covoorzitterschap om maatregelen te intensiveren die leiden tot een grotere integratie van de samenlevingen en economieën aan weerszijden van de Middellandse Zee.
Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) De staatshoofden en regeringleiders aan beide zijden van de Middellandse Zee zullen bijeenkomen in Barcelona op 7 juni aanstaande. Het is van essentieel belang dat die bijeenkomst concrete vooruitgang oplevert – ik denk met name aan het op de rails zetten van de instellingen van de Unie voor de Middellandse Zee, maar ook aan vooruitgang op het gebied van economie en handel, werkgelegenheid en armoedebestrijding, landbouwkwesties, voedselveiligheid, water en plattelandsontwikkeling. Verder is het essentieel dat er meer middelen worden uitgetrokken voor de Unie voor het Middellandse Zeegebied, wat de belangrijkste uitdaging zal zijn bij de komende financiële onderhandelingen voor de periode 2014-2020.
In verband hiermee moeten we bedenken dat het mogelijk moet zijn om de Europese steun te combineren met particuliere fondsen en te coördineren met de middelen van de Europese Investeringsbank en investeringsfondsen zoals InfraMed. Daarnaast is het van essentieel belang dat de zuid-zuid-uitwisseling wordt versterkt en de Euro-mediterrane vrijhandelszone wordt ingesteld om de economische ontwikkeling en armoedebestrijding te bevorderen in de landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee. Deze richtsnoeren worden duidelijk genoemd in de resolutie die is voorgelegd aan het Parlement, en daarom steun ik die.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) De amendementen van de GUE/NGL-Fractie waren geen van alle erg verrassend (we hebben ze verworpen), behalve het eerste deel van amendement 6 over de Westelijke Sahara.
Ik wil duidelijk laten weten dat ik voor amendement 6 gestemd heb, waarin de verantwoordelijkheid van Marokko voor de situatie met betrekking tot de schendingen van de mensenrechten in de Westelijke Sahara onderstreept wordt.
Ook het tweede deel van amendement 1, ingediend door Elmar Brok, waarin benadrukt wordt dat het nodig is meer geld beschikbaar te stellen voor de Unie voor het Middellandse Zeegebied, hebben wij verworpen.
Wij hebben voor het verslag als geheel gestemd (dat met een grote meerderheid aangenomen is).
George Sabin Cutaş (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor de resolutie over de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus gestemd. De zuidelijke Kaukasus is van strategisch belang voor de Europese Unie. Tegelijkertijd kan en moet de Europese Unie deze zwaar beproefde regio helpen om zich economisch en commercieel te ontwikkelen. We kunnen het handelsbeleid gebruiken om respect voor de mensenrechten, energiezekerheid, democratie en goed bestuur te bevorderen. Ook in mijn hoedanigheid als zeg maar virtuele rapporteur voor mijn fractie met betrekking tot deze resolutie, dring ik aan op vrijhandelsovereenkomsten met Georgië, Armenië en Azerbeidzjan. Ik ben van mening dat dergelijke overeenkomsten de economische groei in de regio zullen stimuleren door het verhogen van de investeringen en het creëren van nieuwe banen. De armoede zal daardoor afnemen.
Mário David (PPE), schriftelijk. – (PT) Ik ben het geheel eens met dit verslag. Ook ik geloof dat de EU, in aansluiting op de gezamenlijke verklaring van de Top van Praag inzake het Oosters Partnerschap, haar partnerschappen met oostelijk gelegen landen dient te versterken, zeker met de drie landen van de zuidelijke Kaukasus, via een duidelijke en goed omlijnde strategie. Het bewaren van de vrede, de stabiliteit van de grenzen en de oplossing van grensgeschillen, vooruitgang bij het democratiseringsproces en het instellen van een rechtsstaat, en de bevordering van regionale samenwerking – het zijn allemaal cruciale factoren voor de ontwikkeling van deze regio. Daarom geloof ik dat de EU bij haar optreden ook moet aandringen op duurzame ontwikkeling, gebaseerd op de beginselen van goed bestuur, absolute eerbiediging van de mensenrechten en een beleid van goed nabuurschap waarbij gestreefd wordt naar vreedzame coëxistentie van de drie genoemde landen en hun buurlanden. Ik wil in dit verband graag wijzen op de belangrijke rol van de Parlementaire Vergadering voor het Oostelijk Nabuurschap van de EU (Euronest). Bij het opstellen van overeenkomsten tussen de EU en deze landen dient beslist rekening te worden gehouden met de geostrategische betekenis ervan, zeker als het gaat om de levering en doorvoer van grondstoffen.
Diogo Feio (PPE). – (PT) Het recente conflict tussen Rusland en Georgië (een land dat te kennen heeft gegeven tot de Europese Unie te willen toetreden en zich bereid heeft verklaard de waarden van die Unie te aanvaarden) toont aan hoe belangrijk het is dat we snel een strategie voor de zuidelijke Kaukasus ontwikkelen. Deze binnen de Russische invloedssfeer gelegen regio is in het verleden vaak het toneel van bloedige conflicten geweest, maar zet nu heel voorzichtig stappen in de richting van stabilisering. De conflicten kunnen er echter weer oplaaien, reden waarom we aan de ontwikkelingen in deze regio serieuze aandacht dienen te besteden. De gespannen verhoudingen tussen Armenië en Azerbeidzjan zijn hiervan een voorbeeld. Ik hoop dat de Europese Unie haar kennis over deze regio uitbreidt en zo een bijdrage kan leveren aan de vrede en vooruitgang van de volkeren van de zuidelijke Kaukasus en de verspreiding van vrijheid en democratie, de grondrechten en de rechtsstaat in dit gebied.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) In de context van het uitbreidingsbeleid en de versterking van de politieke, culturele en handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en derde landen valt het strategische belang van de landen in de zuidelijke Kaukasus – Armenië, Azerbeidzjan en Georgië – meteen op. De Europese Unie kan en moet, gelet op de geostrategische positie van deze landen (ze hebben grenzen met machtige buren als Rusland, Iran en Turkije), invloed proberen uit te oefenen en trachten een samenwerkingskader op te zetten om zo op doorslaggevende wijze bij te dragen aan vrede en veiligheid in deze regio. Dat is immers een voorwaarde voor de economische, sociale en culturele ontwikkeling en de democratisering van deze regio tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. Het verdiepen van de betrekkingen met de bedoeling om deze landen uiteindelijk in de Europese Unie te integreren zal zeker bijdragen tot meer rechtvaardigheid, meer vrijheid en meer vooruitgang. In het verslag wordt gepleit voor het ontwerpen van een strategie voor de ontwikkeling van op de Europese Unie gerichte energiemarkten. Ook ik geloof dat dit heel belangrijk is.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ook dit verslag over een strategie van de EU voor de Kaukasus draagt bij tot de verspreiding van een wel erg beperkte visie op het conflict tussen Rusland en Georgië. Het beperkt zich vooral tot de territoriale en soevereiniteitsaanspraken van laatstgenoemd land op Zuid-Ossetië en Abchazië, en dat alles met de bedoeling om de economische en geopolitieke belangen van de EU in deze regio te verdoezelen.
Zoals in het verslag zelf wordt vermeld, gaat het erom dat deze drie landen in de Kaukasus van groot belang zijn voor de “energiedoorvoer” en de “energievoorziening van de EU” (waarvan de EU heel sterk afhankelijk is). Het is de bedoeling om de economieën van deze landen aantrekkelijker te maken voor buitenlandse investeerders via “vrijhandelsovereenkomsten”.
Tegen die achtergrond moet men de impliciete steun voor het hervatten van de wapenwedloop en de militarisering van deze regio zien. De EU mengt zich daarmee in de machtsstrijd tussen de VS, de NAVO en Rusland. De meerderheid van het EP is bij deze hypocrisie betrokken: het Parlement roept zich uit tot de beschermer van de soevereiniteit en de territoriale integriteit van staten als het om Georgië gaat, maar we bevorderen en steunen wel het afscheidingsproces waarmee Kosovo zich van Servië losmaakt.
Jaromír Kohlíček (GUE/NGL), schriftelijk. − (CS) De zuidelijke Kaukasus is een uitermate interessant gebied waarover al twee eeuwen lang volop gediscussieerd wordt in Europa. Gedurende al die tijd hebben ook de belangen van Rusland, Iran en Turkije in dit gebied om de voorrang gestreden. Het onstuimige reliëf van het landschap en de rijke geschiedenis doen een enorme complexiteit vermoeden op etnisch en religieus vlak. Onlangs heeft ook de Europese Unie deze regio ontdekt. Het is werkelijk ontroerend hoe mevrouw Tagliavini op basis van haar onderhandelingen in Georgië nu een perfecte kennis heeft van het gebied als geheel, met inbegrip van alle historische en actuele achtergronden. Echt, petje af! Prachtig ook dat de auteurs van het verslag over de noodzaak tot uitwerking van een nieuwe EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus een organisatie als de OVSE ontdekt hebben. Alleen toch wel jammer dat hun de betrekkingen van de landen in dit gebied met Iran ontgaan lijken te zijn en ook dat ze net even de specifieke ambities van Turkije in deze regio gemist hebben. Bovendien hebben de auteurs ook nog eens de glorieuze onafhankelijkheidsverklaring van de staat Kosovo over het hoofd gezien en hun onverhulde uitvallen naar Rusland en hun weigering om de verkiezingen van de lokale organen in Abchazië en Zuid-Ossetië te erkennen wordt treffend geïllustreerd met de formulering “de facto-autoriteiten van de bezette gebieden”. Dit doet me allemaal sterk denken aan de conclusies van de missie van een zekere lord Runcinman naar het vooroorlogse Tsjechoslowakije. Maar goed, ik heb desalniettemin goede hoop dat we de kennis van mijn geachte collega's over dit deel van Europa binnen afzienbare tijd zullen weten op te krikken en dat de volgende resolutie over dit gebied iets beter in elkaar zal zitten. De GUE/NGL-fractie onthoudt zich om bovengenoemde redenen bij de eindstemming over de resolutie van stemming.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) Het onderhavige verslag over een EU-strategie is helaas niet evenwichtig. Daar heb ik ook al in de Commissie buitenlandse zaken op gewezen. In die commissie is weliswaar een aantal van mijn amendementen overgenomen, maar niettemin gaat het verslag in de verkeerde richting. Er wordt bijvoorbeeld geen neutrale en evenwichtige houding aangenomen in de kwestie-Georgië. In plaats daarvan worden de formuleringen van het buitenlandse beleid van de VS overgenomen, die gericht zijn op het verzwakken en isoleren van Rusland. Ook met het oog op de betrekkingen met Armenië, met name wat de situatie in Nagorno-Karabach betreft, wijkt de EU van het standpunt af dat zij tot nu toe heeft ingenomen. Dat is volledig onbegrijpelijk en moet dan ook van de hand worden gewezen. De rapporteur heeft klaarblijkelijk nog nooit een bezoek ter plaatse gebracht en kan zich daarom ook geen eigen beeld van de situatie vormen. Dat zijn de redenen waarom ik tegen het verslag-Kirilov heb gestemd.
Rareş-Lucian Niculescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik heb tegen amendement 7 gestemd, omdat daarmee een essentieel onderdeel uit het verslag wordt geschrapt, waarin het Parlement Rusland oproept om de soevereiniteit en de territoriale integriteit van de Georgië en de onschendbaarheid van zijn internationaal erkende grenzen te respecteren. Het is ook een veroordeling van de erkenning door de Russische Federatie van de onafhankelijkheid van de Georgische separatistische regio’s Zuid-Ossetië en Abchazië als strijdig met het internationaal recht. Een ferm standpunt zal precedentwerking voor de toekomst helpen voorkomen.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik ben blij dat al onze wensen in de Commissie buitenlandse zaken zijn overgenomen en dat alle door S&D, EPP en Groenen ingediende correcties aangenomen zijn. De eindstemming, met een positief resultaat, was voor ons heel eenvoudig.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zeven ontwerpresoluties over godsdienstvrijheid in Pakistan(1).
Charles Tannock, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, het onvermogen van Pakistan om een sterke en duurzame democratie te ontwikkelen heeft – naar mijn mening zeer veel – invloed gehad op de godsdienstvrijheid in dat land. Achtereenvolgende leiders hebben de islam gebruikt om de onderdrukking van minderheden en de vorming van een autocratie, met name een militaire autocratie, te rechtvaardigen, al moeten we erkennen dat de regering de laatste tijd haar best heeft gedaan om daar iets aan te doen.
De Pakistaanse grondwet houdt op papier de vrijheid van godsdienst hoog, maar staat wel wetten als de godslasteringswetten toe, die discriminerend zijn tegenover niet-moslims. Ook de vervolging van minderheden als de shia- en de ahmadiyyamoslims is wijdverbreid. Helaas blijkt de nadruk op de religieuze identiteit die de basis vormde voor de stichting van Pakistan, een sfeer van intolerantie en vaak zelfs geweld te bevorderen tegenover mensen buiten de godsdienstige hoofdstroom.
Door de verspreiding van de deobandi-madrassa’s, waar haatboodschappen tegen het westen worden gepredikt, is er een sfeer ontstaan waarin extremisme en fundamentalisme floreren en te veel EU-burgers – ook uit mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk – in hun handen vallen. De Pakistaanse Taliban – een terroristische beweging die haar bedoelingen maar al te duidelijk heeft gemaakt door middel van het, gelukkig mislukte, plan voor een bomaanslag op Times Square in New York – is daarvan de duidelijkste manifestatie.
Persoonlijk ben ik bang dat er in Pakistan pas iets zal veranderen als dat land een politiek en onderwijssysteem ontwikkelt waarin de beginselen van godsdienstvrijheid, verdraagzaamheid en gelijkheid werkelijk hooggehouden worden.
Anneli Jäätteenmäki, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijn fractie, ALDE, juicht de maatregelen toe die de regering van Pakistan sinds november 2008 in het belang van godsdienstige minderheden genomen heeft, en spreekt haar steun uit voor de inspanningen van de minister voor Minderheden om een netwerk van plaatselijke comités voor harmonie tussen verschillende religies op te zetten met als doel de bevordering van een dialoog tussen de godsdiensten.
Er moet desondanks nog veel gedaan worden om tot werkelijke godsdienstvrijheid in Pakistan te komen. Uit verslagen en enquêtes van onafhankelijke bureaus blijkt dat de minderheden in Pakistan verstoken zijn van fundamentele burgerlijke vrijheden en van gelijke kansen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de politiek.
De wetgeving is gevaarlijk vaag en biedt nog steeds de mogelijkheid van misbruik. Daar lijden de aanhangers van alle geloven in Pakistan onder. We weten ook dat de vrouwen in Pakistan met huiselijk geweld te maken hebben, zowel lichamelijk als psychisch. Er is daarom nog veel te doen.
Eija-Riitta Korhola, auteur. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, onze resolutie over Pakistan brengt consequent de redenen tot zorg naar voren, die vooral het gevolg zijn van de wet op godslastering. Tegelijkertijd willen wij echter onze grote waardering uiten voor de goede ontwikkeling die zich in Pakistan onder de huidige regering heeft voorgedaan en wij sporen het land aan door te gaan met het democratische hervormingsbeleid dat de rechten van minderheden eerbiedigt.
Shahbaz Bhatti, de eerste minister voor Minderheden in de Pakistaanse geschiedenis, was de afgelopen week te gast bij de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten). Wij hebben veel waardering voor zijn werk en de hervormingen die de regering heeft doorgevoerd. De lijst van vorderingen is indrukwekkend: een quotum van 5 procent voor minderheden in overheidsbanen, de erkenning van feestdagen van minderheden en zetels voor minderheden in de volgende senaat, om er maar enkele te noemen.
Het meest inspirerende project vormen de maatschappelijke Interfaith Harmony-comités, als die de spanningen tussen verschillende groepen in het land kunnen wegnemen en op die manier ook de rekrutering van terroristen kunnen voorkomen. Het gaat om belangrijk vredeswerk waarvan de effecten nog lang merkbaar zullen zijn. Dit ongewapende vredeswerk is de best mogelijke oorlog tegen het terrorisme, want het pakt de achterliggende oorzaken ervan aan. Als men hierin slaagt, dan is dat een vredesprijs waard. Ik wil tegen collega Tannock zeggen dat dit precies het soort onderwijs is dat hij verlangt.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, auteur. − (PL) Als vertegenwoordigers van een gemeenschap die is gebaseerd op vrijheid, gelijkheid en tolerantie, hebben we de plicht om discriminerende praktijken te vooroordelen, zelfs als deze ver buiten de grenzen van de Unie plaatsvinden. Het verwijderen van vertegenwoordigers van religieuze minderheden van kieslijsten, zoals dat in 2007 in Pakistan is gebeurd, hoort zonder twijfel tot die praktijken. Bovendien maakt artikel 260 van de Pakistaanse grondwet onderscheid tussen twee categorieën burgers: moslims en niet-moslims. Sinds kort is het verplicht om ook de religieuze identiteit in het paspoort te vermelden. De Ahmadi-gemeenschap wordt in dit land voortdurend gediscrimineerd. De Pakistaanse autoriteiten staan zelfs niet toe dat zij deelnemen aan openbare bijeenkomsten of dat zij geschriften uitgeven.
De godslasteringswetten en de bijbehorende doodvonnissen raken vooral de religieuze minderheden. De Raad van de Europese Unie moet dit als urgent onderwerp op de agenda voor de relatie met Islamabad plaatsen. Pakistan ontvangt immers 200 miljoen euro uit de EU-begroting in het kader van de zes jaar geleden ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Pakistan voor de jaren 2007-2013.
De recente gebeurtenissen in Pakistan tonen aan dat het land klaar is voor ingrijpende veranderingen van het systeem. Net zoals in het geval van de langverwachte herziening van de grondwet die uiteindelijk is uitgevoerd, hoop ik dat we binnenkort ook de wijziging zien van andere voorschriften die nu openlijke discriminatie van de Pakistaanse minderheden mogelijk maken.
Nicole Kiil-Nielsen, auteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, de vrijheid van godsdienst wordt niet gewaarborgd in Pakistan. In 2009 is er een stijging geconstateerd van het aantal gewelddadige aanslagen op religieuze minderheden, waaronder moordaanslagen.
Daarbij komt dat zo’n 80 procent van die minderheden onder de armoedegrens leeft. Dit is echter niet het enige probleem van de schending van de mensenrechten in Pakistan: andere kwesties zijn onder meer een beperking van de vrijheid van vergadering, bedreigingen van maatschappelijke organisaties, arrestaties van vakbondsmensen, ontvoeringen van en de moord op journalisten.
Sinds Pakistan zijn steun heeft betuigd aan de strijd tegen het terrorisme die wordt gevoerd door de Verenigde Staten, zijn honderden, zo niet duizenden mensen willekeurig gearresteerd op verdenking van banden met terroristische groeperingen: arrestaties zonder bevel, opsluitingen zonder rechtmatige grondslag of toegang tot een advocaat, opsluitingen in niet nader omschreven centra, gedwongen verdwijningen, mishandelingen en martelingen.
In de enige gevangenis van Lahore zaten in 2009 4 651 mensen gevangen terwijl het gebouw is berekend op maar 1 050 gevangenen. Het geweld tegen vrouwen wordt steeds erger en leidt tot verkrachtingen, zelfmoorden, aanvallen met zuur, verbranding. Ik zou niet twee minuten of twee uur maar twee hele dagen nodig hebben om de lijdensweg van meisjes en vrouwen in Pakistan te beschrijven.
Het is in deze context dat ons Parlement, dat zich bekommert om eerbied voor de vrouw, om gewetensvrijheid en mensenrechten, zich opmaakt om gebruik te maken van zijn nieuwe vetorecht inzake het sluiten van een terugnameovereenkomst tussen de Europese Unie en Pakistan, en op die manier extra garanties te eisen met betrekking tot de omstandigheden voor de tenuitvoerlegging van zo’n overeenkomst betreffende de terugname van Pakistaanse ingezetenen en Afghanen die door Pakistan gereisd hebben.
Joe Higgins, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, als internationaal socialist sta ik op de bres voor het recht van ieder individu op vrijheid van godsdienst en godsdienstuitoefening, op voorwaarde dat er geen inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten van anderen. Op dit moment zitten het Pakistaanse volk en – in nog heviger mate – de godsdienstige minderheden in sommige regio’s gevangen tussen het institutionele fanatisme van de Pakistaanse staat en de ultrareactionaire en obscurantistische machten van de Taliban.
Het zit natuurlijk iets tegenstrijdigs in het feit dat rechtse fracties in dit Europees Parlement beweren op te komen voor vrijheid en mensenrechten in Pakistan, terwijl ze de oorlog in Afghanistan, die ernstige neveneffecten met zeer schadelijke gevolgen heeft in Pakistan, steunen. Het uitmoorden van burgers in Afghanistan door NAVO-troepen en in Pakistan door strijdkrachten die door het westen bewapend worden, is niet alleen op zichzelf misdadig, maar kan sommige burgers ook in de armen van de reactionaire groepen drijven.
De feodale kapitalistische structuren in Pakistan zorgen op dit moment voor een enorme armoede en staan centraal in de crisis in het land. Noch de corrupte elite in Pakistan, die vertegenwoordigd wordt door de huidige regering, noch de grootste oppositiepartij kan het volk een antwoord bieden. Het is essentieel dat er onafhankelijke organisaties zijn die de arbeiders en de armen vertegenwoordigen. De Progressive Workers Federation is zo’n organisatie die een half miljoen leden heeft. Zij probeert sterke sociale tradities nieuw leven in te blazen om werkende mensen te verenigen, nationale en religieuze grenzen over te steken en mannen en vrouwen bij elkaar te brengen. Dat is de richting waarin Pakistan in de toekomst moet gaan.
Bernd Posselt, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, Pakistan is een belangrijke bondgenoot die wij kritisch, maar ook zakelijk en gedifferentieerd tegemoet moeten treden. Pakistan heeft een islamitisch karakter en dat dienen wij te respecteren. Het land is immers door de moslims uit Brits-India gesticht vanwege de religieuze verbondenheid, op dezelfde wijze zoals India door de hindoes is gesticht. In beide landen hebben vanaf het begin minderheden gewoond die een grote mate van tolerantie hebben ontwikkeld. Die tolerantie moet versterkt worden, dat wil zeggen dat het respect voor alle religieuze minderheden, en niet in de laatste plaats voor de christenen, versterkt dient te worden! Ik ben van mening dat wij hier de nadruk op mogen leggen. Wie zet zich anders voor de christenen in als Europa dat niet doet, een continent dat voor bijna 100 procent een christelijke identiteit heeft?
Op dit punt rust op ons een heel speciale verplichting. Tegelijkertijd moeten wij duidelijk maken dat wij uiteraard de leidende rol respecteren die Pakistan in de islamitische wereld vaak ook op zeer constructieve wijze gespeeld heeft en in de toekomst kan blijven spelen.
Marietje Schaake, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, zoals verschillende collega’s al gezegd hebben, kunnen de wetten tegen godslastering in Pakistan gemakkelijk door extremisten misbruikt worden als excuus voor het gebruik van geweld tegen godsdienstige of niet-godsdienstige minderheden. Godsdienstvrijheid is natuurlijk belangrijk, maar het vrij zijn van godsdienst is dat ook.
Deze godslasteringswetten vormen in een maatschappij waarin de vrijheid van meningsuiting onderdrukt wordt, nog een ander risico. Afgelopen woensdag heeft een rechtbank in Pakistan de sociale netwerksite Facebook verboden in het land. De Pakistaanse toezichthouder heeft alle internetproviders opgedragen de website te blokkeren. De maatregel is genomen om te voorkomen dat mensen zouden horen van vermeende beledigende opmerkingen over de islam en de profeet Mohammed. Er was een striptekenaar die het initiatief had genomen om mensen op te roepen tekeningen van de profeet te maken, om in te gaan tegen de druk die uitgeoefend werd op de populaire serie South Park en die ertoe leidde dat het programma aangepast werd.
Facebook en ook andere internetdiensten en -podia vormen een belangrijke virtuele toegang tot de rest van de wereld. Er worden informatiebronnen en contactmogelijkheden voor Pakistanen blootgelegd en ze krijgen de gelegenheid ideeën uit te wisselen. Vooral voor de jonge generatie Pakistanen kan internet heel verhelderend zijn, omdat de leerstof op Pakistaanse scholen vaak discriminerend en eenzijdig is. Het strafbaar stellen van het vrije woord is geen doeltreffende manier om de Pakistaanse maatschappij met diversiteit te laten omgaan. Striptekenaars, journalisten en burgers moeten zich vrij kunnen uiten, ook al betekent dat dat sommige mensen daardoor beledigd worden.
Niet alleen in Pakistan wordt de vrijheid van meningsuiting tegengewerkt, ook in Europa wordt het vrije debat ernstig op de proef gesteld. Het wordt steeds gewoner dat journalisten, striptekenaars en kunstenaars bedreigd worden en dat vormt een uitdaging voor onze liberale, democratische samenleving. Zelfcensuur komt steeds meer voor en politici, striptekenaars en journalisten moeten nu beschermd worden tegen doodsbedreigingen.
Laten we ons inzetten voor de vrijheid van meningsuiting, zowel in de Europese Unie als in Pakistan en de rest van de wereld. Dat is het beste middel tegen extremisme.
Tomasz Piotr Poręba, namens de ECR-Fractie. – (PL) De verkiezingen van 2008 hebben de democratie en de burgerregering in Pakistan hersteld, hoewel we de democratie nog niet stabiel kunnen noemen.
De reeks besluiten die de autoriteiten van Pakistan hebben genomen over godsdienstvrijheid boezemen respect in, maar op dit moment zijn verdere maatregelen nodig. Aanstelling van leden van religieuze minderheden bij de overheid, erkenning van hun feestdagen en de instelling van een nationale dag van de minderheden leiden tot stabilisatie en democratisering van het land. Er bestaan echter nog steeds geen duidelijk omschreven rechten voor de bescherming van minderheden en dit kan leiden tot absurde situaties, zoals de veroordeling van een christelijk echtpaar tot 25 jaar gevangenisstraf omdat het met onreine handen de heilige Koran had aangeraakt.
Sommige religieuze gemeenschappen worden nog steeds vervolgd en het is ook verontrustend dat in landelijke gebieden, vooral in het noorden van het land de voorschriften van de shariawetgeving daadwerkelijk worden toegepast. We moeten de mensenrechtenactivisten in Pakistan financieel blijven steunen en druk blijven uitoefenen op de Pakistaanse autoriteiten om het recht op godsdienstvrijheid van hun burgers volledig te waarborgen.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik ben het eens met veel van wat er is gezegd in verband met mensenrechtenschendingen in Pakistan.
Ik wil met name de situatie van de Ahmadiyya-moslims en de vervolging waarvan zij het slachtoffer worden benadrukken. Het gaat om regelrechte vervolging, koelbloedige moorden, discriminatie en pesterijen op alle niveaus in de samenleving. Die situatie blijft voortduren, hoewel de vorige en de huidige regering beterschap hadden beloofd. Daar is niets van terechtgekomen en de vervolging gaat door.
Het is tijd dat de internationale gemeenschap en de EU wakker worden en maatregelen nemen om een einde te maken aan de schendingen van de mensenrechten die voortdurend plaatsvinden in Pakistan.
Bastiaan Belder, namens de EFD-Fractie. – Bij de stichting van de staat Pakistan in 1947 sprak zijn grondlegger, Mohammed Ali Jinnah, de gedenkwaardige woorden: "Wij starten met het fundamentele principe dat wij allen burgers zijn met gelijke rechten." Vervlogen woorden vandaag de dag, met name voor de naar schatting 15 miljoen christenen die Pakistan telt, een wijdverbreide sfeer van intimidatie en bedreiging omgeeft hen, zowel in de steden als op het platteland tot in de hoofdstad Islamabad toe.
Treurig genoeg houdt het Pakistaanse rechtssysteem de precaire situatie van inheemse christenen in stand. De resultante van een historisch proces van sluipende islamisering van de Pakistaanse samenleving sinds eind jaren zeventig, met als gevolg een alarmerende verslechtering van de rechtspositie van de Pakistaanse christelijke gemeenschap.
Concreet hebben wij het dan over de getuigenissen en blasfemiewetten uit de jaren tachtig, juridische instrumenten die christenen in feite vogelvrij maken. Want de getuigenis van een niet-moslim in een rechtszaak is slechts de helft waard van de getuigenis van een moslim, áls de rechter al de getuigenis van een christen wenst te horen!
Nog gevaarlijker zijn de blasfemiewetten voor Pakistaanse christenen. Zij stellen levenslange gevangenisstraf op het ontwijden van de Koran en de doodstraf op denigrerende opmerkingen over de islam en de profeet Mohammed. Kortom, op basis van de getuigenis van een willekeurige moslim kan het leven van een christen in Pakistan plotseling eindigen in een dodencel!
Dat schept, mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, een bijkans ondraaglijke sfeer van angst en onzekerheid. Honderden Pakistaanse christenen vegeteren jarenlang in gevangenissen zonder enige vorm van rechtsgang. Bij Raad en Commissie dring ik er dan ook op aan elke vorm van bijstand aan de Pakistaanse overheid te koppelen aan de urgente opheffing van de dodelijke discriminatie van 's lands religieuze minderheden.
Laima Liucija Andrikienė (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Pakistaanse grondwet maakt onderscheid tussen moslims en niet-moslims en maakt daardoor discriminatie op basis van religie mogelijk. In dat verband is het belangrijk eraan te herinneren dat president Asif Ali Zardari in december 2009 de belofte van de PPP (Pakistaanse Volkspartij) herhaalde dat het recht van minderheden om als gelijkwaardige burgers behandeld te worden, gehandhaafd zou worden.
Helaas blijkt uit verslagen en enquêtes van onafhankelijke bureaus dat minderheden in Pakistan verstoken zijn van fundamentele burgerlijke vrijheden en van gelijke kansen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de politiek. Het algemene beeld van de godsdienstvrijheid in Pakistan is dus, zonder dat we in detail hoeven te treden, controversieel en geeft grote reden tot zorg.
Ik wil ook graag de tegenstelling noemen die bestaat tussen de toezegging van de Pakistaanse regering over de godsdienstvrijheid en haar belangrijke rol in de organisatie van islamitische landen bij de steun aan de Combating Defamation of Religion-agenda in de Verenigde Naties. In dat kader wil ik u graag herinneren aan de conclusie van de EU-ministerraad van 16 november 2009 over de relatie tussen internationale mensenrechtenwetgeving, die individuen en groepen individuen beschermt, en het begrip godsdienstbelediging.
De Voorzitter. – Collega’s, ik herinner u eraan dat we vanmiddag tijd te kort zullen komen en iedere keer dat iemand zijn of haar spreektijd overschrijdt, gaat dat ten koste van het aantal catch the eye-interventies van één minuut dat mogelijk is.
Ryszard Czarnecki (ECR). - (PL) Een Amerikaans gezegde luidt dat een gratis lunch niet bestaat. Wij mogen ondertussen wel zeggen dat ook de steun van de Europese Unie niet gratis is, dat we geen 200 miljoen euro geven zonder daar iets voor terug te verlangen. Wij verlangen wel degelijk iets! Wij verlangen minimaal respect voor normen die voor ons een zeker moreel, ethisch en politiek baken zijn. Het is absoluut onacceptabel dat in Pakistan al jarenlang mensen met een ander geloof dan de islam – de meesten van hen zijn christenen – worden vervolgd. We spreken regelmatig over verschillende, niet noodzakelijkerwijs religieuze minderheden in Europa en de wereld. Nu moeten we in de bres springen voor de christelijke minderheid en andere religieuze minderheden, hoewel dit land natuurlijk ook te maken heeft met ernstige politieke conflicten en zich geconfronteerd ziet met mogelijke destabilisatie.
Csaba Sógor (PPE). – (HU) Als we de Pakistaanse situatie onder de loep nemen, zien we ons geconfronteerd met twee onbetwistbare feiten. Het eerste is dat Pakistan een cruciale strategische rol speelt in de strijd tegen het terrorisme. We moeten alles in het werk stellen om te zorgen dat de veiligheid van de Europese burgers niet in het geding komt. Het tweede punt is dat er in Pakistan anders wordt aangekeken tegen religieuze en etnische minderheden dan Europa en ontwikkelde liberale democratieën volgens de door hen uitgedragen waarden zouden doen. Europa kan er niet stilzwijgend aan voorbijgaan als er in andere staten een grove schending van de mensenrechten plaatsvindt en daarom moeten we uiting geven aan onze bezorgdheid, ook als het gaat om een van onze strategische partners. De Europese Unie kan alleen geloofwaardig optreden tegen een derde land als zij op haar eigen grondgebied de problemen van religieuze en nationale minderheden op geruststellende wijze weet op te lossen. Het moet duidelijk zijn voor de hele wereld dat een van de fundamentele waarden van de Europese Unie een hoog beschermingsniveau van mensen- en minderheidsrechten is, dat de EU in de eerste plaats voor zichzelf als bindend beschouwt, of naar eigen zeggen zou moeten beschouwen. Alleen zo kunnen we op de meest effectieve wijze onze partners ter verantwoording roepen voor deze verworvenheden of de stappen op weg daarheen.
Zbigniew Ziobro (ECR). - (PL) Wij waarderen de inzet van Pakistan voor de strijd tegen het internationale terrorisme, maar we kunnen de ogen niet sluiten voor het schokkende feit dat in dit land de rechten van religieuze minderheden, vooral van christenen, ernstig worden geschonden.
Met zekere regelmaat bereikt ons informatie over nieuwe aanvallen, afranselingen, bedreigingen en zelfs moorden, inclusief het levend verbranden van christenen – van mensen, ook vrouwen en kinderen, alleen omdat ze christen zijn. De vraag rijst hoe het mogelijk is dat dit gebeurt in een land dat een grote rol speelt in de internationale betrekkingen en de strijd tegen het terrorisme. Helaas dragen de autoriteiten van Pakistan in hoge mate zelf de verantwoordelijkheid voor het scheppen van een klimaat dat dergelijke handelingen mogelijk maakt, met ongepaste godslasteringswetten en een gebrek aan reactie op ontoereikend optreden van de rechtshandhavers en de rechterlijke macht in Pakistan.
We verwachten een fundamentele verandering in de reactie op dit soort gedragingen, ook van de kant van de Europese Unie en haar instellingen.
Martin Kastler (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, circa 75 tot 80 procent van de mensen die vanwege hun religie worden vervolgd, is christen. Als Europees Parlement maken wij ons in de hele wereld met name sterk voor de mensenrechten. Ik vind vooral de vrijheid van godsdienst een centraal element van ons mensenrechtenbeleid. Daarom betreur ik het dat de linkse en links-liberale afgevaardigden in het Europees Parlement het lot van de christenen vaak bij voorkeur verzwijgen.
Tegelijkertijd ben ik verheugd dat wij vandaag gezamenlijk een ontwerpresolutie indienen over de erbarmelijke situatie in Pakistan. Van de 156 miljoen inwoners van Pakistan is 95 procent moslim, circa 3 procent christen en ongeveer 2 procent hindoe. Als christen wil ik nogmaals wijzen op de situatie van de Pakistaanse christenen, die ernstig worden vervolgd. Iemand die geweld tegen christenen toestaat, dient een reactie vanuit de beschaafde wereld te krijgen. Daarom moeten wij als EU wat ons ontwikkelingsbeleid en de economische samenwerking betreft, op dit punt een criterium gaan hanteren op basis waarvan ook sancties genomen kunnen worden, mocht dat nodig zijn.
De Voorzitter. – Wij gaan nu over tot het catch the eye-gedeelte van het debat. Ik heb veel meer spreektijdverzoeken ontvangen dan we kunnen inwilligen. We hebben slechts twee minuten tot onze beschikking. Ik geef vier sprekers het woord.
Michael Gahler (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, bij elk land moeten wij rekening houden met zijn oorsprong en of de ontwikkeling van de mensenrechten en van de rechten van minderheden er de juiste kant op gaat. Als hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie bij de laatste verkiezingen, twee jaar geleden, heb ik een aantal aanbevelingen gedaan. Eigenlijk doet het mij deugd dat het land sommige aanbevelingen ook daadwerkelijk in praktijk heeft gebracht, zoals de ratificatie van het internationale Pact betreffende de burger- en politieke rechten (inmiddels heeft klaarblijkelijk na de ondertekening inderdaad de ratificatie plaatsgevonden), en ook van het Verdrag tegen foltering. Het is een goede zaak dat er thans een minister is die de kwestie van de minderheden ex officio aanpakt en die zal trachten alle discriminatiegeleidelijk uit te bannen.
De situatie van de Ahmadi’s is onder andere ook aan de orde gesteld. Een van mijn aanbevelingen is om voor deze groep bij de volgende verkiezingen geen aparte kieslijst meer te gebruiken, maar om ze op de algemene kieslijst op te nemen. Naar mijn idee zou dat een concrete bijdrage leveren aan het beëindigen van de discriminatie van deze minderheid.
Heidi Hautala (Verts/ALE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, ik wil zeggen dat ook ik deze week hier de minister voor Minderheden heb ontmoet. Ik ben ervan overtuigd dat hij begrip probeert te kweken tussen de verschillende religieuze groepen. Ook hij kon echter geen antwoord geven op de vraag waarom Pakistan, hoewel lid van de Verenigde Naties en de VN-Raad voor de rechten van de mens, zich als lid van de Islamitische Conferentie Organisatie zeer sterk heeft ingezet voor nieuwe internationale regelgeving om godslastering en de minachting van religie te bestrijden. Dat is zeker geen goede manier om begrip tussen religieuze groepen te kweken.
Ik hoop dat de Europese Unie wat dit betreft in internationaal verband veel harder gaat optreden om te voorkomen dat dergelijke nieuwe wetten, die het in praktijk brengen van de mensenrechten in gevaar brengen, van kracht worden. De Verenigde Staten zijn op dit gebied veel actiever dan de Europese Unie.
Jacek Olgierd Kurski (ECR). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, de situatie in Pakistan ontwikkelt zich dynamisch en de informatie die we krijgen is tegenstrijdig. We moeten de situatie in Pakistan daarom zorgvuldig observeren om geen fouten te maken. Het is goed dat de regering van Pakistan bepaalde maatregelen heeft genomen in het belang van de religieuze minderheden, zoals de garantie dat 5 procent van de arbeidsplaatsen in de openbare sector gereserveerd wordt voor religieuze minderheden. Het is goed dat de regering van Pakistan senaatszetels heeft gereserveerd of beloofd heeft te reserveren voor minderheden, inclusief vrouwen die minderheidsgroeperingen vertegenwoordigen.
Toch moet er iets gedaan worden. Zowel de Pakistaanse regering als de Pakistaanse autoriteiten moeten de godslasteringswetten veranderen die nu leiden tot doodvonnissen en vaak worden gebruikt om censuur, criminalisering, vervolging en in sommige gevallen het vermoorden van politieke, etnische en religieuze minderheden te rechtvaardigen. De Pakistaanse autoriteiten moeten het wetboek van strafrecht veranderen dat nu voorziet in de doodstraf voor iedereen die is veroordeeld voor godslastering.
In de 21e eeuw mag een land dat steun ontvangt van de Europese Unie niet toelaten dat mensen op deze wijze om het leven worden gebracht. Dank u.
Elena Băsescu (PPE). – (RO) Na bijna negen jaar militaire dictatuur is met de Pakistaanse verkiezingen van 2008 een democratiseringsproces gestart in dit land. Helaas is Benazir Bhutto een aantal weken voor de verkiezingen vermoord. De Pakistaanse Volkspartij, waarvan zij de leider was, heeft de verkiezingen gewonnen. Hoewel minderheden in Pakistan met meerdere problemen worden geconfronteerd, zijn onder de huidige regering meerdere positieve maatregelen genomen. De interculturele dialoog wordt bevorderd, er is een quotum van 5 procent ingesteld door minderheden bij de federale overheid, en een aantal niet-islamitische feestdagen is erkend. De toezegging van de Pakistaanse regering om zetels in de senaat aan minderheden te geven is prijzenswaardig. Tot slot wil ik benadrukken dat Pakistan in de strijd tegen terrorisme en extremisme een bijzonder belangrijke rol speelt.
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de Europese Unie heeft de situatie van de religieuze minderheden in Pakistan op de voet gevolgd. De grondwet van Pakistan erkent de vrijheid van godsdienst en bepaalt dat de staat de rechten van minderheden zal beschermen.
Pakistan heeft onlangs vooruitgang geboekt: die omvat de aanneming van amendementen op de grondwet, waarmee de rol van gekozen volksvertegenwoordigingen in Pakistan versterkt wordt, en vooruitgang op het institutionele vlak met betrekking tot de mensenrechten, vooral door de instelling van een ministerie voor Mensenrechten en een ministerie voor Minderheden. Bovendien wordt er een onafhankelijke nationale commissie voor de mensenrechten opgericht.
Bovendien heeft Pakistan het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing geratificeerd. Dat is een stap in de goede richting, op voorwaarde dat die instrumenten op doeltreffende wijze gebruikt worden. Niettemin dient Pakistan zijn inspanningen te verdubbelen om de integratie van religieuze minderheden, waaronder de christelijke minderheid, in de maatschappelijke, economische en politieke instellingen te verbeteren. De internationale reputatie van Pakistan is geschaad door incidenten zoals dat van vorig jaar in Gojra, waarbij zeven christenen levend verbrand werden toen extremisten een kerk en woonhuizen aanvielen, maar ook door aanvallen op sjiitische moslims en discriminatie van de Ahmadi-moslims.
Wat betreft de rechten van religieuze minderheden heeft de Europese Unie stelselmatig de politieke dialoog met Pakistan gebruikt om mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen en in sommige gevallen ook diplomatieke stappen ondernomen. Verder bestaat er sinds 2007 een dialoog over de mensenrechten in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met Pakistan, die voorziet in een regelmatige dialoog over goed bestuur en de rechten van de mens.
Tijdens deze besprekingen heeft de Europese Unie steeds aangedrongen op naleving van de individuele rechten en de rechten van minderheden. In het kader van deze dialoog over de mensenrechten heeft de Europese Unie bij de Pakistaanse regering ook herhaaldelijk de kwestie van de tenuitvoerlegging van de wetten op de godslastering aan de orde gesteld. Als je naar de cijfers kijkt, lijkt het erop dat de meeste beschuldigden moslim zijn, maar ik ben mij ervan bewust dat de wetten op de godslastering vaak zijn gebruikt tegen religieuze minderheden, en dat er valse beschuldigingen geuit zijn om persoonlijke rekeningen te vereffenen of om redenen van winstbejag. De laatste bijeenkomst van de gemengde commissie heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010; een dag eerder was er een bijeenkomst van een subgroep over goed bestuur, mensenrechten en migratie.
Bij die gelegenheid is de kwestie van de minderheden in Pakistan aan de orde gesteld. Tegelijkertijd hebben wij niet geaarzeld om de bezorgdheid van Pakistan ter sprake te brengen over de situatie van de religieuze minderheden hier bij ons, in Europa.
De Europese Unie is ook van plan om deze kwesties op de komende top met Pakistan, op 4 juni aanstaande, aan de orde te stellen. Een groot deel van de Pakistaanse bevolking heeft geen toegang tot onderwijs en is onbekend met de basisregels van sociaal gedrag. Door middel van samenwerkingssteun, verschaft door de Europese Commissie, is prioriteit gegeven aan verbetering van de toegang tot onderwijs in het kader van het beleid en onderwijs van Pakistan. Ik hoop dat dit op de middellange termijn zal leiden tot een meer verdraagzame houding ten opzichte van het begrip godsdienstvrijheid.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt zo dadelijk plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Monica Luisa Macovei (PPE), schriftelijk. – (EN) Er wordt gezegd dat Pakistan de strengste godslasteringswetgeving ter wereld heeft. Uitoefening van het recht op vrije meningsuiting en godsdienst kan daar leiden tot gevangenisstraf en de dood. In de artikelen 295B en 295C van het Pakistaanse wetboek van strafrecht worden geringschattende opmerkingen over de Koran en de Profeet strafbaar gesteld en bestraft met respectievelijk levenslange gevangenisstraf en de doodstraf. In artikel 298 wordt de opzettelijke aantasting van godsdienstige gevoelens bestraft en in de artikelen 298A, B and C worden geringschattende opmerkingen over heiligen en heilige plaatsen strafbaar gesteld en wordt de godsdienstige groepering van de Ahmadi’s, die zichzelf als moslims beschouwen, onwettig verklaard. De vrijheid van godsdienst houdt de vrijheid in om welke godsdienst dan ook of geen enkele godsdienst te belijden. De Pakistaanse minister voor Minderheden heeft gisteren aangekondigd dat de regering bezig is met wijzigingen in het wetboek om een eind te maken aan het misbruik van de blasfemiewetten. Ik ben van mening dat die wetten ingetrokken moeten worden, omdat een gewijzigde tekst alleen maar een erfenis van het verleden is en geweld en discriminatie mogelijk zal blijven maken.
Cristian Dan Preda (PPE), schriftelijk. – (RO) In de afgelopen jaren heeft de Pakistaanse regering een serie maatregelen genomen waaruit duidelijk blijkt dat men gevoelig is voor de situatie van nationale minderheden. Het gaat bijvoorbeeld om de benoeming van Shahbaz Bhatti tot federaal minister voor Minderheden, een quotum van 5 procent voor ambtenaren en de toezegging dat religieuze minderheden in de senaat vertegenwoordigd mogen worden, om maar enkele maatregelen te noemen. Deze inspanningen moeten worden aangemoedigd. Er zijn echter nog vele stappen nodig om de situatie van religieuze minderheden te verbeteren.
Een belangrijk element hierin is het herzien van de bepalingen over strafbare feiten tegen religies, bekend als de godslasteringswetten. De mogelijkheid om de bepalingen in deze wetgeving te misbruiken heeft een klimaat van intolerantie geschapen, dat religieus geweld, discriminatie, intimidatie en vervolging van religieuze minderheden heeft aangewakkerd. Naast het juridische aspect is het van belang dat de overheid beslissende maatregelen neemt om geweld te voorkomen. Het bevorderen van tolerantie is de sleutel tot de bescherming van religieuze minderheden in Pakistan.
Anna Záborská (PPE), schriftelijk. – (SK) De Europese beschaving zoals we die nu kennen zou niet mogelijk zijn geweest zonder vrijheid van geloofsovertuiging. Het zoeken naar wat boven het individu uitstijgt moet gepaard gaan met tolerantie, want de weg naar God – of de weg van God af – is voor iedereen anders en uniek. Als we al iets hebben geleerd gedurende tweeduizend jaar christendom in Europa, dan is dat het wel. Deze ervaring is lang en pijnlijk geweest en heeft miljoenen onschuldige mensen het leven gekost. Daarom hebben wij Europeanen het recht anderen te vertellen dat zij deze weg niet in moeten slaan. Daarom zullen we ook altijd geweldpleging en moord op onschuldigen veroordelen, vooral wanneer het zoals nu om een vriend en bondgenoot gaat.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Thailand(1).
Marietje Schaake, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, Thailand maakt een gewelddadige crisis door, waarin de demonstrerende roodhemden aan de ene kant staan, en het leger en de geelhemden aan de andere. Al tachtig mensen hebben het leven verloren en er zijn er bijna tweeduizend gewond geraakt. De democratie wordt bedreigd en de regering heeft de noodtoestand in het land uitgeroepen.
De noodtoestand heeft tot censuur geleid. Media, zoals televisie, radio en internet, zijn uit de lucht gehaald. Het stoppen van het geweld is heel belangrijk en we sporen alle partijen aan zich terughoudend op te stellen in dat proces, maar bij pogingen de kalmte terug te brengen mag de noodtoestand niet misbruikt worden om grondrechten en persoonlijke vrijheden in te perken. De censuur moet ophouden en de vrijheid van de media en de vrijheid van meningsuiting moeten hersteld worden. Bij de waardevolle relatie met Thailand zijn dit belangrijke waarden voor het Europees Parlement.
Cristian Dan Preda, auteur. – (RO) Zoals we allemaal sinds begin april veelvuldig op het nieuws hebben gezien, heerst er in Thailand een atmosfeer van politiek geweld die de afgelopen tien jaar niet meer was voorgekomen. Allereerst wil ik mijn solidariteit betuigen met de families van de slachtoffers van het geweld op straat. Ik denk dat we dit kunnen beschrijven als een klassieke confrontatie tussen enerzijds de vrijheid van meningsuiting en vergadering en anderzijds de noodzaak van de overheid om de openbare orde te handhaven. De gebeurtenissen hebben zich de afgelopen dagen en uren snel ontwikkeld. In Bangkok schijnt het weer relatief rustig te zijn, hoewel de hoofdstad gisteravond weer in brand stond na ingrijpen van regeringstroepen.
Laten we hopen dat een nieuwe geweldsspiraal kan worden vermeden. Om te zorgen dat dit gebeurt, moet er echter ingehouden worden opgetreden. De democratie kan niet winnen door middel van geweld. Ik ben van mening dat de overheid de op 3 mei gepresenteerde routekaart moet uitvoeren. Ik ben ook van mening dat onderzoek naar de recente gebeurtenissen en bestraffing van de schuldigen noodzakelijke maatregelen voor verzoening zijn.
Véronique De Keyser, auteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, de betogingen van de Thaise roodhemden zijn bloedig neergeslagen. Zonder olie op het vuur te willen gooien, want een spoedprocedure in het Europees Parlement moet een crisis bezweren en er oplossingen voor zoeken in plaats van het vuur nog verder te doen oplaaien, wil ik eenvoudigweg het volgende zeggen. Ten eerste heeft iedere burger het recht naar vrije en eerlijke verkiezingen te streven. Dat is een onbetwistbaar recht dat ook iedere Thai moet krijgen. Deze mogelijkheid werd op een bepaald moment door minister-president Vejjajiva aangeboden, maar vervolgens door de roodhemden verworpen. We moeten daar nu weer naar terug.
Ten tweede veroordeel ik het schieten op de betogers en de gewelddadige onderdrukking van de afgelopen dagen, waardoor er volgens officiële bronnen ten minste twaalf dodelijke slachtoffers zijn gevallen, onder wie een Italiaanse journalist, en een groot aantal mensen gewond is geraakt. Het wordt tijd om een einde te maken aan dit geweld dat het hele land in zijn greep heeft.
Ik pleit er daarbij niet voor om voor het ene kamp of het andere te kiezen, maar ik roep de Thaise regering op om voorrang te geven aan een oplossing op basis van onderhandelingen en ervoor te zorgen dat de uitgeroepen noodtoestand niet ten koste gaat van de individuele vrijheden of de vrijheid van meningsuiting, waardoor de spanningen alleen maar zouden oplopen. Daarnaast roep ik de regering vooral op om nieuwe verkiezingen te overwegen.
De huidige onrust dreigt het land in tweeën te splijten. In het noordoosten, een landbouwgebied waar een Laotiaanse cultuur heerst, zou sprake zijn van een bijna rebellerende oppositie tegen de democratische bolwerken in het midden van het land, Bangkok en het zuiden. Dit zou kunnen leiden tot de opkomst van terrorisme-achtige bewegingen die de aanval inzetten tegen de zogenoemde bureaucratie en elite die de bastions van de macht vormen.
Er is maar één juiste richting en dat is de weg naar de stembus, naar de onderhandelingstafel, naar een stopzetting van de gewelddadigheden, maar zonder dat de vrijheden daarbij in het gedrang komen. Het is natuurlijk makkelijk gezegd en misschien zelfs nogal naïef na het geweld van vandaag. Met deze parlementaire resolutie hebben we er bewust voor gekozen een mogelijke geweldsexplosie in Thailand te vermijden en ruimte te laten voor de dialoog, maar dat betekent niet dat we de roep om democratie niet hebben gehoord.
Barbara Lochbihler, auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de beelden van de woede, het geweld en de vernielingen in Bangkok staan ons nog duidelijk voor ogen. De gespannen situatie in de Thaise hoofdstad is op dit moment weliswaar iets minder zichtbaar, maar het gevaar van nieuwe gewelddadige conflicten is nog lang niet geweken. Het geweld tijdens de conflicten tussen de zogeheten roodhemden en de regering – gesteund door het leger – heeft inmiddels aan zeventig mensen het leven gekost. Naar schatting zijn hierbij tweeduizend mensen gewond geraakt. De regering heeft aangekondigd onderzoek naar die dodelijke slachtoffers te gaan doen. Dat onderzoek moet dan ook betrekking hebben op de dodelijke slachtoffers van de afgelopen dagen.
Om tot een politieke oplossing met voldoende draagvlak te komen voor deze steeds weer terugkerende protesten en gewelddadige conflicten, is het absoluut noodzakelijk dat de achterliggende oorzaken worden onderzocht. Een deel van de Thaise bevolking bevindt zich in een extreme achterstandssituatie en is sociaal uitgesloten. Zij uiten kritiek op die ongelijke behandeling en op het ontbreken van rechten. Zij verzetten zich tegen hun verhoudingsgewijs lage levensstandaard. Hierbovenop komt nog eens de onbeheersbare en wijdverbreide corruptie, niet alleen onder de politieke leiding, maar ook onder degenen die verantwoordelijke functies in maatschappelijke organisaties vervullen. Deze structurele problemen dienen benoemd en aangepakt te worden, zodat niet alleen de gewelddadigheden worden beëindigd, maar er ook een duurzame oplossing tot stand wordt gebracht.
Alle partijen bij het conflict worden opgeroepen om een constructieve en serieuze bijdrage te leveren om de huidige zware crisis op te lossen. In dat verband mogen beide zijden uitsluitend gebruikmaken van vreedzame en democratische middelen. Daarbij hebben ze ondersteuning van de EU nodig.
Marie-Christine Vergiat, auteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, de volksbeweging van de roodhemden heeft nu al wekenlang in Bangkok gedemonstreerd om respect voor de democratie te eisen. Laten we niet vergeten dat de huidige regering, ook al is de president pas sinds december 2008 aan de macht, is voortgekomen uit een militaire staatsgreep in september 2006.
Wat wilden de roodhemden? Het aftreden van de minister-president, de ontbinding van het parlement, vervroegde verkiezingen, kortom: democratie. Op 4 mei kondigde de minister-president een verzoeningsplan aan met die befaamde vervroegde verkiezingen, maar de moord op 13 mei op generaal Khattiya, de militaire commandant van de roodhemden, betekende het einde van die onderhandelingen.
Dit is de context waarin wij de resolutie die vandaag wordt ingediend, hebben voorbereid. Gisteren heeft het leger ingegrepen, waarbij meerdere doden zijn gevallen, onder wie een Italiaanse journalist. Voor ons is het van essentieel belang dat de resolutie waar we over gaan stemmen, rekening houdt met deze gebeurtenissen, des te meer omdat de belangrijkste leiders van de roodhemden zich onmiddellijk hebben overgegeven en de bevolking tot kalmte hebben gemaand.
In feite gaat het hier om de opvolging van de koning. Deze laatste heeft zich opvallend stil gehouden. De boodschap die we moeten overbrengen is dat democratie nooit met geweld opgelegd kan worden en dat het niet aanvaardbaar is om betogingen neer te slaan door het leger erop af te sturen met het bevel gericht te schieten. De resolutie veroordeelt het geweld zelfs niet. Wij zullen er niet voor stemmen. De Thaise bevolking heeft recht op democratie en alles moet in het werk worden gesteld om een nieuwe militaire staatsgreep te voorkomen.
Adam Bielan, auteur. − (PL) Thailand – tot voor kort gezien als een bastion van democratie en stabiliteit in Zuidoost-Azië – heeft de laatste tijd de meest dramatische gebeurtenissen in bijna een halve eeuw meegemaakt.
De gevechten in het conflict tussen enerzijds de volgelingen van de voormalige premier Thaksin Shinawatra, de zogenaamde roodhemden, en anderzijds de regering en het leger, duren nog steeds voort. Ze hebben al aan meer dan zestig mensen het leven gekost, onder wie buitenlanders, ook burgers van de Europese Unie, bijna tweeduizend mensen zijn gewond geraakt en in de hoofdstad Bangkok zijn op veel plaatsen vernielingen aangericht.
Ons medeleven, onze condoleances en onze solidariteit gaan uiteraard uit naar de families van de slachtoffers. We moeten ons er echter wel van bewust zijn dat de Thaise natie op dit ogenblik bijzonder verdeeld is. De rechten van de mens, zoals de vrijheid van vergadering en van meningsuiting, zijn aanzienlijk ingeperkt. Het zal niet eenvoudig zijn om dit conflict langs vreedzame of politieke weg op te lossen.
We moeten internationale druk uitoefenen, ook van de kant van de Europese Unie, om beide partijen weer rond de tafel te krijgen en dit geschil langs politieke weg en niet met geweld op te lossen.
Thomas Mann, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, bij de straatgevechten die veel weg hebben van een burgeroorlog zijn alleen al in de laatste week 75 mensen om het leven gekomen en meer dan 1 800 gewonden gevallen. De leiders van de demonstranten hebben zich na een massale inzet van het leger overgegeven. De situatie in Bangkok escaleert echter nog steeds. Ik heb daar gisteren en vandaag telefoontjes over gekregen. Tot nu toe zijn een aantal delen van de hoofdstad van geweld gevrijwaard gebleven, maar daar is verandering in gekomen. Ook in het noordoosten dreigt een chaotische situatie te ontstaan. De dramatische beelden moeten toch een boodschap overbrengen! Het maakt niet uit of de mensen rode, zwarte, gele of groene hemden dragen; zij moeten het geweld staken en de situatie niet verder laten escaleren.
Het standpunt van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) is duidelijk: er is geen alternatief voor objectieve gesprekken. Een onafhankelijke commissie moet alle incidenten onderzoeken. Wij zijn met name zeer verheugd over het plan om de parlementsverkiezingen te vervroegen. Commissaris Tajani, de EU, dient een actieve rol te spelen en als bemiddelaar op te treden. Wij beschikken over de diplomatische middelen om de geweldsspiraal te doorbreken en een constructieve dialoog in gang te zetten. Mijnheer de commissaris, laten wij actie ondernemen, want Thailand schudt op zijn grondvesten.
Corina Creţu, namens de S&D-Fractie. – (RO) Ook ik wil mijn solidariteit betuigen met de Thaise gezinnen die een verlies te betreuren hebben na de gewelddadigheden in Bangkok. De situatie is des te alarmerender omdat er geen reëel vooruitzicht is op een oplossing van dit binnenlandse conflict. De represailles in de straten van de hoofdstad, die tot tientallen doden en honderden gewonden hebben geleid, kunnen niet worden geaccepteerd als oplossing van een bestaand probleem.
Het gebruik van bruut geweld en censuur, waardoor televisiekanalen alleen door de overheid goedgekeurde programma’s mogen uitzenden, betekent een schending van de grondrechten. De Europese Unie en de gehele beschaafde wereld hebben in feite de plicht om het gebruik van wapens tegen burgers te veroordelen, vrijlating te eisen van degenen die onwettig zijn gearresteerd en te vragen om een onpartijdig onderzoek naar de doden die zijn gevallen. Het enige mogelijke effect van het verlies aan mensenlevens is een nog onverzettelijker oppositie en een aanwakkering van het geweld, dat zich ook heeft uitgebreid naar het noordoosten van het land.
Het risico bestaat dat deze confrontaties op straat uitmonden in een burgeroorlog. Ik ben van mening dat internationale organisaties, met name de VN, zo snel mogelijk moeten ingrijpen om te voorkomen dat de situatie verder escaleert en om te bemiddelen bij de start van de noodzakelijke dialoog tussen de autoriteiten en de oppositie. Dat is de enige democratische optie voor een vreedzame oplossing van de huidige crisis.
Joe Higgins, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik veroordeel de brute onderdrukking door de Thaise regering en de Thaise staat van de demonstranten in Bangkok en elders in Thailand. Er is propaganda verspreid met de strekking dat de demonstranten terroristen zijn, maar in feite bestaat de overgrote meerderheid uit verarmde boeren uit het zuiden en de omgeving van Bangkok, delen van de stedelijke arbeidersklasse, en hun familie, die hun protest zagen als een strijd tegen de enorme armoede en ontberingen waarin zij leven.
Helaas verwachten deze onderdrukte mensen een oplossing van de miljardair en voormalig minister-president Thaksin Shinawatra. Hoewel hij een aantal populistische maatregelen ter bestrijding van de armoede heeft genomen toen hij aan de macht was, vertegenwoordigt de heer Thaksin de kapitalistische elite en misleidt hij het gewone volk. Aan de andere kant staan de huidige minister-president Abhisit en zijn partij, die weer andere delen van de elite vertegenwoordigen.
Ik vind dat de arme plattelandsbevolking en de stedelijke arbeidersklasse in Thailand dringend toe zijn aan hun eigen, onafhankelijke organisatie om voor hun rechten te strijden, en ik hoop dat de volgende stap in Thailand zal zijn dat toegewijde arbeiders, arme boeren, studenten en jongeren gemobiliseerd worden om gezamenlijk te strijden voor de omverwerping van alle corrupte elites, dat zij het grootste deel van de Thaise welvaart in handen van de overheid en onder democratische controle brengen en het leven van de bewoners van het land een transformatie laten ondergaan, en dat ze ook vechten voor de rechten van alle minderheden.
Monica Luisa Macovei (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik veroordeel het gebruik van kogels tegen demonstranten in Thailand; daarbij zijn honderden mensen gedood en duizenden gewond geraakt. Amnesty International heeft gemeld dat uit verslagen van ooggetuigen en uit video-opnamen duidelijk blijkt dat het leger met scherp schiet op ongewapende mensen die absoluut geen bedreiging vormen voor de soldaten of anderen. Onder de doden zijn ook artsen en kinderen.
De Thaise soldaten moeten ophouden met schieten; geweld tegen demonstranten kan en zal niet tot een democratische oplossing leiden. De regering moet zich realiseren dat de straten op dit moment wel schoongeveegd kunnen worden door korte metten te maken met de demonstranten, maar dat daardoor het probleem waarvoor de mensen de straat zijn opgegaan, niet wordt opgelost. Mensenlevens gaan voor alles, dus houd op met schieten.
Miroslav Mikolášik (PPE). – (SK) De demonstraties in Thailand duren helaas al enkele weken voort. De burgerbevolking lijdt onder het geweld als direct slachtoffer van de bloedige confrontaties tussen bewapende demonstranten en door de staat ingezette eenheden. Daarom wil ik mijn medeleven betuigen aan diegenen die een familielid verloren hebben.
In deze gespannen situatie is het naar mijn mening het belangrijkste dat beide partijen zich onthouden van fysiek geweld en verder verlies van levens voorkomen. Ik sluit me tevens aan bij de oproep om het geweld onmiddellijk te staken en een constructieve dialoog aan te gaan om het conflict op een vreedzame en democratische manier op te lossen. Tegelijkertijd roep ik de Thaise regering op niet over te gaan tot het ongerechtvaardigd en ongegrond schenden van de mensenrechten nu de noodtoestand is uitgeroepen.
Jaroslav Paška (EFD). – (SK) Het politieke conflict in Thailand is in snel tempo uitgelopen op grootschalige onlusten onder de burgerbevolking, die door repressief ingrijpen van staatswege de dood van vele demonstranten tot gevolg hebben gehad. Als een staat grof geweld gebruikt tegen zijn eigen burgerbevolking en deze ongecontroleerd onderdrukt, verdient dit strenge afkeuring.
Daarom, mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, is het noodzakelijk dat de EU haar politieke invloed uitoefent op de bij het conflict betrokken partijen en oproept tot een vredige oplossing van het politieke conflict, zodat de Thaise bevolking niet het slachtoffer wordt van de politieke onenigheden tussen de leiders van verschillende groeperingen. Vooral de Thaise regering zou de verantwoordelijkheid moeten nemen om dit conflict op een rustige en vredige manier op te lossen.
Sergio Paolo Francesco Silvestris (PPE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de wapens neerleggen en de censuur opheffen: dat is volgens mij de tweeledige actie waarvoor de Commissie zich met de grootst mogelijke vastberadenheid moet inzetten, maar tevens met de grootst mogelijke consistentie en met de waarden die dit Parlement als onvervreemdbaar beschouwt.
In een klimaat van burgeroorlog zoals dat heerst in Thailand, vergt een terugkeer naar democratie via vrije verkiezingen – waarover eerst is gesproken, waarop eerst is gehoopt, maar waarover nu twijfels bestaan – een cruciale stap, namelijk de bewustwording van de steun van de internationale gemeenschap voor de Thaise bevolking en voor een terugkeer naar volledige democratie.
Om de internationale gemeenschap in staat te stellen betrokken te zijn bij deze fase, is informatie van cruciaal belang, en dit is de reden waarom de noodtoestand geen verholen censuur mag zijn. Internet, kranten en de overige media moeten de internationale gemeenschap kunnen informeren over de heersende dynamiek in Thailand, zodat de internationale gemeenschap zo goed mogelijk op de hoogte is van de feiten en iets kan betekenen op een moment als dit, waarop de democratie in ere wordt hersteld.
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, Thailand gaat momenteel door een tragische fase in zijn politieke geschiedenis. Het land, dat bekend staat om zijn economische en sociale dynamiek, wordt geteisterd door een diepe crisis die, als er geen oplossing wordt gevonden voor het huidige conflict, een bedreiging zou kunnen vormen voor de stabiliteit van het land.
De crisis raakt het land echt midden in het hart; een groot deel van de bevolking lijkt het vertrouwen in de instellingen die haar regeren te hebben verloren. De regering stuit op haar beurt op problemen bij de tenuitvoerlegging van de oplossingen die in de huidige omstandigheden noodzakelijk zijn. Het gevolg is een politieke kwetsbaarheid die zich vertaalt in gewelddadige confrontaties en agressieve optredens die een directe schending van de mensenrechten en de fundamentele rechten vormen. Er is een voortdurende onzekerheid over de toekomst van het land. In deze omstandigheden betreurt de Europese Unie het dat er doden zijn gevallen, zoals de Italiaanse journalist Fabio Polenghi, die gisterochtend om het leven kwam tijdens gevechten tussen demonstranten en soldaten. Geen enkele politieke of ideologische crisis kan dit feit noch het gewapende conflict rechtvaardigen.
Al bij twee gelegenheden heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid de strijdende partijen gevraagd om terughoudendheid te betrachten. Zelfs de noodtoestand mag niet leiden tot maatregelen die de fundamentele rechten en het recht op vrijheid van meningsuiting met voeten treden. Deze rechten worden bedreigd door het buitensporige gebruik van geweld.
Om te voorkomen dat de situatie nog verder verslechtert, is het van cruciaal belang dat er opnieuw onderhandelingen beginnen. De Commissie heeft kennisgenomen van de routekaart die premier Abhisit Vejjajiva heeft gepresenteerd. Thailand zal de huidige crisis niet te boven komen als het de belangrijkste structurele problemen van het land niet aanpakt. Het is van groot belang dat de legitieme eisen van achtergestelde bevolkingsgroepen door alle partijen die bij het bestuur van het land zijn betrokken, worden erkend. Dit is een onmisbare stap op de weg naar nationale verzoening. Thailand kan er derhalve niet omheen met alle partijen tot een consensus te komen over hoe er een slagvaardiger maatschappij tot stand kan worden gebracht.
De Europese Unie is als partner van Thailand bereid het land gedurende dit complexe proces zoveel mogelijk bij te staan.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt zo dadelijk plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Thailand maakt een zeer moeilijke periode in zijn geschiedenis door. Het land van de glimlach is een land van tranen en bloed geworden en morgen misschien zelfs een land waar een burgeroorlog woedt tussen de regeringstroepen en de zogenoemde roodhemden. Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat een betoging waarin de organisatie van democratische verkiezingen wordt geëist, uitloopt op tientallen doden en duizenden gewonden, de politieke moord op een leider van de oppositie, taferelen die aan stadsguerrilla doen denken, beginnende opstanden in verschillende provincies, het uitroepen van de noodtoestand en het instellen van een avondklok? De koning, die veel aanzien heeft in het land, lijkt de gemoederen niet te kunnen bedaren. De onzekerheden rond zijn opvolging doen vermoeden dat deze instabiele situatie wel eens langer zou kunnen gaan duren. Er moet een einde komen aan deze gewelddadigheden. De huidige regering is weliswaar door verkiezingen tot stand gekomen, maar het waren verkiezingen die werden georganiseerd na een staatsgreep en de ontbinding van de oppositiepartijen! Er moet een einde komen aan dit onrecht. De enige oplossing is de snelle organisatie van algemene verkiezingen en, daaraan voorafgaand, het herstel van de politieke vrijheden van alle betrokken partijen, zodat het democratisch karakter van de verkiezingen wordt gegarandeerd. De Europese Unie moet haar goede economische en politieke betrekkingen met Thailand gebruiken om deze oplossing te bewerkstelligen.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zeven ontwerpresoluties over Birma(1).
Anneli Jäätteenmäki, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, door middel van deze resolutie roept het Europees Parlement de Birmaanse regering op een eind te maken aan de schendingen van de mensenrechten en een oprechte dialoog aan te gaan met zowel de oppositie en de vertegenwoordigers van etnische groeperingen in Birma als met de internationale gemeenschap, en concrete stappen te zetten in de richting van een vreedzame overgang naar een democratische regeringsvorm.
Birma houdt dit jaar voor het eerst in dertig jaar verkiezingen. Helaas voorzien de gepubliceerde verkiezingswetten niet in eerlijke en vrije verkiezingen. De oppositie wordt niet bij het proces betrokken en veel oppositieleiders worden nog vastgehouden. Veel politieke activisten zitten in de gevangenis en de oppositiepartij heeft besloten de verkiezingen volledig te boycotten.
Ten slotte wil ik opmerken dat de speciale VN-rapporteur voor Birma de grove en systematische schendingen van de mensenrechten heeft veroordeeld. Ik hoop dat het Parlement dat ook doet.
Filip Kaczmarek, auteur. − (PL) De situatie in Birma dwingt ons herhaaldelijk aandacht aan dit land te besteden.
Vandaag veroordelen wij de intentie om verkiezingen te organiseren in volstrekt ondemocratische omstandigheden en volgens regels die de grootste oppositiepartij uitsluiten en honderdduizenden Birmaanse burgers de mogelijkheid ontnemen om het actief en passief kiesrecht uit te oefenen, in een onmiskenbare poging om de gehele oppositie van het land van de verkiezingen uit te sluiten. Onder deze omstandigheden correspondeert zelfs het woord verkiezingen niet meer met de werkelijkheid.
Ook vooroordelen wij het feit dat het leger krachtens de nieuwe grondwet minstens 25 procent van het aantal zetels in het parlement wordt gegarandeerd en dat het de bevoegdheid zal krijgen de burgerlijke vrijheden op te schorten en de wetgevende macht buitenspel te zetten wanneer het dit in het belang van de nationale veiligheid acht.
Wij veroordelen de aanhoudende en systematische schendingen van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en democratische grondrechten van de bevolking van Birma, maar we doen ook een beroep op de regeringen van andere landen – China, India, Rusland – om gebruik te maken van hun mogelijkheden om economische en politieke druk uit te oefenen op de Birmaanse autoriteiten om zo dit land tot verandering te brengen.
Véronique De Keyser, auteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, het uitgangspunt van deze resolutie is het bijna mezza voce ontbinden van de partij van Aung San Suu Kyi, de winnaar van de Sacharovprijs die al jaren onder huisarrest staat. Door haar partij, de Nationale Liga voor Democratie, die de laatste verkiezingen heeft gewonnen, te ontbinden, probeert de militaire junta een groot deel van de oppositie uit te schakelen voordat de verkiezingen in oktober van start gaan. Als klap op de vuurpijl van wat niet zozeer een democratische stemming als wel een complete electorale farce lijkt te gaan worden, worden politieke gevangenen en monniken nu ook van de verkiezingen uitgesloten. De junta blijft haar macht misbruiken, grote multinationals blijven van hun contracten met de junta profiteren en de Europese Commissie heeft de hulp voor vluchtelingen die over de grens met Thailand zijn gevlucht verder teruggeschroefd.
Helaas beschikken we over een groot aantal voorbeelden van landen en regio’s waar de internationale gemeenschap niet bij machte is om de democratie en de rechtsstaat in ere te herstellen. Birma is daar één van, met zijn stroom verzetsstrijders en martelaren waarvan Aung San Suu Kyi het beroemdste icoon is. Is het teveel gevraagd om de Europese Unie, ik zou haast zeggen om redenen van fatsoen, te verzoeken niet te snijden in de hulp voor de vluchtelingen aan de grens tussen Thailand en Birma en direct te beginnen met het financieren van grensoverschrijdende hulp, met name medische bijstand? Is het geen zaak van dringend belang dat hoge vertegenwoordiger Ashton en de lidstaten de aanbevelingen van de speciale VN-rapporteur voor Birma opvolgen en een commissie vormen om de oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid te onderzoeken, zodat een dergelijk onderzoek nog dit jaar in een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties meegenomen zou kunnen worden?
Laten we van Birma een schoolvoorbeeld maken, een voorbeeld dat laat zien dat wij in staat zijn de democratie te bevorderen zonder bommen en tanks te gebruiken.
Barbara Lochbihler, auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, in 1990 heeft de Birmaanse mensenrechtenactiviste Aung San Suu Kyi de Sacharovprijs van het Europees Parlement gekregen. Al in de jaren daarvoor, en ook in de jaren daarna, was de kritieke mensenrechtensituatie in Birma onderwerp van talrijke resoluties in dit Parlement. Ook andere mensenrechtenorganisaties hebben zich met de situatie aldaar beziggehouden. In individuele gevallen is er weliswaar sprake van enige verbetering, maar de mensenrechtensituatie in Birma was en is toch extreem slecht.
Inmiddels heeft de speciale VN-rapporteur voor Birma op basis van een zeer gedegen en omvangrijk verslag verzocht om een internationale onderzoekscommissie op te richten. Die commissie moet een mandaat krijgen om oorlogsmisdaden en andere misdaden tegen de menselijkheid te onderzoeken. Dit verzoek dient ook door de hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands beleid, mevrouw Ashton, opgepakt en ondersteund te worden, bijvoorbeeld in het kader van de volgende Algemene Vergadering van de VN.
Eind 2010 zijn er in Birma verkiezingen gepland en de regering heeft thans maatregelen genomen waardoor veel burgers het actieve en passieve kiesrecht is ontnomen. Daarbij gaat het vooral om politieke gevangenen en boeddhistische monniken. In totaal betreft het 400 000 mensen. Daar protesteren wij tegen en wij verlangen ook op dit punt dat de hoge vertegenwoordiger deze kritiek ondubbelzinnig in haar bilaterale en multilaterale gesprekken tot uitdrukking brengt.
Tot slot is het gezien de gecompliceerde mensenrechtenproblematiek in Birma des te onbegrijpelijker dat de Europese Unie de financiële ondersteuning van vluchtelingen aan de grens tussen Thailand en Birma heeft teruggeschroefd. Dat is niet acceptabel en wij roepen de Commissie op om deze financiële inkrimping ongedaan te maken en de grensoverschrijdende hulp aan de Birmaanse vluchtelingen te hervatten.
Marie-Christine Vergiat, auteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, het is nu voor de tweede keer sinds het begin van dit jaar dat we de situatie in Birma bespreken. De angsten die we 10 maart jl. hebben uitgesproken over het zogenoemde electorale proces dat de Birmaanse junta heeft ingezet, zijn slechts bevestigd. De voorwaarden die door de kieswet werden gesteld hebben de Nationale Liga voor Democratie gedwongen zich uit het proces terug te trekken. Deze kieswetten verbieden gedetineerden bovendien om te gaan stemmen en sluiten derhalve in feite honderden politieke gevangenen uit.
Sindsdien is de Nationale Liga voor Democratie verboden. Wij zijn verheugd over de toon van deze resolutie die vraagt om meer economische sancties. Ook wij betreuren het dat de humanitaire hulp aan de vluchtelingen is teruggeschroefd. Ik zou zelf liefst nog een stapje verder willen gaan en willen dat de Europese Unie, naar het voorbeeld van president Obama en de Verenigde Staten, iedere investering in euro´s in Birma zou verbieden. Maar een aantal grote Europese bedrijven hebben grote belangen in dat land. Het verheugt mij zeer dat we hebben opgeroepen tot een internationaal embargo op wapenhandel en ik hoop echt dat de Europese Unie een actieve rol kan spelen om op dit gebied een wereldwijde consensus te bereiken.
Ik zou u willen verzoeken, mijnheer de commissaris, om ons, vandaag of op een later tijdstip, deelgenoot te maken van uw standpunt in dezen.
Charles Tannock, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, wat valt er nog over Birma te zeggen dat nog niet eerder gezegd is, zoals het opnieuw oproepen tot de vrijlating van politieke gevangenen als Aung San Suu Kyi, die wereldwijd een icoon in de strijd voor vrijheid is geworden? In deze resolutie wordt, als in zo vele andere resoluties in dit Parlement, de brute onderdrukking van het Birmaanse volk door een militaire junta te boek gesteld – een junta die nooit door het volk gekozen is en die het volk al vele jaren lang van zich af probeert te schudden.
De cynische manier waarop deze junta nu probeert nepverkiezingen te houden om ervoor te zorgen dat de oppositie gemuilkorfd wordt, is heel kenmerkend voor deze generaals en voor de arrogante wijze waarop zij niet alleen de mening van het Birmaanse volk – hun eigen volk – negeren, maar ook die van alle democratische leiders van de vrije wereld.
Hoewel deze resolutie zich richt op de actuele gebeurtenissen in Birma, wil ik er bij de Raad en de Commissie op aandringen er ook goed over na te denken hoe we Birma het best kunnen steunen wanneer het uiteindelijk weer vrij en democratisch is geworden. Birma zal onze hulp nodig hebben, niet het minst bij de ontwikkeling van een sterke maatschappelijke middenklasse en een rechtsstelsel dat zich moet richten op overgangsrechtspraak voor de vele door de junta gepleegde misdaden. Dat lijkt allemaal misschien ver weg, maar als er iets is dat het dappere volk van Birma van ons kan leren, is het dat het licht van de vrijheid nooit gedoofd kan worden door tirannie en dat vrijheid een onvervreemdbaar recht is dat de Birmanen ooit opnieuw zullen bezitten.
Elena Băsescu, namens de PPE-Fractie. – (RO) De mensenrechtensituatie in Birma is bijzonder zorgwekkend. In dit land heerst al tientallen jaren een militaire dictatuur, die tegenstanders van het regime met geweld onderdrukt. De autoriteiten hebben dit jaar voor het eerst sinds 1990 verkiezingen aangekondigd. Deze zullen echter in een ondemocratisch kader plaatsvinden. Honderdduizenden burgers hebben geen actief of passief kiesrecht, en ten minste 25 procent van het parlement zal uit militairen bestaan.
De belangrijkste oppositiepartij onder leiding van Aung San Suu Kyi, winnaar van de Nobelprijs en de Sacharovprijs, zal niet aan de verkiezingen deelnemen. Ik roep de Europese Unie via de hoge vertegenwoordiger en ook de internationale gemeenschap dringend op om de inspanningen voor democratie in Birma op te schroeven en zo snel mogelijk de vrijlating van Aung San Suu Kyi te bewerkstelligen. Zij heeft sinds 2003 huisarrest en is een belangrijk symbool in de strijd voor democratie en mensenrechten.
Ana Gomes, namens de S&D-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, door deze lachwekkende verkiezingen te organiseren en te weigeren een nationale dialoog aan te gaan waarbij alle politieke en etnische groeperingen betrokken zijn, toont de junta dat onze “pragmatische” betrokkenheid bij haar absoluut niet werkt. De internationale gemeenschap zal handelend moeten optreden tegen de onderdrukkers van het Birmaanse volk.
De EU kan veel meer doen dan het vernieuwen van de sancties tegen het regime. De Unie moet alle beschikbare middelen aanwenden voor de versterking van de maatschappelijke middenklasse en de steun aan diegenen in Birma die zich tegen de onderdrukking verzetten. Zij moet haar best doen om de VN, de ASEAN en de VS zover te brengen dat ze druk uitoefenen op China en India om hun steun aan het Birmaanse regime te beëindigen en de wapenhandel, namelijk die met Noord-Korea, tot een einde te brengen.
De speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Birma heeft afgelopen maart geconcludeerd dat “de mensenrechtenschendingen het gevolg zijn van een nationaal beleid waarbij autoriteiten uit alle lagen van de uitvoerende macht, het leger en de rechterlijke macht betrokken zijn” en dat die schendingen “mogelijkerwijze misdrijven tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden in de zin van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof met zich meebrengen”. Zijn voorganger had de VN-Veiligheidsraad al opgeroepen in Birma onderzoek te doen naar misdrijven tegen de menselijkheid, zoals ook gedaan is in Rwanda, Bosnië en Darfur.
Waarom wachten de lidstaten van de EU zo lang met de indiening van een verzoek aan de VN-Veiligheidsraad om de misdadigers die in Birma aan de macht zijn, naar het Internationaal Strafhof te verwijzen?
Marietje Schaake, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, Birma houdt dit jaar zogenaamde verkiezingen. Die verkiezingen kunnen echter niet vrij en eerlijk zijn als boeddhistische monniken niet mogen stemmen en de oppositie er niet eens bij betrokken wordt. De Nationale Liga voor Democratie is deze maand bij wet ontbonden en Aung San Suu Kyi, politiek gevangene en winnares van de Sacharovprijs van het Europees Parlement, kan niet aan de verkiezingen deelnemen.
Democratie en de rechtsstaat zijn wezenlijk voor economische groei en het Europees Parlement blijft sterk betrokken bij de mensen in Birma. Wij moedigen de Aziatische landen aan hetzelfde te doen en hun economische macht daarbij te gebruiken. Het Birmaanse volk heeft onze steun nodig nu de grove en systematische schendingen van de mensenrechten door de dictatoriaal geleide staat aanhouden. Er moet onderzoek gedaan worden naar deze ernstige misdrijven, maar de regering van Birma kiest ervoor zich te isoleren en weigert de EU-gezant toegang tot het land. Door dit isolement wordt de bevolking op vele manieren geraakt, bijvoorbeeld doordat de nieuwsmedia in het land niet vrij zijn.
Helaas voorziet de nieuwe grondwet niet in mensenrechten. We roepen de Commissie en de Raad op de aanbevelingen van de VN te steunen door de vorming van een commissie die onderzoek doet naar de mensenrechtenschendingen. Ondertussen moet er een eind komen aan de beperkingen op de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting, ook met betrekking tot internet en mobiele telefoons. Tot die tijd zullen de beperkende maatregelen krachtens het EU-besluit gehandhaafd moeten blijven.
Door de wapenhandel te verbieden en vluchtelingenprogramma’s te financieren blijft de EU het Birmaanse volk en de mensenrechten en fundamentele vrijheden van dat volk steunen.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb droevig nieuws. Een uur geleden heb ik gehoord dat een vooraanstaand leider van de Nationale Liga voor Democratie, Takin Soe Myint, is overleden.
Dat is heel droevig nieuws, dat opgeteld moet worden bij die speciale grap die door sommigen “verkiezingen in Birma” wordt genoemd. Ik voeg mij bij diegenen die deze verkiezingen duidelijk veroordelen, vooral omdat honderden of duizenden Birmanen de uitoefening van hun passief of actief kiesrecht ontzegd wordt. Daartoe behoort ook Aung San Suu Kyi, die in de gevangenis zit.
Dit is iets waar we niet over mogen zwijgen. We zullen het Birmaanse regime nogmaals moeten vragen aandacht te schenken aan de verzoeken van de internationale gemeenschap om vrijlating van al diegenen die om politieke redenen gevangen zitten. Dat is belangrijk, ook om de door Ana Gomes genoemde redenen. Ik begrijp ook dat wij een grote verantwoordelijkheid dragen om India, Rusland en China te verzoeken geen wapens meer te verkopen aan het juntaregime in Birma, en daar ook op aan te dringen en druk op die landen uit te oefenen.
Maar er is ook goed nieuws. We moeten blij zijn met de steun van de Europese Unie voor het algehele wapenembargo en we moeten er nogmaals bij de EU-lidstaten op aandringen een duidelijke coalitie te vormen op basis van consensus over een dergelijk verbod.
Het is verder belangrijk om te onthouden – dit is ook al eerder gezegd – dat we nu niet de financiële steun voor de vluchtelingen aan de grens kunnen verminderen. We moeten een helder hulpbeleid voor deze mensen vaststellen. Ik ben er vele malen geweest. We moeten duidelijk uitspreken dat dit niet het juiste moment is om te stoppen met de hulp die deze mensen nodig hebben, op het ogenblik vooral medische hulp.
Cristian Dan Preda (PPE). – (RO) Birma is geen democratie, ondanks het feit dat men verkiezingen gaat organiseren. Zoals wij weten tonen de autoriteiten van dit land namelijk diepe minachting voor democratische principes. De militaire dictatuur heeft geen scrupules en reserveert, zoals reeds is gezegd, zetels in het parlement voor militairen, terwijl in het algemeen burgers met democratische overtuigingen van deelname aan de politiek worden uitgesloten.
Er kan geen sprake zijn van een verbetering in het politieke klimaat van dit land tenzij Aung San Suu Kyi wordt vrijgelaten. Een andere leider van de Nationale Liga voor Democratie heeft ook gezegd dat hij zijn land niet kan dienen na twintig jaar gevangenschap vanwege zijn overtuiging. De militairen laten mensen die dit soort door de militairen zelf opgelegde straffen hebben uitgezeten, niet toe als kandidaat. Ik roep op tot een nationale dialoog, aangezien dat de enige manier is om deze maatschappij te veranderen.
Eija-Riitta Korhola (PPE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, in Birma worden de eerste parlementsverkiezingen in twintig jaar gehouden. Het zal niemand echter verbazen dat de komende verkiezingen al in deze fase alles behalve vrij en democratisch lijken te zijn.
De grondwetswijziging van 2008 garandeert dat 25 procent van de parlementszetels aan het leger toekomt. Bovendien ontnemen de wetshervormingen van dit jaar tienduizenden Birmanen het stemrecht, onder andere politieke gevangenen en religieuze minderheden. Boeddhistische monniken zijn al lange tijd het doelwit van specifieke vervolging.
Er zijn inspanningen van de internationale gemeenschap nodig. Het is te betreuren dat de Commissie de financiering voor vluchtelingenkampen op de grens van Thailand en Birma heeft verminderd. Er is veel behoefte aan humanitaire hulp en internationale druk om die op de plaats van bestemming te krijgen. Bovendien is het van wezenlijk belang dat in Birma een dialoog van start gaat tussen politieke en etnische groepen.
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de situatie in Birma blijft de gemoederen bezighouden. Zoals u weet wordt er druk gewerkt aan de tenuitvoerlegging van de routekaart en zijn de voorbereidingen voor de eerste verkiezingen die in twintig jaar door de regering worden georganiseerd, in volle gang.
Er hebben zich tot op de dag van vandaag 31 politieke partijen gemeld om aan de verkiezingen deel te nemen. Het maatschappelijk middenveld heeft zich actief ingezet. De partij van mevrouw Aung San Suu Kyi, de Nationale Liga voor Democratie, heeft onder druk van de regering afgezien van deelname aan de verkiezingen. Deze partij is dus ontbonden. Er is een nieuwe partij opgericht die mogelijk tot de verkiezingen wordt toegelaten, het Nationale Front voor Democratie. Deze partij bestaat gedeeltelijk uit voormalige leiders van de Nationale Liga voor Democratie, ofwel de voormalige partij van Aung San Suu Kyi.
De partij aanvaardt de beslissing van etnische groeperingen om al dan niet te gaan stemmen. Als zij de verkiezingen zouden boycotten vanwege een conflict over de vervanging van etnische legers door grenswachten, zou dit de geloofwaardigheid die deze verkiezingen zo nodig hebben, danig aantasten. Dit toont aan in welke mate de situatie steeds weer verandert en ik betwijfel of de Europese Unie wordt uitgenodigd om als waarnemer bij de verkiezingen op te treden.
We maken ons ook nog steeds grote zorgen over de situatie van de mensenrechten. Het verslag van de heer Quintana, speciaal rapporteur van de Verenigde Naties, laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Een groot aantal politieke gevangenen is nog altijd niet vrijgelaten, ondanks oproepen van de internationale gemeenschap. Fundamentele rechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, worden nog altijd geschonden. De sociaaleconomische omstandigheden zijn voor het grootste deel van de bevolking zeer zwaar, vooral in regio’s die door etnische minderheden worden bewoond.
Hoe kunnen we daadwerkelijk helpen? De verklaringen van de Unie vormen het bewijs van onze kritische geest en onze bereidheid aan een oplossing bij te dragen. Onze benadering houdt ook ontwikkelingshulp in. De Unie is zelfs één van de grootste donoren. Daarnaast zijn de dialoog met het overheidsapparaat over het sectorale beleid en de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van essentieel belang. Onze hulp is gericht op de gebieden die in 2008 door de cycloon werden getroffen, maar ook op de meest kwetsbare regio’s van het land en de vluchtelingenkampen langs de Thais-Birmaanse grens.
In antwoord op uw vragen kan ik u verzekeren dat de Commissie de ontheemde gemeenschappen zal blijven ondersteunen om hen in de gelegenheid te stellen hun levensstandaard weer op een fatsoenlijk niveau te brengen. Aan de benodigde voorwaarden voor een terugkeer naar hun land wordt niet voldaan. We moeten ons wapenen tegen institutionalisering van de kampen en het niveau van onze hulp derhalve laten afhangen van de behoeften ter plaatse.
Daarnaast staat de Commissie in contact met de Thaise autoriteiten. Laten we niet vergeten dat er ook al hulpprogramma’s bestaan op het gebied van onderwijs, landbouw en voedselveiligheid. Ook bieden de ECHO-programma’s hulp op het gebied van water en voedselveiligheid. Er zijn verder hulpprogramma’s voor het herstel van de sociaaleconomische omstandigheden in Birma. Iedere burger ontvangt gemiddeld ongeveer 2,40 dollar, tegen 36 dollar in Laos en 60 dollar in Cambodja.
Concluderend kan ik bevestigen dat we onze inspanningen zullen verdubbelen om ons in te zetten voor onze waarden. De bevolking van Birma heeft het recht om geholpen te worden en te weten dat de Unie zich zal blijven inzetten voor de toekomst van het land.
Thomas Mann (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, u bent zonder twijfel een bekwaam ondervoorzitter en u bent ook zeer invloedrijk. Ik ben daar erg verheugd over. U heeft nu echter een aantal collega’s in het kader van de catch the eye-procedure niet de mogelijkheid gegeven om het woord te voeren. Dat is niet omdat u dat niet wilde, maar omdat we onder zulke grote tijdsdruk staan.
Het Europees Parlement is de stem van de mensenrechten! En wij nemen daarvoor met slechts één uur genoegen, terwijl er talloze mensen zijn die iets willen zeggen en de Commissie onder druk willen zetten om resultaten te bereiken. Bent u er zelf ook geen voorstander om niet om 16.00 of 16.30 uur te stemmen, maar bijvoorbeeld om 17.00 of 17.30 uur? Als wij nu eindelijk eens het Reglement veranderen, hebben wij een uur langer tot onze beschikking. Wij moeten toch de mogelijkheid krijgen om onze mening naar voren te brengen. Wij moeten toch druk kunnen uitoefenen, maar dan toch niet onder deze grote tijdsdruk! U bent daar zelf weliswaar niet verantwoordelijk voor, maar ik hoop dat u aan onze kant staat zodat wij het Reglement op dit punt nu eindelijk eens kunnen veranderen.
De Voorzitter. – Mijnheer Mann, ik begrijp uw frustratie. Ik vindt het heel vervelend dat ik leden niet het woord kan geven als het om zulke belangrijke onderwerpen gaat, maar zoals u ook al terecht aangeeft, zou dat een wijziging van ons Reglement vereisen.
De andere opmerking die ik wil maken, is dat als alle leden die het woord hebben gevoerd zich aan hun spreektijd hadden gehouden, we meer mensen aan het woord hadden kunnen laten komen in het kader van de catch the eye-procedure. Dat is het probleem, vrees ik, maar ik heb nota genomen van uw opmerkingen.
De Voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
13.1. Godsdienstvrijheid in Pakistan (B7-0271/2010)
- Resolutie: Godsdienstvrijheid in Pakistan (RC-B7-0271/2010)
Vóór de stemming over paragraaf 13:
Bernd Posselt (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, onze collega’s hebben geweldig onderhandeld en zijn met de fracties een zeer goede ontwerpresolutie overeengekomen. In paragraaf 13 staat echter een tekst die warrig en niet helder is en die eigenlijk niets betekent. Daarom stellen wij een nieuwe formulering voor, namelijk: “is bezorgd over mogelijk misbruik van de campagne tegen godsdienstbelastering in de VN, en verwijst naar de conclusies van de Raad van 16 november 2009”.
Het gaat dus om een strakkere formulering over hetzelfde onderwerp. Wij verzoeken u om met deze nieuwe formulering in te stemmen.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.
(De vergadering wordt om 16.30 uur gesloten)
BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
Vraag nr. 1 van Bernd Posselt (H-0178/10)
Betreft: Toetreding van Kroatië tot de EU
Hoe schat de Raad de kansen in om de toetredingsonderhandelingen met Kroatië nog voor de herfst af te ronden? Welke stappen wil de Raad ondernemen om nog tijdens het Spaanse voorzitterschap wezenlijke vooruitgang op dit gebied te boeken?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Deze periode is zeer belangrijk voor het Kroatische toetredingsproces. Er is aanmerkelijke vooruitgang geboekt tijdens de onderhandelingen en deze gaan hun laatste fase in. De EU heeft Kroatië geprezen om de goede voortgang maar er moet nog aanzienlijk werk worden verzet om de onderhandelingen met succes te kunnen afronden.
Het voorzitterschap blijft werken aan verdere stimulering van de onderhandelingen, overeenkomstig de conclusies ter zake van de Europese Raad en de Raad. Ons doel is beslissende voortgang te boeken in het onderhandelingsproces van Kroatië door alle resterende hoofdstukken te openen en zo veel mogelijk hoofdstukken voorlopig af te sluiten. We zijn ook vastbesloten materiële voortgang te boeken bij het opstellen van het toetredingsverdrag.
Op 19 februari konden we hoofdstuk 13, ‘Visserij’, en hoofdstuk 27, ‘Milieu’, openen, zeer veeleisende hoofdstukken in het toetredingsproces die veel voorbereiding vragen. Op 19 april hebben we hoofdstuk 1, ‘Vrij verkeer van goederen’, voorlopig afgesloten, wat een belangrijke mijlpaal betekende omdat nu de helft van de hoofdstukken in de onderhandelingen voorlopig is afgesloten. Sedert het begin van de onderhandelingen op 3 oktober 2005 zijn dertig hoofdstukken geopend, waarvan er achttien voorlopig zijn afgesloten. In voorkomende gevallen zullen meer toetredingsconferenties worden georganiseerd om het proces verder te brengen.
Er liggen nog altijd enkele gevoelige hoofdstukken op tafel, zoals hoofdstuk 8, ‘Mededinging’, en hoofdstuk 23, ‘Rechterlijke macht en grondrechten’. Ook zullen we de discussies moeten afronden over enkele hoofdstukken die belangrijke budgettaire consequenties hebben, zoals de landbouw en het regionaal beleid. Laat ik echter benadrukken dat de voortgang van Kroatië op weg naar afsluiting van de onderhandelingen ook zal afhangen van de voltooiing van de nodige politieke, economische, wetgevende en bestuurlijke hervormingen. Derhalve blijft de aanpak van de openstaande hervormingen, naast het tijdig voldoen aan alle resterende criteria en de verdere doeltreffende omzetting en tenuitvoerlegging van het acquis, van essentieel belang voor Kroatië als het zijn doel wil bereiken om de toetredingsonderhandelingen in 2010 af te ronden.
Vraag nr. 2 van Mairead McGuinness (H-0180/10)
Betreft: Tijdschema voor de uitvoering van de EU 2020-strategie
Kan de Raad aangeven binnen welke termijn de lidstaten de vijf kerndoelen die in overleg zijn aangewezen als de hoofdpunten van de nieuwe strategie voor werkgelegenheid en groei, de zogeheten EU 2020-strategie, in nationale doelen moeten omzetten?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
De Europese Raad van maart is het eens geworden over de hoofdbestanddelen van de nieuwe strategie voor groei en werkgelegenheid, die formeel zal worden goedgekeurd door de Europese Raad van juni. Hiertoe behoren de vijf hoofddoelen die leidend zullen zijn voor het optreden van de lidstaten en van de Europese Unie:
75 procent arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijd van 20-64 jaar;
een investering van 3 procent van het bbp in onderzoek en ontwikkeling, met een indicator voor de mate van innovatie;
bevestiging van de zogenoemde 20/20/20-doelen op het gebied van klimaat en energie;
verlaging van de schooluitvalpercentages en verhoging van het aandeel van de bevolking met tertiair onderwijs;
bevordering van sociale integratie, met name armoedebestrijding.
De Europese Raad van maart is ook overeengekomen dat de lidstaten met het oog op deze hoofddoelen nationale doelen zullen vaststellen waarin rekening wordt gehouden met hun relatieve uitgangsposities en nationale omstandigheden.
Het werk aan de vaststelling van de nationale doelen is al begonnen. Ter ondersteuning van de inspanningen op nationaal niveau per lidstaat bespreken de voorbereidende organen van de Raad momenteel de nationale doelen. Tegelijkertijd vinden bilaterale gesprekken plaats tussen elke lidstaat, de Commissie en het voorzitterschap om de algemene situatie met betrekking tot alle vijf doelen per land te bekijken.
Ten aanzien van de methodologie voor nationale doelen staat in de conclusies van de Europese Raad dat de lidstaten deze zullen vaststellen volgens hun nationale besluitvormingsprocedures in samenspraak met de Commissie teneinde de overeenstemming met de EU-hoofddoelen te waarborgen. De Europese Raad zal de uitkomsten van deze samenspraak in juni bestuderen.
Op nationaal niveau zullen de doelen worden bevestigd in de nationale hervormingsprogramma’s die in het najaar van 2010 moeten worden gepresenteerd.
Vraag nr. 3 van Georgios Papanikolaou (H-0183/10)
Betreft: EU-hulp voor de opvang van illegale immigranten in Zuid-Europa
Ondanks de enorme inspanningen van Frontex op het gebied van preventie blijft het aantal illegale immigranten dat Europa via de zuidelijke route binnenkomt enorm hoog. De landen van eerste binnenkomst hebben reeds grote problemen in de opvangcentra en deze problemen zullen ten gevolge van de economische crisis naar verwachting nog verder gaan toenemen.
Overweegt het Spaanse voorzitterschap op korte termijn extra initiatieven te gaan ontplooien in de zin van concrete aanvullende steun voor de landen die de last dragen van het opvangen van deze illegale immigranten?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Het voorzitterschap en de Raad blijven een aanzienlijk belang hechten aan de bestrijding van illegale immigratie en de bevordering van de daarvoor benodigde solidariteit.
De Europese Raad heeft tijdens zijn vergadering van 10 en 11 december 2009 het programma van Stockholm goedgekeurd, een nieuwe meerjarenplanning op het gebied van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid voor de periode 2010-2014. In dit programma wordt duidelijk uitgesproken dat een alomvattend Europees immigratiebeleid op basis van solidariteit en verantwoordelijkheid voor de Europese Unie een van de belangrijkste beleidsdoelen blijft. In het programma wordt benadrukt dat, wil de EU een geloofwaardig en houdbaar immigratiestelsel in stand houden, het noodzakelijk is illegale immigratie te voorkomen, te beheersen en te bestrijden, aangezien de Unie wordt geconfronteerd met toenemende druk van illegale migratiestromen, met name in de lidstaten aan haar buitengrenzen, met inbegrip van de zuidgrenzen.
Het voorzitterschap werkt ook aan het tijdens de Raad van juni voltooien van de eerste jaarlijkse beoordeling van het Europees pact inzake immigratie en asiel uit 2008, waarin eveneens de noodzaak wordt onderstreept van solidariteitsbevordering bij die lidstaten die door hun geografische ligging blootstaan aan de toestroom van immigranten of wier middelen beperkt zijn. De Commissie heeft het eerste jaarverslag over immigratie en asiel op 6 mei 2010 vastgesteld en op basis daarvan zal het voorzitterschap trachten tijdens de Raad in juni de relevante conclusies te trekken.
Daarbij dient in herinnering te worden geroepen dat de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken tijdens zijn vergadering van 25 en 26 februari 2010 conclusies van de Raad heeft goedgekeurd met betrekking tot 29 maatregelen ter versterking van de bescherming van de buitengrenzen en de bestrijding van illegale immigratie. In deze conclusies wordt het belang onderstreept van het beginsel van solidariteit en eerlijk delen van verantwoordelijkheid bij het integrale beheer van buitengrenzen en wordt herinnerd aan de noodzaak van actieve samenwerking tussen de lidstaten en de behoefte aan verdere doelmatigheidsvergroting bij het agentschap Frontex, zodat beter kan worden ingegaan op de uitdagingen waarmee de Unie op dit gebied wordt geconfronteerd. De conclusies voorzien daarom in een reeks maatregelen die zijn gericht op verdere ontwikkeling van Frontex en het Europese grensbewakingssysteem Eurosur, bestrijding van illegale immigratienetwerken en mensenhandel, solidariteit en integraal beheer van de buitengrenzen en samenwerking met derde landen.
De Raad heeft besloten de solidariteit met de onder bijzondere druk staande lidstaten met name te bevorderen door middel van capaciteitsopbouw en praktische samenwerking.
Vraag nr. 4 van Marian Harkin (H-0186/10)
Betreft: Kennismigratie
Heeft het Spaanse voorzitterschap, gezien het feit dat het deze week (17-18 mei 2010) als gastheer optreedt tijdens de jaarlijkse conferentie – met als onderwerp "Brains on the move" – van de pan-Europese Academic Cooperation Association (ACA), reeds overwogen de mogelijkheid te onderzoeken van Europese regelingen om kennismigratie te vergemakkelijken en een Europese "brain drain" tegen te gaan, excellentie te bevorderen en een netwerk te ontwikkelen van toonaangevende universiteiten op internationaal niveau?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
De Raad heeft beperkte bevoegdheden op het terrein van onderwijs, zoals bepaald in artikel 165 VWEU. Op grond daarvan draagt de Unie bij aan de ontwikkeling van goed onderwijs door de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en hun activiteiten, indien nodig, te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de inrichting van onderwijsstelsels en hun culturele en talige diversiteit. Desalniettemin is de Raad gevoelig voor de door de geachte afgevaardigde aangeroerde zaken. In deze zin speelt het hoger onderwijs – door zijn nauwe banden met onderzoek en innovatie – een steeds voornamere rol in de algemene economische strategie van de Unie. De Raad wil daarom wijzen op een aantal initiatieven waarbij hij actief of van nabij betrokken is en die gericht zijn op het vergroten van de aantrekkingskracht van de Europese instellingen voor hoger onderwijs en het bevorderen van academische uitmuntendheid en samenwerking, en die tegelijkertijd het vrije verkeer en de uitwisseling van kennis en ideeën aanmoedigen die van zo wezenlijk belang zijn voor sociale en economische vooruitgang.
Allereerst blijft de Raad, zoals blijkt uit zijn resolutie van 23 november 2007 over de modernisering van de universiteiten ten behoeve van het concurrentievermogen van Europa in een mondiale kenniseconomie(1), de lidstaten aanmoedigen een uitgebreide modernisering en herstructurering van hun instellingen voor hoger onderwijs uit te voeren teneinde de kwaliteit en uitmuntendheid in het Europees hoger onderwijs te bevorderen en te handhaven. Dit soort modernisering wordt niet alleen beschouwd als een kernvoorwaarde voor het succes van de bredere Europa 2020-strategie voor groei en werkgelegenheid, maar ook als onderdeel van een meer algemene overgang naar een in toenemende mate mondiale en op kennis gebaseerde economie. De conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisatie van het hoger onderwijs(2) leggen eveneens de nadruk op het punt dat de bevordering van kwaliteit en uitmuntendheid essentieel is voor de waarborg dat Europa niet achterblijft in de wereldwijde concurrentieslag om de beste talenten aan te trekken en te behouden.
Ten tweede hecht de Raad ook grote waarde aan de bevordering van de mobiliteit van het leren in het hoger onderwijs, zowel voor studenten als voor docenten en onderzoekers.
Het zeer succesvolle Erasmus-onderdeel van het programma op het gebied van een leven lang leren(3) toont – samen met het Erasmus Mundus-programma op het gebied van samenwerking met derde landen(4) – nog altijd de voordelen aan van mobiliteit en vrij verkeer van kennis in termen van verrijking van menselijk kapitaal, vergroting van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, uitbreiding van het creatief en innovatief vermogen, en verbetering van de kwaliteit en de innovatie van het doceren, het leren en het onderzoek. Naast de mobiliteitsmaatregelen bevorderen en ondersteunen de programma’s de ontwikkeling van gezamenlijke academische projecten, netwerken en samenwerkingsverbanden tussen instellingen voor hoger onderwijs.
Ten slotte voegt de Raad hieraan toe dat ook de vooruitgang die wordt bereikt via het bredere, pan-Europese proces van Bologna en het succes van de EU bij het invoeren van gemeenschappelijke benaderingen en instrumenten ten aanzien van de erkenning van kwalificaties en kwaliteitswaarborgen bijdragen aan de verdere vergroting van de aantrekkingskracht van het hoger onderwijs in de Unie.
Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, PB L 327 van 24.11.2006.
Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot invoering van het actieprogramma Erasmus Mundus 2009-2013 voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen, PB L 340 van 19.12.2008.
Vraag nr. 5 van Alan Kelly (H-0189/10)
Betreft: Onderzoek naar de dood van EU-burgers in derde landen
Kan de Raad zijn standpunt meedelen inzake de dood van EU-burgers in het buitenland door toedoen van ambtenaren van derde landen?
Welke hulp overweegt de Raad te verlenen aan families die het slachtoffer zijn van een dergelijke gebeurtenis?
Een voorbeeld van een dergelijk geval is de dood van de Ier Michael Dwyer die in Bolivia door een elite-eenheid van de Boliviaanse politie werd gedood. Met betrekking tot deze kwestie staan nog vele vragen open.
Is de Raad als algemeen beginsel van mening dat de familieleden van een overledene in een dergelijk geval recht hebben op een deugdelijk onderzoek? Is de Raad bereid zijn invloed uit te oefenen om een dergelijk onderzoek tot stand te brengen?
Kan de Raad in dit specifieke geval maatregelen nemen om de familie van de heer Dwyer te ondersteunen?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
De Raad is niet op de hoogte gebracht van de specifieke zaak die door de geachte afgevaardigde aan de orde wordt gesteld. Aangezien consulaire zaken tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren, verkeert de Raad niet in een positie om te reageren op het specifieke incident in verband met de dood van de heer Dwyer.
Meer in het algemeen benadrukt de Raad het belang van eerbiediging van de mensenrechten als hoeksteen van de externe betrekkingen van de Europese Unie; hij verwijst de geachte afgevaardigde naar de in november 2008 door de Raad goedgekeurde richtsnoeren voor dialogen over de mensenrechten.
De missies van de lidstaten en de delegaties van de Europese Unie volgen zaken zoals die waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, derhalve nauwgezet.
De strijd tegen straffeloosheid en voor een onafhankelijke rechtspraak – en dus de juiste en volledige uitvoering van strafrechtelijke onderzoeken – behoort tot de prioriteiten die de EU in haar dialoog met derde landen aan de orde stelt. De Europese Unie brengt regelmatig zaken zoals die van de heer Dwyer ter sprake tijdens haar contacten met derde landen, en roept stelselmatig op tot volledig en correct onderzoek naar deze zaken.
Vraag nr. 6 van Jim Higgins (H-0197/10)
Betreft: Aangeboren afwijkingen in Fallujah
De Wereldgezondheidsorganisatie heeft beloofd een onafhankelijk onderzoek uit te voeren over de stijging van aangeboren afwijkingen in de Irakese stad Fallujah om zodoende de oorzaak van de snelle toename van ernstige geboorteafwijkingen te verifiëren.
De wapens die gebruikt zijn door het Amerikaanse leger, toen Fallujah in 2004 een van de hevigste bombardementen doormaakte van de gehele oorlog in Irak, hebben voor verontrusting gezorgd, zoals het controversiële gebruik van witte fosfor. Welke maatregelen zal de Raad treffen mocht de Wereldgezondheidsorganisatie tot de conclusie komen dat de blootstelling aan witte fosfor gekoppeld kan worden aan het alarmerende aantal ernstige geboorteafwijkingen van de stad?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Zoals de geachte afgevaardigde weet, volgt de Raad de ontwikkelingen in Irak op de voet, ook wat dit specifieke probleem betreft. De Raad is op de hoogte van bepaalde beschuldigingen die in het verleden zijn geuit in verband met de door de geachte afgevaardigde aan de orde gestelde zaak. Vooralsnog beschikken we echter niet over specifieke informatie die ons in staat stelt een materieel antwoord te geven. Wij merken op dat de WHO waarschijnlijk een onderzoek gaat uitvoeren naar de gezondheid van vrouwen in Irak. De EU zal uiteraard zorgvuldig kijken naar deze studie wanneer deze is afgerond. Het zou derhalve voorbarig en ongepast zijn wanneer de Raad in dit stadium in dezen een standpunt inneemt terwijl nog geen basisinformatie beschikbaar is.
Desalniettemin voegt het voorzitterschap hieraan toe dat de Raad zich ten zeerste bewust is van de nood in de Irakese gezondheidszorg en vastbesloten is deze te ondersteunen. Tot nu toe is in totaal 117 miljoen euro van de wederopbouwsteun voor Irak aan de gezondheidszorg besteed. Het hulpprogramma voor 2008 bevatte een belangrijk project gericht op steun aan gespecialiseerde medische diensten.
Het geïntegreerde hulppakket voor 2009-2010 bevat ook steun aan de institutionele en menselijke capaciteit van de gezondheidssector om goede gezondheidszorg te verlenen (versterking van het primaire stelsel van gezondheidszorg, verbetering van de gezondheidssituatie in scholen).
Vraag nr. 7 van Nikolaos Chountis (H-0203/10)
Betreft: Besluit van de staatshoofden van de eurozone over het steunmechanisme voor Griekenland
De verklaring van de staatshoofden van de landen van de eurozone over de situatie van de Griekse economie laat een aantal vragen onbeantwoord over enerzijds de voorgestelde procedure en anderzijds de inhoud van het steunmechanisme.
In het besluit staat dat "... de lidstaten van de eurozone bereid zijn bij te dragen aan gecoördineerde bilaterale leningverstrekking ...", en "... we verwachten van de eurolanden dat ze bijdragen op basis van de verdeelsleutel van de ECB die voor hen geldt ...". Brengt de Raad hiermee een wens tot uitdrukking, of betreft het een tekst met bindende werking?
Met het mechanisme wordt beoogd "prikkels te creëren voor een terugkeer naar financiering door de markten ... door middel van een passende toerekening van risico's ...". Welke instelling of instantie gaat de risico's beoordelen? Er wordt ook gezegd dat "... de rentevoeten tot stand zullen komen op basis van objectieve voorwaarden, d.w.z. dat ze geen subsidie-elementen zullen bevatten ...". Op dit moment komt de spread van Griekse obligaties in de buurt van de 400 basispunten. Wat is de theoretisch aanvaardbare rentevoet waarvan zou worden gezegd dat deze geen subsidie-elementen bevat?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Het steunprogramma voor Griekenland is door de lidstaten van de eurozone overeengekomen en zal door hen worden uitgevoerd buiten het kader van de EU-verdragen via intergouvernementele overeenkomsten. Het bestaat uit gebundelde bilaterale leningen van afzonderlijke lidstaten in de eurozone en een significante bijdrage van het IMF. De lidstaten van de EU zijn overeengekomen de taken met betrekking tot de coördinatie en het beheer van de stabiliteitssteun van de landen in de eurozone toe te vertrouwen aan de Europese Commissie.
De Raad heeft derhalve niet gesproken over de details van het financiële steunprogramma voor Griekenland, zoals de verdeelsleutel voor de participatie van de afzonderlijke lidstaten. De lidstaten hebben echter de intentie aangegeven om deel te nemen overeenkomstig de toezeggingen die in eerdere verklaringen van de eurozone zijn gedaan en volgens de verdeelsleutel van de ECB, behoudens afronding van de geëigende nationale procedures.
De Raad heeft op 10 mei een besluit genomen uit hoofde van de artikelen 126 en 136 van het Verdrag, waarin de belangrijkste elementen zijn bepaald van het economische programma dat Griekenland nu moet uitvoeren en dat de belangrijkste voorwaarden weerspiegelt die aan de financiële steun zijn verbonden. In de specifieke leningovereenkomst tussen de steunverlenende lidstaten en Griekenland wordt de financiële steun afhankelijk gemaakt van de Griekse naleving van de maatregelen die zijn opgenomen in voornoemd besluit en in een memorandum van overeenstemming dat in overeenstemming met dat besluit moet zijn. Het memorandum van overeenstemming is tussen de kredietverschaffers en Griekenland overeengekomen op 9 mei. De Raad zal de Griekse naleving van het besluit regelmatig toetsen op basis van waarnemingen van de Commissie en periodieke verslagen van Griekenland.
Verwacht wordt dat de eerste uitkering zal plaatsvinden voor 19 mei.
Het voorzitterschap van de Raad herinnert eraan dat de details van de bilaterale leningen en de daaraan verbonden voorwaarden zijn overeengekomen tussen de aan het steunprogramma deelnemende lidstaten en Griekenland. De Raad bevindt zich niet in een positie om commentaar te leveren op bilaterale handelingen van lidstaten of op uitspraken die zijn gedaan door de staatshoofden of regeringsleiders van de lidstaten.
Vraag nr. 8 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0204/10)
Betreft: Steunverlening aan ontslagen werknemers van overheidsinstellingen
De werkloosheid bedroeg in de Europese Unie in februari 2010 10%, en volgens de vooruitzichten van de IAO zal dit percentage pas in de eerste helft van 2011 beginnen te dalen. De economische crisis heeft de particuliere sector zwaar getroffen. Duizenden bedrijven nemen hun toevlucht tot massale ontslagen of moeten hun activiteiten staken. Bedrijven die worden getroffen door de economische en financiële crisis kunnen een beroep doen op het ESF of het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering om ontslagen werknemers te helpen. Voor de overheidssector beschikt de Europese Unie evenwel niet over voldoende instrumenten om steun te verlenen aan personeel dat door overheidsinstellingen of instellingen van openbaar nut wordt ontslagen als gevolg van ingrepen in de nationale begroting in de huidige context van economische en financiële crisis. De toezeggingen die bepaalde lidstaten aan het IMF of de Europese Commissie hebben gedaan om de economische crisis te boven te komen impliceren bovendien massale ontslagen in de overheidssector.
Overweegt de Raad een Europees instrument te creëren om steun te verlenen aan werknemers van de overheidssector die zijn ontslagen als gevolg van de economische en financiële crisis?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
De Raad deelt de zorgen over de situatie van banenverlies en stijgende werkloosheid in de Europese Unie, die zowel de particuliere als de publieke sector treft.
Hoewel er geen specifiek voorstel van de Commissie bestaat voor een Europees instrument tot steun aan werknemers in de overheidssector, kunnen bestaande maatregelen op EU-niveau al hulp opleveren voor alle categorieën werknemers die hun baan verliezen.
Dat is het geval met de verordening betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), die geldt voor werknemers in de particuliere en publieke sector die werkloos zijn geworden als gevolg van belangrijke structurele veranderingen in de wereldhandelsstromen door de globalisering indien het banenverlies een significant negatief effect heeft op de regionale of lokale economie.
Teneinde de gevolgen van de financiële en economische crisis te verlichten, is deze verordening in 2009 herzien om haar werkingssfeer tijdelijk uit te breiden en de toegang tot het fonds te vereenvoudigen door aanpassing van de interventiecriteria. Een lidstaat kan voor werkloos geworden werknemers in de overheidssector een financiële bijdrage van het EFG aanvragen mits de aanvraag voldoet aan de interventiecriteria in de herziene verordening.
De doelgroep in kwestie kan ook profiteren van het Europees Sociaal Fonds, via geselecteerde projecten die worden uitgevoerd door begunstigden zoals ondernemingen met staatsdeelneming of lokale overheden. Er worden geen beperkingen gesteld aan de sector van oorsprong, particulier of publiek, op voorwaarde dat een project onder het door het Europees Sociaal Fonds medegefinancierde operationeel programma van de lidstaat valt en de voormalige werknemers in de overheidssector binnen de werkingssfeer van een dergelijk project vallen.
Ook een ander Europees instrument, de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit, kan van toepassing zijn. De Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit is gericht op vergroting van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van microfinanciering voor kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld werklozen die een micro-onderneming willen beginnen of verder willen ontwikkelen. Werknemers uit de particuliere zowel als de publieke sector die onlangs werkloos zijn geworden en een online-onderneming willen starten, zouden potentieel profijt kunnen hebben van leningen op grond van deze faciliteit.
Vraag nr. 9 van Vilija Blinkevičiūtė (H-0209/10)
Betreft: Samenwerking met de nationale parlementen
Met het Verdrag van Lissabon hebben de nationale parlementen voor het eerst een belangrijke rol met betrekking tot Europese kwesties gekregen. Zij worden aangemoedigd in een vroeg stadium actief aan het EU-beleidsvormingsproces deel te nemen. Het is erg belangrijk dat bij alle vormen van interparlementaire samenwerking twee basisprincipes worden geëerbiedigd: meer efficiëntie en parlementaire democratisering. De vraagsteller wil benadrukken dat het belangrijk is de nationale parlementen te ondersteunen bij hun controle van ontwerpwetgeving vóór deze wordt behandeld door de wetgever van de Unie, alsmede bij de effectieve controle van de regeringen, wanneer deze optreden in het kader van de Raad.
Welke constructieve stappen heeft de Raad ondernomen om aansluitend op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de samenwerking met de lidstaten te verbeteren?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
In het Verdrag van Lissabon wordt grotere betrokkenheid van nationale parlementen bij de activiteiten van de Europese Unie aangemoedigd en wordt de parlementaire dimensie van de Unie versterkt.
Een van de meer belangwekkende ontwikkelingen in het Verdrag van Lissabon is het nieuwe mechanisme voor subsidiariteitscontrole, dat de nationale parlementen een specifieke rol toebedeelt bij het toetsen van wetgevingsvoorstellen om te waarborgen dat deze voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel en bij de versterking van de informatievoorziening aan de nationale parlementen over de maatregelen van de Europese Unie.
De Raad is vastbesloten de doeltreffende uitvoering te waarborgen van de bepalingen betreffende die aspecten van de betrekkingen met nationale parlementen die tot haar verantwoordelijkheid behoren.
Daartoe is door de Raad een aantal procedures vastgesteld, waarover we de nationale parlementen hebben ingelicht:
a) de oprichting van een systeem voor de toezending aan de nationale parlementen van conceptwetgevingsvoorstellen die door lidstaten of instellingen zijn ingediend, opdat de nationale parlementen de subsidiariteitscontrole kunnen uitvoeren binnen de termijn van acht weken die is bepaald in artikel 6 van protocol nr. 2;
b) de toezending aan de nationale parlementen van inlichtingen, voorstellen tot wijziging van de Verdragen (met inbegrip van voorstellen als gevolg van de uitvoering van de tweede subparagraaf van artikel 81, lid 3, VWEU) en aanvragen van het lidmaatschap van de Europese Unie door derde landen;
c) de toezending aan de nationale parlementen van inlichtingen in de vorm van andere documenten waarin de Verdragen voorzien, met name:
– agenda’s voor vergaderingen van de Raad;
– uitkomsten van vergaderingen van de Raad;
– notulen van de ‘wetgevingsberaadslagingen’ tijdens vergaderingen van de Raad;
– door de Raad ingenomen standpunten op grond van de verschillende wetgevingsprocedures;
– inlichtingen over de uitkomst van de evaluatie waarnaar wordt verwezen in artikel 70 VWEU;
– inlichtingen over de beraadslagingen van het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid (COSI), waarnaar wordt verwezen in artikel 71 VWEU.
Ik kan u verzekeren dat de Raad zich committeert aan het doeltreffend functioneren van deze nieuwe procedures teneinde de nationale parlementen in staat te stellen de belangrijke nieuwe taak die het Verdrag van Lissabon hun toebedeelt naar behoren uit te voeren.
Ten aanzien van de subsidiariteitscontrole heeft de Raad begin dit jaar ook twee initiatieven van lidstaten op het gebied van justitie en binnenlandse zaken aan de nationale parlementen gezonden. De nationale parlementen zijn daarbij uitgenodigd binnen acht weken hun visie te geven op de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. Er is slechts één negatief oordeel ontvangen.
Bovendien heeft de Raad op grond van artikel 48 VEU de nationale parlementen al eind 2009 het Spaanse initiatief met betrekking tot de herziening van protocol 36 bij de verdragen (aanvullende leden van het EP) toegezonden. Ook zijn de nationale parlementen geïnformeerd over de Servische aanvraag van het lidmaatschap van de EU.
Vraag nr. 10 van Gay Mitchell (H-0212/10)
Betreft: Financiële steun voor reizigers
Als gevolg van de wolk vulkanische as is het reizigersverkeer in heel Europa op ongekende schaal verstoord. Heeft de Raad in de nasleep van deze gebeurtenissen nagedacht over financiële steun voor degenen die verliezen hebben geleden?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Het belangrijkste bestaande wetgevingskader op het gebied van vergoeding en steun aan reizigers wordt bepaald door Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. Bij deze verordening zijn nieuwe regels ingevoerd voor schadevergoeding en hulp aan luchtreizigers in het geval van instapweigering, annulering, langdurige vertraging en onvrijwillige omboeking naar een lagere klasse. De verordening bepaalt de minimale reizigersrechten die door een luchtvaartmaatschappij moeten worden geëerbiedigd als de reis wordt verstoord. Dezelfde verordening schrijft voor dat de lidstaten handhavingsinstanties moeten oprichten met de bevoegdheid om dwingende sancties op te leggen.
De Raad is op de hoogte van de ongekende verkeersontwrichting als gevolg van de vulkaanuitbarsting op IJsland en van de buitengewone consequenties, zoals het feit dat bijna 10 miljoen luchtreizigers niet konden vliegen.
Ik heb al de gelegenheid gehad om deze zaak met leden van het Parlement te bespreken tijdens het debat in de plenaire vergadering van 20 april.
Tijdens een buitengewone vergadering op 4 mei is de Raad in het bijzonder overeengekomen dat de verordeningen betreffende de rechten van luchtreizigers in verband met een dergelijke crisis volledig van toepassing zijn en op eenvormige wijze uitgevoerd dienen te worden, rekening houdend met de uitzonderlijke omstandigheden. De Raad heeft de Europese Commissie verzocht zich in het kader van de huidige herziening van Verordening nr. 261/2004 rekenschap te geven van deze ervaring en de verschillende reacties van alle belanghebbenden tijdens de crisis als gevolg van de aswolk.
Vraag nr. 11 van Malika Benarab-Attou (H-0218/10)
Betreft: Samenwerkingsovereenkomst tussen Europol en Israël - Eerbiediging van de mensenrechten
De Europese Unie is een samenwerkingsovereenkomst aan het sluiten tussen Europol en Israël.
Europol zal een bepaling opnemen in de overeenkomst waarin wordt verwezen naar het verbod voor Europol om persoonsgegevens te behandelen die zijn verkregen in schending van de mensenrechten, in overeenstemming met artikel 20, lid 4 van Besluit 2009/934/JBZ(1) van de Raad van 30 november 2009.
Bevat de ontwerpovereenkomst bepalingen die Europol verzekeren dat Israël geen gegevens zal doorsturen die zijn verkregen in schending van de mensenrechten, met name in het kader van folteringen of van personen die onwettelijk worden vastgehouden?
Indien dit het geval is, wat zijn dan de modaliteiten die ervoor moeten zorgen dat deze garantie zal gelden?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
De onderhandelingen over het sluiten van een operationele samenwerkingsovereenkomst tussen Europol en Israël worden gevoerd door de directeur van Europol en de Israëlische autoriteiten. De Raad is niet bij deze onderhandelingen betrokken. Pas wanneer de ontwerpovereenkomst door de Raad van Bestuur van Europol aan de Raad wordt voorgelegd, kan de Raad zijn mening over de inhoud van de overeenkomst geven.
Zoals de geachte afgevaardigde bekend is, hecht de Raad veel belang aan gegevensbescherming en ziet hij in dit verband uit naar de ontvangst van het advies van het gemeenschappelijk controleorgaan (GCO) van Europol samen met het ontwerp voor de operationele samenwerkingsovereenkomst. Toen de Raad vorig jaar de directeur van Europol machtigde de onderhandelingen over een operationele samenwerkingsovereenkomst te openen, baseerde de Raad zijn besluit op het verslag van de Raad van Bestuur van Europol en het advies van het GCO, die beide aangaven dat er geen belemmeringen waren om de onderhandelingen met Israël te beginnen mits enkele door het GCO aan de orde gestelde zaken tijdens die onderhandelingen zouden worden opgelost. Zodra het ontwerp voor de operationele overeenkomst wordt voorgelegd aan de Raad, zal de Raad kunnen beoordelen of al dan niet voldoende rekening is gehouden met de opmerkingen van het GCO.
Vraag nr. 12 van Laima Liucija Andrikienė (H-0219/10)
Betreft: Het besluit van het Oekraiense parlement tot verlenging van de huur van de vlootbasis Sevastopol aan Rusland
Op 27 april 2010 heeft de Verkhovna Rada - het Oekraiense par lement het onverwachte besluit genomen om een nieuw verdrag te ratificeren waarbij de huur van de vlootbasis Sevastopol aan Rusland met 25 jaar wordt verleng na het verstrijken van het huidige contract in 2017. Het besluit werd tijdens een buitengewoon rommelige en ruzieachtige vergadering van de Verkhovna Rada genomen met een meerderheid van 236 van de 450 leden. De Russische Doema liet niet lang op zich wachten met haar ratificatie met een verbluffende meerderheid van 98%.
Wat zal, naar de mening van de Raad, het effect van deze overeenkomst zijn op de soevereiniteit van Oekraïne? Welk effect zal dit hebben op de vooruitzichten van Oekraïne voor een Euro-Atlantische integratie?
Wat zal bovendien, gezien het feit dat de Europese Unie sinds de uitbreiding van 2007 aan de Zwarte Zee grenst, het effect zijn van de aanwezigheid van een sterke Russische marinebasis dicht bij de grenzen van de EU zijn voor de veiligheid van de EU op lange termijn?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Verbetering van de Oekraïense betrekkingen met Rusland is een van de belangrijkste doelstellingen van het buitenlands beleid van president Janoekovitsj. Dit wordt toegejuicht door de EU, die consequent steun heeft verleend aan een constructieve relatie tussen Oekraïne en Rusland.
Tijdens een bijeenkomst in aanwezigheid van president Medvedev, op 21 april in Charkiv, hebben Rusland en Oekraïne een overeenkomst getekend voor verlenging van de huur van de marinebasis voor de Russische Zwarte Zeevloot in Sebastopol tot 2042, gevolgd door een automatische verlenging met vijf jaar tenzij anderszins wordt overeengekomen. De overeenkomst bevat tevens een verlaging van de prijs voor Russisch gas met 30 procent als onderdeel van de huurprijs.
De Raad heeft notitie genomen van de overeenkomst en beschouwt deze als een soeverein besluit van Oekraïne. De Raad is altijd van mening geweest dat Oekraïne het soevereine recht heeft om de huurovereenkomst bij het aflopen daarvan in 2017 ofwel te beëindigen, ofwel te verlengen. De Raad heeft ook notitie genomen van het feit dat de aan Oekraïne gegunde korting op de gasprijs deel uitmaakt van de overeenkomst. De Raad spreekt de hoop uit dat de lagere gasprijs Oekraïne niet zal afhouden van het streven naar meer energie-efficiëntie en van de uitvoering van zijn hervormingsagenda, met name in de energiesector. De Raad hoopt verder dat de lagere gasprijzen de begrotingsdiscipline zullen bevorderen en zo zullen bijdragen tot herstel van de samenwerking met het IMF.
Vóór de uitbreiding in 2007 grensde de EU al aan de Oostzee, waar Rusland verscheidene grote marinebases heeft. De Raad is van mening dat de aanwezigheid van een Russische marinebasis in Sebastopol geen enkel effect hoeft te hebben op de veiligheid van de EU.
Vraag nr. 13 van Liam Aylward (H-0224/10)
Betreft: Obesitasdag
Aanstaande zaterdag 22 mei vindt de Europese Obesitasdag plaats. Obesitas is momenteel een van de grootste problemen waarmee de EU-burgers en de gezondheidsdiensten in de lidstaten te maken hebben.
Tegen het einde van dit jaar zal naar schatting 20% van de Europese bevolking – 150 miljoen volwassenen en 15 miljoen kinderen en jongeren – als zwaarlijvig worden beschouwd. Welke maatregelen neemt de Raad om de toenemende zwaarlijvigheid in de lidstaten en in de EU als geheel aan te pakken?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
In zijn conclusies van 6 december 2007 heeft de Raad een beroep op de lidstaten gedaan om samen te werken aan de ontwikkeling van activiteiten gericht op de wijziging van de samenstelling van levensmiddelen teneinde het gehalte aan zout, verzadigd vet, transvetzuren, toegevoegde suiker en energiedichtheid te verlagen, gezien de rol die deze elementen spelen in de ontwikkeling van chronische ziekten, overgewicht en obesitas.
Verder zal het Spaanse voorzitterschap de Raad op 8 juni 2010 verzoeken conclusies goed te keuren waarin maatregelen worden aanbevolen die de lidstaten en de Commissie moeten nemen om de Europese bevolking te stimuleren minder zout te gebruiken. De buitensporige consumptie van zout veroorzaakt schade aan de gezondheid, met name obesitasproblemen. Het teveel aan zout draagt bij aan het ontstaan van obesitas door het opwekken van dorst en het daaruit voortvloeiende gebruik van calorierijke dranken.
De Raad bestudeert momenteel een door de Commissie ingediend voorstel voor een verordening over het verstrekken van voedingsinformatie aan consumenten, gericht op het informatiever maken van levensmiddelenetiketten, zodat deze leesbaarder en begrijpelijker worden en een vergelijking van soortgelijke producten mogelijk maken.
Informatiever, omdat de vermelding van voedingskenmerken (suiker, vet, zout, enz.) verplicht moet worden.
Leesbaarder, omdat wordt overwogen een minimale lettergrootte voor te schrijven.
Begrijpelijker, omdat alle informatie bijeen moet staan in één tabel die vergelijking mogelijk maakt doordat de hoeveelheden altijd worden uitgedrukt per 100 g voor vaste stoffen en per 100 ml voor vloeistoffen.
De bedoeling is dat consumenten worden gemotiveerd om het product te kiezen dat het beste aansluit bij hun behoeften en dat zij leren hoe zij levensmiddelen kunnen vermijden die hun gezondheid kunnen schaden.
Vraag nr. 14 van Pat the Cope Gallagher (H-0229/10)
Betreft: Gemeenschappelijk Europees luchtruim
Is de Raad, gezien de ernstige verstoring van het luchtverkeer als gevolg van de vulkanische aswolk, voornemens maatregelen te nemen met het oog op een snellere uitvoering van het initiatief om te komen tot een gemeenschappelijk Europees luchtruim?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Op 25 en 26 februari 2010 heeft het Spaanse voorzitterschap in Madrid de conferentie op hoog niveau over de routekaart voor een gemeenschappelijk Europees luchtruim gehouden. De deelnemers aan de conferentie waren het erover eens dat de verwezenlijking van een gemeenschappelijk Europees luchtruim van het grootste belang is voor de toekomst van de Europese luchtvaart. Het initiatief richt zich op ambitieuze doelen: verlaging van de vliegkosten met de helft, vermindering van de milieubelasting door het vliegverkeer met 10 procent dankzij een betere benutting van het luchtruim aangevuld met een programma voor koolstofvermindering in de lucht, en een verdrievoudiging van de capaciteit bij verdere verbetering van de toch al goede veiligheidsreputatie van het Europese luchtruim. De deelnemers onderschreven ook een ambitieuze routekaart voor het verwezenlijken van het gemeenschappelijk Europees luchtruim.
De uitbarsting van de Eyjafjallajökull op IJsland vanaf 14 april deed een wolk van vulkaanas ontstaan die het grootste deel van Europa dreigde te overdekken. Overeenkomstig de ter zake dienende op internationaal niveau ontwikkelde procedures sloten de nationale autoriteiten alle getroffen delen van het luchtruim, met enorme gevolgen voor het luchtverkeer in Europa.
De EU-ministers van verkeer en vervoer bespraken de verstoring van de luchtvaart tijdens een videoconferentie op 19 april, waarbij ze een stapsgewijze en gecoördineerde heropening van het Europese luchtruim overeenkwamen en onderstreepten dat de veiligheid als absolute prioriteit moest worden beschouwd. De ministers kwamen een gemeenschappelijk plan overeen, met drie zones die afhingen van de asconcentratie, dat op 20 april in werking trad en nog altijd van toepassing is. Ze besloten ook tot een buitengewone vergadering van de Raad op 4 mei 2010.
Tijdens die vergadering van 4 mei heeft de Raad van gedachten gewisseld over de gevolgen van de ontwrichting van het luchtverkeer op basis van door de Commissie verstrekte informatie. De Raad was het eens over het belang van de hoogste prioriteit voor de versnelling en voorbereiding van de volledige verwezenlijking van het gemeenschappelijk Europees luchtruim. Hij riep de Europese instellingen en de lidstaten dringend op de nodige besluiten te nemen over een reeks concrete maatregelen, in het bijzonder met betrekking tot de:
– onmiddellijke oprichting van een crisiscoördinatiecel,
– onverwijlde benoeming van de coördinator voor functionele luchtruimblokken,
– versnelde tenuitvoerlegging van de functionele luchtruimblokken,
– benoeming van de Europese netwerkbeheerder voor het einde van 2010,
– vaststelling van het uitvoeringsschema voor de zomer van 2010,
– versnelling van de tenuitvoerlegging van de nieuwe bevoegdheden voor het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, met name wat betreft het beheer van het luchtverkeer, zodat het dit voor 2012 op zich kan nemen,
– goedkeuring van de uitvoeringsstrategie voor het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SESAR) voor het einde van 2010.
Vraag nr. 15 van Brian Crowley (H-0233/10)
Betreft: Politieke situatie in Birma
Kan de Raad een geactualiseerde analyse van de politieke situatie in Birma verstrekken?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
De politieke situatie in Birma/Myanmar kan niet los worden gezien van de zware sociale en economische uitdagingen waarmee het land geconfronteerd wordt. Alleen concentratie op de aanstaande verkiezingen en de institutionele vernieuwing is niet genoeg om fundamentele zwakheden te corrigeren en duurzame vooruitgang tot stand te brengen.
Voor het eerst in twintig jaar bereidt het land zich voor op parlementsverkiezingen waaraan meer partijen meedoen, op een nog aan te kondigen datum. De militairen beheersen het proces en zullen ook greep houden op het toekomstige parlement. De kieswetten sluiten de ongeveer 2 000 politieke gevangenen als gedetineerden uit van het lidmaatschap van een partij en van het passief kiesrecht. Dit geldt ook voor Daw Aung San Suu Kyi en haar partij, de NLD, heeft daarom besloten niet aan de verkiezingen deel te nemen. Dat betekent dat de belangrijkste positie wordt ingenomen door de door de regering gesteunde USD. Er hebben zich nog 25 partijen ingeschreven, waarvan een aantal geen band heeft met de militairen. Wij denken niet dat de verkiezingen de militaire dictatuur direct zullen veranderen in een democratie, maar ze zouden de eerste stap kunnen zijn in een langer overgangsproces.
De opname van etnische minderheden is voor de vooruitgang zelfs nog belangrijker dan de rol van de oppositie. Ze vormen 40 procent van de bevolking en bewonen 50 procent van het land. Ook sommige groepen die een staakt-het-vuren hebben afgekondigd, mengen zich misschien in het verkiezingsproces. Een belangrijk breekpunt is de omvorming van voormalige milities tot grenswacht. Naast het risico van hernieuwde gewapende conflicten, vooral in grensgebieden, is er de druk op de resterende strijdgroepen en het gevaar van toenemende uitgaande vluchtelingenstromen.
De mensenrechtensituatie blijft een zwaar punt van zorg voor de EU. Er is geen rechtsstaat, geen onafhankelijke rechtspraak; er heerst grootschalige straffeloosheid voor schendingen van de mensenrechten; de vrijheid van meningsuiting wordt ernstig beperkt en de media staan onder strikte controle.
De economische situatie levert een gemengd maar voornamelijk somber beeld op. Birma/Myanmar is nog altijd een van de minst ontwikkelde landen, met wijdverbreide armoede onder gewone burgers. De wederopbouw na de cycloon Nargis gaat jaren duren. De inkomsten van de staat zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de verkoop van aardgas aan de regio. Deze blijft een bescheiden groei mogelijk maken, maar veel daarvan wordt gebruikt voor het leger en grote bouwprojecten, zoals de nieuwe hoofdstad Naypyidaw. Ongekend lage investeringen in gezondheidszorg en onderwijs ondermijnen de vooruitzichten van het land op langere termijn. Ten slotte is de situatie verslechterd door de mondiale economische crisis, waarin de belangrijkste handelspartners van Myanmar slechter presteren en geëmigreerde werknemers minder geld overmaken vanuit het buitenland, en externe economische boycots.
De EU is het er met de hele internationale gemeenschap over eens dat het teweegbrengen van verandering in Birma/Myanmar een langetermijnproces is. We zullen daarin onze rol blijven spelen door actieve betrokkenheid bij alle spelers ter plaatste en door een zorgvuldig afgewogen mix van druk en engagement. De verkiezingen zouden, al verlopen ze misschien niet vlekkeloos, een eerste stap kunnen zijn op weg naar een meer geïntegreerde samenleving en democratie. Naar onze mening kunnen we het ons niet veroorloven deze kans op betrokkenheid te missen en we zijn bereid ons werk ook na de verkiezingen voort te zetten, samen met onze partners, zoals de VS, de VN en de landen van Azië.
Vraag nr. 16 van Anna Hedh (H-0235/10)
Betreft: Mensenhandel
Onlangs heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers (2010/0065 (COD) - COM(2010)0095). Dit is een belangrijke richtlijn die de EU de mogelijkheid biedt een einde te maken aan een van de ernstigste misdrijven in de wereld. Het is daarom belangrijk dat alle lidstaten dezelfde koers varen en hun wetgeving op dit gebied harmoniseren, de bescherming van slachtoffers verbeteren en werken aan preventie. Wij moeten de verantwoordelijkheid nemen voor de vraag naar dienstverlening door slachtoffers van mensenhandel in onze landen. Ik ben dan ook verbaasd en teleurgesteld dat de Commissie in artikel 15, lid 4 van haar voorstel voor een richtlijn niet voorstelt personen die gebruik maken van diensten in de wetenschap dat degene die de diensten aanbiedt het slachtoffer is van mensenhandel strafbaar te stellen.
Naar aanleiding van bovenstaande wil ik de Raad daarom vragen in hoeverre de lidstaten overwegen het gebruikmaken van de diensten van een slachtoffer van mensenhandel strafbaar te stellen.
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in mei 2010 te Straatsburg.
Ik ben blij dat het Parlement mij deze gelegenheid biedt om in te gaan op dit specifieke punt van de mensenhandel. Het is een belangrijke kwestie. De bestrijding van mensenhandel is een prioriteit voor het Spaanse voorzitterschap, ze is als prioritaire kwestie aangemerkt in het programma van Stockholm en de inspanningen ter voorkoming en bestrijding van deze handel zijn het afgelopen jaar aanzienlijk opgevoerd. Mensenhandel is een grove schending van de fundamentele mensenrechten, waarvan de EU een proactieve, gecoördineerde en samenhangende aanpak dient te bevorderen. Een alomvattend beleid, waarvan preventie een belangrijk element is, begint geleidelijk vorm aan te nemen.
Volgens artikel 15 over preventie waarnaar in de vraag wordt verwezen, moeten de lidstaten “de nodige maatregelen” nemen om de vraag te ontmoedigen die alle vormen van uitbuiting in verband met mensenhandel uitlokt. Volgens de paragrafen 2 en 3 omvatten deze maatregelen activiteiten, zoals voorlichting en bewustmakingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s, gericht op bewustmaking en verkleining van het risico dat mensen, vooral kinderen, het slachtoffer van mensenhandel worden, en opleiding voor personeel dat een grote kans loopt om in contact te komen met (potentiële) slachtoffers. In paragraaf 4 van artikel 15 staat: “De lidstaten overwegen maatregelen te nemen houdende strafbaarstelling van het gebruik maken van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting in de zin van artikel 2, in de wetenschap dat de betrokkene het slachtoffer is van een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit.” Met andere woorden, de lidstaten moeten overwegen het gebruik van goedkope arbeidskrachten en het afnemen van seksuele diensten strafbaar te stellen wanneer bekend is dat de betrokken persoon een slachtoffer van mensenhandel is. Deze niet-bindende bepaling laat het aan de lidstaten over om te bepalen hoe zij precies omgaan met de kwestie van strafbaarstelling.
Deze formulering is identiek aan de formulering in het vorige voorstel voor de kaderrichtlijn, dat op 1 december 2009 de steun heeft gekregen van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken maar dat zijn geldigheid heeft verloren bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Uit de discussies in de Raad werd duidelijk dat een bindende bepaling niet aanvaardbaar zou zijn voor een grote meerderheid van de lidstaten. Dit blijkt ook uit het toelichtend memorandum van de Commissie waarvan het voorstel vergezeld ging, waarin bij punt 2.1.2 wordt gesteld: “De belanghebbenden waren het niet eens over het al dan niet invoeren van een specifieke verplichting om klanten die zich bewust seksuele diensten laten verstrekken door een slachtoffer van mensenhandel, strafbaar te stellen. Verschillende lidstaten wezen erop dat een dergelijke bepaling in geen geval bindend mag zijn.”
VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 30 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0193/10)
Betreft: Maatregelen ter ontwikkeling van het industriebeleid van de Europese Unie
Het concurrentievermogen van de Europese industrie wordt algemeen erkend. De automobielproductie, de chemische industrie en de machinebouw zijn sectoren waarin de Europese Unie in 2008 respectievelijk 27%, 30% en 38% van de mondiale productie voor haar rekening heeft genomen. Daarnaast was de Europese Unie in 2008 respectievelijk de derde en de tweede grootste producent op het gebied van farmaceutica en civiele vliegtuigbouw. De economische crisis heeft de Europese industrie evenwel zwaar getroffen. In februari 2010 is de industriële productie met 2% gedaald ten opzichte van februari 2009, en telde de EU-27 23,019 miljoen werklozen, 3,1 miljoen meer dan in februari 2009. Bijzonder zorgwekkend is daarbij de constatering dat de werkloosheid onder jongeren (onder de 25 jaar) in februari 2010 20% bedroeg.
Omdat er een nauw verband bestaat tussen de werkgelegenheid en de groei van de industriële productie, wens ik de Commissie te vragen welke maatregelen worden getroffen om een ambitieus, milieuvriendelijk en duurzaam industriebeleid te ontwikkelen waardoor de werkloosheid kan worden teruggedrongen en de industriële productie in de Europese Unie in stand kan worden gehouden.
De Europese industrie vertegenwoordigt nog altijd 18 procent van de totale werkgelegenheid, ondanks dat deze in de periode 1995-2007 met 0,5 procent per jaar terugliep, terwijl de werkgelegenheid in de dienstverlening aan bedrijven een jaarlijkse groei doormaakte van 4,5 procent. Niettemin heeft de financiële crisis laten zien hoe belangrijk het is in Europa een solide industriële basis overeind te houden.
In de strategie “Europa 2020” wordt melding gemaakt van de uitwerking van een industriebeleid in een tijd van mondialisering, waarbij het accent wordt gelegd op het behoud en de ontwikkeling van een sterke, competitieve en gediversifieerde industriële basis en op de overgang naar een grotere energie-efficiëntie en een verstandiger gebruik van hulpbronnen. Verder is het nu duidelijk dat het beleid van de EU erop gericht moet zijn het concurrentievermogen van alle sectoren van het Europese bedrijfsleven te verbeteren.
In september 2010 zal de Commissie haar nieuwe visie ontwikkelen voor een industriebeleid in een tijd van mondialisering. Zij zal er vooral naar streven de overgang naar een meer competitieve, innovatieve en duurzame productie gemakkelijker te maken. De Commissie zal concrete voorstellen doen op basis van een analyse van de sterke en zwakke punten van de verschillende industriële sectoren en houdt daarbij de volgende zaken in het achterhoofd:
de noodzaak om de aandacht voor het concurrentievermogen in alle beleidsterreinen van de Unie te integreren;
er moet meer vaart worden gezet achter de ontwikkeling van gemoderniseerde infrastructuren, vooral wat betreft energie, vervoer en telecommunicatienetwerken. Bovendien moet er harder worden gewerkt aan innovatie en de exploitatie van sleuteltechnologieën die de ontwikkeling van nieuwe industrieën, concurrentieclusters en diensten ondersteunen;
verder vormt de overgang naar een groene economie die zuinig omspringt met hulpbronnen, waarbij de diverse industriële sectoren inclusief het midden- en kleinbedrijf (mkb) een belangrijke rol spelen, een grote uitdaging. Deze doelstelling biedt de Europese industrie echter ook een uitgelezen kans, zowel wat betreft technologiebeheersing als het scheppen van arbeidsplaatsen;
ten slotte is het op het internationale vlak nodig om voor Europese bedrijven voorwaarden te scheppen voor eerlijke concurrentie op de wereldmarkt en om de regels en normen van de EU buiten Europa te verspreiden. We moeten echter eveneens zeer waakzaam zijn als het gaat om de grondstoffenvoorziening.
Vraag nr. 31 van Kathleen Van Brempt (H-0231/10)
Betreft: Beleid van de Commissie aangaande schaarse grondstoffen
Voor het einde van dit jaar wil de Commissie een voorstel uitwerken over het beleid aangaande steeds schaarser wordende grondstoffen. Commissaris Tajani heeft tijdens zijn bezoek aan de ITRE commissie op 28 april 2010 meermaals beklemtoond dat het grondstoffenbeheer één van zijn hoofdprioriteiten is. Naast toegang tot grondstoffen binnen en buiten de EU werd ook recyclage en hergebruik als belangrijk aandachtspunt naar voor geschoven.
De vraag is echter hoe de Commissie de termen "recyclage en hergebruik" precies definieert en interpreteert en hoe afdoend en ambitieus haar beleid op dit gebied zal zijn. Zal het hier bij de klassieke opvattingen van recyclage en downcycling blijven? Of zal de Commissie ook verder gaan en nieuwere praktijken zoals "cradle to cradle" in acht nemen en promoten? Indien ja, hoe zal zij dit concreet vertalen naar het beleid toe? Zal, bijvoorbeeld, 'cradle to cradle' in de toekomst als één van de vereiste criteria worden opgenomen bij openbare aanbestedingen?
De Commissie dankt de geachte afgevaardigde voor de gelegenheid die haar wordt geboden om de kwesties van efficiënt gebruik van hulpbronnen, het afval- en recyclingbeleid van de EU en het grondstoffeninitiatief te bespreken.
Alvorens in te gaan op de door de geachte afgevaardigde naar voren gebrachte punten, wil de Commissie benadrukken dat het grondstoffeninitiatief een geïntegreerde strategie is waarin verschillende beleidslijnen samenkomen die zijn gericht op het verzekeren van een duurzame aanvoer van grondstoffen in het kader van de Europese aanhoudende overgang naar een meer hulpbronefficiënte economie. Volgens de mededeling van de Commissie over het grondstoffeninitiatief uit 2008 steunt deze geïntegreerde strategie op drie pijlers:
waarborgen van de toegang tot grondstoffen op internationale markten op redelijke voet van gelijkheid met andere geïndustrialiseerde concurrenten;
tot stand brengen van de juiste randvoorwaarden in de EU om de duurzame aanvoer van grondstoffen uit Europese bronnen te bevorderen;
verhoging van de totale hulpbronefficiëntie en bevordering van recycling om het verbruik van primaire grondstoffen door de EU te verminderen en haar relatieve afhankelijkheid van invoer te verlagen.
De derde pijler van het grondstoffeninitiatief is dus geconcentreerd op vermindering van het verbruik van primaire grondstoffen door efficiënter gebruik van hulpbronnen en meer recycling. Hiermee wordt voortgebouwd op de uitgebreide bestaande beleidsmaatregelen en wetgeving van de EU inzake afvalbeheer met inbegrip van recycling, zoals de kaderrichtlijn afvalbeheer, de verordening overbrenging afvalstoffen en het scala aan richtlijnen dat is gewijd aan het beheer van specifieke afvalstromen, zoals afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Een van de doelstellingen van het grondstoffeninitiatief is juist om de volledige uitvoering en handhaving van de wetgeving inzake afval en recycling aan te moedigen en te vereenvoudigen.
Wat de definities van termen als ‘recycling’ en ‘hergebruik’ betreft: de kaderrichtlijn afvalbeheer, goedgekeurd in november 2008, bevat een definitie van recycling en schetst een afvalhiërarchie waarin allereerst prioriteit wordt gegeven aan preventie, dan aan voorbereiding op hergebruik en vervolgens aan recycling. In het algemeen betekent dit dat het EU-beleid al is gebaseerd op een samenhangende benadering van de stimulering van hergebruik en recycling ten koste van andere vormen van verwerking. Bovendien wordt in deze richtlijn al het begrip ‘levenscyclusdenken’ genoemd. Daarom komen ook afgeleide begrippen zoals ‘cradle to cradle’ aan de orde, die actief worden gepromoot in het EU-beleid op dit terrein. Daarnaast verschaft een platform voor levenscyclusanalyse onder leiding van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek uiteenlopende voorbeelden van en methoden voor levenscyclusdenken en -analyse.
Verder onderneemt de Commissie een aantal acties die een doeltreffender realisering van onze doelstellingen op dit gebied mogelijk moeten maken.
Een belangrijk opgave betreft de vaststelling van criteria voor het verlies van de status van afvalstof bij een aantal bulkafvalstromen, zoals die van ijzer en staal, aluminium en koper.
Voor de afhandeling van zeldzamer metalen die op het ogenblik moeilijk te recyclen zijn, hanteert de Commissie een tweesporenbeleid. Het eerste spoor heeft betrekking op onderzoek naar vervangbaarheid, het tweede op de handel. Binnen Europa stimuleert de Commissie het onderzoek naar vervangbaarheid, dat wil zeggen naar nieuwe materialen ter vervanging van strategische of schaarse grondstoffen zoals bijvoorbeeld platina- en aardmetalen. In de handelsstrategie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan oneerlijke en verstorende handelspraktijken van derde landen, terwijl zij er tevens voor zorgt dat voldoende rekening wordt gehouden met milieuoverwegingen.
Een ander actieterrein betreft het illegale vervoer van secundaire grondstoffen. We zijn in contact met de sector om deze situatie te analyseren en concrete aanbevelingen te doen om een einde te maken aan de bestaande illegale afvalzendingen (een belangrijke bron van secundaire grondstoffen) buiten de EU door volledige tenuitvoerlegging van de verordening overbrenging afvalstoffen.
In het kader van het leidendemarktinitiatief bestuderen we momenteel manieren waarop de Europese recyclingsector zijn concurrentiepositie kan verbeteren. Zaken die thans in onderzoek zijn, zijn onder meer maatregelen ter stimulering van de recyclebaarheid van producten en maatregelen ter stimulering van de vraag naar milieuvriendelijke innovaties in de recycling.
Ten slotte is er het vrijwillige instrument van de groene overheidsopdrachten, waarmee overheidsinstanties producten, diensten en werken kunnen inkopen die tijdens hun levenscyclus minder schadelijke effecten voor het milieu hebben. In de nieuwste gemeenschappelijke groene aanbestedingscriteria wordt naast andere milieueisen rekening gehouden met onder meer recycling of hergebruik van materialen.
Zoals de geachte afgevaardigde weet, heeft de Commissie toegezegd eind 2010 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de uitvoering van het grondstoffeninitiatief. Dit verslag zal de vorm krijgen van een mededeling waarin we onze actievoorstellen presenteren. Als zodanig is het een werkstuk in uitvoering.
Daarnaast hoopt de Commissie later dit jaar haar herziening van de thematische strategie inzake afvalpreventie en recycling te publiceren.
De Commissie blijft de focus van het Parlement op dit belangrijke onderwerp toejuichen en zich verheugen op de nadere discussies die we in de loop van 2010 zullen voeren.
Vraag nr. 32 van Ivo Belet (H-0237/10)
Betreft: Europese ecoscore
Een aantal lidstaten, waaronder België en Duitsland, hebben reeds een eigen ecoscore ontwikkeld om de milieuprestatie van wagens uit te drukken.
De ecoscore houdt niet enkel rekening met gebruikelijke indicatoren zoals CO2-uitstoot, maar ook met de uitstoot van andere broeikasgassen (methaan en stikstofoxide), luchtkwaliteitsemissies en de geluidsemissies van het voertuig.
De berekening van de ecoscore verschilt echter van land tot land. Een Europese ecoscore zou kunnen zorgen voor meer uniformiteit.
Overweegt de Commissie een Europese ecoscore te introduceren? Zo ja, binnen welke termijn zal de Commissie dit doen?
De EU zet zich voortdurend met overtuiging in voor de verbetering van de luchtkwaliteit. De afgelopen jaren is een aanzienlijke hoeveelheid wetgevingsteksten goedgekeurd die de verschillende aspecten reguleren waarmee we rekening moeten houden bij het beleid inzake dit onderwerp dat zoveel facetten heeft.
Om het doel van het Akkoord van Kopenhagen te halen, dat wil zeggen beperking van de temperatuur wereldwijd tot maximaal 2º C boven de pre-industriële niveaus, is het essentieel dat de uitstoot van broeikasgassen in 2050 ten minste 50 procent lager ligt dan in 1990.
Om het doel van 2º C te bereiken, moeten er snel concrete maatregelen in het vervoerwezen worden genomen, omdat wereldwijd in deze sector de meeste broeikasgassen worden uitgestoten. Zo zijn auto’s verantwoordelijk voor 12 procent van de uitstoot van kooldioxide in de atmosfeer binnen de gehele EU.
De ecoscore is een van de maatregelen waarmee de nadelige milieueffecten van het wegverkeer kunnen worden verminderd, vooral door de luchtkwaliteit te verbeteren en het geluidsniveau te verlagen. Tot op heden heeft de Commissie geen maatregelen getroffen om een Europese ecoscore te verwezenlijken of de activiteiten van de lidstaten met betrekking tot de opgezette systemen te harmoniseren.
Niettemin is de Commissie zeer actief op milieugebied. Zo informeert zij het publiek over de milieuprestaties van voertuigen die in de EU worden verkocht. Wat dit betreft beoogt Richtlijn 1999/94/EG(1) betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij de verbranding van nieuwe personenauto’s te verzekeren dat gegevens over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's voor de consument beschikbaar worden gesteld, zodat deze met kennis van zaken een keuze kan maken. Binnenkort gaat de Commissie deze richtlijn herzien, met als doel gunstiger en doeltreffender voorwaarden te scheppen voor de verstrekking van milieu-informatie aan het publiek. De Commissie wil er tevens op wijzen dat de activiteiten die de Commissie ontplooit om een goede luchtkwaliteit te garanderen, betrekking hebben op alle emissies van het wegverkeer. Daarbij stelt zij limieten en normen vast voor verontreinigende stoffen (CO, HC, NOx, verontreinigende deeltjes) en voor broeikasgassen (vooral CO2) en houdt zij tevens rekening met de verschillende typen voertuigen op onze wegen (personenauto's, lichte bedrijfsvoertuigen, vrachtwagens). Dankzij deze activiteiten konden we de Europese wetgeving aanvullen en voor de komende jaren waarborgen dat de Europese economie zich op duurzame wijze ontwikkelt.
Ten slotte moet wat betreft het terugbrengen van het geluidsniveau Richtlijn 70/157/EG van de Raad(2) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen worden genoemd. Deze richtlijn is met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang verscheidene malen gewijzigd, de laatste keer bij Richtlijn 2007/34/EG van de Commissie(3). Ook voor volgend jaar zal de Commissie een nieuwe wijziging voorstellen, met als doel de grenswaarden voor de geluidsemissies te verlagen.
In 2005, ten tijde van het Brits voorzitterschap, heeft de Europese Raad de Commissie verzocht "een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de EU-uitgaven, met inbegrip van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en van de inkomsten, met inbegrip van de korting voor het VK, aan bod komen, en daarover in 2008/9 verslag uit te brengen".
Kan de Commissie het Parlement op de hoogte brengen van de huidige stand van zaken met betrekking tot deze evaluatie? Is de Commissie voornemens met betrekking tot dit onderwerp een mededeling te publiceren en kan de Commissie het voorgestelde tijdschema hiervoor in detail uiteenzetten?
Na raadpleging van de Begrotingscommissie van het Parlement en teneinde de begrotingsevaluatie beter af te stemmen op de Europa 2020-strategie en het werkprogramma van de nieuwe Commissie, en om het nieuwe college in staat te stellen zich dit belangrijke initiatief eigen te maken, heeft de voorzitter van de Commissie besloten de presentatie van de begrotingsevaluatie uit te stellen tot het derde kwartaal van 2010. Deze planning moet het Parlement de gelegenheid bieden zijn mening over de toekomstige richting van de EU-begroting te geven vóór het einde van 2010. De voorzitter van de Commissie heeft dit tijdschema begin 2010 in de plenaire vergadering van het EP bekendgemaakt.
De Commissie werkt op het ogenblik aan de begrotingsevaluatie en staat tevens op het punt de interne voorbereiding op het daarmee nauw samenhangende volgende meerjarig financieel kader te starten. De Commissie is van plan in het eerste halfjaar van 2011 een mededeling ter zake het licht te doen zien.
Vraag nr. 34 van Georgios Papastamkos (H-0182/10)
Betreft: Herziening van de begroting en het GLB
In oktober 2009 is een ontwerpmededeling van de Commissie over de herziening van de EU-begroting uitgelekt. Deze ontwerpmededeling voorzag in een aanzienlijke vermindering van de kredieten voor het GLB, alsook in andere voorstellen voor de toekomstige oriëntering ervan. De toenmalige commissaris van landbouw, mevrouw Fischer Boel, heeft deze tekst tijdens een openbare vergadering van de landbouwcommissie van het Europees Parlement als onbestaande bestempeld.
Kan de Commissie bevestigen dat zij in het kader van de herziening van de EU-begroting geen dergelijke voorstellen in verband met het GLB uitwerkt?
Verbindt zij zich er hoe dan ook toe dat de discussie over de herziening van de begroting niet vooraf de reeds lopende discussie over de herziening van het GLB voor de periode na 2013 zal bepalen?
De Europese Raad van december 2005 en het interinstitutioneel akkoord over de begrotingsdiscipline en gezond financieel beheer van mei 2006 hebben de Commissie opgedragen “een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten met betrekking tot alle aspecten van de uitgaven van de EU, met inbegrip van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en de inkomsten, met inbegrip van de korting voor het Verenigd Koninkrijk”.
Het stuk dat in oktober 2009 in de openbaarheid werd gebracht, was een werkdocument dat niet door de Commissie op het geëigende politieke niveau was besproken of gevalideerd. Het document was een strikt interne tekst waarin verschillende overpeinzingen en alternatieve scenario’s werden gepresenteerd die bedoeld waren voor intern gebruik door de Commissie.
De Commissie bereidt momenteel haar standpunt over de verschillende dimensies van de EU-begrotingsevaluatie voor. Het werkprogramma van de Commissie voor 2010 voorziet in bekendmaking van de begrotingsevaluatie in het derde kwartaal van 2010.
Verder is de Commissie op 12 april 2010 een openbare raadpleging begonnen over het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) na 2013. Deze raadpleging zal belangrijke gegevens opleveren voor de mededeling van de Commissie over het GLB na 2013, die eind 2010 moet worden gepubliceerd. In de mededeling zullen mogelijkheden voor de toekomstige inhoud van het GLB worden verkend; de mededeling volgt op die over de begrotingsevaluatie maar zal niet anticiperen op financiële aspecten. Deze komen aan de orde in de voorstellen die de Commissie in 2011 zal doen voor het financieel meerjarenkader.
De begrotingsevaluatie en met name de openbare raadpleging over het GLB na 2013 bieden een welkome gelegenheid om grondig te kijken naar het huidige GLB en zijn doelstellingen. Het GLB heeft de afgelopen jaren belangrijke hervormingen ondergaan. Het beleid heeft duidelijk aangetoond zich te kunnen aanpassen aan veranderende eisen en nieuwe uitdagingen. Op dat hervormingsvermogen zal in de komende periode opnieuw een beroep worden gedaan.
De begrotingsevaluatie zal ook een welkome kans bieden om eens goed te kijken naar wat de politieke prioriteiten van de EU zouden moeten zijn en hoe de EU moet worden gefinancierd. De Commissie is ervan overtuigd dat het GLB een belangrijk onderdeel van de EU-prioriteiten zal blijven, ook na 2013. Verdere aanpassing van het GLB zal echter vereist zijn om het een betere afspiegeling te laten zijn van de Europa 2020-visie en om beter te kunnen inspelen op toekomstige uitdagingen, zoals die van de klimaatverandering en de voedselveiligheid.
Zonder twijfel wordt het besluit over de toekomstige begroting voor het GLB een moeilijk besluit. Het is van cruciaal belang dat we eerst het juiste beleid voor de toekomst vaststellen en daarna bekijken wat daarvoor qua begroting nodig is.
Vraag nr. 35 van Vilija Blinkevičiūtė (H-0192/10)
Betreft: Nut en efficiëntie van de open coördinatiemethode in de EU-lidstaten
De open coördinatiemethode is in het leven geroepen met het oog op de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Europese Unie voor het overheidsbeleid. Deze methode moest berusten op de vaststelling van richtsnoeren en indicatoren op Europees niveau, de vaststelling van maatregelen en concrete kwantitatieve doelstellingen op nationaal niveau, evaluaties, rapporten, actieplannen, het vergelijken van resultaten, beoordelingen, peer review en de uitwisseling van beste praktijken. Om de vooruitzichten van de open coördinatiemethode op het niveau van de Europese Unie te beoordelen, moet rekening worden gehouden met het feit dat de doelstellingen van de Lissabon-strategie niet volledig ten uitvoer zijn gelegd. Gezien de bestaande onevenwichten tussen de verschillende lidstaten wat de tenuitvoerlegging van deze strategie betreft, rijst bovendien twijfel over het nut van de methode. Indien de interne indicatoren van de Europese Unie en de lidstaten aanzienlijk blijven verschillen van de strategische doelstellingen van de Unie, zal eens te meer blijken dat de open coördinatiemethode nutteloos en ondoeltreffend is.
Is de Commissie niet van mening dat de opzet zelf van de open coördinatiemethode tekortkomingen inhoudt, en dat deze methode ingevolge de zwakke actiemechanismen weinig impact heeft in de lidstaten? Is de methode nuttig? Hoe kan de methode concreet bijdragen tot de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, tot doeltreffende sociale beschermingsmaatregelen en tot de groei van de economie en de werkgelegenheid in de lidstaten? Wat is het standpunt van de Commissie ten aanzien van de vaststelling van bindende sociale minimumnormen in de gehele Europese Unie?
Een aantal door de Commissie uitgevoerde evaluaties en studies wekt de suggestie dat de open coördinatiemethode (OCM) op het gebied van het sociaal beleid en het werkgelegenheids- en onderwijsbeleid uit hoofde van de Lissabonstrategie een grote rol heeft gespeeld ten gunste van de beleidsuitvoering dankzij de gemeenschappelijke identificatie van uitdagingen en prioriteiten, de definitie van en overeenstemming over gemeenschappelijke indicatoren als basis voor periodieke monitoring, uitwisseling van optimale praktijken en wederzijds leren. De samenwerking tussen de lidstaten, bijvoorbeeld op het gebied van sociale bescherming en sociale integratie (de ‘sociale OCM’) is hiervan een goed voorbeeld.
Wederzijds leren wordt over het algemeen als een van de succesvolste aspecten van de OCM en als instrument voor beleidsverbetering beschouwd door de lidstaten en de belanghebbenden. Het versterkingseffect van de uitwisseling van optimale praktijken, vooral op regionaal en lokaal niveau, zal cruciaal zijn voor de omzetting van de doelstellingen van de toekomstige Europa 2020-strategie, met name de integrale groei, in praktische resultaten. Het door de Commissie voorgestelde vlaggenschipinitiatief met betrekking tot de ontwikkeling van een Europees armoedeplatform moet de samenwerking op EU-niveau op dit gebied ondersteunen, uitbreiden en verbreden.
Om nader inzicht in de werking van de OCM en de geboekte vooruitgang te verwerven, is de Commissie een grote externe studie gestart teneinde de doeltreffendheid en het effect van de ‘sociale OCM’ te beoordelen. De studie zal zich richten op de wijze waarop de OCM heeft gewerkt als methode voor beleidscoördinatie en wederzijds leren en op de gevolgen daarvan op nationaal niveau. De uitkomsten van deze studie moeten eind dit jaar beschikbaar zijn.
Vraag nr. 36 van Salvatore Iacolino (H-0199/10)
Betreft: Verdeling van de bevoegdheden voor het Europees drugsbeleid
Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) is een agentschap dat de Europese Unie voorziet van een brede waaier van objectieve informatie en gegevens die de basis vormen voor het Europese drugs- en drugsverslavingdebat. Het toezicht op de werkzaamheden van het centrum is in handen van de commissaris van Binnenlandse Zaken.
Drugsmisbruik en illegale drugshandel worden op Europees niveau aangepakt door middel van een globale benadering die zich manifesteert in het Europese drugsbeleid van het Directoraat-generaal Justitie, Vrijheid en Veiligheid van de Commissie.
Het lijkt mij niet erg logisch dat de Commissie ervoor heeft geopteerd het toezicht op het Waarnemingscentrum van Lissabon toe te wijzen aan "Binnenlandse Zaken" en de uitwerking van de gehele Europese drugsstrategie onder te brengen in de portefeuille van de commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap.
Is de Commissie van plan de bevoegdheden gescheiden te houden of denkt zij aanpassingen aan te brengen in de huidige situatie waardoor de informatie-uitwisseling en de onderlinge afstemming tussen het Agentschap in Lissabon, het DG Justitie, Vrijheid en Veiligheid en de activiteiten van de respectieve commissarissen kunnen worden verbeterd?
De uitdaging om het drugsprobleem op te lossen is er een die uiteenlopende maatregelen vergt met uiteenlopende instrumenten. Een succesvol beleid is afhankelijk van doeltreffende coördinatie binnen een algemene visie: op dit gebied werken verschillende commissarissen en hun diensten, net als op andere gebieden, samen aan collegiale beslissingen en de uitvoering van collectieve actie.
Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving vervult een aantal belangrijke taken, met name het waarnemen van de drugssituatie in de EU, zoals de drugsaanvoer (prijzen, drugsvangsten en overtredingen van de drugswetgeving) en de drugsmarkten. Deze informatie is van direct belang voor het werk van de commissaris die verantwoordelijk is voor binnenlandse zaken en de opdracht van de onder haar gezag staande diensten om de georganiseerde misdaad te bestrijden. Deze focus is anders dan die van de commissaris voor justitie, vrijheid en veiligheid, met inbegrip van haar verantwoordelijkheden voor het antidrugsbeleid in het algemeen.
Vraag nr. 37 van Franz Obermayr (H-0200/10)
Betreft: "Bijdrage van Europa" aan de Bulgaarse kerncentrale van Belene
Nu Bulgarije niet over de financiële middelen beschikt om de kerncentrale van Belene te voltooien, hoopt de Bulgaarse premier Barrisov op financiële ondersteuning uit Europa. Als het project mislukt, is Bulgarije bovenop de reeds geïnvesteerde 1,2 miljard EUR nog 600 tot 900 miljoen EUR boete aan de met de bouw belaste Russische firma Atomstroyeksport verschuldigd. Rusland heeft Bulgarije voor de voorzetting van de bouw een lening van 2 miljard EUR aangeboden. Toch blijft Bulgarije hopen op Europese investeringen, omdat het niet van Rusland afhankelijk wil worden. Bij een bezoek in Sofia kondigde energiecommissaris Günther Oettinger aan Barrisov een "bijdrage van Europa" aan en garandeerde hij bovendien ondersteuning bij het zoeken naar potentiële investeerders.
Hoe moet deze "bijdrage van Europa" er concreet uitzien?
Met welk bedrag denkt de Commissie de voltooiing van de kerncentrale van Belene financieel te ondersteunen?
Heeft de Commissie bij de toezegging van haar ondersteuning ook gedacht aan de aanzienlijke grensoverschrijdende gevaren die het gevolg van een nieuwe kerncentrale in de EU zijn?
Wordt eventuele ondersteuning afhankelijk gemaakt van een overeenkomstig de voorschriften uitgevoerde milieueffectrapportage?
Naar aanleiding van de vragen 1 en 2 herinnert de Commissie eraan dat de lidstaten op grond van artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het recht hebben om de voorwaarden voor de exploitatie van hun energiebronnen, de keuze tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van hun energieaanbod te bepalen. Overeenkomstig de beginselen van de Verdragen en het subsidiariteitsbeginsel zijn investeringsbeslissingen de uitsluitende bevoegdheid van de investeerders en de lidstaten.
Op het niveau van Euratom kunnen in dit verband als concrete financiële mechanismen Euratomleningen en leningen van de Europese Investeringsbank worden overwogen. Tot nu toe is door de Bulgaarse autoriteiten geen formeel verzoek ingediend om een Euratomlening, die slechts een deel van het totale project zou kunnen dekken, namelijk maximaal 20 procent van de projectkosten. Derhalve moet Bulgarije al andere financieringsbronnen verwerven voordat een Euratomlening zou kunnen worden toegekend. Op het ogenblik is nog slechts circa 600 miljoen euro in de Euratomfaciliteit voor leningen beschikbaar, terwijl de kosten van de kerncentrale van Belene op ten minste 4 miljard euro worden geraamd.
Wat betreft vraag 3: het is de taak van de EU om in het belang van alle lidstaten het meest geavanceerde wettelijke kader voor het gebruik van kernenergie te ontwikkelen teneinde de strengste veiligheids- en non-proliferatienormen te waarborgen. Momenteel moet Bulgarije voor 22 juli 2011 de bepalingen van de richtlijn nucleaire veiligheid(1) omzetten in nationale wetgeving. Bovendien is Bulgarije partij bij alle internationale overeenkomsten, waaronder het Verdrag inzake vroegtijdige kennisgeving van een nucleair ongeval en het Verdrag inzake de verlening van bijstand in het geval van een nucleair ongeval of een calamiteit met radioactieve stoffen.
Ten slotte was volgens door de Bulgaarse autoriteiten verstrekte inlichtingen de ontwikkelingsvergunning voor de kerncentrale van Belene al verleend voordat Bulgarije op 1 januari 2007 tot de EU toetrad. Derhalve is in dit geval Richtlijn 85/337/EEG, zoals gewijzigd (de MEB-richtlijn),(2)niet van toepassing. Toch is volgens de Bulgaarse autoriteiten in 2004 een milieueffectbeoordeling (MEB) uitgevoerd uit hoofde van de destijds geldende nationale wetgeving, waarin de bepalingen van de MEB-richtlijn al waren opgenomen. Op deze basis heeft de Commissie geen bevoegdheid om Bulgarije te verzoeken een nieuwe MEB-procedure voor dit project uit te voeren.
Voor meer gedetailleerde informatie over de MEB-procedure en andere daarmee samenhangende zaken met betrekking tot de kerncentrale van Belene verwijst de Commissie naar haar antwoorden op de volgende vragen van het Parlement: E-4186/08, E-1337/08, E-6141/07, E- 5669/07, E-5506/07 en H-0996/07.
Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, PB L 172 van 2.7.2009.
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, PB L 175 van 5.7.1985, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, PB L 73 van 14.3.1997, en Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, PB L 156 van 25.6.2003, en Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, PB L 140 van 5.6.2009.
Vraag nr. 39 van Jean-Luc Bennahmias (H-0202/10)
Betreft: Europees controleorgaan voor sportactiviteiten
Nu de verrichtingen op de sportmarkt stilaan beginnen, worden vele vragen gesteld over de ondoorzichtigheid van de transfervoorwaarden van sporters en ook van de vergoeding van spelersagenten.
Acht de Commissie het wenselijk dat de Europese Unie voorstelt een onafhankelijk Europees controleorgaan voor deze activiteiten op te richten, naar het model van het Franse nationale controleorgaan voor het financiële beheer van voetbalclubs (de "Direction nationale de contrôle de gestion") of van het Mondiaal Antidopingagentschap?
Zou de Commissie de oprichting steunen van een orgaan dat ook de lidstaten van de Raad van Europa omvat en dat voor de controle van de financiële transparantie instaat, om uitwassen en ongelijke behandeling te voorkomen die tot concurrentievervalsing tussen de clubs leiden?
De Commissie deelt de geachte afgevaardigde mee dat zij opdracht heeft gegeven tot een onafhankelijk onderzoek naar sportmakelaars in de Europese Unie, waarvan de resultaten in december 2009 op haar website zijn gepubliceerd(1). Dit onderzoek biedt een grondige en gedetailleerde beschrijving van de vraagstukken die verband houden met de activiteiten van sportmakelaars in de Unie; in het onderzoek wordt geconstateerd dat de praktijken met betrekking tot de vergoeding van deze agenten per land en per tak van sport verschillen.
In het onderzoek wordt eveneens vastgesteld dat financiële criminaliteit onder sportmakelaars hoofdzakelijk gerelateerd is aan spelertransfers, die zoals de geachte afgevaardigde reeds heeft benadrukt, gekenmerkt worden door een zekere complexiteit en ondoorzichtigheid.
De Commissie is van mening dat de uitkomsten van het onderzoek een solide basis vormen om met de belanghebbenden (sportwereld, lidstaten, Parlement) een discussie over de sportmakelaars aan te gaan.
De Commissie vindt dat de oprichting van een controleorgaan voor de transfers en financiële activiteiten van de sportclubs een zaak is van de sportorganisaties zelf. De Commissie eerbiedigt en ondersteunt de autonomie van de sport; om deze autonomie doeltreffend te laten fungeren, moeten daarvoor regels voor behoorlijk bestuur gelden die gebaseerd zijn op de beginselen van democratie, representativiteit en verantwoordelijkheid van alle actoren op sportgebied. In dit kader neemt de Commissie nota van de werkzaamheden binnen de UEFA om een systeem op te zetten voor de controle op de financiën van de clubs die aan de competities van de UEFA deelnemen, en wel op basis van het principe van financiële fair play.
De Commissie is van oordeel dat het doel van dit plan voor sanering van de financiën van de clubs en voor de bevordering van langlopende investeringen in het voetbal om een beter evenwicht in de competities te waarborgen, strookt met een van de doelstellingen van de Unie op sportgebied, dat wil zeggen de eerlijkheid van sportcompetities bevorderen (artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). De Commissie herinnert er tevens aan dat elke maatregel die in dit kader wordt genomen, moet voldoen aan de voorschriften van het Verdrag met betrekking tot de interne markt en de mededinging.
De Commissie vindt dat deze voorschriften gezien het pan-Europese karakter van de UEFA zowel voor de voetbalclubs van de EU-lidstaten als voor de lidstaten van de Raad van Europa kunnen gelden.
De kwestie van de boerka, de nikab en elk ander volledig verhullend kledingstuk dat door moslimvrouwen wordt gedragen, wordt gewoonlijk benaderd vanuit het oogpunt van discriminatie op grond van geslacht, maar moet, naast de kwestie van de grondrechten van vrouwen, wellicht ook worden benaderd vanuit het oogpunt van het veiligheidsbeleid en de openbare orde.
Aangezien sommige aspecten van de openbare veiligheid een supranationaal karakter hebben gekregen en de volledige bedekking van het lichaam van een vrouw door een boerka of een nikab duidelijk een praktijk is die de grondrechten van vrouwen schendt, die de EU verondersteld wordt te garanderen, in hoeverre kan de kwestie van de boerka en de nikab in Europa volgens de Commissie vallen in het kader van het veiligheids- en het gelijkekansenbeleid? Is de Commissie van plan maatregelen op dit gebied te nemen, om ervoor te zorgen dat aan de eisen op het gebied van veiligheid en eerbiediging van de grondrechten van vrouwen in de EU wordt voldaan?
Het dragen van de boerka en de gezichtssluier kan, net als het dragen van andere religieuze symbolen, aanleiding geven tot een aantal complexe vraagstukken en situaties die afhankelijk van de omstandigheden zeer uiteenlopen. De lidstaten hebben in dit verband verschillende tradities en benaderingen.
Het dragen van religieuze symbolen dient deel uit te maken van de vrije uitoefening van een godsdienst en niet als beperking aan iemand te worden opgelegd. Schendingen van de rechten van vrouwen zijn onaanvaardbaar. Tegelijkertijd mag de kwestie van de religieuze symbolen niet worden gebruikt om religies te stigmatiseren en xenofobie aan te wakkeren. Ook is duidelijk dat de boerka noodzakelijke politie- of veiligheidscontroles niet kan voorkomen.
Als de kwestie van de gezichtssluier of de hoofddoek opkomt in het kader van het recht van de Unie, in het bijzonder de antidiscriminatierichtlijnen, vooral Richtlijn 2000/78/EG die discriminatie in werk en beroep op grond van godsdienst verbiedt, zal de Commissie niet aarzelen de noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de wet wordt geëerbiedigd.
De lidstaten dienen te waarborgen dat de grondrechten doeltreffend worden beschermd overeenkomstig het internationale, Europese en nationale recht.
Vraag nr. 41 van Frank Vanhecke (H-0207/10)
Betreft: Huisvesting in Vlaanderen
In de media circuleren berichten dat de Commissie momenteel vier klachten onderzoekt in verband met mogelijke overtredingen van Europees recht betreffende de toegankelijkheid tot huisvesting in Vlaanderen.
Twee klachten zouden betrekking hebben op het onderdeel 'Wonen in eigen streek' van het Vlaams Grond- en Pandendecreet. De twee andere klachten zouden gaan over het gemeentereglement van respectievelijk Zaventem en Vilvoorde.
Hoeveel klachten in verband met de toegankelijkheid tot huisvesting in Vlaanderen onderzoekt de Commissie momenteel? Kan de Commissie mij in het kort voor elk van die klachten de juridische redenering van de klagers schetsen? In welk stadium bevinden zich elk van de klachten? Wat zijn voor de afzonderlijke klachten de volgende stappen en stadia? Wanneer hoopt de Commissie voor elk van de klachten het onderzoek af te sluiten? Zijn inbreukprocedures tegen België volgens de Commissie mogelijk?
De Commissie onderzoekt momenteel verschillende zaken met betrekking tot vermeende inbreuken op het EU-recht door regels voor de toegankelijkheid tot huisvesting of sociale huisvesting die gelden in bepaalde delen van België. De Commissie is op deze zaken geattendeerd door individuele klachten, vragen van geachte afgevaardigden en berichtgeving in de media.
De zorgen van de Commissie houden strikt verband met situaties waarin het EU-recht op het spel staat doordat een EU-burger of EU-onderneming gebruik heeft gemaakt van een van de fundamentele vrijheden die worden gewaarborgd door het EU-Verdrag. Er bestaat geen EU-bevoegdheid ten aanzien van maatregelen die geen verband houden met situaties die onder het EU-recht vallen en waarvan alle relevante aspecten binnen de grenzen van één EU-land vallen, zoals die in verband met de toepassing van de regels die gelden voor in België gevestigde Belgische staatsburgers.
Twee van de vier zaken betreffen regelingen die zijn aangenomen door de gemeenteraden van Zaventem en Vilvoorde en die voorzien in een voorkeursbehandeling voor Nederlandssprekenden die stukken gemeentegrond willen kopen.
De Commissie zet deze zaken voort in het licht van mogelijke schending van het vrije verkeer van EU-burgers omdat de taalbeheersingseis EU-burgers uit andere EU-landen dan België of Nederland kan benadelen.
De Commissie kijkt ook of het op 15 mei 2009 gepubliceerde Decreet van 27 maart 2009 betreffende het Grond- en Pandenbeleid van de Vlaamse regionale regering in overeenstemming met het EU-recht is. Het decreet eist van mogelijke kopers van grond en/of huizen dat zij voldoende binding met de gemeente hebben. De Commissie onderzoekt of het decreet niet in strijd is met het EU-recht omdat het een eis introduceert die EU-burgers uit andere EU-landen dan België kan benadelen.
De Commissie neemt de genoemde gevallen van mogelijke schending van de grondrechten van in bepaalde delen van België gevestigde niet-Belgische EU-burgers zeer ernstig en is vastbesloten in die zaken vooruitgang te boeken.
Vraag nr. 42 van Czesław Adam Siekierski (H-0208/10)
Betreft: Situatie in de eurozone: het probleem van Griekenland
De problemen waarmee Griekenland de laatste tijd te kampen heeft, tonen aan welke de gevolgen zijn van een gebrek aan actie of van een lakse controle en een laks financieel toezicht in de eurozone. Voor de Europese eenheidsmunt is de huidige financiële en economische crisis de grootste uitdaging in haar geschiedenis. Deze crisis heeft de onregelmatigheden die reeds enige tijd werden verdoezeld, volledig aan het licht gebracht. Het stabiliteits- en groeipact, dat bedoeld is om de naleving van de convergentiecriteria te waarborgen, werd gekenmerkt door een bedenkelijke nalatigheid zowel door nationale instanties als door organen van de Unie. Het gebrek aan discipline en het ontbreken van passende sancties hebben de crisis van de eenheidsmunt veroorzaakt.
Kan de Commissie in het licht hiervan antwoorden op de volgende vragen: Is de Commissie van plan maatregelen te nemen om de strikte naleving van het stabiliteits- en groeipact in de eurozone te waarborgen, ten einde te voorkomen dat de huidige situatie zich in de toekomst opnieuw voordoet? Welke maatregelen denkt de Commissie precies te nemen?
Het stabiliteits- en groeipact is het geëigende kader om het hoofd te bieden aan de begrotingsproblemen die voortvloeien uit de financiële en economische crisis. Het vormt een zeer noodzakelijk anker voor het begrotingsbeleid in de huidige moeilijke fase van exit en risico’s voor staatsschulden. Toch heeft de Commissie geconcludeerd dat de preventieve arm moet worden versterkt en dat stimulansen met betrekking tot de correctieve arm tijdiger en krachtiger moeten worden gemaakt. Met dat doel heeft zij in haar mededeling over versterking van de coördinatie van het economisch beleid, gepresenteerd op 12 mei 2010, ook voorstellen gedaan voor het versterken van de naleving van het stabiliteits- en groeipact en een diepere coördinatie van het begrotingsbeleid.
Meer specifiek is de Commissie van plan de begrotingsbewaking en de beleidscoördinatie toekomstgerichter te maken. Met name in de eurozone lijkt een verder reikende benadering van de beoordeling van het begrotingsbeleid gerechtvaardigd, met inbegrip van een meer doordringende evaluatie van de zwakke punten in de nationale begrotingsplannen voordat ze worden goedgekeurd. Bovendien moeten binnenlandse begrotingskaders meer in overeenstemming worden gebracht met de prioriteiten van het EU-begrotingstoezicht, bijvoorbeeld doordat ze een afspiegeling zijn van meerjarige begrotingsprocedures. Wat betreft overheidsschuld en houdbaarheid wordt voorgesteld daaraan meer belang te hechten en met name het schuldcriterium van de buitensporigtekortprocedure doeltreffend uit te voeren. Teneinde de lidstaten de juiste stimulans te geven om hun budgettaire onevenwichtigheden aan te pakken, kan verder de werking van de buitensporigtekortprocedure worden verbeterd door de afzonderlijke procedures te versnellen, met name ten aanzien van lidstaten die herhaaldelijk inbreuk maken op het pact. Ten slotte moet meer aandacht worden besteed aan het gebruik van de verschillende fondsen uit de EU-begroting om een betere naleving van het pact te verwezenlijken.
Vraag nr. 43 van Nessa Childers (H-0210/10)
Betreft: Ryanair accepteert geen identiteitskaarten en rijbewijzen
Bij prijsvechter Ryanair is sprake van een groot aantal beleidsmaatregelen waarmee ik of mijn kiezers het niet eens kunnen zijn. Hoewel deze maatschappij heeft bewezen dat zij de afgelopen twee decennia tot een van de meest succesvolle Ierse ondernemingen behoort, heeft haar sobere aanpak ook tot negatieve ervaringen voor veel reizigers geleid.
Eén van de beleidsmaatregelen heeft bijzonder negatieve gevolgen gehad toen de dienst paspoorten in Dublin deze week tijdelijk gesloten was. Aangezien men bij deze dienst het werk had neergelegd, konden veel mensen geen nieuw paspoort krijgen en moesten zij met andere documenten reizen. Omdat Ryanair alleen paspoorten als geldig identiteitsbewijs accepteert en geen door de overheid afgegeven identiteitskaarten of rijbewijzen, konden veel mensen niet op reis gaan.
Is het wettelijk geoorloofd dat Ryanair op haar vluchten door de overheid afgegeven identiteitskaarten en rijbewijzen niet als geldig identiteitsbewijs accepteert? Kan Ryanair worden gedwongen om deze documenten te accepteren?
In artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is bepaald dat iedere EU-burger het recht heeft zich vrij te bewegen en te vestigen op het grondgebied van de lidstaten, behoudens de beperkingen en voorwaarden die in de Verdragen zijn vastgelegd en in de maatregelen die zijn genomen om daaraan uitvoering te geven. De respectieve beperkingen en voorwaarden zijn te vinden in Richtlijn 2004/38/EG(1).
Alle EU-burgers met een geldige nationale identiteitskaart of geldig paspoort hebben het recht om een lidstaat te verlaten en een andere lidstaat binnen te gaan op grond van de artikelen 4, lid 1, en 5, lid 1, van deze richtlijn. Rijbewijzen of andere identiteitsdocumenten dan een geldige nationale identiteitskaart zijn in beginsel geen aanvaardbare reisdocumenten.
De bovenstaande regels gelden voor de lidstaten en doen geen afbreuk aan het recht van luchtvaartmaatschappijen om regels betreffende aanvaarde reisdocumenten vast te stellen. Luchtvaartmaatschappijen zijn gerechtigd in een commercieel kader identiteitscontroles uit te voeren voor veiligheids- of identificatiedoeleinden. EU-burgers die aan zo’n controle worden onderworpen, hebben het recht hun identiteit aan te tonen door een geldige nationale identiteitskaart of geldig paspoort te overleggen.
Volgens de huidige reisvoorwaarden van Ryanair(2) is een geldige nationale identiteitskaart, uitgegeven door de overheid van een land in de Europese Economische Ruimte, een aanvaardbaar reisdocument waarmee de houder kan worden toegelaten tot een vlucht van Ryanair. In de voorwaarden worden rijbewijzen uitdrukkelijk uitgesloten als middel om de identiteit van reizigers aan te tonen.
Er is geen bepaling in het EU-recht op grond waarvan de commerciële vrijheid van luchtvaartmaatschappijen om andere reisdocumenten te accepteren dan een geldige nationale identiteitskaart of geldig paspoort kan worden beperkt.
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, PB L 158 van 30.4.2004.
Betreft: Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties
In overeenstemming met de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (97/C 209/03)(1) vormt de verkoop van onroerend goed geen staatssteun als het plaatsvindt via een open en onvoorwaardelijke biedprocedure die voldoende openbaar is gemaakt. Via de openbaarmaking van het aanbod in ten minste de nationale en soms de internationale pers wordt de openheid van de biedprocedure gegarandeerd. De kosten van het publiceren van de bekendmakingen en tevens de verplichting om ze meermaals te publiceren vormt een relatief zware belasting voor de plaatselijke overheden. Zou de Commissie in verband met het feit dat de mededeling 13 jaar geleden is gepubliceerd toen de toegang tot internet nog zeer beperkt was, antwoord kunnen geven op de volgende vragen:
Zou de Commissie kunnen overwegen om de verplichting tot bekendmaking in de pers, die zwaar weegt op de begrotingen van de plaatselijke overheden, geheel of gedeeltelijk te schrappen?
Zou de Commissie kunnen overwegen om de termijn die is vastgesteld voor de publicatie van het aanbod van onroerend goed waarvan de verkoopprijs hoger is dan 100.000 EUR, te verkorten?
De in 1997 gepubliceerde Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties(2) was bedoeld om de lidstaten duidelijke richtsnoeren te geven over de procedures die in het algemeen staatssteun bij de verkoop van gronden en gebouwen uitsluiten.
Deze mededeling heeft bijgedragen tot vereenvoudiging van de taken van nationale besturen en tot een vermindering van het aantal aangiften.
In de mededeling worden twee concrete mogelijkheden voor uitsluiting van steun aangegeven: verkoop via een onvoorwaardelijke biedprocedure of verkoop zonder onvoorwaardelijke biedprocedure maar op basis van taxatie door een onafhankelijk deskundige.
Alleen ten aanzien van de eerste optie, verkoop via een onvoorwaardelijke biedprocedure, vereist de Commissie een aantal procedurele voorzorgen. Deze eisen zijn echter zodanig geformuleerd dat de lidstaten er normaal gesproken aan kunnen voldoen zonder hun binnenlandse procedures te wijzigen.
Eén belangrijke eis is (naast andere elementen) dat het aanbod voldoende openbaar wordt gemaakt.
Volgens de mededeling is een aanbod “‘voldoende openbaar gemaakt’ wanneer daarvan gedurende een redelijk lange periode (twee maanden of langer) herhaaldelijk bekendheid is gegeven in de nationale pers, in onroerend goed- of andere daartoe geschikte bladen, en in makelaarskantoren die een breed gamma van potentiële kopers bereiken, zodat het aanbod onder de aandacht van alle potentiële kopers kan worden gebracht”.
De Commissie is het met de geachte afgevaardigde eens dat nieuwe technologieën, zoals het internet, hebben bijgedragen aan vereenvoudiging van de communicatie. Desalniettemin blijft communicatie via de pers een beproefd en essentieel element van de procedures voor overheidsopdrachten, waaraan eenvoudig kan worden voldaan. Dit neemt niet weg dat publicaties op het internet kunnen worden gebruikt als aanvullend informatiemiddel.
Wat betreft de periode van bekendmaking lijkt een minimum van twee maanden nog altijd een toereikende periode, ook voor transacties onder 100 000 euro.
De Commissie zal zeker rekening houden met de opmerkingen van de geachte afgevaardigde bij de herziening van de mededeling in kwestie. De Commissie bevindt zich echter niet in de positie om een specifiek tijdschema te verschaffen.
Betreft: Τοekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het platteland
Gelet op de ontwikkeling in de landbouw naar grote landbouwarealen en de ondersteuning die door de Europese Unie aan die ontwikkeling wordt gegeven, en gelet op de mondialisering en de economische crisis die laat zien hoe een plaatselijk probleem tot crisis over de gehele planeet kan leiden, luidt de vraag of wij niet de kleine familiebedrijven moeten ondersteunen, vanwege behoud van biodiversiteit en ontwikkeling van organische producten, herstel en behoud van de flora in geval van ziekten, en de zelfvoorziening van de staten?
Kan de Commissie voorts aangeven, welke gevolgen de huidige economische crisis voor de landbouw in de lidstaten zal hebben, met name voor de kleine telers , en hoe zij denkt te handelen?
Wat betreft de ontwikkeling van de landbouw in berggebieden wordt in het werkdocument ‘Peak Performance: New insights into mountain farming in the EU’ van de Commissie geconcludeerd dat de situatie in de bergen van lidstaat tot lidstaat sterk uiteenloopt en dat zelfs binnen één lidstaat verschillen in omstandigheden kunnen bestaan. Wat ondersteuning betreft biedt het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling momenteel verschillende maatregelen aan voor berggebieden en hun uitlopers. De omvangrijkste steun bestaat uit betalingen aan boeren in gebieden met natuurlijke belemmeringen en is gericht op instandhouding van duurzame landbouw ter plaatse om buitengebruikstelling van de grond te vermijden. Naast deze regeling kan in dergelijke gebieden intensievere steun worden geboden bij investeringen in land- of bosbouw. Ook zijn diverse andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling beschikbaar die zich richten op verbetering van het concurrentievermogen en/of de kwaliteit van het bestaan.
Wat betreft de bijstand aan kleine boeren voorziet het bestaande pakket voor plattelandsontwikkeling in ondersteuning van investeringen in landbouw, verwerking, bosbouw en diversificatie, maar het kan evenzeer de oprichting van micro-ondernemingen en plattelandstoerisme steunen. In de nieuwe lidstaten voorziet de verordening betreffende plattelandsontwikkeling in specifieke bijstand voor semizelfvoorzieningsbedrijven. Deze overgangsmaatregel is gericht op boerderijen met de capaciteit en de intentie om te herstructureren.
Wat de economische crisis betreft heeft de Commissie geen gegevens over de gevolgen ervan voor kleine boeren. Teneinde te reageren op de economische crisis, de zuivelcrisis en de klimaatverandering hebben de lidstaten echter aanvullende middelen geprogrammeerd ter waarde van ongeveer 5 miljard euro die afkomstig zijn uit de check-up van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het Europees economisch herstelplan, dat nu beschikbaar is voor investeringen in landbouw, milieu en breedband in plattelandsgebieden.
Ten slotte vestigt de Commissie de aandacht van de geachte afgevaardigde op het feit dat de Commissie en de lidstaten de plattelandsontwikkeling in gezamenlijk beheer uitvoeren. De besteding van de fondsen is een verantwoordelijkheid van de lidstaten.
Vraag nr. 47 van Justas Vincas Paleckis (H-0216/10)
Betreft: Bedrijfsefficiëntie in de nieuwe lidstaten
De landen die in de loop van de 21ste eeuw zijn toegetreden tot de EU, hebben sinds 2004 kunnen rekenen op aanzienlijke financiële injecties. Litouwen ontvangt bijvoorbeeld jaarlijks 4 miljard tot 5 miljard LTL uit de structuurfondsen om te helpen bij de ontwikkeling van de sociaaleconomische infrastructuur, menselijke hulpbronnen, productie, plattelandsontwikkeling en visserij, en administratieve capaciteiten. Ondanks deze grootschalige steun, is de handel in vele lidstaten momenteel aan het stagneren, worden bedrijven gesloten en ligt de werkloosheidsgraad bijgevolg zeer hoog.
Hoe evalueert de Commissie de resultaten van deze financiële steun? Wat denkt de Commissie van de kwaliteit, de efficiëntie en de productiviteit van de bedrijfswereld in de nieuwe lidstaten?
De Commissie erkent dat de economische situatie in Litouwen moeilijk is. Werkloosheid en bedrijfssluitingen zijn ons een grote zorg en precies daarom bestaat het Europese cohesiebeleid en is het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds opgericht. De Commissie herinnert er ook aan dat de economische en financiële crisis heeft geleid tot een afname van de economische activiteiten in alle Europese landen, niet slechts in de nieuwe lidstaten.
Toch gelooft de Commissie stellig dat haar steun aan het bedrijfsleven effectief is. Sterker nog, uit haar beoordeling achteraf over de periode 2000-2006 blijkt dat als gevolg van zulke steun in Europa 1 miljoen banen zijn gecreëerd. Bovendien zal de Commissie binnenkort de laatste resultaten publiceren van de beoordeling achteraf van de steun aan ondernemingen, die laten zien dat onze subsidies hebben geleid tot aanzienlijk meer investeringen, productie en productiviteit.
Wat betreft ons oordeel over de kwaliteit en productiviteit in de nieuwe lidstaten blijkt uit ons zesde voortgangsverslag over economische en sociale cohesie dat in de meeste van deze landen (waaronder Litouwen) sprake is van menselijk kapitaal van hoge kwaliteit – de lage productiviteit is geheel te wijten aan gebrek aan kapitaal en infrastructuur.
In het kader van het cohesiebeleid wordt in de periode 2007-13 in Litouwen zo’n 1,5 miljard euro besteed aan ondernemerschap, innovatie en ICT. De Commissie is ervan overtuigd dat we een verandering teweeg kunnen brengen met langetermijninvesteringen in innovatie, ondernemingen en economie.
Vraag nr. 48 van Iva Zanicchi (H-0217/10)
Betreft: Wijziging regelgeving i.v.m. nieuwe Europese Dienst voor extern optreden
Door de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden zal er een reorganisatie plaatsvinden waarbij diverse instanties betrokken zijn. Hoewel een en ander nog niet duidelijk omlijnd is, zal er zeker een herverdeling van bevoegdheden en planningstaken plaatsvinden, zowel in geografisch opzicht als naar werkterrein.
Ook de regelgeving voor de programmering van de middelen, met name met betrekking tot de ontwikkelingssamenwerking, zal moeten worden aangepast aan de nieuwe taakverdeling. In dat verband is het wenselijk dat er meer zicht komt op de manier waarop deze veranderingen zullen worden doorgevoerd.
Zal er een nieuwe regelgeving tot stand worden gebracht? Of wordt de bestaande regelgeving aangepast?
De hoge vertegenwoordiger, tevens vicevoorzitter van de Commissie, heeft eind maart 2010 een voorstel gedaan voor een besluit van de Raad tot oprichting van de Europese dienst voor extern optreden(1) (EEAS). Op 26 april bereikte de Raad algemene overeenstemming over de tekst, die nu in behandeling is bij het Europees Parlement. In dit verband hebben de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, de vicevoorzitter van de Commissie belast met interinstitutionele betrekkingen en administratie, de Spaanse minister van Buitenlandse Zaken Moratinos en de leden Brok, Verhofstadt en Gualtieri van het Europees Parlement op 11 mei een vierpartijenvergadering gehouden. Iedereen werkt hard om te zorgen voor een tijdige overeenkomst tussen de drie instellingen, zodat de nieuwe dienst er zo snel mogelijk kan zijn.
Ontwikkelingssamenwerking is een centraal punt in het externe optreden van de EU. Het is onderdeel van wat de EU onderscheidt op het internationale toneel, waar zij een prominent wereldspeler is. Haar samenwerkingsprogramma’s zijn een belangrijk instrument in haar bilaterale en regionale betrekkingen.
Dit blijft het geval in de nieuwe context van Lissabon. De uitdaging is om het beleid en de samenwerking nog doeltreffender te maken en ervoor te zorgen dat ze volledig deel uitmaken van een gecoördineerde en geïntegreerde aanpak van verschillende landen en regio’s in de wereld.
Het ontwerpbesluit bevat specifieke regels voor de taakverdeling met betrekking tot de programmering van de externe hulp van de EU: overeenkomstig zijn verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de externe betrekkingen zal de EEAS bijdragen aan de programmering van alle geografische instrumenten (behalve het instrument voor pretoetredingssteun). De EEAS wordt met name verantwoordelijk voor de voorbereiding van de besluiten over strategische, meerjarige stappen in de programmeringscyclus: toedelingen aan landen, strategiedocumenten voor landen/regio’s, nationale/regionale indicatieve programma’s.
Deze ontwerpen voor Raadsbesluiten worden opgesteld onder toezicht en begeleiding van de commissarissen voor ontwikkeling en nabuurschapsbeleid, en zullen gezamenlijk worden voorgesteld door de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de verantwoordelijke commissarissen.
De Commissie blijft verantwoordelijk voor de overige stadia van de cyclus en de tenuitvoerlegging, geheel in overeenstemming met haar financiële verantwoordelijkheden uit hoofde van het Verdrag. Thematische programma’s zullen door de Commissie worden voorbereid onder verantwoordelijkheid van de commissaris voor ontwikkeling.
De thematische programma’s, met uitzondering van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten, alsmede het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid, zullen worden voorbereid door de aangewezen dienst van de Commissie onder leiding van de commissaris voor ontwikkeling en aan het college worden gepresenteerd in overleg met de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en andere relevante leden van de Commissie.
Eén belangrijke verandering als gevolg van het voorstel voor de EEAS is dat anders dan voorheen de programmering van de samenwerking uit hoofde van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (met Azië en Latijns-Amerika) onder toezicht zal staan van de commissaris voor ontwikkeling. Zo wordt het juiste ontwikkelingsprofiel gegarandeerd voor alle landenprogramma’s, ongeacht of ze betrekking hebben op bijvoorbeeld Benin, Bangladesh of Bolivia.
De wetteksten van de samenwerkingsinstrumenten zullen door de commissaris voor ontwikkeling en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter gezamenlijk worden ingediend voor besluitvorming door de Commissie.
Deze doeltreffende werkverdeling maakt blijvende ontwikkelingssamenwerking aan de partners van de EU door ’s werelds grootste donor mogelijk, alsmede een maximaal rendement van ons ontwikkelingsbeleid.
Betreft: Discriminatie van Poolse burgers door de Duitse kinder- en jeugdbescherming (Jugendamt)
De Commissie heeft reeds meermaals bevestigd dat zij op de hoogte is van problemen in verband met het optreden van de Duitse kinder- en jeugdbescherming (Jugendamt) in grensoverschrijdende zaken.
De Commissie streeft ernaar de rechten van het kind tegen elke vorm van discriminatie en ongelijke behandeling te waarborgen; welke maatregelen heeft zij ter zake reeds genomen?
Hoe denkt de Commissie de uitwisseling van ervaringen tussen Duitse en Poolse rechters te steunen om de werking van de rechtbanken te verbeteren, overeenkomstig de verklaring van toenmalig commissaris Jacques Barrot in zijn antwoord van 15 december 2008 op schriftelijke vraag (E-5951/08)?
Deelt de Commissie de mening dat de verplichting om bij het bezoek van een Poolse ouder Duits te spreken schadelijk kan zijn voor de psychische gesteldheid van het kind, de rechten en vrijheden van dit kind belemmert en een vorm van discriminatie is op grond van taal?
De Commissie verzekert de geachte afgevaardigde dat de bescherming van de rechten van het kind een prioriteit van haar werkzaamheden is. De Commissie verplicht zich kinderen te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en ongelijke behandeling overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties.
De Europese Unie is zich bewust van de problemen die kunnen bestaan in grensoverschrijdende situaties en stelt zich, om het leven van Europese burgers te vergemakkelijken, in familierechtelijke zaken ten doel gemeenschappelijke regels vast te stellen binnen de Europese justitiële ruimte. Verordening (EG) nr. 2201/2003(1) stelt gemeenschappelijke regels vast ten aanzien van de bevoegdheid van gerechtshoven in huwelijkszaken en zaken die de ouderlijke verantwoordelijkheid betreffen, en waarborgt dat rechterlijke uitspraken in familiezaken worden erkend en gehandhaafd in de overige lidstaten.
Verordening (EG) nr. 2201/2003 bevat een speciaal mechanisme met betrekking tot het omgangsrecht door te bepalen dat een in een lidstaat afgegeven rechterlijk bevel automatisch wordt erkend en onmiddellijk uitvoerbaar is in de overige lidstaten teneinde te verzekeren dat kinderen de betrekkingen met hun beide ouders kunnen handhaven na het uiteengaan van het ouderpaar, in het bijzonder wanneer die ouders in verschillende lidstaten wonen. De uitvoeringsprocedure is echter onderhevig aan het recht van de uitvoerende lidstaat. Gerechtshoven in de uitvoerende lidstaat kunnen ook praktische afspraken maken voor de uitoefening van het omgangsrecht.
De door de geachte afgevaardigde gereleveerde problemen hebben betrekking op de uitvoering van het omgangsrecht en betreffen derhalve de toepassing van nationaal recht door nationale autoriteiten.
Binnen haar bevoegdheid spant de Commissie zich in het kader van Verordening (EG) nr. 2201/2003 in voor het waarborgen van de best mogelijke toepassing van deze verordening. Volgens artikel 58 van de verordening moeten de centrale autoriteiten die in elke lidstaat verantwoordelijk zijn voor haar uitvoering, regelmatig vergaderen. De meest recente vergadering van centrale autoriteiten heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010. Bij die gelegenheid zijn ook bilaterale vergaderingen tussen centrale autoriteiten belegd om aanhangige zaken te behandelen. Dit initiatief werd door de deelnemers als een succes beschouwd en zal waarschijnlijk bij toekomstige vergaderingen worden herhaald. De Commissie verwelkomt ook alle initiatieven van lidstaten die gedachtewisselingen en samenwerking tussen lidstaten op dit gebied zouden kunnen bevorderen.
De Commissie heeft al eerder onderzoek gedaan naar de kwestie van de vermeende discriminatie van niet-Duitse ouders die door de Duitse autoriteiten verplicht worden met hun kinderen uitsluitend in het Duits te communiceren tijdens bepaalde bijeenkomsten onder auspiciën van het Jugendamt.
De Duitse autoriteiten hebben hun schriftelijke commentaar op deze gevallen niet alleen doen toekomen aan de Commissie, maar ook aan de Commissie verzoekschriften(2). Volgens dit commentaar is voor de Duitse autoriteiten het belang van het kind bij elk optreden jegens kinderen de primaire overweging. Volgens de Duitse autoriteiten is het mogelijk dat het bezoekrecht onder toezicht wordt uitgeoefend om een kind te beschermen tegen het risico van ontvoering, negatieve invloeden, enz. In deze gevallen kan bij uitzondering het uitsluitende gebruik van de Duitse taal worden opgelegd indien anders de extra kosten voor de Duitse administratie buitensporig zouden zijn. Ook een totaal verbod van contacten met een ouder kan worden overwogen als dat in het belang van het kind wordt geacht.
Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, PB L 338 van 23.12.2003.
Betreft: Eerbiediging van de rechten van vrouwen en religieuze minderheden in Pakistan
Christenen uit Pakistan hebben in Europa gedemonstreerd tegen de vervolging van vrouwen en minderheden in hun land. Welke maatregelen neemt de Commissie om de rechten van vrouwen en religieuze minderheden in Pakistan te waarborgen?
De EU volgt de situatie met betrekking tot de rechten van vrouwen en religieuze minderheden in Pakistan nauwgezet.
De EU heeft haar politieke dialoog met Pakistan consequent aangegrepen om mensenrechtenkwesties ter sprake te brengen en ook is er een aantal diplomatieke demarches geweest. Dit is vanaf 2007 aangevuld met de dialoog over mensenrechten op grond van de samenwerkingsovereenkomst met Pakistan, die voorziet in een regelmatige en tweezijdige dialoog over goed bestuur en mensenrechten. De EU heeft daarin geëist dat de rechten van vrouwen en minderheden worden geëerbiedigd.
Er is het een en ander bereikt op weg naar institutionele vooruitgang op het gebied van de mensenrechten in Pakistan, met name de oprichting van een ministerie voor mensenrechten, een ministerie voor minderheden en stappen om tot de vorming van een onafhankelijke nationale mensenrechtencommissie te komen. De invoering van quota voor vrouwen in de federale en provinciale parlementen heeft sinds 2002 bijgedragen tot verbetering van de participatie van vrouwen in de democratische instellingen van Pakistan.
Maar Pakistan zal verder moeten voortbouwen op deze inspanningen om vrouwen en religieuze minderheden beter te integreren in de sociale, economische en politieke structuren. Verschillende wetten die discriminerend zijn voor vrouwen bestaan nog steeds, wat in strijd is met de garanties in de Pakistaanse grondwet en de toegang van vrouwen tot gerechtigheid in Pakistan beperkt.
De aanhoudende toepassing van de wetten op godslastering is herhaaldelijk door de EU aan de kaak gesteld bij de Pakistaanse regering in het kader van de mensenrechtendialoog. Hoewel – in absolute aantallen – de meeste op grond van deze wetten in staat van beschuldiging gestelde verdachten moslims zijn, zijn de wetten op godslastering vaak ingezet tegen religieuze minderheden en zijn valse beschuldigingen gebruikt als middel om particuliere vetes te beslechten of persoonlijk gewin te behalen.
De laatste vergadering van de Gemengde Commissie van Pakistan en de EU heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010, op 24 maart voorafgegaan door een subgroep over bestuur, mensenrechten en migratie. De situatie van vrouwen en religieuze minderheden in Pakistan is bij die gelegenheid aan de orde gesteld. De EU is ook van plan deze kwesties te berde te brengen tijdens de komende Top met Pakistan op 4 juni 2010.
Wat financiering betreft verstrekt de EU kleine subsidies aan lokale ngo’s die in Pakistan actief zijn op het gebied van mensenrechten en democratisering, in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR).
In dit verband zijn middelen aangewend voor de financiering van projecten over kwesties als geweld tegen vrouwen en kinderen, toegang tot gerechtigheid, versterking van de rol van vrouwen in de politiek, bevordering van de rechten van werknemers, de rol van de media in het democratiseringsproces, mensenhandel, seksuele intimidatie op het werk, hervorming van het jeugdrecht, rechten van minderheden, uitbanning van marteling en nazorg voor slachtoffers ervan, bewustmaking van maatschappelijke groeperingen op het gebied van mensenrechten en capaciteitsopbouw bij ngo’s op dat terrein.
Vraag nr. 51 van Laima Liucija Andrikienė (H-0226/10)
Betreft: Financiering van de zogenaamde "Aid-for-Trade"-programma's
In 2005 heeft de EU beloofd 2 miljard euro ter beschikking te zullen stellen voor zogenaamde "Aid-for-Trade"-programma's. Als rapporteur van de Commissie internationale handel en opsteller van het verslag over "voortgang in de richting van de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling: tussentijdse evaluatie in het kader van de voorbereiding van de VN-vergadering op hoog niveau in september 2010" zou ik van de Commissie willen vernemen of de doelstellingen zijn gehaald en welke begrotingsposten zijn gebruikt voor het financieren van de genoemde programma's.
Kan de Commissie mij daarnaast meedelen welke algemene middelen worden gebruikt voor het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling? Wat is de procedure voor het mobiliseren van de financiële middelen voor diegenen die deze het meest nodig hebben? Kan de Commissie voorbeelden geven van projecten die zijn uitgevoerd voor het vergroten van de handelscapaciteit van ontwikkelingslanden?
De handel kan een krachtig middel zijn om de levensomstandigheden van de armen te verbeteren. Via verhoging van werkgelegenheid en lonen en meer belastinginkomsten en hogere sociale uitgaven van de overheid kan de handel bijdragen aan het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Daarom hebben de EU en haar lidstaten toegezegd hun hulp voor handel uit te breiden.
Op 15 oktober 2007 hebben de EU en haar lidstaten de EU-strategie ‘hulp voor handel’ goedgekeurd. Als gezamenlijk initiatief van de EU en de EU-lidstaten is deze strategie gericht op ondersteuning van alle ontwikkelingslanden, in het bijzonder de minst ontwikkelde landen, bij een betere integratie in het op regels gebaseerde wereldhandelssysteem en het doeltreffender gebruiken van de handel in de strijd tegen de armoede.
De Commissie heeft de uitvoering van de strategie sinds de goedkeuring gevolgd en onlangs haar derde waarnemingsverslag gepubliceerd over de vooruitgang van de EU en de EU-lidstaten op dit gebied, met een analyse van de hulp voor handel in 2008. Hieruit blijkt dat de gemeenschappelijke inspanningen van de EU en haar lidstaten op het gebied van hulp voor handel nu vrucht beginnen te dragen, zowel in termen van meer beleidsactiviteiten van de EU en de lidstaten als van toegenomen hulpstromen naar ontwikkelingslanden.
In 2005 hebben de EU en haar lidstaten de toezegging gedaan om hun handelsgerelateerde bijstand – een onderdeel van de totale hulp voor handel – te verhogen tot 2 miljard euro in 2010. Uit het verslag van dit jaar blijkt dat ze dit doel al gehaald hebben.
De meest substantiële stijgingen zijn gemeld in de hulp voor handel in bredere zin – inclusief vervoer en energie, productieve sectoren en handelsgerelateerde aanpassing. Het verslag van vorig jaar liet zien dat de totale hulp voor handel van de EU en de lidstaten in 2007 7 miljard euro bedroeg. De nieuwe cijfers wijzen op belangrijke verdere stijgingen in 2008, zowel van de EU als van de lidstaten, tot in totaal 10,4 miljard euro. De Europese Unie is derhalve de grootste aanbieder van hulp voor handel ter wereld gebleven.
De hulp voor handel van de EU wordt gefinancierd uit nationale, regionale en intra-ACS-enveloppen van het Europees Ontwikkelingsfonds, en uit de EU-begroting. Behalve een klein begrotingsonderdeel voor multilaterale hulp-voor-handelactiviteiten en enkele specifieke bronnen die zijn gereserveerd voor suiker- en bananengerelateerde aanpassingssteun, worden middelen over het algemeen niet vanaf het begin toegewezen aan hulp voor handel, maar aan deze sectoren toebedeeld in samenwerking met partnerlanden volgens normale programmeringsprocedures. Het complete Engelstalige waarnemingsverslag 2010 over hulp voor handel is te vinden op http://ec.europa.eu/development/icenter/repository/SEC_2010_0419_COM_2010_0159_EN.PDF" \o "blocked::http://ec.europa.eu/development/icenter/repository/SEC_2010_0419_COM_2010_0159_EN.PDF"
De Commissie voert geen directe benchmarking uit op de fondsen die worden gebruikt voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen. De uitsplitsing per sector van onze steun aan de ontwikkelingssamenwerking is het resultaat van een gezamenlijke programmeringsinspanning, uitgevoerd met onze partnerlanden. Het resultaat weerspiegelt de prioriteiten van onze partners, alsmede de poging van de Commissie om de meerwaarde van haar ingrijpen te maximaliseren en de werkverdeling met de EU-lidstaten en andere donoren te verbeteren. Bovendien kunnen de resultaten ten opzichte van de millenniumdoelstellingen op verschillende manieren worden bereikt, met name door begrotingssteun, waarbij uitkeringen worden gekoppeld aan prestatie-indicatoren in de sectoren van de millenniumdoelstellingen (onderwijs, gezondheidszorg, maar ook, meer in het algemeen, armoedebestrijding). De millenniumdoelstellingen kunnen ook worden beïnvloed door investeringen in andere sectoren (water en riolering, plattelandsontwikkeling, bestuur…) en de Commissie besteedt ook daaraan krachtig aandacht.
Teneinde het bewustzijn bij onze partners en andere donoren te vergroten en de millenniumdoelstellingen sneller naderbij te brengen, heeft de Commissie op 21 april 2010 een actieplan voor de millenniumdoelstellingen goedgekeurd, dat voorbeelden bevat van door de EU gefinancierde projecten. Het is te vinden op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/10/145&format=HTML&aged=0&language=EN&guiLanguage=fr .
Vraag nr. 52 van Georgios Toussas (H-0227/10)
Betreft: Opheffing van "cabotageregels": de gevolgen voor werknemers, de scheepvaart en het toerisme
De tenuitvoerlegging van Richtlijn (EEG) nr. 3577/92(1) houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer, waarmee de "cabotageregels" in het kader van de volledige marktliberalisering werden afgeschaft, heeft pijnlijke gevolgen voor werknemers in de scheepvaart en kleine en middelgrote toeristische ondernemingen in Griekenland. Het door de EU en de regeringen van de partijen PASOK en ND gebruikte argument dat de vrije concurrentie de werknemers tot voordeel zou strekken, is misleidend gebleken. Reders hebben de ticketprijzen en tarieven aanzienlijk verhoogd, terwijl de overheidssubsidies die zij gedurende de periode 2003-2010 ontvingen, vertienvoudigden. De grote consortia van de sector hebben duizenden zeelieden ontslagen en hen vervangen door buitenlanders die niet over vastgelegde arbeidsrechten of een CAO beschikken. Inmiddels hebben de regering van PASOK en de EU aangekondigd de cabotageregels voor alle cruiseschepen af te schaffen, wat nog pijnlijkere gevolgen voor de werknemers met zich meebrengt. Een tekenend geval is het cruiseschip "ZENITH", dat vaart onder Maltese vlag en 613 onverzekerde zeelieden in dienst heeft uit 27 verschillende, hoofdzakelijk derde landen, zonder salaris- en arbeidsrechten of CAO, terwijl duizenden werknemers in Griekenland en andere lidstaten van de EU werkloos zijn.
Erkent de Commissie dat de opheffing van cabotageregels voor de cruisevaart de winsten van de consortia in deze sector zal vergroten, doch niet in het voordeel is van de werknemers?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen geregelde veerdiensten naar eilanden en cruises. Op grond van de verordening betreffende cabotage in het zeevervoer mogen lidstaten eisen dat schepen die geregelde passagiersdiensten naar eilanden verzorgen een EU-bemanning hebben, wat het geval is in Griekenland. Zeelieden die geen EU-burger zijn, worden dus niet in dienst genomen door exploitanten van veerdiensten en de zorgen van de geachte afgevaardigde lijken in dit opzicht ongegrond.
In het geval van cruises kan een overgang van Griekse naar niet-EU-bemanningen hebben plaatsgevonden, maar daar is het totale aantal bemanningsleden veel kleiner dan op veerboten.
Wat de verwijzing naar het onder Maltese vlag varende schip Zenith betreft, is de verschafte informatie niet toereikend om te beoordelen of er wel of niet sprake is van inbreuk op EU-regels. De geachte afgevaardigde is wellicht bereid om meer gedetailleerde informatie te verstrekken in een formele klacht bij de Commissie.
Vraag nr. 53 van Pat the Cope Gallagher (H-0228/10)
Betreft: Financiële steun EU voor sport
Welke nieuwe financiële steunmaatregelen voor sportinitiatieven in de lidstaten gaat de Commissie ontwikkelen nu het Verdrag van Lissabon is aangenomen?
Na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de EU een nieuwe bevoegdheid verleent om sportactiviteiten van de lidstaten te steunen, is de Commissie van plan in de loop van dit jaar nieuwe initiatieven voor te stellen die hoogstwaarschijnlijk de vorm zullen aannemen van een politieke mededeling waarin het kader voor samenwerking op EU-niveau op het gebied van sport wordt uiteengezet en stimuleringsmaatregelen worden voorgesteld ter ondersteuning daarvan.
Met dat doel zijn al gesprekken met belanghebbenden gestart, die de komende maanden zullen worden geïntensiveerd. Na deze raadplegende fase en aan het eind van de huidige driejarige periode van voorbereidende acties (2009-2011) zal de Commissie in staat zijn nieuwe stimuleringsmaatregelen voor te stellen die kunnen ingaan in 2012. Deze nieuwe maatregelen moeten inspelen op de doelstellingen van het Verdrag maar tegelijkertijd de bevoegdheden van de lidstaten en de georganiseerde sport eerbiedigen. Zij dienen gericht te zijn op de ondersteuning van transnationale projecten die worden voorgesteld door publiekrechtelijke lichamen of maatschappelijke organisaties ter bevordering van netwerken en de uitwisseling van optimale praktijken op het terrein van de sport.
De aard van de uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd betekent dat gecoördineerde actie Europese meerwaarde verleent aan nationale initiatieven. De voorstellen van de Commissie zullen inspelen op de vraag naar specifieke maatregelen ter ondersteuning van die belanghebbenden, met name sportorganisaties, die niet tot de doelgroep van bestaande programma’s op Europees niveau behoren. De nieuwe stimuleringsmaatregelen zullen ook bevorderen dat de Unie haar doelstellingen op andere beleidsterreinen bereikt, zoals onderwijs, gezondheid en sociale integratie.
In de Commissievoorstellen zal rekening moeten worden gehouden met de bestaande manoeuvreerruimte binnen het huidige financiële kader van de EU, die zeer beperkt is. Voornoemde raadpleging moet het mogelijk maken dat de Commissie prioriteiten aanwijst op de gebieden die zouden kunnen profiteren van haar eerste stimuleringsmaatregelen.
Vraag nr. 54 van Lena Ek (H-0230/10)
Betreft: EU-maatregelen tegen hormoonontregelende chemische stoffen - veiliger alternatieven voor bisfenol A
In de hele wereld zijn detailhandelaren en fabrikanten van babyproducten bezig met de vervanging van de chemische stof bisfenol A, die wordt gebruikt voor de productie van plastic van polycarbonaat en bekend staat om zijn hormoonontregelende eigenschappen. Vermoed wordt dat deze stof vooral een rol speelt bij aandoeningen op het gebied van stofwisseling, vruchtbaarheid en neurale ontwikkeling. Polycarbonaat wordt als plastic op grote schaal gebruikt in blikjes voor levensmiddelen en dranken en in allerlei plasticproducten, zoals mobiele telefoons, computers en medische apparatuur.
Hoe wil de Commissie bedrijven in de EU aanmoedigen om het voortouw te nemen en veiliger alternatieven te gaan gebruiken en te ontwikkelen en daarmee ook het concurrentievermogen van de EU in stand te houden?
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) bestudeert op het ogenblik een onderzoek naar de ontwikkelingseffecten van bisfenol A en de nieuwste literatuur in het licht van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof. Eind mei 2010 zal EFSA de Europese Commissie een actueel overzicht geven van de veiligheid van bisfenol A in aanvulling op de bestaande adviezen.
Als het advies van EFSA beschikbaar is zal een besluit worden genomen over de volgende stappen in het kader van voornoemde wetgeving.
Het is onze prioriteit om veilige alternatieven te ontwikkelen voor de artikelen in de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1935/2004 en Richtlijn 2002/72/EG die voor kinderen de grootste bron van blootstelling aan bisfenol A vormen. In dit verband heeft de Commissie al contact gezocht met de kunststofindustrie om haar te verzoeken het gebruik van alternatieve kunststoffen als contactmaterialen ter vervanging van bisfenol A te overwegen.
De beperking van chemische stoffen in andere consumentenproducten dan materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen wordt geregeld in titel VIII en bijlage XVII van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH). Op het ogenblik bevat REACH geen beperkingen voor bisfenol A, omdat een uitgebreide risicobeoordeling, uitgevoerd in het kader van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen, die in 2003 op de website van het Europees Bureau voor chemische producten is gepubliceerd, en een in april 2008 gepubliceerde actualisering van die beoordeling tot de conclusie leidden dat er geen noodzaak bestond voor het invoeren van beperkingen(1). De resultaten van het thans door EFSA uitgevoerde onderzoek naar de veiligheid van bisfenol A kunnen meer gegevens opleveren ter overweging in het kader van de in REACH voorziene processen.
Over de bredere kwestie van stoffen die het functioneren van het endocrien systeem verstoren werkt de Commissie momenteel aan een grote studie, die in het najaar van 2011 moet zijn voltooid, waarin de nieuwste wetenschappelijke inzichten worden samengebracht. De bevindingen van deze studie zullen worden meegenomen in een herziening van het bestaande communautaire programma inzake hormoonontregelaars.
Verslagen beschikbaar op http://ecb.jrc.ec.europa.eu/esis/index.php?PGM=ora, EINECS-nummer 201-245-8.
Vraag nr. 55 van Silvana Koch-Mehrin (H-0239/10)
Betreft: Begrotingsevaluatie
De begrotingsevaluatie waartoe Raad en Parlement in 2006 opdracht hadden gegeven, is door de Commissie in 2007 ter hand genomen (SEC(2007)1188). Het door Parlement en Raad verstrekte mandaat hield in dat de Commissie alle aspecten van de EU-uitgaven, met inbegrip van het GLB, en van de middelen aan een breed opgezet onderzoek zou onderwerpen en daarover in 2008/2009 verslag zou uitbrengen om de basis te leggen voor een hernieuwde consensus over de richting van het uitgavenbeleid van de EU waarmee het hoofd kan worden geboden aan de uitdagingen van het komende decennium en daarna.
Het lijkt inmiddels onwaarschijnlijk dat deze begrotingsevaluatie wordt afgerond voordat het meerjarig financieel kader (MFK) in het eerste kwartaal van 2011 wordt gepresenteerd, omdat Commissievoorzitter Barroso eerst een akkoord wil bereiken over de Strategie 2020, die in juni 2010 op de agenda van de Europese Raad staat.
Het is van essentieel belang om duidelijkheid te krijgen over de rol van het Parlement ten aanzien van de Strategie 2020 in de context van de begrotingsevaluatie of andere benaderingen van een begrotingshervorming, voordat het volgende MFK wordt vastgesteld. Kan de Commissie bevestigen dat er, zoals eerder vastgesteld, in overeenstemming met het Verdrag een evaluatie van de begroting zal plaatsvinden waarbij het Parlement wordt betrokken?
Nu de nieuwe Commissie haar beleidsprioriteiten heeft gedefinieerd in de Europa 2020-strategie en in haar werkprogramma, kan worden bevestigd dat het document over de begrotingsevaluatie is voorzien in het derde kwartaal van 2010.
De Commissie heeft zeer vruchtbare debatten met het Parlement gevoerd over alle begrotingszaken en wenst deze diepgaande dialoog met het Parlement over de toekomstige richtsnoeren voor de Europese begroting voort te zetten.
Het is in deze fase van fundamenteel belang dat we tussen de instellingen en met de lidstaten consensus kunnen bereiken over de beste manier om politieke prioriteiten weer te geven in de Europese begroting. Dit houdt in dat we de gebieden moeten onderzoeken waarop de Europese meerwaarde het grootst is en keuzes moeten maken, vooral in deze tijd van zware economische en budgettaire moeilijkheden.
De voor 2010 voorziene begrotingsevaluatie zal als voorbereiding dienen voor de discussies over de toekomstige financiële vooruitzichten. En zij zal ook de gelegenheid bieden om de onderliggende beginselen voor de begrotingshervorming op langere termijn te presenteren.
Overigens is de Commissie ervan overtuigd dat de volledige betrokkenheid van het Parlement niet alleen noodzakelijk maar ook fundamenteel is voor het succes van deze exercitie.