De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de conclusies van de buitengewone Raad ECOFIN van 7 september.
Didier Reynders, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, tijdens de Raad Ecofin die zojuist in Brussel heeft plaatsgevonden, hebben wij vooruitgang weten te boeken op twee dossiers: wij hebben – in het kader van begrotingsconsolidatie en van de nieuwe procedures voor begrotingscontrole – ingestemd met de invoering van het Europees semester, en wij hebben tevens het akkoord bekrachtigd dat tijdens een trialoog tussen de Commissie, het Europees Parlement en, uiteraard, de Raad was bereikt over alle teksten met betrekking tot het financiële toezicht.
Daarnaast hebben wij de aanzet gegeven tot twee discussies, die aan het eind van deze maand tijdens de informele Raad Ecofin zullen worden voortgezet en waarmee wij het komende halfjaar verder hopen te komen. Deze discussies gaan enerzijds over de resolutiefondsen voor banken, of bankenheffing, en anderzijds over de heffing op financiële transacties.
Ik wil even kort ingaan op deze beide punten. Wat het Europees semester betreft, is dit een eerste stap die ons in staat stelt om vanaf 1 januari 2011 de nieuwe begrotingsprocedure in te voeren met de Commissie. Wij zullen de lidstaten verzoeken om in het voorjaar een aantal gegevens te overleggen met betrekking tot hun begroting, de parameters die gebruikt zijn voor het opstellen van de begroting en de grote lijnen – zonder al te zeer op de details in te gaan – voordat wij met deze procedure verdergaan. Wij hopen met name dat wij er een aantal nieuwe bepalingen aan zullen kunnen toevoegen. Ik denk hierbij aan bepalingen op het gebied van sancties. Het voorzitterschap zal deze aanpak om sancties toe te passen, waarvoor de Commissie het initiatief heeft genomen, in ieder geval stimuleren. Indien mogelijk zal daarbij een specifieke rol zijn weggelegd voor de commissaris die belast is met Economische en Monetaire Zaken.
Wat het toezicht betreft, wil ik nogmaals de rapporteurs en alle leden van het Europees Parlement bedanken die eraan hebben meegewerkt om overeenstemming te bereiken over de verschillende teksten. Mijn dank gaat tevens uit naar de Commissie, naar Michel Barnier en zijn teams, evenals naar de achtereenvolgende voorzitterschappen. Ik denk hierbij aan het Spaanse en het Zweedse voorzitterschap die aan het Belgische voorzitterschap voorafgingen. Wij beschikken nu over teksten waarmee wij, zoals gezegd vanaf 1 januari, nieuwe toezicht- en supervisiestructuren, evenals een Europees Comité voor systeemrisico's kunnen instellen. Deze aanpak zal ons in staat stellen om vorderingen te maken onder de juiste omstandigheden, met een nieuwe structuur voor het financiële systeem en het toezicht daarop.
Ik wil er wel even op wijzen dat dit niet het eindresultaat is, ook al zijn wij nu aan het einde van een lang proces gekomen. Het is eerder het begin van een nieuw soort Europese organisatie en, waarschijnlijk ook, het begin van uitvoerige debatten die zullen leiden tot de aanneming van verscheidene teksten, die commissaris Barnier de komende weken zal presenteren. Wij zullen ernaar streven om ons op dit gebied aan een strak tijdschema te houden.
Tot zover over de twee punten waarover formele besluiten zijn genomen door de Raad Ecofin. Zoals ik al zei, zijn er daarnaast discussies geweest over twee andere dossiers. De eerste over de resolutiefondsen voor banken, of de bankenheffing, en de tweede over de heffing op financiële transacties, waarbij het belangrijk is deze discussies goed van elkaar te scheiden.
Wat betreft de bankenheffing en de resolutiefondsen, denk ik dat het debat binnen de Raad Ecofin een aantal richtsnoeren heeft opgeleverd die de Commissie in staat zullen stellen om gedetailleerdere en concretere voorstellen te doen. Als wij op dit punt evenveel daadkracht aan de dag leggen als met het financieel toezicht, dan ben ik ervan overtuigd dat wij de komende maanden mechanismen zouden moeten kunnen instellen die daadwerkelijke coördinatie in Europa mogelijk zullen maken. Sommige landen hebben al een heffing op de bankensector ingevoerd, maar het is belangrijk om op een gecoördineerde manier vooruitgang te kunnen boeken. Ik geef toe dat er een paar kwesties overblijven die wij nog moeten behandelen. Wij zullen hier overigens aan het eind van deze maand opnieuw over spreken tijdens de informele Raad van de ministers van Financiën.
Wat de belastingheffing op financiële transacties betreft, is het debat veel levendiger. Op dit punt zijn wij minder ver in het zoeken naar consensus, maar dat is normaal. Het ging om een eerste inhoudelijk debat waarin wij concreet konden bekijken wat de mogelijkheden zijn om een dergelijke belastingheffing in te voeren, maar ook om dit binnen de Europese Unie te doen of om dit met andere partners te bespreken. Ook op deze kwestie zullen wij aan het eind van deze maand terugkomen bij de voorbereiding van de G20-bijeenkomsten, want voor de meeste deelnemers is het uiteraard belangrijk om dit te kunnen bespreken met onze partners, niet alleen aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, maar ook in de opkomende landen.
Afsluitend wil ik nog opmerken dat er op dit punt nog veel overtuigingskracht zal moeten worden aangewend, en vervolgens zullen er keuzen moeten worden gemaakt. Als er ooit een dergelijke heffing wordt ingevoerd, wat gebeurt er dan met de opbrengst? Sommigen willen deze aanwenden voor hun nationale begroting, anderen voor de financiering van de nodige maatregelen in de strijd tegen klimaatverandering, en weer anderen – in België hebben wij dit bijvoorbeeld gedaan – voor de financiering van ontwikkeling.
Mevrouw de Voorzitter, dit is wat ik u kan vertellen over de Raad die zojuist in Brussel heeft plaatsgevonden.
Michel Barnier, lid van de Commissie. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, na de heer Reynders wil ik op mijn beurt een paar opmerkingen maken over onze opstelling tijdens deze Raad Ecofin. Ik doe dit uit naam van mijn collega's, Olli Rehn en Algirdas Šemeta, die met mij aan deze werkzaamheden hebben bijgedragen.
Zoals de Belgische minister al zei, stond deze Raad in het teken van vier kwesties. Aangezien het Parlement op dit punt een zeer grote rol heeft gespeeld, wil ik – als u het goed vindt – beginnen met een belangrijk onderwerp dat ik als structureel beschouw en waaraan ik een groot deel van mijn energie heb besteed sinds u ons hiervoor in februari uw vertrouwen hebt geschonken, en dat is het toezicht.
Het toezicht is namelijk de hoeksteen, het kader waarbinnen wij – steen voor steen, week na week, product na product, markt na markt en speler na speler – lering kunnen trekken uit de crisis en een verantwoorde regelgeving en een effectief toezicht kunnen instellen, zodat aan het eind van de rit – en we zijn er nog niet – geen enkele speler, geen enkel product, geen enkele markt en geen enkel gebied nog aan een verantwoorde regelgeving en een effectief toezicht zal ontkomen.
Staat u mij toe dat ik in dit opzicht mijn hartelijke dank uitspreek – erop vertrouwend dat het Parlement over een paar weken op zijn beurt de uitkomst van de trialoog zal kunnen goedkeuren – aan uw rapporteurs, de heer García-Margallo y Marfil, de heer Skinner, de heer Sánchez Presedo, mevrouw Goulard, de heer Giegold, de heer Tremosa i Balcells en de heer Balz, alsmede aan de commissievoorzitter, mevrouw Bowles, die deze trialoog met veel vastberadenheid heeft geleid. Ik wil tevens opmerken dat de Belgische fungerend voorzitter, de heer Reynders, een heel persoonlijke en doortastende rol heeft gespeeld, waarbij hij overigens niet alleen kon vertrouwen op het werk van zijn team, maar ook op het werk dat al vóór hem was gedaan door het Spaanse en het Zweedse voorzitterschap.
Ik wil er eveneens op wijzen, dames en heren, dat de oorspronkelijke reden voor dit voorstel van de Commissie over het toezicht, gelegen was in het bijzonder intelligente werk van Jacques de Larosière, waaruit de eerste belangrijke les van deze crisis kon worden getrokken. Het resultaat is dat wij vanaf 1 januari over een aantal Europese organen kunnen beschikken. De Commissie zal hard aan het werk gaan – dat is immers haar taak – om de invoering van deze drie autoriteiten en het Europees Comité voor systeemrisico's voor te bereiden. Ik heb het gehad over Europese radarschermen en over controletorens. Deze zijn uiteraard nodig omdat, zoals wij weten, de helft van de banken in de helft van de Europese landen, die u vertegenwoordigt, zijn hoofdkantoor in andere landen heeft. Over het algemeen hebben wij dus te maken met financiële instellingen die een transnationaal karakter hebben en die derhalve een systeemdimensie en systeemrisico's met zich meebrengen.
Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om het voorzitterschap te bedanken. Ook wil ik het Parlement en uw rapporteurs hartelijk bedanken voor hun essentiële bijdrage aan het succes van deze "allereerste fase", zoals de heer Reynders zei. Nu begint het opbouwende werk.
U zult zien dat wij de komende weken invulling gaan geven aan dit kader. Zo zal ik volgende week al de regelgeving inzake derivaten en short selling presenteren, waarna iets later de regelgeving inzake rating-kantoren zal volgen.
Er zijn twee discussiepunten die eveneens de financiële sector betreffen en die verband houden met ideeën over heffingen en belasting. Het ene punt is al verder uitgewerkt dan het andere, en zoals het Belgische voorzitterschap al zei, vind ik dat we deze twee onderwerpen niet door elkaar moeten halen. Ze zijn namelijk verschillend, ook al zijn ze allebei gericht op financiering door de financiële sector.
Het eerste punt is dit idee van de resolutiefondsen. Het debat hierover is al van start gegaan in de Raad. Ik moet u zeggen, geachte afgevaardigden, dat deze debatten binnen de Raad zeer nuttig zijn, zoals ik gisteren nog heb geconstateerd, want dankzij de rondetafelgesprekken wordt het ons allemaal iets duidelijker. Ik heb dit debat onder het Spaanse voorzitterschap aangezwengeld, tijdens de informele Raad in Madrid, toen ik het voorstel opperde van een gereedschapskist om crises in de financiële en bankensector te voorkomen met behulp van twee simpele ideeën. Het eerste houdt in dat voorkomen altijd goedkoper is dan genezen – dat geldt voor het milieu, en dat geldt ook voor financiële crises –; en het tweede simpele idee is dat de belastingbetalers niet langer in het voorste gelid moeten staan, omdat de banken zelf voor de banken zouden moeten betalen.
Op basis van deze ideeën hebben wij dus de onderdelen gepresenteerd van een gereedschapskist, waarvan de resolutiefondsen deel uitmaken. Ik wil in dit verband ook graag wijzen op het bijzonder nuttige werk dat mevrouw Ferreira namens het Parlement heeft verricht. In oktober zal ik een mededeling presenteren, waarbij ik mij zal baseren op de overwegingen van het Parlement en van mevrouw Ferreira en op de reacties van de Raad. Waarom in oktober? Omdat wij dan ook vorderingen zullen hebben gemaakt in een belangrijk proces als dat van Bazel, met de kwalitatieve en kwantitatieve verplichtingen inzake kapitalisatie van het eigen vermogen.
U weet heel goed dat als wij het hebben over bankenheffing of over preventie bij banken, wij alle aspecten tezamen in ogenschouw moeten nemen. En wij moeten erop toezien dat deze maatregelen "gekalibreerd" worden, zoals ik dat heb genoemd, opdat ze effectief zijn en niemand eraan ontkomt. Het wordt geen business as usual, maar tegelijkertijd moeten wij de economie niet benadelen zonder te kijken naar het cumulatieve effect van al deze maatregelen.
Ik zal dus in oktober een mededeling presenteren over het voorkomen van toekomstige crises en de verantwoordelijkheid van de banken en het resolutiefonds, waarover de ideeën al redelijk gevorderd zijn, aangezien Duitsland dit onlangs in de praktijk heeft gebracht. Zweden had dit al eerder gedaan. Wij gaan proberen een gecoördineerd systeem op te zetten met een gemeenschappelijke basis, die slechte coördinatie, of zelfs concurrentie, en dubbele belastingheffing op bankinstellingen moet voorkomen.
Zoals de heer Reynders al zei, is er recentelijk een debat op gang gekomen dat veel lastiger is, namelijk het debat over een heffing op financiële transacties op mondiaal niveau. Dit debat is binnen de G20 begonnen. Niet iedereen was enthousiast. Velen van ons vinden dat het een terecht idee is en dat financiële transacties op een bescheiden, maar effectieve manier moeten kunnen bijdragen aan de financiering van een aantal belangrijke uitdagingen op mondiaal niveau, zodat de wereld rechtvaardiger wordt, en dus stabieler en veiliger. De wereld waarin wij leven kan alleen maar veiliger worden als hij rechtvaardiger is, hetgeen op dit moment niet het geval is.
Wij zijn ons terdege bewust van alle problemen – op milieu-, klimaat- en voedselgebied – en crises, waardoor de armste landen bovendien het hardst worden getroffen. Velen van ons vinden het een terecht idee, maar er is bij lange na nog geen overeenstemming over dit idee binnen de Raad, om het zachtjes uit te drukken. We moeten hier dus aan blijven werken. Mijn collega, Algirdas Šemeta, heeft een eerste informatieve nota opgesteld, en op basis van de werkzaamheden van de Raad zullen wij een nieuwe mededeling opstellen over een heffing op de financiële sector in het bijzonder. Deze mededeling is gepland voor oktober.
Ik zal niet herhalen wat de heer Reynders heeft gezegd over het stabiliteits- en convergentieprogramma, over de inspanningen van de Commissie en over de werkzaamheden van de task force. Ik noem alleen dit – in mijn ogen nuttige – idee van een Europees semester, waarmee wij de begrotingsanalyse van alle landen afzonderlijk in perspectief kunnen plaatsen terwijl zij hun soevereiniteit behouden, en dat ons een beeld – een Europees radarscherm wederom – geeft van de algemene richtsnoeren van de landen ten aanzien van hun economisch beleid. Wat dit onderwerp betreft, zal de Raad ook op basis van de documenten en rapporten van de Commissie werken.
Tijdens de lunch heeft de heer Reynders twee discussiepunten aangestipt die ik hier kort wil beschrijven. Het ene punt gaat mij en ons allen aan, en dat is het functioneren van de International Accounting Standards Board (IASB), het internationale orgaan dat aan de standaard voor jaarrekeningen werkt. Wij zouden bij dit orgaan een hervorming van het bestuur en meer transparantie willen zien. Daarnaast heb ik het voorzitterschap laten weten dat ik bereid ben om tijdens de informele Raad van september een rapport over trans-Atlantische regulering te presenteren dat van belang zal zijn voor het Parlement.
Wij staan niet alleen binnen de G20, zelfs niet alleen onder Amerikanen en Europeanen, maar het is uitermate belangrijk dat wij erop toezien dat de maatregelen die onder leiding van president Obama door het Amerikaanse congres worden genomen en de maatregelen die door Europa worden genomen op het gebied van toezicht en regulering, gelijk lopen.
Ik ben bezig met het opstellen van een soort vergelijkend overzicht van wat er op dit moment in de Verenigde Staten gebeurt en wat wij in Europa doen, om dit parallellisme te waarborgen. Het gaat erom dat wij dezelfde doelstellingen bereiken, zonder dat wij daarvoor per se dezelfde methoden of maatregelen gebruiken. Ik denk dat dit een nuttig instrument zal zijn voor de ministers en voor de leden van het Europees Parlement.
Corien Wortmann-Kool, namens de PPE-Fractie. – Voorzitter, namens de EVP-Fractie wil ik zeggen dat wij zeer verheugd zijn over het bereikte akkoord over een Europees bankentoezicht. Dat is een belangrijke mijlpaal. Een aantal lidstaten zette aanvankelijk de hakken in het zand, maar onze rapporteurs hebben stand gehouden en dankzij een krachtige commissaris en een doortastend Belgisch voorzitterschap hebben we dit resultaat kunnen bereiken. Ook een goed resultaat is de invoering van het Europees semester. Beide zijn belangrijke stappen om het economisch bestuur in Europa te versterken.
U hebt in de Ecofin ook discussie gevoerd over de verschillende vormen van bankenbelastingen, want banken moeten meebetalen aan de gevolgen van een crisis. Terecht probeert u dat in G-20-verband te doen, maar de voortgang is gering. Daarom is de EVP het eens met de conclusie dat, als dat internationaal niet lukt, we in Europa het voortouw kunnen nemen, nee, moeten nemen, als het gaat om de invoering van een bankenbelasting, een bankenheffing. Maar dan wel op een gecoördineerde manier, want lidstaten zijn zo'n heffing al aan het invoeren en dat is een bedreiging voor onze interne markt.
Dus, commissaris Barnier, ik wil u aanmoedigen ruimhartig van uw recht van initiatief gebruik te maken om een gecoördineerde, volgens dezelfde criteria ingevoerde bankenheffing in Europa te krijgen, en net als bij het Europees toezicht, vindt u dit Parlement aan uw zijde.
Als het gaat om de financiële transactiebelasting, dat is nou bij uitstek een punt waarvoor u hard moet werken om het in G-20-verband veel nadrukkelijker op de agenda te krijgen. Ik wil namelijk wel waarschuwen voor een Alleingang van Europa. Ik weet dat collega Schulz zo'n transactiebelasting in Europa wil afdwingen, maar de nadelen zijn groter dan de voordelen, want het gaat om een globaal systeem. Transacties zullen Europa omzeilen. Daarom: inzetten op een Europese succesvolle bankenbelasting en verder in G-20-verband opereren.
Udo Bullmann, namens de S&D-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, ik wil u gelukwensen met het financieel toezicht. Het Parlement heeft in dezen uitstekend werk geleverd, en u hebt daaraan uw steun verleend, zodat we een goed resultaat hebben bereikt.
Maar helaas moet ik zeggen – je moet immers steeds ook over de komende uitdagingen nadenken – dat er op andere terreinen nog lang geen goed resultaat in zicht is. Bij de regeling inzake de managers van hedgefondsen zijn we bijvoorbeeld nog ver verwijderd van een doorbraak. Hier doe ik een beroep op de Raad én op de Commissie: komt u ons tegemoet! Anders krijgen we geen goede regeling. Er moeten gelijke rechten gelden voor iedereen! Ook managers buiten de Europese Unie moeten op den duur aan dezelfde voorschriften zijn onderworpen als Europeanen. Anders levert de regeling een concurrentienadeel voor Europa op.
Nee, het is niet de bedoeling om de branche collectief af te straffen. Maar zonder de nodige verbeteringen die ervoor zorgen dat de zwarte schapen geen goed functionerende bedrijven meer kunnen plunderen, krijgen we geen goede regeling. En ik wil er voor waarschuwen te geloven dat u een eenvoudige zege kunt behalen door de leden van het Parlement tegen elkaar uit te spelen! Als u niet met een goede regeling komt, zal heel Europa vervolgens te weten komen wie aan de lobbyisten heeft toegegeven. Deze wetenschap zal een stempel drukken op de discussie over dit thema!
Wat betreft de belasting op financiële transacties: op dit punt verschillen we absoluut van mening, waarde collega's van de Europese Volkspartij! Europa wacht op een reactie. En u zult met een reactie moeten komen. U kunt niet terugkeren van de G20-top en dan zeggen: "Jammer genoeg hebben we niets bereikt, we kunnen nu helaas niets ondernemen." Integendeel: we moeten in Europa handelen en daartoe gaan we in overleg met de mensen in Europa ook doortastende maatregelen plannen en invoeren. Denkt u er bij de onderhandelingen op de G20-top vooral aan: u bent ons een reactie schuldig, anders moet er een reactie op Europees niveau komen!
Sylvie Goulard, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de Commissie en het Belgische voorzitterschap ervoor bedanken dat zij ons hebben geholpen het Europese financiële toezicht daadwerkelijk op de rails te zetten.
Te midden van alle dankbetuigingen over en weer wil ik niettemin het volgende benadrukken: het was goed dat het Europees Parlement er in december vorig jaar op heeft gewezen dat de lidstaten – voorgevend dat zij de crisis met Europese oplossingen te lijf wilden gaan – bezig waren om alle denkbare vangnetten en vrijwaringsclausules in stelling te brengen, opdat deze Europese autoriteiten vooral geen actie zouden kunnen ondernemen zonder intergouvernementele akkoorden. Ik vind dat wij allemaal goed met elkaar hebben samengewerkt, maar ere wie ere toekomt.
In mijn hoedanigheid van rapporteur voor het Europees Comité voor systeemrisico's zou ik in het bijzonder de aandacht willen vestigen op een bijzonder positief punt. De heer Barnier heeft het regelmatig over radars en controletorens, maar er bevindt zich ook een piloot in het vliegtuig. Die piloot is de president van de Europese Centrale Bank, en het Parlement is er erg aan gehecht dat hij aanblijft.
Ik wil echter ook uiting geven aan enige ontevredenheid met betrekking tot het rechtstreekse toezicht op pan-Europese entiteiten, en u vooral verzoeken de strijd op dit punt voort te zetten. In de sectorale teksten moeten wij ermee doorgaan – en de vier grootste fracties van dit Parlement hebben zich hier gezamenlijk toe verbonden – om de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Bankautoriteit (EBA) bevoegdheden tegenover deze entiteiten, tegenover de ratingbureaus te geven. In principe wordt hier al aan gewerkt, en wij verwachten dat de Commissie haar werk voortzet en dit uitbreidt tot clearinginstellingen en op termijn ook tot grensoverschrijdende groepen. De strijd op dit punt was simpel: ofwel we kiezen voor een interne markt met regulering en Europees toezicht, ofwel we stellen ons tevreden met een onsamenhangende coördinatie – of geharrewar, zoals wij onder het Belgische voorzitterschap zeggen – tussen de natiestaten.
Sven Giegold, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, allereerst is dit echt een moment voor Europa, omdat het erop lijkt dat we het nu eens zijn geworden over het financieel toezicht. Wat dat betreft hebben we samen veel bereikt. Hartelijk dank aan het Belgische Raadsvoorzitterschap, aan de Commissie, de heer Barnier en de collega's van de verschillende fracties. We hebben nu een grote stap voorwaarts gedaan en allen die hebben beweerd dat Europa in het slop is geraakt, hebben ongelijk gekregen. Integendeel, de interne markt moet met sterke regels worden aangevuld. Wat dat betreft zijn we op de goede weg.
Ten tweede heeft de ECOFIN-Raad een belangrijk besluit genomen met betrekking tot het toezicht op de begrotingen van de lidstaten. Hartelijk dank aan de Commissie voor de vooruitgang. Die was mogelijk dankzij uw voorstellen. We wachten nu op verdere voorstellen op het gebied van macro-economische coördinatie. Die zijn gezien de crisis dringend nodig.
Vervolgens zou ik echter op de discussie over de financiële-transactiebelasting willen ingaan. Van de Commissie krijgen we tot dusver tegenstrijdige boodschappen te horen. Aan de ene kant zijn de heer Barnier en de heer Barroso gelukkig voor het idee van een belasting op financiële transacties. Tegelijkertijd wordt het door de heer Šemeta afgewezen. Ik kan in dezen slechts het appel tot u richten op dit punt als collegium te handelen, met één stem te spreken. Het is niet aanvaarbaar dat de heer Šemeta een verslag presenteert dat vol staat met bevindingen die wetenschappelijk al lang zijn weerlegd.
Het een en ander kan bijvoorbeeld worden nagelezen in de studie waartoe het Europees Parlement opdracht heeft gegeven aan Bruegel. In deze studie worden belangrijke argumenten van de heer Šemeta weerlegd. Ik vraag me overigens af, waarom hij niet hier is. Hij heeft hier in het Parlement al verschillende keren kritiek gekregen vanwege zijn standpunt. Juist vandaag had hij ons ter woord moeten staan. Nu is weliswaar besloten dat hij zijn huiswerk moet overdoen, dat zijn uiteenzettingen nog eens worden herzien, maar ik vraag me toch af of dat daadwerkelijk tot een Commissievoorstel, tot een door de Commissie ingediend initiatief, gaat leiden, of dat er slechts weer een studie uit de bus komt. Dat is echt te weinig! Ook van de Raad komt te weinig, aangezien hij heeft besloten dit vraagstuk uit te stellen tot Frankrijk het voorzitterschap van de G20 bekleedt. Dat is niet genoeg!
Ook moeten er vraagtekens worden geplaatst met betrekking tot de landen die dit voorstel hebben afgewezen, namelijk het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Spanje. Van het Verenigd Koninkrijk en Zweden viel dat te verwachten, maar Spanje is lid van de Eurogroep. Dat land wordt geregeerd door de sociaaldemocraten. Misschien moeten zij voor meer coherentie zorgen tussen hun goede standpunten in dit Parlement en de standpunten van de Spaanse regering in de Raad.
Tot slot kan ik alleen maar zeggen: ook van de leden van de EVP-Fractie zou ik hier meer duidelijkheid wensen omtrent hun standpunt. Zojuist hebben ze veel kritiek geuit op de financiële-transactiebelasting, maar grote delen van hun fractie zijn er voor. Ik vraag me af of u wel in naam van de meerderheid van uw fractie spreekt. We moeten in deze situatie samenwerken. De burgers worden cynisch anders, als we aan de ene kant bezuinigingspakketten invoeren, maar er aan de andere kant niets van de inkomsten uit kapitaal in de staatskas vloeit.
Kay Swinburne, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik het Belgische voorzitterschap complimenteren met zijn onderhandelingsvaardigheden, en commissaris Barnier en zijn team met de oplossingen die zijn gevonden voor wat betreft het toezicht. Maar ik wil het nu graag hebben over die kwesties met betrekking tot financiële transacties die tijdens de Ecofin-vergadering van gisteren niet zijn opgelost.
Ik besteed blijkbaar heel wat van mijn tijd hier in het Parlement aan het verzoeken om onderzoek, effectbeoordelingen en studies. Dat is precies wat de Ecofin deze week blijkt te hebben gedaan. In plaats van uit te gaan van uitsluitend politieke concepten en het haastig doorvoeren van wetgeving, waren de bijdragen van de Raad en van commissaris Šemeta gebaseerd op feiten en cijfers. Een goed voorbeeld van de toepassing van de beginselen van betere regelgeving in de praktijk. Wanneer in een onafhankelijke beoordeling echter wordt gesteld dat één lidstaat uiteindelijk meer dan 70 procent van de uit een financiële transactiebelasting gegenereerde inkomsten blijkt te innen, zou het belachelijk zijn om te beweren dat een dergelijke belasting op EU-niveau moet worden ingevoerd, als deze überhaupt zou moeten worden ingevoerd.
Een belasting op financiële transacties is geen gratis geld, zoals de populaire media ons willen doen geloven. Het zijn niet de banken en de financiële tussenpersonen die voor een transactiebelasting zullen opdraaien, maar de gepensioneerden die afhankelijk zijn van het rendement dat zij behalen op de markt en de bedrijven in de reële economie die voor iedere afdekkingstransactie betalen. Het is tijd de grenzen te erkennen van de simplistische transactiebelasting en, als het daadwerkelijk onze doelstelling is het gedrag van banken aan te passen zonder onze economieën om zeep te helpen, kijk dan in plaats daarvan eens naar de meer complexe oplossing van een belasting op financiële activiteiten of bancaire heffingen zoals voorgesteld door het IMF.
In plaats van het proces te laten ontsporen door op te roepen tot onhaalbare en ongewenste EU-wijde belastingen waar veel lidstaten, en niet alleen mijn land, tegen zijn, moeten we dit zien als een mogelijkheid om de zwakke openbare financiën van onze lidstaten te versterken en hen het geld naar eigen inzicht te laten gebruiken, en daarbij hun door reddingsoperaties van banken en crisisbeheersmaatregelen geplunderde schatkist opnieuw aan te vullen.
Miguel Portas, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) De Ecofin heeft besloten een Europees semester in te stellen om zo de samenhang tussen het door de lidstaten gevoerde nationale economische en begrotingsbeleid te verzekeren. Mijn vraag luidt dan: hebben ze daarbij aan de democratie gedacht? Ik ben voorstander van coördinatie, ik ben het ermee eens dat er met betrekking tot het overheidstekort streefcijfers worden vastgelegd - ik zou zelfs willen dat die ook voor het scheppen van banen werden vastgelegd. Ik aanvaard ook dat er correcties op de nationale begrotingen worden uitgevoerd, als had ik liever dat de sancties niet zo onzinnig waren en de problemen alleen maar verergerden. Tot nu toe vind ik allemaal goed.
Wat ik echter categorisch weiger te aanvaarden is dat Brussel gaat besluiten hoe de lidstaten de door hen aanvaarde verplichtingen moeten nakomen. Dat komt namelijk neer op het opeisen van prerogatieven die uit de aard der zaak bij de nationale parlementen berusten. Wat de Ecofin nu wil is meer dan een controle vooraf - de Raad legt hier gewoon vast welke richtsnoeren de nationale begrotingen moeten volgen. Ik heb de minister van het Voorzitterschap horen zeggen dat het niet om details gaat. Ik vind dat heel ruimhartig van hem, en bedank hem ervoor, maar het onderliggende probleem is en blijft dat de belangrijkste richtsnoeren door de 27 regeringen worden vastgelegd, en van die 27 regeringen is het altijd Duitsland dat de Grieken gaat vertellen wat ze moeten doen, terwijl het omgekeerde nooit voorkomt.
Beste collega's: de nationale afgevaardigden zijn er niet voor niets. En ze kunnen niet beroofd worden van deze fundamentele politieke keuze - de vrijheid om hun begroting naar eigen goeddunken in te richten.
Hans-Peter Martin (NI). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijn complimenten! U wilt best, maar het is de vraag of u ook mag. Ik wil u nadrukkelijk verzoeken om in het proces waarvoor u zich zo inzet, ook tegenover de burgers de nodige transparantie aan de dag te betrachten en uit te leggen waarom ook alle goede wil niets uithaalt en waarom we in deze kwestie op de vier centrale punten slechts mondjesmaat vooruitgang boeken.
Er is opheldering nodig over de vraag waarom het toezicht op de financiële markt in de VS op essentiële gebieden nauwlettender en strikter is dan de regeling die u nu probeert in te voeren. We willen een duidelijk antwoord op de vraag hoe u het probleem van schaduwbanken van plan bent aan te pakken en welke resultaten van uw aanpak kunnen worden verwacht. Ook zijn er verduidelijkingen nodig met betrekking tot de kapitaalvereisten. Wat wil de Commissie in dezen? Het gaat hier om tal van detailkwesties, maar hoe kan een nieuwe krach worden voorkomen?
Vervolgens zou ik als vertegenwoordiger van een klein land willen vragen: wat kunnen we doen om de gevaren te beperken die van "too big to fail"-banken uitgaan? In Oostenrijk zijn er problemen met een bank, de Hypo Group Alpe Adria. Als alle kredieten die deze bank heeft opgenomen, nu ineens betaalbaar zouden worden, zou de schuldenlast van de Oostenrijkse staat dusdanig oplopen dat we in de categorie Griekenland terecht zouden komen. Waarschuwt de Commissie voor een dergelijke situatie? Wat onderneemt zij? Hoe wordt voorkomen dat Oostenrijk voor de Europese Unie een tweede Griekenland wordt?
Jean-Paul Gauzès (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, om te beginnen wil ik mij uiteraard aansluiten bij alle felicitaties over het goede resultaat dat op het gebied van het toezicht is bereikt.
Zoals mevrouw Goulard al zei, is de inspanning van het Parlement niet vergeefs geweest, en in december gebeurde er iets volkomen unieks: de vier coördinatoren van de belangrijkste fracties brachten een verklaring uit waarin stond dat Europa een grotere rol moest spelen in dit toezicht. Dankzij uw voortvarendheid, mijnheer Reynders, zijn wij op een goede oplossing uitgekomen. De Commissie heeft natuurlijk hard gewerkt, en ik ben blij met het programma op het gebied van financiële diensten dat commissaris Barnier ons aankondigde.
Het is mooi dat dit gebeurd is, dat dit akkoord bereikt is, want uiteindelijk staat de financiële geloofwaardigheid van Europa op het spel; Europa's geloofwaardigheid in de ogen van onze medeburgers die ons sinds de crisis vragen wat de EU nu eigenlijk doet en welke concrete resultaten er zijn behaald. Wij zeggen hun dan dat we ons erop bezinnen, dat we eraan werken en dat we trialogen en vergaderingen beleggen, maar wat zij willen is resultaat.
Ook de geloofwaardigheid van Europa tegenover onze internationale partners, met name de Verenigde Staten, staat op het spel. Ik heb onlangs contacten gehad met vertegenwoordigers van de Amerikaanse financiële sector, en wat hun uiteindelijk dwarszit met Europa is dat het de indruk van rechtsonzekerheid wekt: de regelgeving wordt veranderd, er worden herzieningsclausules en sunset clauses geïntroduceerd en er wordt niet iets stevigs opgebouwd. Ik vind dat wetgeving definitief moet zijn, ook al kunnen er wijzigingen in worden aangebracht. Maar we moeten vooral niet de indruk wekken dat we de teksten na twee of drie jaar gaan wijzigen.
Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, staat u mij toe dat ik voor mezelf pleit: vanmiddag zal er een zeer belangrijke trialoog plaatsvinden met commissaris Barnier en mijn collega's over de regelgeving inzake hedgefondsen. Het is van essentieel belang dat wij snel een oplossing vinden. Ik weet hoezeer het Belgische voorzitterschap en u persoonlijk zich hiervoor inzetten. Wij moeten de komende weken tot een akkoord komen, zodat u de volgende keer dat u verslag uitbrengt van de werkzaamheden van de Raad Ecofin, kunt zeggen dat er overeenstemming is bereikt over de regelgeving inzake hedgefondsen. Wij rekenen daar op, en ik weet dat u er ook op rekent. Het is aan ons om de laatste stap te zetten om de juiste oplossing te vinden.
Anni Podimata (S&D) . – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de beslissingen die de Ecofin-Raad gisteren heeft genomen, in combinatie natuurlijk met de overeenkomst voor een efficiënt systeem van financieel toezicht, vormen fundamentele stappen in de richting van de nieuwe economische governance die we voor ogen hebben. De uitdaging waarmee we vandaag te maken hebben gaat echter verder. Wij kunnen en mogen ons niet beperken tot het opleggen van een strengere discipline op overheidsuitgaven en een strenger toezicht.
De uitdaging bestaat erin een nieuw economisch model te realiseren dat beantwoordt aan de eis van de Europese burgers voor volledige werkgelegenheid en eerlijk verdeelde ontwikkeling. Wij moeten dus een evenwicht bewerkstelligen tussen discipline van overheidsuitgaven en een garantie van de noodzakelijke bronnen voor duurzame ontwikkeling en volledige werkgelegenheid met investeringen door de overheid en het bedrijfsleven.
Natuurlijk moeten we zorgen voor een macro-economisch evenwicht en de verschillen in concurrentiekracht tussen de lidstaten aanpakken, die onvermijdelijk tot economische en sociale ongelijkheden leiden. Bovenal hebben we echter behoefte aan een model met een eerlijkere verdeling van de kosten van het herstel en rechtvaardige belastingen. Hierin kan het opleggen van belastingen op financiële operaties katalyserend zijn.
Europa kan en moet een leidersrol spelen op dit gebied. Dat heeft het gedaan in de bestrijding van de klimaatverandering waar het eenzijdig een verbintenis heeft aangegaan. Het kan en moet de weg banen voor inspanningen om een dergelijke regelgeving op internationaal niveau te realiseren.
Jens Rohde (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de Commissie en de Raad bedanken en mijn steun uitspreken voor hun inspanningen om te zorgen voor adequate financiering uit de financiële sector.
Er zijn echter een paar problemen. Wij steunen de invoering van een soort gecoördineerd stabiliteitsniveau en een fonds, maar wat een belasting op financiële transacties betreft, hebben we het wel over een hele andere en veel complexere kwestie.
Die belasting moet op zijn minst wereldwijd zijn om belastingontduiking te voorkomen. Voorts zou een belasting op alle transacties misschien niet alleen technisch gezien onhaalbaar zijn, maar zou er ook voor kunnen zorgen dat de markten volatieler en minder liquide worden.
Ik heb enkele vragen over belastingen. Als het de bedoeling is om geld te genereren voor wereldwijde doelen, in welke potjes komen de inkomsten dan terecht, en wie heeft de verantwoordelijkheid voor het verdelen van het geld? Wanneer weten we bij een belasting voor een specifiek doel wanneer genoeg echt genoeg is? De belangrijkste vraag, ten slotte, is wie de belasting zal gaan innen – de lidstaten of de EU? Als het de EU is, ver weg van de burgers, hoe voorkomen we dan dat die belasting constant wordt verhoogd? In de echte wereld lijkt genoeg nooit genoeg te zijn wanneer het gaat om de behoefte van politici aan extra geld.
Derk Jan Eppink (ECR). - Voorzitter, welkom mijnheer Reynders, ik hoop dat alles goed met u gaat. Wat betreft de bankheffing, daar heb ik in principe eigenlijk helemaal geen probleem mee. Ik vraag me alleen af hoe dat in de praktijk moet werken. Het doet me denken aan een bus, iedereen is voor de bus, maar iedereen wil ook in een andere richting gaan. Wat betreft de financiële-transactiebelasting, dat vind ik een goed voorbeeld van een slecht idee. Het is eigenlijk een soort van Europese Tobin tax, we noemen het geen Tobin tax meer, want Tobin is tegenwoordig zelf tegen zijn tax. Het jaagt kapitaal weg en Zweden is daarvan een heel goed voorbeeld geweest. Ook komt de vraag op: wat doen wij met de inkomsten? Gaan wij die gebruiken voor eigen middelen van de EU? Daar gaat veel ruzie over ontstaan, dus mijn advies is, mijnheer Reynders: het is zeer goed bedoeld, maar stop ermee. Leg het plan in de koelkast, of nog beter in de vrieskast. Wij moeten zeker geen Alleingang hebben. En dan kom ik terug op wat de heer Schulz heeft gezegd - hij luistert nu even niet - gisteren heeft hij gezegd dat hij de Europese Commissie wil dwingen om een initiatief te nemen ten aanzien van de financiële-transactiebelasting, hij wil die Menschen auf die Strasse bringen. Ik zou zeggen, doe dat niet, wij zullen een Europees burgerinitiatief nemen tegen deze taks, want het is de gewone man in de straat die de belasting moet betalen.
Othmar Karas (PPE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik heb vijf punten. Ten eerste moet ik zeggen dat ik het betreur dat zo'n belangrijke zitting van de ECOFIN-Raad als die van gisteren gelijktijdig plaatsvindt met de toespraak van de voorzitter van de Commissie over de staat van de Europese Unie. Ik verwacht een betere coördinatie. Als we willen samenwerken, moeten we de centrale kwesties, de prioriteiten van de Europese Unie, samen uitdragen, moeten we onze werkzaamheden coördineren, naar elkaar luisteren en met elkaar discussiëren. Het was absoluut onnodig om op hetzelfde tijdstip een concurrerende evenement te organiseren, dit heeft afbreuk gedaan aan beide evenementen.
Punt twee: financieel toezicht. Hartelijk aan het voorzitterschap van de Raad, aan de commissaris en aan het Parlement. Zonder het besluit van het Parlement van juli hadden we deze zomer geen vooruitgang geboekt en geen doeltreffend toezicht voor elkaar gekregen. Zonder het besluit van het Parlement van juli zou de voorzitter van de ECB geen voorzitter van de autoriteit voor macrotoezicht zijn geworden. Deze aanscherpingen werden dankzij de daadkrachtige samenwerking tussen de het Parlement en het Belgische Raadsvoorzitterschap en met ondersteuning van de Commissie bereikt. Hartelijk dank daarvoor.
Punt drie: ik ben voorstander van een Europese regeling met betrekking tot de opstelling van de begrotingen. We moeten echter beseffen dat deze tweede pijler van de monetaire unie alleen mogelijk zal worden als we naar een economische en sociale unie streven en als eerste stap daartoe het begrotings- en het belastingbeleid op Europees niveau regelen en niet alleen coördineren.
Punt vier: ik ben voor een bankenheffing, maar dit mag geen bodemloze put worden. Er moet een Europese doelstelling met een Europese doelbinding worden geformuleerd en een Europees monetair fonds worden gecreëerd.
Punt vijf: wat betreft de financiële-transactiebelasting moeten zowel voor- als tegenstanders inmiddels het gevoel hebben dat we maar in een kringetje rond blijven draaien. Mijnheer de voorzitter van de Raad, u hebt zojuist gezegd dat dit het eerste serieuze debat over die kwestie is. We praten er sinds een jaar over, we stellen vragen en nemen resoluties aan. U legt de verantwoordelijkheid de ene keer bij de G20, de andere keer bij de Commissie en dan weer bij de lidstaten. Wij willen dat de volgende vijf vragen worden beantwoord: Wat is de heffingsgrondslag? Wat is het heffingspercentage? Wie int de heffing? Wie krijgt het geld, en voor welk doel? We kunnen verder praten als u met een voorstel komt, dan kunnen we eindelijk spijkers met koppen slaan!
Elisa Ferreira (S&D). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de Ecofinraad heeft gisteren onderzocht hoe de coördinatie van onze inspanningen in het kader van het Europees semester functioneert. Dat is op zich positief, maar het is maar een deel van het verhaal. Het is van belang dat groei en werkgelegenheid ook als prioriteiten worden beschouwd - naast naleving van het groei- en Stabiliteitspact. En het is van belang dat het Europees Monetair Fonds nu eindelijk eens opgericht wordt. De staatschuld moet worden behandeld als één van de verplichtingen waar men aan dient te voldoen om tot een monetair gebied te behoren. Maar we moeten dan wel oppassen dat we niet afglijden naar het gevaarlijke idee van sancties. Ik vertrouw erop dat commissaris Barnier met al zijn ervaring de Commissie zal helpen de juiste koers te varen.
Tweede punt: voor het werk dat er met betrekking tot het financieel toezicht is gedaan niets dan lof. Ik geloof dat commissaris Barnier - ik noem hem eerst - met dit Parlement en het Belgisch Voorzitterschap een goed akkoord hebben bereikt. Het is een akkoord dat ons tot eer strekt en de belangen van de Europese burgers beschermt. Nu hoop ik maar dat bij de nog niet afgehandelde agendapunten dezelfde benadering zal worden gevolgd en dat we daarbij een zelfde positief resultaat behalen.
Ten derde wil ik u graag vertellen dat ik oprecht hoop dat we bij de oplossing van bankcrises - zeker als het gaat om systemische en grensoverschrijdende banken - steeds meer op de Europese dimensie zullen gaan letten.
Tot slot is het van belang, mijnheer de commissaris, dat we onze agenda voor de G20-Top opnieuw bekijken, zeker als we ons willen blijven inzetten voor de bestrijding van fraude en belastingontduiking, als we ons willen blijven verzetten tegen belastingparadijzen en als we erop willen blijven aandringen dat banken en financiële dienstverleners inderdaad een grotere bijdrage leveren …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Vicky Ford (ECR). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben ingenomen met het akkoord over de toezichtsstructuur. Ik weet dat mijn collega's het niet eenvoudig hebben gevonden om tot dit akkoord te komen. Het vroeg de nodige behendigheid om een balans te vinden tussen enerzijds het beschermen van de markten tegen grensoverschrijdende risico's en anderzijds toch ook het handhaven van de verantwoordelijkheden van de nationale regeringen
De commissaris heeft dit terecht omschreven als niet meer dan het leggen van de eerste steen. Ik zie ernaar uit om er samen met de Commissie aan te werken dat de stenen die in de toekomst worden gelegd die delicate balans niet verstoren.
Waar het om gaat, is dat het geen zin heeft als lidstaten op internationaal niveau normen overeenkomen en deze vervolgens in eigen land niet ten uitvoer leggen. Ik hoop dat dit ervoor zal zorgen dat we ons allemaal aan onze internationale regels zullen houden.
Tijdens het debat hebben velen van mijn collega's gezegd dat het belangrijk is dat het hoofd van het Europees Comité voor systeemrisico's ook het hoofd van de ECB is. We hebben beloofd naar hem te luisteren wanneer hij ons voor risico's zou waarschuwen. Gisteren waarschuwde hij de Raad voor het risico van een belasting op financiële transacties en vertelde ons dat dit een ramp zou kunnen worden voor Europa. Laten we ervoor zorgen dat wij als politici onze belofte nakomen en ook daadwerkelijk naar hem luisteren, zoals we ook hadden afgesproken.
Sophie Auconie (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de commissaris, dames en heren, zoals al door mijn collega's is gezegd – zojuist door de heer Gauzès en gisteren tijdens het debat over de Staat van de Unie – hebben wij behoefte aan meer Europa.
MER Europa om groei en banen te scheppen, om de markten te reguleren en om de ongelijkheid te verminderen. Dat is het standpunt van mijn fractievoorzitter, de heer Daul, en ik sta daar volledig achter. Ik denk dat de lidstaten zich eindelijk hebben gerealiseerd dat wij op economisch en begrotingsgebied doortastender moesten zijn. Doortastender en, bovenal, verantwoordelijk: nationale protectionistische reacties zijn tot mislukking gedoemd.
Er moet meer financieel toezicht komen op Europees niveau; in dat opzicht is het akkoord met de Raad over het pakket inzake financieel toezicht, waarover wij tijdens de volgende plenaire zitting zullen stemmen, uitstekend nieuws.
Afgezien van toezicht op het systeem, moeten wij echter ook een daadwerkelijke coördinatie van ons begrotings- en economische beleid invoeren. Wij moeten zowel tot budgettair federalisme als tot economisch federalisme overgaan. Het werkt verlammend als wij weliswaar een gezamenlijk monetair beleid, maar een onafhankelijk begrotingsbeleid hebben. Volgens mij is de eerste aanzet tot dit federalisme gegeven door dit nieuwe Europese semester, dat bepaalt dat de lidstaten ieder jaar voor de zomer hun begrotingsstrategieën aan het oordeel van de Raad moeten voorleggen.
Zoals echter zo vaak gebeurt op EU-niveau zullen de regels veel sterker door de praktijk dan door de teksten worden bepaald. Persoonlijk hoop ik dat deze coördinatie verder gaat dan louter een formele exercitie en uitmondt in een echte gemeenschappelijke strategie voor ons economische, industriële en sociale beleid. Ik betreur dat de nationale parlementen en het Europees Parlement nog niet volledig betrokken zijn bij dit coördinatieproces.
Daarom richt ik mij in het bijzonder tot u, mijnheer de minister, in uw hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Raad: als begrotingsautoriteiten moeten de parlementen een essentiële rol spelen bij de totstandkoming van een Europees economisch beleid, omdat alleen op die manier de effectiviteit en de legitimiteit van dit beleid gewaarborgd kunnen worden.
Antolín Sánchez Presedo (S&D) – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zou het Voorzitterschap geluk willen wensen met de unanieme goedkeuring door de Raad van het compromis dat Parlement en Commissie bereikt hebben over het maatregelenpakket voor het toezicht.
We hebben samengewerkt met het Spaanse en met het Belgische voorzitterschap, en we zijn erin geslaagd ons werk af te sluiten met een ambitieuze compromis dat de – stevige - grondslagen legt voor een financiële hervorming, en dat en mijlpaal is in de communautaire integratie.
De goedkeuring van het Europees semester met ingang van het volgend jaar is ook een heel positieve stap, ofschoon economische coördinatie veel meer om het lijf heeft dan alleen het opzetten van een beleidsschema: hiervoor zijn wezenlijke inhoud en een parlementaire dimensie vereist.
Een aanzienlijke hervorming van het economisch bestuur is dringend noodzakelijk. Die is vereist om het potentieel van de onderbenutte economische groei te mobiliseren en om de economische en sociale Unie op te bouwen die we nodig hebben.
We hebben ook een coherent, solide en geloofwaardig Europees stelsel nodig voor de preventie en het managen en oplossen van crises. Dat stelsel moet verenigbaar zijn met het economisch herstel, het moet morele risico's voorzien, rekening houden met de overige lasten van de financiële hervorming, en verstoringen vermijden op het vlak van de interne markt. Coördinatie binnen de EU is geboden zodat we in staat zijn om het stelsel voor te leggen aan G-20.
Ik ga zo afsluiten. Wat de heffing op financiële transacties betreft, zijn we in afwachting zijn van een mededeling van de Commissie die mogelijkerwijs ook een heffing op financiële activiteiten in aanmerking neemt. Waar het om gaat, is het bestrijden van de instabiliteit, het rechtvaardig verdelen van de financiële lasten, het verzachten van de impact van de crisis op de overheidsfinanciën, het vaststellen van de financiële middelen voor de Europese Unie en het bijdragen aan de millenniumdoelstellingen. Als we globale actoren willen zijn, kunnen we niet als eenlingen optreden.
Peter Skinner (S&D). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag de heer Reynders en commissaris Barnier ten zeerste bedanken voor hun steun voor het toezichtpakket, waarbij we soms wel eens het gevoel hebben gehad dat we bezig waren een gekookt ei door een theezeefje heen te duwen, maar uiteindelijk is het dan toch gelukt. Ik hoop dat ons werk voor Solvabiliteit II en de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen productiever en sneller zal verlopen. Ik ga ervan uit dat dat het geval zal zijn.
Er zijn veel positieve punten waar vandaag al op gewezen is – en ook veel negatieve – maar ik sta achter de vooruitgang die reeds geboekt is en waar we ons op moeten richten. Europa – en niet alleen de eurozone, het moet maar weer eens gezegd worden – heeft echter zowel prestatiebevorderende verordeningen als waarborgen nodig.
Ik heb de indruk dat landen het gevoel krijgen tot paria's te worden gemaakt, en daar moet een eind aan komen. Dit is zelfvernietigend voor de gehele EU. De internationale agenda is waar het om draait. De Europese Unie moet een betekenisvolle en cruciale rol spelen bij het creëren van wereldwijde normen.
Het probleem is dat als we denken dat het volstaat om alleen in Europa normen te creëren, we dan een ernstige fout maken. Daarom ben ik zo blij met de opmerkingen van commissaris Barnier over een tabel voor de Europese Unie en de USA waarin de prestaties op het gebied van regelgeving met elkaar worden vergeleken. Mijn bureau heeft al een dergelijke tabel opgesteld. Ik zou graag de inhoud daarvan met u willen delen, commissaris. Ik hoop dat dit nuttig zal zijn.
Ten slotte zou ik misschien nog kunnen vragen: waar staan we ten aanzien van de Trans-Atlantische Economische Raad, de regelgevingsdialoog op hoger niveau? Waar denken we in de toekomst op uit te komen? Er liggen nog problemen op ons te wachten die we niet alleen kunnen oplossen.
Liem Hoang Ngoc (S&D). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, gisteren heeft de Raad Ecofin ingestemd met het principe van het Europees semester. Als federalist kan ik alleen maar blij zijn met een dergelijke vooruitgang. Het coördineren van het begrotingsbeleid is echter één ding; het bepalen van de inhoud ervan is een ander, en in dat opzicht is de versterking van het stabiliteits- en groeipact een ernstige vergissing.
De eerste gevolgen van de bezuinigingskuur die op dogmatische wijze aan heel Europa wordt voorgeschreven, zijn al merkbaar. Spanje en Ierland ondervinden steeds meer problemen, en het onderzoek van Markit, dat eind augustus is gepubliceerd, toont aan dat deze kuur verantwoordelijk is voor de stagnatie van de Europese groei, en binnenkort ook van de Duitse groei.
De reeks repressieve maatregelen die de agenda van de volgende informele Raad ECOFIN markeert, is nog ernstiger. Automatische financiële sancties opleggen aan landen die al met begrotingsproblemen te kampen hebben, is onverantwoordelijk. Dit zal er onvermijdelijk toe leiden dat de kritiek in alle lidstaten ten aanzien van hun nationale bijdragen aan de EU-begroting aanzwelt.
Gisteren waren de eerste protesten tegen het bezuinigingspakket te horen, toen in Frankrijk tweeënhalf miljoen mensen de straat op gingen. In plaats van dat de Raad en de Commissie de sociale vangnetten beschermen en de Unie de sociale rust brengen die nodig is voor het herstel, breken zij deze af. Meten zij de impact van dergelijke besluiten alleen af aan de toenemende mate van euroscepticisme onder de burgers?
Omwille van de Europese integratie en omwille van de burgers voor wie dit wordt gedaan, moeten wij erkennen, dames en heren, dat het versterken van het stabiliteits- en groeipact een economische dwaling is. Het is tevens een ernstige politieke fout.
Sławomir Witold Nitras (PPE). - (PL) Met vreugde neem ik het compromis aan met betrekking tot de creatie van een systeem van financiële controle. De Europese markten vereisten daadwerkelijk zulke mechanismen. Hetgeen mij in het bijzonder verheugt, is de onderlijning van de rol van de Europese Centrale Bank. Wij zijn waarschijnlijk veiliger en de ervaringen van de Europese Centrale Bank laten ons toe optimistisch naar de toekomst te kijken, en de creatie van een Europees systeem van financiële controle van de organen kan worden beschouwd als een stap in de goede richting. Wij beschouwen de coördinatie van het uitgavenbeleid als zeer ernstig en houden ons niet alleen bezig met de inning van belastingen in Europa. Een rapporteringssysteem zal heel belangrijk zijn. Houd er rekening mee, dat de nationale regeringen, die beslissingen nemen en zich ertoe verbinden te voldoen aan het begrotingstekort, niet de enige instanties zijn om geld te besteden in eigen land.
George Sabin Cutaş (S&D). – (RO) Niet alleen het Stabiliteits- en groeipact moet worden herzien, maar ook het sociaaleconomische model als geheel.
Het sociaaleconomische model, een bijzonder kenmerk van de Europese Unie, blijkt onhoudbaar te zijn op dit moment. Initieel werd dit beschouwd als een drijvende kracht voor economische groei en voor sociale bescherming, maar het heeft deze verwachtingen niet waar kunnen maken. Tien procent van de Europeanen heeft geen werk en sommige lidstaten zijn nog steeds diep in recessie.
Bovendien zijn er tekortkomingen bij het beheersen van de economische stromen in de EU, deze zijn duidelijk geworden door de economische crisis. Hierdoor wordt macro-economisch toezicht op de Europese economieën noodzakelijk, met name omdat deze nauw met elkaar verbonden zijn via de gemeenschappelijke markt en munt.
Daarom verwelkom ik de conclusies van ECOFIN over het leggen van een fundament voor macrofinancieel toezicht in de Europese Unie, ondersteund door het op te zetten Europees Comité voor systeemrisico's en de toezichthoudende autoriteiten voor het bank- en verzekeringswezen en de effectenmarkt, en niet te vergeten het bewaken van nationale begrotingen binnen een Europees Semester.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, de beslissingen die de Ecofinraad gisteren heeft genomen zijn onaanvaardbaar. Speculanten kunnen nog steeds schandalige winsten opstrijken, terwijl een daadwerkelijke belasting op financiële transacties telkens weer wordt uitgesteld. Belastingparadijzen varen er wel bij. Het ergst is wel dat de Raad deze crisis heeft gebruikt om een regelrechte aanval op de democratie uit te voeren. Men probeert nu de nationale afgevaardigden te veranderen in een soort Europese marionetten, door te verlangen dat de nationale begrotingen vooraf worden gecontroleerd door de Europese directoire. Alsof de strenge eisen en de irrationale criteria van het Groei- en Stabiliteitspact niet volstaan!
De in de Verdragen vastgelegde economische coördinatie kan noch op Europees vlak, noch op nationaal vlak dienen als rechtvaardiging voor een dergelijke aanslag op de soevereiniteit van elke lidstaat op een moment dat voor zijn economische en sociale ontwikkeling van zulk een doorslaggevend belang is. Men is nu te ver gegaan bij de behartiging van de belangen van de grote economische en financiële concerns, en dat zal ernstige gevolgen hebben voor de armen in de Europese Unie. Daarom tekenen wij verzet aan tegen deze gang van zaken. We zijn er zeker van dat de strijd van de werkers en de Europese burgers in de Europese Unie in heftigheid zal toenemen.
Liisa Jaakonsaari (S&D). − (FI) Mevrouw de Voorzitter, dank u voor mijn beurt. Slechts een paar jaar geleden heerste ook in Europa de doctrine van extreem liberalisme, die voorschreef dat beleid de marktwerking alleen maar verstoort en dat de markt allesbepalend is.
Nu bevinden wij ons in een situatie waarin beleid belangrijk is. Beleid bepaalt zaken en het is zeer belangrijk dat wij nu vooruitgang boeken met betrekking tot het financieel toezicht. Het is van groot belang dat de recente verstoringen in de begrotingsstatistieken transparant worden. Alles is transparant en transparantie is naar mijn mening het sleutelwoord in de hervorming.
Wat Schuman aanvankelijk zei, blijkt juist te zijn: de Europese Unie zal zich door crises ontwikkelen. De Europese Unie krijgt haar geloofwaardigheid vooral door concrete resultaten. Op dit moment nemen wij deze concrete stappen.
Michel Barnier, lid van de Commissie. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zou eenieder van u graag willen bedanken voor uw opmerkingen over het gezamenlijke resultaat dat wij op het gebied van het toezicht hebben bereikt.
Ik wil even terugkomen op hetgeen mevrouw Ferreira zojuist heeft gezegd over onze burgers die geschokt zijn en getroffen worden door al deze financiële, economische en sociale crises en, niet te vergeten, voedsel- en milieucrises. Ik vind dat wij ervoor moeten zorgen dat wij de burgers laten zien dat wij lering trekken uit de crisis, want zij zijn degenen die u kiezen, en wij zijn hun verantwoording schuldig. Dat is wat wij zojuist met het toezicht hebben gedaan; wij moeten dit alleen nog communiceren en uitleggen, en daar zijn we mee begonnen. Ik denk hierbij aan het verslag van mevrouw McCarthy over CRD III en het beloningsbeleid. Als het gaat om alle kwesties die onze burgers en gekozen volksvertegenwoordigers hebben geschokt, ontregeld of getroffen, dan denk ik dat wij, het Parlement, de Raad en de Commissie, moeten laten zien dat wij op Europees niveau met antwoorden komen, en wel met concrete antwoorden.
Wat de belasting op transacties betreft, heeft commissaris Šemeta een zeer belangrijke en nuttige taak vervuld met zijn analyse van de verschillende mogelijkheden en de gevolgen van de invoering van deze heffing als dat uitsluitend op regionale basis zou gebeuren. Ik vind dit een belangrijke taak. Tegen de heer Giegold wil ik zeggen dat de voorzitter van de Commissie tijdens de G20 in Toronto namens ons een duidelijk standpunt heeft ingenomen vóór een rechtvaardige en substantiële heffing op financiële diensten. Wij zullen zijn standpunt in oktober bekrachtigen. U hoeft dus niet al te lang te wachten, mijnheer Karas. En tegen mevrouw Figueiredo zou ik willen zeggen dat dit debat doorgaat. Het heeft geen zin dat wij in ons eentje gelijk hebben. Wij moeten de Europeanen overtuigen en zoals de heer Reynders beter kan uitleggen dan ik, is er nog een lange weg te gaan op het niveau van de EU-27, een verschrikkelijk lange weg. Vervolgens moeten ook de andere regio's in de wereld worden overtuigd.
Zoals mevrouw Wortmann-Kool, mevrouw Swinburne en mevrouw Ford hebben gezegd, vind ik dat deze heffing op een zo breed mogelijke basis moet worden ingevoerd, wil hij echt effectief zijn. Daarom moeten wij de andere regio's in de wereld overtuigen.
Nu ik het toch over de wereld heb, wil ik iets zeggen over mondiale governance. Ik kan de heer Skinner bevestigen dat wij dit vergelijkende overzicht gaan opstellen. Als wij dit eenmaal voor de VS en de EU hebben gedaan, dan denk ik bovendien dat dit overzicht zou moeten worden uitgebreid tot de andere regio's in de wereld die ik zojuist genoemd heb: China, India, Brazilië, en ook Afrika, dat hierin een rol heeft en dat er grote gevolgen van ondervindt. Ik zal er dus voor zorgen dat ik alle informatie waarnaar de heer Skinner heeft verwezen, zal gebruiken. Wat betreft het bestuur, dat mevrouw Podimata ter sprake bracht, evenals de heer Martin: wij hebben nog niet dezelfde methoden of dezelfde wetgeving, omdat onze economieën heel verschillend zijn. De heer Martin noemde de beroemde "Volcker Rule" over too big to fail-instellingen. In Europa hebben wij een andere analyse: voor iedere bank, ongeacht zijn grootte en zijn uiteenlopende activiteitenpakket, moet er sprake zijn van degelijk extern en intern toezicht en degelijk bestuur, en dat hoeft niet per se ten koste te gaan van de diversiteit van de bankactiviteiten.
Wat het toezicht betreft, speelt het Parlement natuurlijk een essentiële rol. Mevrouw Goulard wees op het werk dat op uw aandringen is verricht om de geloofwaardigheid van de agentschappen te verbeteren. De heer Nitras refereerde aan de sleutelrol van de Europese Centrale Bank; de president van de ECB wordt de eerste voorzitter van het Europees Comité voor systeemrisico's en moet deze instelling geloofwaardig maken. De heer Karas wees er ook op dat wij, dankzij u en het originele en uitzonderlijke besluit dat u in juli met elkaar hebt genomen om uw stemming in eerste lezing uit te stellen tot de herfst, de tijd hebben gehad om de Raad te overtuigen en vooruitgang met hem te boeken. Ik ben dit alles niet vergeten en ik zou u nogmaals willen bedanken.
Tot slot zou ik willen zeggen, zoals mevrouw Auconie heeft opgemerkt, dat wij behoefte hebben aan "meer Europa". Staat u mij toe dat ik uiting geef aan mijn overtuiging, dames en heren, dat wij moeten reguleren. Wij moeten toezicht houden en lering trekken uit de crisis. Wij moeten de overheidsfinanciën op orde brengen, want de huidige schulden zijn de belastingen van toekomstige generaties. Er moet governance komen, een kwestie waaraan ik tot slot een paar opmerkingen wil wijden.
Governance is niet genoeg. Daarnaast moeten wij een economisch plan steunen. Dat is wat voorzitter Barroso u gisteren nadrukkelijk wilde zeggen, en waarmee wij zullen doorgaan. Het is ook het kader waarin u de voorstellen moet zien die wij deze herfst zullen doen, in de vorm van de single market act, om het functioneren van de interne markt te verbeteren en de één of twee procent groei te garanderen die Europa zou kunnen realiseren als de interne markt beter functioneerde.
Ik rond af met een punt dat door velen van u ter sprake is gebracht, namelijk economische coördinatie. Ik wil u eraan herinneren dat commissaris Rehn en voorzitter Barroso aan het eind van deze maand met tamelijk sterke voorstellen zullen komen om actie te ondernemen op het gebied van de governance. Wat betreft het Europees semester, dat genoemd werd door de heer Portas, de heer Giegold, de heer Karas, de heer Sánchez Presedo, de heer Cutaş en mevrouw Auconie, hebt u duidelijk de politieke wil om steun te geven aan deze nieuwe methode bestaande uit coördinatie, radarschermen, momentopnames en proactief optreden naar regeringen toe, met eerbiediging, mevrouw de Voorzitter, van de voorrechten en de soevereiniteit van de nationale parlementen.
Ik denk dat dit heel belangrijk is. Ik ben twintig jaar lid van het Franse parlement en de senaat geweest. Ik zou heel blij zijn geweest als ik tijdens de stemming over de begroting van mijn land een onafhankelijk en objectief overzicht had gehad van wat er in andere landen gebeurde, van de manier waarop zij – soms alleen en met andere methoden – dezelfde gezamenlijk overeengekomen doelstellingen en disciplines verwezenlijkten.
Wat al deze kwesties met betrekking tot coördinatie en governance betreft, wil ik u er dus van verzekeren dat de politieke wil absoluut aanwezig is bij de Commissie en dat de deur van commissaris Rehn altijd openstaat.
Didier Reynders, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wilde allereerst u en alle sprekers bedanken die hun goedkeuring over het akkoord inzake financieel toezicht hebben uitgesproken. Zoals velen al hebben gezegd, is dit een gezamenlijke inspanning van het Parlement – met name via zijn rapporteurs –, de Commissie en van de Raad.
Ik heb zojuist al gezegd dat we aan het begin staan van een proces, en om aan te tonen dat dit toezicht echt een toegevoegde waarde is, en misschien de eerste les die wordt getrokken uit de financiële crisis, moeten we er in de eerste plaats voor zorgen dat de personen die belast gaan worden met dit toezicht zo mogelijk gekozen worden – en ik denk dat de goedgekeurde procedures in deze richting gaan; vervolgens is het zaak, als we tot een vorm van toezicht willen komen die Europees van aard is, waarvoor velen binnen dit Parlement hebben gepleit, de doeltreffendheid van dat toezicht op de diverse terreinen aan te tonen. we kunnen nog meer vooruitgang boeken door eenvoudigweg aan te tonen dat Europees zoden aan de dijk zet. Maar nogmaals, de eerste en belangrijkste les die we uit de financiële crisis trekken is waarschijnlijk het tot stand brengen van deze nieuwe structuur. Aan ons nu om deze zo goed mogelijk in de praktijk te brengen en – nogmaals, stap voor stap – het echt Europese karakter van dit nieuwe toezicht te versterken.
De tweede opmerking die ik wil maken – de heer Gauzès heeft er zojuist op gezinspeeld – is dat we vanmiddag opnieuw in een trialoog gaan werken; we gaan ons nader buigen over beleggingsfondsen. Ik denk dat iedereen in actie moet komen en zich achter dezelfde aanpak moet scharen die wij zojuist succesvol hebben gehanteerd op het gebied van financieel toezicht. Er zijn inderdaad nog een paar struikelblokken binnen de Raad, en binnen uw Parlement wordt momenteel beraadslaagd over een aantal aspecten van de veranderingen met betrekking tot beleggingsfondsen, maar op dit punt moeten we verder aan de weg timmeren.
Ik denk dat we, samen met commissaris Barnier, echt een strak tijdschema willen opstellen voor de inwerkingtreding van nieuwe teksten. Wat de beleggingsfondsen betreft – vanmiddag al zullen we proberen vooruitgang te boeken –, moeten we dezelfde aanpak hanteren en trachten een Europees raamwerk tot stand te brengen dat burgers en consumenten daadwerkelijk beschermt als het gaat om een aantal producten of activiteiten die in Europa worden ontwikkeld.
Ik zou alleen willen zeggen dat, om de vooruitgang op het gebied van regulering en toezicht in kaart te brengen, commissaris Barnier heeft aangekondigd, tijdens de informele bijeenkomst van de Raad ECOFIN, de activiteiten die aan weerszijden van de Atlantische Oceaan worden ondernomen in zekere zin met elkaar te vergelijken. Ik kan u meedelen dat ik van plan ben de voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken tijdens deze informele ECOFIN-bijeenkomst te vragen op deze kwestie in te gaan en een beeld te geven van de stand van zaken, die niet alleen de Raad en de Commissie maar ook het Parlement aangaan. Aan het einde van deze maand zullen wij dus een gelegenheid hebben om ook met het Parlement over deze kwestie van gedachten te wisselen. Het is van belang te constateren dat ook wij, aan deze kant van de Atlantische Oceaan, veranderingen doorvoeren.
Derde aspect waar ik het over wil hebben is de belasting op financiële transacties – want ik wil niet opnieuw ingaan op de crisisafwikkelingsfondsen. Commissaris Barnier zal, zo heeft hij aangekondigd, in de komende weken met een aantal concrete voorstellen komen. Wat de belasting op financiële transacties betreft, heb ik bijna tien jaar geleden, tijdens het vorige Belgische Raadsvoorzitterschap, een poging gedaan het onderwerp op de agenda te plaatsen. Toen konden we er niet over van gedachten wisselen. Mijn voorstel werd nochtans door vrijwel alle Belgische afgevaardigden gesteund. Het was de enige kwestie waarover eenstemmigheid bestond. Ditmaal is het debat echt op gang gekomen. Ik heb een aantal krachtige verzoeken beluisterd om concrete voorstellen in te dienen over tarieven, de belastinggrondslag en het gebruik van de inkomsten. Wellicht moeten in een aantal lidstaten de ideeën op dit punt eerst verder worden uitgekristalliseerd, zodat wij echt een debat over de wijze van uitvoering kunnen starten.
Wat we niet gaan doen in het kader van onze voorbereidingen op de G20 is deze kwestie terugverwijzen naar de G20. We gaan proberen ook hier een aantal partners te vinden – en die zijn er beslist – waarmee we in dezelfde richting kunnen gaan. Ik wilde echter benadrukken dat dit debat actief zal worden voortgezet. Het is reeds verdiept tijdens deze ECOFIN. Wij zullen het eind deze maand tijdens de informele ECOFIN-bijeenkomst hervatten, en ik hoop echt dat we vooruitgang kunnen boeken, ook als het gaat om de toewijzing van middelen.
Laten we ons niet vergissen: deze belasting is niet bedoeld om crises op te lossen. Het doel is wellicht, zoals velen hebben gezegd, om speculatie tegen te gaan. Het gaat er tevens om financiële middelen vrij te maken – en we gebruiken deze al drie of vier keer: ten eerste om klimaatverandering tegen te gaan, voor ontwikkelingshulp, en om de gaten in de begroting te vullen. Dit debat zal niet eenvoudig zijn, en ik geef toe dat we nog een lange weg te gaan hebben om overeenstemming te bereiken op dit punt.
Tot slot, mevrouw de Voorzitter, wil ik ingaan op begrotingsconsolidatie. Laten we ons niet vergissen: het Europees halfjaar is slechts één etappe. Er zullen er meer volgen, en ook sancties zullen aan bof komen. Het zojuist goedgekeurde beleid houdt in dat we wellicht eerst voor de lidstaten van de eurozone over deze mechanismen van gedachten wisselen alvorens te kijken hoe we ze, overeenkomstig de huidige bepalingen van de verdragen, kunnen uitbreiden naar lidstaten die niet tot de eurozone behoren.
Het idee is uiteraard om te komen tot macro-economische convergentie en begrotingsconsolidatie, maar ik wil u erop wijzen dat het pact dat ons in begrotingszaken bindt een stabiliteits- en groeipact is, en dat we evenmin het debat over groei, werkgelegenheid en het in Europa te voeren sociaal en milieubeleid over het hoofd zullen zien.
Dit hele begrotingsdebat is niet enkel een debat over hoe we het evenwicht in onze diverse lidstaten kunnen herstellen. Het is bedoeld om te kijken met welk aspect van onze begrotingen we niet alleen kunnen bijdragen aan evenwicht maar ook aan groei, banencreatie, ontwikkeling van sociaal beleid en een actieve betrokkenheid – en ik benadruk het woord "actieve" – bij de strijd tegen klimaatverandering.
Dat alles gaan we proberen voor elkaar te krijgen. Het Belgische voorzitterschap is vanzelfsprekend bereid om op deze verschillende punten vooruitgang te boeken, en wij zullen dat vanmiddag opnieuw doen ten aanzien van beleggingsfondsen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
António Fernando Correia de Campos (S&D), schriftelijk. – (PT) De Ecofin-Raad heeft gisteren twee juiste beslissingen genomen die allebei tegemoet komen aan het standpunt dat een ruime meerderheid van dit Parlement enige maanden geleden al heeft geformuleerd. Het eerste besluit heeft betrekking op het macro-prudentieel toezicht (door de ECSR), het micro-prudentieel toezicht op bankinstellingen, verzekeringen en pensioenfondsen en de controle op de vastgoedmarkt. De tweede beslissing heeft betrekking op het Europees semester als middel om de Europees economisch beleid te coördineren. Het Europees semester is een analyse ex ante van de begrotingsevolutie (waarbij de lidstaten met elkaar worden vergeleken), en mag dus niet worden gezien als een aantasting van de nationale begrotingsautonomie, maar juist als een vehikel voor het debat over een ruimere visie op de economie. Het gaat dan niet alleen om het financiële beleid, maar ook over het beleid op het gebied van werkgelegenheid en sociale insluiting. Wij zijn voorstander van zo'n ruimer perspectief en willen daarom graag betrokken worden bij de volgende stappen in de richting van economische governance.
Richard Seeber (PPE), schriftelijk. – (DE) De nieuwe regels voor de interne financiële markt moeten worden toegejuicht, omdat zij met name voor beleggers verbeteringen en meer zekerheid betekenen. De financiële markten hebben al sinds decennia een grensoverschrijdend karakter, zodat de toezichthoudende autoriteiten nu eindelijk ook grensoverschrijdend moeten optreden. Voor de uitvoering van deze besluiten is het echter nodig dat de nationale autoriteiten gedeeltelijk bevoegdheden afstaan en ook daadwerkelijk overdragen aan de organen van de Gemeenschap. Voor een goed functionerende interne markt is dit evenwel een essentiële voorwaarde.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De bespreking over de verklaringen van de voorzitter van de Commissie en van de Raad over de beslissingen van ECOFIN laten duidelijk zien dat alle politieke stromannen van het kapitaal zich op één lijn hebben geschaard in de strategische keuze van de monopolies om de negatieve effecten van de kapitalistische crisis op de schouders van de arbeidersklasse en de onderste lagen van de bevolking te schuiven. De injecties van kunstmatig optimisme worden tegengesproken door de gegevens van de Commissie, die aangeven dat het herstel pover, onstabiel en onzeker is. Daarom wordt de intensiteit van de aanval tegen het volk nog verder opgevoerd met bijkomende middelen en mechanismen: het zogenoemde "versterkt economisch governance" en het "Europese semester" voor een strengere opvolging van het stabiliteitspact door de lidstaten, snellere en efficiëntere aanval op het volk met de benaming strategie "EU 2020", wijzigingen in de begroting van de EU en nauwe opvolging van de begrotingen van de lidstaten en uniforme toepassing van drastische besnoeiingen van de sociale uitgaven. Het geklets over de oprichting van Europese instellingen voor zogenaamd toezicht op het financieel kapitaal, het opleggen van belastingen op de banken en de beursoperaties zijn slechts vuurwerk, bedoeld om de volksbeweging en de steeds sterker wordende volksweerstand te misleiden. De plannen bewijzen eens te meer dat de oorlog die de regering PASOK-EU en de andere partijen van het kapitaal aan de arbeiders in Griekenland hebben verklaard geen typisch Grieks verschijnsel zijn, maar een strategische keuze van het kapitaal in de gehele EU.
4. Bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt [06106/1/2010 – C7-0147/2010 – 2008/0211(COD)] – Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Rapporteur: Elisabeth Jeggle (A7-0230/2010).
Elisabeth Jeggle, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, na een bijna twee jaar durende intensieve discussie hebben we met de Raad en de Commissie overeenstemming bereikt over de richtlijn betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, die een opmerkelijk compromis vormt tussen dierenbescherming en belangen van onderzoek.
Daarom wil ik alle betrokkenen danken voor de uitstekende samenwerking. Mijn dank gaat uit naar onze voormalige collega Neil Parish, die in mei vorig jaar in eerste lezing een goed uitgangspunt voor het Parlement wist te bereiken. Ik spreek mijn dank uit aan alle schaduwrapporteurs. Ik dank de vertegenwoordigers van de Commissie en die van het Zweedse en het Spaanse voorzitterschap van de Raad. En niet in de laatste plaats dank ik de medewerkers van de fracties en het commissiesecretariaat. Wij hebben er met zijn allen alles aan gedaan om dit compromis te bereiken.
De nieuwe richtlijn dierproeven betekent in vergelijking met de tot dusver geldende richtlijn uit 1986 een enorme sprong voorwaarts in de dierenbescherming. Alleen onder zeer strenge voorwaarden en wanneer er geen alternatieven zijn is medisch onderzoek op dieren nog toegestaan. Grondbeginsel van de nieuwe richtlijn is het vermijden en verminderen van dierproeven en het verbeteren van de dierenbescherming. Daartoe zijn bij de richtlijn uitvoerige beschermende bepalingen en controlecriteria vastgesteld. Met de verplichting tot een ethische beoordeling, waartoe ook een schade-batenanalyse behoort, de toelatingsprocedure voor de onderzoeksprojecten en de standaardisering en waarborging van de beroepskwalificaties van personen die met dieren werken, zijn fundamentele nieuwe beginselen ingevoerd.
Proeven waarbij dieren worden gebruikt mogen niet worden uitgevoerd zonder voorafgaande goedkeuring op basis van een projectbeoordeling waarbij ethische overwegingen een rol spelen. Hierbij moet zorgvuldig worden geëvalueerd of een bepaalde dierproef noodzakelijk is, of deze niet door een alternatieve procedure kan worden vervangen en of alle al naargelang de ernst van de proef geldende vereisten inzake dierenbescherming worden nageleefd. Angst, lijden en pijn moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Op aandringen van de Parlementsdelegatie is bovendien voor een streng controle- en inspectiesysteem gezorgd. De bevoegde autoriteit past de frequentie van de inspecties, met inbegrip van onaangekondigde controles ter plaatse, aan aan het potentiële risico. Ik ben er volledig van overtuigd dat we het juiste evenwicht hebben gevonden tussen een hoog niveau van dierenbescherming en de mogelijkheid om in Europa ook in de toekomst onderzoek te blijven doen. De gevonden oplossing houdt rekening met de vereisten van onderzoek met betrekking tot menselijke waardigheid en gezondheid, verliest de gerechtvaardigde belangen van zieke mensen niet uit het oog en betekent voor de dierenbescherming een enorme sprong voorwaarts ten opzichte van de in 1986 geformuleerde normen.
In de driepartijenonderhandelingen hebben we een compromis bereikt dat op 3 juni werd goedgekeurd. Beste collega's, ik verzoek u dit compromis te steunen en alle voorgestelde amendementen te verwerpen.
John Dalli, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil de teleurstelling van commissaris Potočnik overbrengen dat hij vandaag hier niet aanwezig kan zijn. Hij is momenteel in Gent, waar hij deelneemt aan de informele ministersbijeenkomst over het EU-standpunt voor de tiende bijeenkomst van de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, die in oktober in Nagoya wordt gehouden.
Ik wil het Parlement bedanken, en in het bijzonder de rapporteurs mevrouw Elisabeth Jeggle en het voormalige lid van dit Parlement de heer Neil Parish, de schaduwrapporteurs en al diegenen die even hard hebben gewerkt aan de totstandkoming van dit zeer belangrijke stuk wetgeving. Ik ben zeer verheugd over de uitstekende samenwerking tussen het Parlement, de Raad en de Commissie.
De onderhandelingen tussen de instellingen en het overleg vóór en tijdens de medebeslissingsprocedure bleek een hele uitdaging te zijn, aangezien de diverse en vaak sterk uiteenlopende opvattingen en behoeften van de lidstaten, de industrie, de academische wereld en de voorvechters van dierenwelzijn in aanmerking moesten worden genomen en zoveel mogelijk in de tekst tot uiting moesten komen. Ik ben van mening dat het resultaat een goed en werkbaar stuk wetgeving vormt, dat erin geslaagd is de balans te vinden tussen enerzijds het bevorderen van onderzoek en concurrentievermogen in Europa en anderzijds het volledig rekening houden met dierenwelzijn.
De herziening was zeer noodzakelijk aangezien deze essentieel was om de levensomstandigheden van proefdieren aanzienlijk te verbeteren, de wettelijke verplichtingen te verduidelijken en om te zorgen voor een gelijk speelveld binnen de EU. Zodra de nieuwe wetgeving wordt ingevoerd, kan de Europese Unie zich erop beroepen de hoogste dierenwelzijnsnormen in de wereld te hebben, waarbij de lat in alle 27 lidstaten van de Europese Unie hoger wordt gelegd op een wijze die het concurrentievermogen van ons onderzoek en onze industrie niet in gevaar brengt, maar juist bevordert.
Wij zijn van mening dat in de tekst waarover u vandaag gaat stemmen alle belangrijke aspecten van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie gehandhaafd zijn. Ik denk daarom dat als u vóór het voorstel stemt, de ambitieuze doelstellingen van de Commissie met betrekking tot deze herziening bereikt zullen zijn.
Herbert Dorfmann, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, beste collega's, dieren hebben recht op bescherming, ongeacht de vraag of ze als proefdieren worden gebruikt, als vee of als huisdieren worden gehouden of in de vrije natuur leven.
Volgens mijn normbesef is echter een dier een dier en een mens een mens. En er is een duidelijk waardesysteem. In de afgelopen dagen hebben we er bijvoorbeeld over gediscussieerd dat dierproeven nu blijkbaar toch mogelijk zijn zonder verdoving. Inderdaad is het zo dat dieren bloed kan worden afgenomen zonder dat zij worden verdoofd. Maar dat gebeurt ook bij de mens. Ik ga ervan uit dat niemand ooit is verdoofd om bloed af te nemen. De vooruitgang van de medische wetenschap is een groot goed, en helaas zijn daarvoor wellicht ook dierproeven nodig. Met betrekking tot een hele reeks ziekten, ook zeldzame ziekten, zien we nog steeds reikhalzend uit naar vooruitgang in de geneeskunde, de wetenschap of onderzoek. Hiervoor zullen ook in de toekomst dierproeven nodig zijn!
Ik ben er absoluut voor om van dierproeven af te zien wanneer andere, gelijkwaardige methoden beschikbaar zijn. Dit wordt gewaarborgd door voorstel dat ter tafel ligt – met één uitzondering: bij zulke andere methoden mogen mensen noch menselijke voortplantingscellen worden gebruikt.
We hebben een goed compromis gevonden, een compromis dat het onderzoek en Europa als locatie voor onderzoek beschermt, maar vooral de dieren beschermt. We moeten vandaag voor dit compromis stemmen om op die manier voor meer bescherming voor dieren en zinvol onderzoek in Europa te zorgen!
Daciana Octavia Sârbu (S&D). – (RO) Ten eerste wil ik mijn dank uitspreken aan mevrouw Jeggle en de andere collega's, de schaduwrapporteurs, voor de goede samenwerking tijdens de onderhandelingen met de Raad over dit compromis.
Ieder jaar worden in de Europese Unie ongeveer twaalf miljoen dieren gebruikt voor wetenschappelijke experimenten. Het brede publiek heeft regelmatig een kwestie gemaakt van betere bescherming voor deze dieren.
Indien mogelijk zouden we een einde willen maken aan alle dierproeven. We hebben deze echter nog steeds nodig ter bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu.
De nieuwe bepalingen die aan deze richtlijn zijn toegevoegd bevatten onder andere de verplichting tot frequentere, vaak onaangekondigde inspecties dan in het verleden. Ook is voorafgaande toestemming nodig voor procedures met dieren, vooral niet-menselijke primaten.
Er is praktisch gezien een beperking aangebracht aan het lijden waar een dier in wetenschappelijke procedures aan onderworpen mag worden. Er is ook een beperking voorgesteld op het gebruik van niet-menselijke primaten. Dit betekent dat zij nu alleen kunnen worden gebruikt in procedures voor het vermijden, voorkomen, diagnosticeren en behandelen van voor mensen mogelijk fatale aandoeningen.
Ik ben tevreden dat de uiteindelijke tekst de verplichting om de richtlijn periodiek te herzien – rekening houdend met de wetenschappelijke vooruitgang – is gebleven. Ik wil de nadruk leggen op het belang van alternatieve methoden voor dierproeven, die aangegeven zijn in deze ontwerprichtlijn.
We zijn ons er allen van bewust dat het huidige wetsvoorstel lange tijd in de pijplijn heeft gezeten. Ik ben van mening dat we na de onderhandelingen met de Raad tijdens het Zweedse en Spaanse voorzitterschap een uitgebalanceerde gezamenlijke positie hebben bereikt, die recht doet aan zowel de noodzaak om dieren in wetenschappelijke procedures te beschermen en de behoeften van de wetenschappelijke wereld.
Marit Paulsen, namens de ALDE-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik zal proberen hier kort de voorgeschiedenis te beschrijven. In de eerste plaats wil ik mevrouw Jeggle dankzeggen voor haar voortreffelijke leiding in deze bijzonder lastige zaak.
Wij hebben het werk overgenomen in een zaak waarvan je kort samengevat zou kunnen zeggen dat het voorstel van de Commissie extreem diervriendelijk en de eerste lezing van het Parlement bijna even extreem industrievriendelijk was. Het Parlement heeft zich er de afgelopen jaren met uitmuntende steun van het Zweedse en het Spaanse voorzitterschap, onder leiding van mevrouw Jeggle, de Commissie, de Raad, onze politieke fracties en de functionarissen van de parlementaire commissie, stukje bij beetje en woord voor woord doorheen gewerkt, om eindelijk tot een redelijk uitgebalanceerde richtlijn te komen.
Vooropgesteld dat we in de eerste plaats de dieren willen beschermen, zou ik persoonlijk de aandacht willen vestigen op de structuren die we op dit moment opstellen voor de dieren die we eten. In dat opzicht is er enorm veel werk te verzetten. Deze dieren genieten in de huidige situatie een slechtere bescherming dan proefdieren. Kijk maar eens naar de lange transportroutes op weg naar de slacht. Komt u deze nooit tegen op de snelweg?
Ik heb al eerder te maken gehad met pittige verslagen en lastige onderhandelingen, maar ik heb nog nooit eerder meegemaakt dat het Parlement van mening is veranderd en zijn besluiten heeft aangepast aan de hand van de stellingname van de aanwezige lobbygroepen. Dat had ik niet gedacht van dit Parlement.
Jill Evans, namens de Verts/ALE -Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil ook graag mevrouw Jeggle bedanken voor haar harde werk aan dit verslag. Er staan aanzienlijke verbeteringen in de compromistekst, met name wat betreft de inspecties, de nieuwe vergunningsprocedure voor experimenten en een adequaat classificatiesysteem, waar we blij mee zijn. We wachten echter al verschillende jaren op de actualisering van deze wet en mijn fractie heeft nog steeds drie belangrijke punten van zorg; vandaar de amendementen die we hebben ingediend.
Wij zijn van mening dat de lidstaten het recht moeten houden om strengere regels rond dierenbescherming in te voeren, zoals dat nu ook het geval is en wat we ook hadden afgesproken bij de eerste lezing. Wij zijn van mening dat er waar dat mogelijk is, gebruik moet worden gemaakt van alternatieven voor dieren. In de huidige formulering blijft de verplichte eis voor een het gebruik van een alternatieve methode beperkt tot een minderheid van de uitgevoerde proeven, hetgeen een afzwakking betekent van de bestaande wetten en ook dat is niet wat we hadden afgesproken bij de eerste lezing.
Voor wat betreft de niet-menselijke primaten zijn we van mening dat zonder het woord "wezenlijk" een gezondheidsondermijnende aandoening eigenlijk zou kunnen worden geïnterpreteerd als vrijwel elke menselijke kwaal, en niet als een ernstige vermindering van de menselijke gezondheid, wat hier wel bedoeld wordt.
We weten uit ervaring met wetgeving op dit gebied dat de tenuitvoerlegging en de handhaving cruciaal zijn om tot effectieve wetgeving te komen, en dit zijn cruciale punten. Om tot meer duidelijkheid te komen via verdere besprekingen, zal mijn fractie oproepen om het verslag terug te verwijzen naar de commissie.
Janusz Wojciechowski, namens de ECR-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter! Ik ben verheugd, dat deze verordening tot stand kwam. Ik zou mevrouw Jeggle willen feliciteren, want het werken aan een compromis was zeer zwaar. Goed, dat de Europese Unie een opeenvolgend, belangrijk deel regelt, betreffende het behandelen van dieren en dat we een oplossing voor de bestrijding van wreedheid tegen hen accepteren. In het oude systeem van dierproeven was veel wreedheid. Dit kan worden beperkt en de verordening is een stap in die richting. Wreedheid tegen dieren valt dierenrechten aan en veroorzaakt hun lijden, maar bovenal is het een aanval op de mensenrechten. Het tast de menselijke waardigheid aan. De mens, die wreed optreedt tegen dieren, handelt tegen de eigen menselijkheid en de eigen waardigheid. Dat de verordening vandaag werd aangenomen in het Parlement, is een stap in de goede richting. Hierin komt een kwestie aan bod, die twijfels doet rijzen, maar daarover zal ik spreken in een verklaring na de stemming.
Marisa Matias, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, op Europa rust de plicht de bescherming van dieren te bevorderen, maar waar we het nu over hebben, gaat veel verder. Het confronteert ons met lastige vraagstukken. Geen enkele waarde mag worden gezien als een op zich zelf staande, absolute waarde. We moeten op dit gebied keuzes maken, en er is soms sprake van contradicties. Alleen een evenwichtige wetgeving kan die spanningen oplossen.
Als we een hiërarchie van waarden aanleggen - moet het welzijn van dieren dan ondergeschikt worden gemaakt aan de menselijke gezondheid? Welke Europese strategie met worden gevolgd wanneer zaken als - bijvoorbeeld - de menselijke gezondheid of essentieel onderzoek op het spel staan? Hoe kunnen we voorkomen dat we het medisch onderzoek in Europa zodanig aan beperkingen onderhevig maken dat we dit onderzoek uiteindelijk helemaal onmogelijk maken?
Als we die vragen vermijden, kan het Europese geweten zich misschien gerust voelen. Maar dan brengen we het onderzoek naar, bijvoorbeeld, medicijnen, over naar landen waar misschien wel in het geheel geen toezicht wordt gehouden op het welzijn van dieren. We moeten proberen alternatieven te vinden voor dierenexperimenten ten behoeve van wetenschappelijke doeleinden. We zullen daar nog veel discussies aan moeten wijden, en ik zou daarbij graag zien dat we die discussie verder verdiepten.
Giancarlo Scottà, namens de EFD-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het is belangrijk en noodzakelijk om een evenwicht te vinden tussen de noodzaak om het wetenschappelijk onderzoek verder te brengen en de noodzaak om het welzijn van dieren te beschermen.
Op dit moment is de bescherming van dieren die voor wetenschappelijk onderzoek worden ingezet, niet afdoende. Dankzij nieuwe wetenschappelijke kennis kunnen alternatieven worden bevorderd waarbij geen of minder dieren worden ingezet. We moeten gebruik maken van methodes en procedures die zo min mogelijk pijn en lijden veroorzaken, zonder dat deze het wetenschappelijk onderzoek naar behandelmethoden voor ziektes belemmeren.
Om die reden is het goed om de Europese wetgeving op het gebied van dierenbescherming te herzien om bevredigende resultaten te behalen die tegemoet komen aan de behoeften van de onderzoekers – gezien de noodzaak van wetenschappelijk onderzoek waar de menselijke gezondheid bij gebaat is – en die tegelijkertijd het welzijn beschermen van de dieren die nog wel nodig zijn voor wetenschappelijke doeleinden.
VOORZITTER: STAVROS LAMBRINIDIS Ondervoorzitter
Mike Nattrass (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft deze richtlijn in 2008 voorgesteld en er waren toen zorgen over het overmatig belasten van de wetenschappelijke onderzoeksindustrie. Het voorstel zwakt sommige beperkingen af en ik stel vast dat de eis inzake het delen van gegevens over dierproeven er niet meer in staat.
Jaarlijks worden er in de EU bij experimenten zo'n 12 miljoen dieren gebruikt en dit voorstel zou het dierenleed nog kunnen doen toenemen. We moeten ervoor zorgen dat de behoefte aan dierproeven afneemt.
Beschaafde mensen proberen een balans te vinden tussen de behoefte aan onderzoek en de plicht de levens van andere wezens op deze planeet te respecteren. Beslissingen hierover vereisen de wijsheid van Salomo. Helaas voel ik mij verplicht de vraag te stellen: beschikt het Europees Parlement over die wijsheid?
Martin Kastler (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het is belangrijk dat we op het gebied van dierenbescherming een grote nieuwe stap zetten en ervoor zorgen dat dieren in het kader van wetenschappelijk onderzoek meer bescherming genieten.
We hebben veel over dierenbescherming gehoord. We hebben ook gehoord dat Europa een belangrijke locatie is voor onderzoek en innovatie in de industrie. Over één punt hebben we het echter nauwelijks gehad, namelijk de fundamentele waarde van de Europese Unie: human dignity, de menselijke waardigheid, en de vraag hoe we daarmee omgaan. In mijn ogen is het onaanvaardbaar dat we aan de ene kant – godzijdank – voor een hoger niveau van dierenbescherming zorgen, maar aan de andere kant risico's nemen op een terrein dat althans gedeeltelijk in strijd is met onze Europese waarden.
Waarom zeg ik dat? De Europese Commissie heeft in haar documenten alternatieve methoden genoemd. Daaronder ook vijf methoden die op onderzoek en gebruik van embryonale stamcellen, met name menselijke stamcellen, zijn gericht. Ik vind dat immoreel. Het is een punt waaraan ik niet voorbij kan gaan als ik vandaag over dit voorgestelde compromis tussen het Parlement, de Raad en de Commissie moet stemmen. Daarom doe ik een beroep op u – in het bijzonder op de Raad, de lidstaten en de Commissie in de zogenoemde regelgevend comité – om voor een zeer voorzichtige benadering te kiezen. Als we aandacht besteden aan de menselijke waardigheid, betekent dat niet dat we tegen dierenbescherming zijn, maar we willen zowel het een als het ander: dat we de waardigheid van levende wezens, of het nu om dieren of om mensen gaat, gezamenlijk beschermen op een wijze die in overeenstemming is met ons Europese begrip van waardigheid, zodat we ons samen voor die bescherming kunnen inspannen en sterk maken.
Een kenmerk van Europa is dat we voor de vrijheid en de waardigheid van de mens strijden. Daarom kan ik vandaag niet aan deze stemming deelnemen, omdat het mij om morele redenen niet mogelijk is het een te doen of het ander te laten. Weliswaar was het een belangrijke stap om hierover te discussiëren, maar aan deze derde dimensie van de menselijke waardigheid is niet genoeg aandacht besteed.
Paolo De Castro (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, na anderhalf jaar van moeizame onderhandelingen tussen het Parlement, de Raad en de Commissie hebben we nu eindelijk een compromistekst bereikt over het gevoelige dossier van de dierproeven. Het is een lastige klus geweest en ik wil onze rapporteur, mevrouw Jeggle, en de schaduwrapporteurs bedanken voor het voeren van deze intensieve onderhandelingen.
De tekst is zonder tegenstemmen en met slechts vier onthoudingen aangenomen in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, waarvan ik de eer heb voorzitter te zijn. De tekst kent een goede balans tussen de noodzaak om het welzijn van dieren die voor dierproeven worden ingezet, te verbeteren, en de noodzaak om het medisch onderzoek verder te brengen. Het voorstel poogt de inmiddels verouderde richtlijn uit 1986 te analyseren en te verbeteren en poogt de Europese voorschriften op dit gebied te harmoniseren.
Dierproeven zijn voor ons allen en voor de publieke opinie een zeer gevoelig onderwerp, maar, dames en heren, ik zeg met overtuiging dat de tekst waarover wij zo meteen stemmen verstandig is en het resultaat is van serieus en nauwkeurig onderzoek. De tekst is absoluut een verbetering van de bestaande wetgeving op het gebied van dierenbescherming, terwijl deze anderzijds onze morele verantwoordelijkheid om het medisch onderzoek verder te brengen, niet uit het oog verliest.
George Lyon (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, zowel voor- als tegenstanders van deze kwestie nemen duidelijk zeer uitgesproken standpunten in. De kwestie is heel duidelijk. Enerzijds zijn er degenen die van mening zijn dat de rechten van dieren voorrang moeten krijgen, en anderzijds degenen van ons die geloven in het recht van de maatschappij op vooruitgang in de ontwikkeling van medicijnen, behandelingen en genezing van mensen met een zwakke gezondheid, de zieken en degenen die lijden. We moeten een goede balans zien te vinden. Ja, we moeten dieren beschermen, maar we moeten er ook voor zorgen dat onze wetenschappers de instrumenten hebben om de nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen die in de toekomst genezing zullen bieden voor sommige van de meest uitzichtloze ziektes waar we in onze samenleving mee worden geconfronteerd.
Ik denk dat ten aanzien hiervan de tekst die voor ons ligt de juiste balans biedt tussen deze twee standpunten. Ik ben van mening dat in deze tekst op adequate wijze rekening wordt gehouden met de bescherming van dieren en de rechten van de samenleving, en een goede balans is gevonden. Ik wil graag hulde brengen aan mevrouw Jeggle en alle schaduwrapporteurs voor het werk dat zij hebben verricht.
Ik zou de Groenen op dit late tijdstip willen verzoeken nog eens na te denken over de amendementen die zij indienen. Deze punten zijn al in het debat aan de orde gekomen. Er is al over onderhandeld. Ik ben van mening dat de tekst daadwerkelijk rekening houdt met hun zorgen en er ook een oplossing voor biedt. Dit onderwerp is te belangrijk voor politieke spelletjes en ik zou hen willen verzoeken om te overwegen in dit late stadium hun amendementen in te trekken voordat we hierover gaan stemmen.
Carl Schlyter (Verts/ALE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, de strijd voor dieren gaat hand in hand met de strijd voor beter onderzoek. Wie dierproeven verdedigt, verzwakt het onderzoek. Er wordt traditioneel ten onrechte vertrouwd op de effectiviteit van dierproeven. Bij meer en meer medicijnen gaat het om specifiek menselijke reacties en dan hebben dierproeven geen enkel nut. De alternatieven zijn daarentegen wel effectief en ook nog eens sneller en goedkoper. De door de fractie van De Groenen/Vrije Europese Alliantie ingediende amendementen beogen dieren én onderzoek te helpen en dus is mijn advies dat u beter daarvoor kunt stemmen.
Bovendien is er een achterdeurtje dat het gebruik van apen mogelijk maakt. Dat moeten we dichten met de amendementen van De Groenen. Apen zijn in het slechtste geval alleen acceptabel bij de symptomen van ernstige aandoeningen van mensen, geen achterdeurtjes daar.
Ten slotte moeten landen voorop kunnen lopen bij de bescherming van dieren en het testen van nieuwe methoden. Pas dan kan Europa met betrekking tot de bescherming van dieren en medisch onderzoek mondiaal gezien een leidende rol spelen.
John Stuart Agnew (EFD). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als boer heb ik het altijd belangrijk gevonden dat dieren behoorlijk worden behandeld en naar mijn overtuiging is dat in het Verenigd Koninkrijk inderdaad het geval, tenminste door onze wetenschappelijke gemeenschap.
Ik heb in mijn kiesdistrict een bezoek gebracht aan Huntingdon Life Sciences en ik weet dat toegewijde mensen alleen datgene doen wat noodzakelijk is voor wetenschappelijke vooruitgang. Dit instituut voert essentiële testen uit op geneesmiddelen die over een paar jaar misschien wel het leven kunnen redden van iemand hier in deze zaal. Iedere werknemer daar is verplicht om als klokkenluider op te treden als zij bewijs hebben van dierenmishandeling.
We kunnen en mogen geen onnodige controles opleggen die op willekeurige wijze beperkingen opleggen aan bepaalde benaderingen. Deze drie amendementen zullen niet voor verbetering van het dierenwelzijn zorgen, maar zullen wel het onderzoek in de weg staan als ze worden opgelegd. Zij vormen onder andere een recept voor juridische conflicten hetgeen niet bijdraagt aan de bevordering van de geneeskunde maar misschien wel de beurzen van advocaten zal spekken.
De EU zou vaker het gezegde "als het niet kapot is, moet je het niet reparen" moeten toepassen. We hebben in het Verenigd Koninkrijk een goed stelsel, een verantwoordelijke wetenschappelijke gemeenschap – waaronder, in mijn eigen kiesdistrict, de universiteit van Cambridge, die een drijvende kracht vormt achter de wereldwijde wetenschappelijke vooruitgang – en evenwichtige wetten die op verstandige wijze rekening houden met wat in het kader van zowel de wetenschap als het dierenwelzijn noodzakelijk is. Dat zorgvuldige evenwicht moet in stand worden gehouden. Mijn boodschap aan de EU wat dit betreft is simpelweg: laten we hier nu eens met onze handen van afblijven.
Miroslav Mikolášik (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de richtlijn die we nu bespreken stelt zich ten doel dierproeven te beperken en de omstandigheden voor dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, te verbeteren.
In Europa hebben we al de hoogste normen voor dierenwelzijn in de wereld en deze richtlijn zal die normen nog verder verhogen. Dat is zeer lovenswaardig, maar we moeten wel voor ogen houden dat mensen en hun welvaart belangrijker zijn dan het welzijn van dieren, en dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen menselijke waardigheid en de waardigheid van dieren.
Ik waardeer de balans tussen strengere regels voor dierenwelzijn en het gebruik van dieren, terwijl onderzoek onder strenge voorwaarden nog steeds mogelijk blijft. Ik huldig het principe dat waar mogelijk dierproeven moeten worden vervangen door andere methoden, het aantal dieren dat wordt gebruikt moet worden teruggebracht, en dat de normen voor fokken, huisvesting en verzorging moeten worden verfijnd.
Dierproeven mogen alleen worden toegestaan als er geen alternatieve methode voorhanden is. Tegelijkertijd moet medisch onderzoek ook nog steeds mogelijk zijn. Dit zorgt voor een balans tussen de ethische noodzaak het aantal dierproeven te beperken en de eisen van het moderne medisch onderzoek.
Ik wil me hier ten zeerste uitspreken tegen alternatieve methoden voor dierproeven waar het mogelijk zou gaan om testen op basis van menselijke stamcellen. Ik maak mij zorgen over die lidstaten waar de nationale wetten de testmethoden waarbij menselijke embryo's worden gebruikt, niet uitsluiten van de verplichte alternatieve testmethoden. Wanneer deze richtlijn van kracht wordt, zouden lidstaten misschien verplicht worden ervoor te zorgen dat deze alternatieve methoden worden toegepast, ongeacht of ze nu wel of niet zijn gebaseerd op stamcellen van embryo's.
Ik wil mij daarom onthouden van de eindstemming, en verzoek de lidstaten met andere alternatieven te komen waarbij geen menselijk leven wordt vernietigd.
Luis Manuel Capoulas Santos (S&D). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ook ik wil om te beginnen mevrouw Jeggle gelukwensen met het uitstekende werk dat ze samen met de Commissie en de Raad voor het Parlement en de landbouwcommissie heeft verricht. Na anderhalf jaar onderhandelen - eerst onder het Zweeds, daarna onder het Spaans en ten slotte onder het Belgisch Voorzitterschap - is het gelukt een akkoord te formuleren dat een goed evenwicht aanhoudt tussen de eisen van de wetenschappelijke gemeenschap en wat we in dit verband wel het "welzijn van de dieren" kunnen noemen.
De voor dit resultaat benodigde meerderheid is behaald na een heel emotioneel en intens debat, waarin alle deelnemers concessies hebben gedaan. De burgers zijn bij dit debat nauw betrokken geweest, wat bij deze gevoelige materie natuurlijk te verwachten was. Maar beleidsmakers moeten nu eenmaal besluiten nemen, en hoewel we daarbij onze ogen niet mogen sluiten voor het lijden van dieren, moeten we toch keuzes maken en een rangorde van waarden aanleggen. Het standpunt dat mevrouw Jeggle ons vandaag heeft voorgelegd gaat uit van een waardenschaal die volgens ons heel geschikt is om de baten voor de menselijke gezondheid af te zetten tegen dierenleed. De socialistische fractie zal daarom vóór dit verslag stemmen en alle amendementen afwijzen.
Jorgo Chatzimarkakis (ALDE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik uiting geven aan mijn dankbaarheid en respect voor mevrouw Jeggle, die echt al jaren aan deze tekst heeft gewerkt. Maar, mevrouw Jeggle, ik moet er wel bij zeggen dat we als Europeanen niet trots kunnen zijn op deze tekst. Daarvoor is hij veel te vaag en laat hij veel meer toe dan een land of een continent dat qua dierenbescherming een leidende rol in de wereld speelt, zou mogen toelaten.
Ik constateer dat de regeling op een aantal punten achteruitgang betekent, met name wat betreft het hergebruik van proefdieren. Dat hergebruik was vroeger aan meer beperkingen onderhevig, maar ik constateer dat de regeling wat dit betreft is versoepeld. U schudt het hoofd, maar als je het een en ander zorgvuldig bestudeerd is dat daadwerkelijk het effect van bepaalde woorden en nuances in de formuleringen. De ernst van de proefprocedures is volgens mij ook een punt waar er in sommige lidstaten sprake zou zijn van achteruitgang. In sommige lidstaten gaan de regels momenteel verder: in Duitsland, Groot-Brittannië, Zweden. We hebben een pijngrens ingevoerd, die door de Raad vervolgens is afgezwakt doordat uitzonderingen werden toegelaten. Bovendien zijn de bevoegdheden van de Commissie ingeperkt wat betreft de inspecties.
Toch zal ik voor dit verslag stemmen, mevrouw Jeggle, omdat het een verbetering inhoudt ten opzichte van de richtlijn van 1986, die dus al 24 jaar oud is. Er zijn toelatingsmechanismen ingevoerd. Voor drie categorieën proeven is een voorafgaande vergunning nodig, wat goed is. De procedures zijn vereenvoudigd, wat ook goed is. En persoonlijk ben ik er ook trots op dat we uit de afgelopen zittingsperiode de kwestie van alternatieve beproevingsmethoden hebben kunnen meenemen. Daarvoor zullen we echter meer geld moeten uittrekken.
Uiterlijk over zeven jaar moet deze richtlijn worden geëvalueerd. We hebben nu dus een goede basis, maar over zeven jaar moeten we nog verder gaan, opdat we onze reputatie waar kunnen maken dat we hier in Europa het hoogste niveau van dierenbescherming ter wereld hebben.
Maria do Céu Patrão Neves (PPE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, het verslag dat nu door onze collega mevrouw Jeggle aan het plenum wordt voorgelegd zou de afsluiting moeten zijn van een lange en gecompliceerde procedure. Dat we tot dit punt kunnen hebben kunnen geraken heeft alles te maken met de inzet van mevrouw Jeggle en haar vermogen een intelligente dialoog te onderhouden. Ik wil haar daar graag voor bedanken.
Het is namelijk zo dat bij de onderwerpen die we nu bespreken niet alleen uiteenlopende belangen meespelen. Het gaat ook om ethische waarden. Over zulke onderwerpen wordt niet alleen met rationele argumenten gediscussieerd. Ze maken ook emoties los, en dat maakt het niet gemakkelijk een consensus te bereiken om zo - met inachtneming van de standpunten van de verschillende politieke stromingen en de lidstaten - de Europese burger te dienen en bij te dragen tot de opbouw van Europa door het uitwerken en vastleggen van gemeenschappelijke normen. Want daar gaat het bij dit verslag om: de hoognodige gelijkschakeling van criteria met als uiteindelijke doel een betere bescherming van de dieren.
Er zijn twee jaar verstreken sinds het besluit om een herziening uit te voeren van de Richtlijn van de Raad betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. En nu doen we dan eindelijk een poging om met inachtneming van de verschillen tussen de lidstaten op dit punt een wat meer gedetailleerde regeling te formuleren om de uiteenlopende procedures dichter bij elkaar te brengen. Het ging er hier om een betere bescherming van voor wetenschappelijke doeleinden gebruikte dieren te scheppen, maar dan wel op een zodanige wijze dat de voortzetting van het biomedische onderzoek in Europa er niet door werd belemmerd. Dat evenwicht is in de tekst waarover we zo gaan stemmen bereikt.
Dat zal de dieren die we willen beschermen ten goede komen, en zo kwijten wij ons van onze verantwoordelijkheid jegens de dieren - zónder de kwaliteit en vooruitgang van het biomedisch onderzoek waarvan we elke dag profiteren te schaden.
Ulrike Rodust (S&D). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we moeten voor het onderhavige verslag over dierenbescherming stemmen. Het Parlement heeft in de onderhandelingen met de Commissie en de Raad veel weten te bereiken: namelijk vervanging, vermijding en verfijning.
Uit het oogpunt van dierenbescherming is dit altijd nog te weinig. De Raad was echter niet tot een verdergaand compromis bereid en heeft duidelijk gemaakt dat we geen nieuwe richtlijn krijgen als we dit resultaat niet aanvaarden. Dat wil echter niet zeggen dat we in de toekomst op dit gebied niet meer kunnen doen. Aan dierenbescherming en onderzoek moet in ons beleid hoge prioriteit worden gegeven. Ik zou zielsblij zijn als we nu al volledig van dierproeven zouden kunnen afzien. Helaas zijn we nog niet zo ver, zodat we er voorlopig voor moeten zorgen dat dieren zoveel mogelijk bescherming genieten.
Het in de onderhandelingen bereikte compromis biedt hiervoor in elk geval een veel betere basis. Wel moet erop worden gelet dat de lidstaten de nieuwe richtlijn consequent ten uitvoer leggen. Ik dank de rapporteur en de schaduwrapporteur hartelijk voor het goede werk dat zij hebben geleverd.
Cristiana Muscardini (PPE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de rapporteur en degenen die met haar hebben samengewerkt, hebben lastig werk verricht, waar ik hen voor bedank.
Persoonlijk kan ik echter niet om het feit heen dat ik samen met een aantal leden van de Italiaanse regering, waar ik achter sta, verbijsterd ben dat dit onderwerp zelfs na 24 jaar nog niet dusdanig geregeld is zoals we zouden willen.
Enkele collega's hebben erop gewezen dat dieren een andere gevoeligheid hebben dan mensen. Zo zou geen enkel dier doen wat plaatsvindt, al heeft plaatsgevonden en nog zal plaatsvinden in Iran. In het algemeen maken dieren zich niet schuldig aan marteling en steniging en verkondigen zij niet de leugens die onze politieke wereld zo kenmerken.
Wij doen terecht een beroep op dieren als het wetenschappelijk onderzoek zich daarmee verder kan ontwikkelen en de gezondheid van de mens daarmee verbeterd kan worden, maar wij hebben niet het recht om dieren te blijven inzetten voor nutteloze, steeds herhaalde proeven die als enige doel hebben om de zakken van zogenaamde onderzoekers te vullen.
Wij zijn ons er goed van bewust dat we vandaag de dag met in vitro-experimenten of computersimulaties van de menselijke stofwisseling nauwkeurigere resultaten kunnen boeken dan mogelijk is met dierproeven, omdat je de resultaten van een experiment op de ene soort niet kunt toepassen op andere soorten, noch tussen diersoorten, noch tussen dier en mens.
Om deze redenen hopen wij dat deze richtlijn wordt herzien, opdat deze meer in lijn zal zijn met de huidige trends en met het wederzijds respect.
Elisabetta Gardini (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de rapporteur en de schaduwrapporteurs danken voor het bereikte resultaat. Ik denk dat we het best mogelijke compromis hebben bereikt tussen de noodzaak van onderzoek en de noodzaak van bescherming van het welzijn van dieren die voor medisch onderzoek worden ingezet.
Helaas zijn dierproeven nog steeds noodzakelijk omdat er geen alternatieven bestaan. Computersimulaties en celculturen volstaan niet, en het zijn niet de politici, maar de onderzoekers die dit zeggen. Ik wil het Parlement erop wijzen dat er juist dankzij proeven met levende dieren behandelmethoden zijn ontdekt voor een aantal zeer ernstige ziektes. In 98 procent van de gevallen gaat het om knaagdieren, wat betekent dat grotere diersoorten maar zeer zelden worden ingezet. Ik wil u er ook op wijzen dat er dankzij deze proeven tegenwoordig behandelmethoden bestaan voor leukemie, diabetes en een aantal tumoren. Tot slot wil ik u erop wijzen dat de onderzoekers de eersten zijn die onnodig lijden willen voorkomen en ik denk dat een bezoek aan de onderzoekers volstaat om dat bevestigd te zien.
Het is waar dat er her en der nog reden tot zorg is. Ik verwijs daarbij naar een zorg die nog niet naar voren is gebracht: in artikel 49 zijn alle verwijzingen naar ethische comités geschrapt en vervangen door meer algemene nationale dierenbeschermingscomités. Daardoor zijn er alarmbellen gaan rinkelen bij degenen die in deze sector werkzaam zijn, omdat er in veel laboratoria al ethische comités bestaan of worden opgericht. Daarom bestaat de vrees dat de rol van deze comités op de een of andere manier beperkt zal worden en dat de comités misschien zelfs vervangen zullen worden door algemenere comités die ethisch en wetenschappelijk minder goed onderlegd zijn.
Rareş-Lucian Niculescu (PPE). – (RO) Allereerst wil ik mijn dank uitspreken aan de rapporteur, mevrouw Jeggle, voor haar geslaagde verslag. Ik steun ook mijn collega's die vandaag hebben gesproken tegen de drie amendementen op de gemeenschappelijke positie.
Dit is niet een perfect compromis, hoewel het op dit moment de best mogelijke verwoording is.
De inhoud van het ontwerp is tot stand gekomen na raadpleging van vooraanstaande wetenschappers, die weten wat ze nodig hebben om hun onderzoek te kunnen voortzetten.
Ieder amendement op het compromis zal leiden tot een hervatting van de gebruikelijke procedure, hetgeen naar mijn mening in niemands belang is. Daarom roep ik alle leden op die vandaag gaan stemmen, om de drie amendementen te verwerpen en het Europees onderzoek zijn best mogelijke prestaties te laten leveren.
Anna Záborská (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, ik verzoek de Raad en de Commissie het verbod op het gebruik van embryonale en volwassen cellen van mensen te garanderen om dieren te beschermen.
In de huidige situatie kan menselijk materiaal namelijk worden gebruikt om dieren tijdens noodzakelijke proeven te beschermen. We hebben het altijd over compromissen, en het resultaat van de compromiscultuur is dat we niet meer weten wat ethisch aanvaardbaar is en wat niet. Er zijn echter ethische vragen waarvoor geen enkel compromis mogelijk is. Als de Commissie en de Raad deze verbodsgarantie niet kunnen geven, dan is dat het feitelijke bewijs hoe de Unie met mensen omgaat.
Het spijt me, maar zonder deze garantie kan ik me niet achter de tekst van de voorgestelde richtlijn scharen.
Karin Kadenbach (S&D). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, er heerst hier duidelijk consensus over het feit dat we een zo goed mogelijke medische zorg en preventieve gezondheidszorg voor de Europese burgers moeten waarborgen. Onderdeel daarvan zijn betrouwbare geneesmiddelen met zo min mogelijk bijwerkingen en ook nieuwe, moderne behandelmethoden. Bij de huidige stand van de wetenschap is dat alles helaas niet zonder dierproeven mogelijk.
Daarom beschouw ik het onderhavige verslag als redelijk geslaagde poging om een evenwicht te vinden tussen dierenbescherming en gezondheidszorg. De drie beginselen vervanging, vermijding en verfijning zijn fundamentele voorwaarden voor de verwezenlijking van die doelstelling, te meer daar we vandaag zo vaak over de menselijke waardigheid hebben gesproken, waartoe naar mijn oordeel ook het respect voor dieren behoort.
Er moeten vooraf aan te vragen vergunningen, strenge controles en inspectiesystemen komen. Wetten alleen volstaan niet. We moeten erop letten dat de inhoud van het verslag ook in de praktijk wordt gebracht.
Frédérique Ries (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat we het allemaal eens zijn met deze stelling: in een ideale wereld zou onderzoek op dieren niet nodig zijn. De realiteit is echter dat we leven in een wereld van kwalen, waar zieke mannen, vrouwen en kinderen hun hoop hebben gevestigd op behandeling en dus op de resultaten van dit onderzoek, dat vitaal en cruciaal is. Daarom moeten wij onze steun uitspreken voor het uitstekende compromis dat is bereikt door mevrouw Jeggle, van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en de Raad.
Zoals is gezegd beperkt het akkoord dierenleed tot een minimum, maar het zet geen rem op dit onderzoek, dat vitaal is voor miljoenen patiënten in Europa en over de hele wereld. Wist u dat 70 procent van de Nobelprijzen voor geneeskunde is toegekend voor onderzoek dat gebaseerd is op dierproeven?
In deze tekst wordt ons niet gevraagd te kiezen tussen muizen en mensen: deze richtlijn beschermt zowel patiënten als dieren. Deze richtlijn beschermt onze toekomst.
Martin Häusling (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, deze regeling is beter dan de bestaande. Wat dat betreft zijn we het eens. Maar om nou te zeggen dat er geen alternatief is voor dit compromis, mevrouw Jeggle, is wel erg gedurfd. Volgens mij had er meer in gezeten.
Natuurlijk moet wel worden toegegeven dat er sprake was van sterke druk van de onderzoekslobby. Dat hebben we allemaal kunnen constateren. Maar wordt het primaire doel – minder dierproeven – wel bereikt? Daar moet een groot vraagteken bij worden geplaatst. Wij storen ons er natuurlijk ook aan dat het gebruik van niet-menselijke primaten in feite niet wordt teruggedrongen.
Waar we ons als Groenen echter het meest aan storen– en wat bovendien op een grove schending van Europese beginselen neerkomt – is het feit dat de lidstaten niet wordt toegestaan in strengere regels te voorzien dan die welke in de bestaande wetgeving zijn vastgesteld. Dat mag niet zo blijven. We moeten hier nog eens serieus over nadenken. Dit is dan ook het eerste punt in de amendementen van de Groenen. We zullen deze amendementen niet intrekken. We willen dat dit voorstel wordt terugverwezen naar het comité.
João Ferreira (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, de wetenschap moet zich gaan bezig houden met de ontwikkeling van methoden die dierenexperimenten goeddeels overbodig maken en het dierenleed in die gevallen waarin zulke experimenten toch nodig zijn zoveel mogelijk beperken. Het is zaak dat we een dergelijke ontwikkeling van de experimenteertechnologie stimuleren. Het is verder van belang dat zulke nieuwe methoden en technieken in hun verschillende ontwikkelingsgraden verspreiding vinden en uiteindelijk overal - door instellingen voor onderzoek en ontwikkeling, maar ook door de nationale stelsels voor wetenschap en technologie - worden aanvaard.
De Europese Unie dient op dit gebied een leidersrol te vervullen, en wel door de samenwerking tussen de instellingen en het wetenschappelijk en technologisch bestel van de verschillende landen - waaronder ook derde landen - te bevorderen. Wij geloven dat het bestaan van wettelijke minimumvereisten niet mag betekenen dat landen die daartoe behoefte gevoelen geen strengere beschermende maatregelen mogen doorvoeren. En dat geldt natuurlijk ook voor alle andere beleidsgebieden.
Anna Rosbach (EFD). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, een verbetering van de richtlijn betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, is iets waar ik alleen maar voor kan stemmen. Tegelijkertijd is het een beetje paradoxaal, aangezien ik eigenlijk tegen dierproeven ben. Er zijn alternatieve methoden en gelukkig is dit gebied ook in de herziening van de richtlijn meegenomen. Daar ben ik zeer dankbaar voor. Ik hoop dat er vaart wordt gezet achter de ontwikkeling van meer alternatieve methoden. Hier en nu echter moet de EU humane en veilige regels voor proefdieren invoeren. Er wordt nu eindelijk erkend dat dieren voelende wezens zijn, zodat we nu pijngrenzen invoeren. Waarom voeren we echter geen paragraaf in die verbiedt dat dezelfde dieren keer op keer gebruikt worden? Waarom verbieden we niet dat apen worden gebruikt voor hersenonderzoek? Het maakt me boos dat we zoveel meer rekening houden met belangenorganisaties dan met dierenwelzijn. Ook vind ik het frustrerend dat we alleen wetgeving voor de EU kunnen vaststellen, want hoe wordt in landen buiten de EU met dierproeven omgegaan?
Laima Liucija Andrikienė (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd over het initiatief van de Commissie. Ik denk dat het een belangrijke prestatie is dat we erin zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de harmonisering van de praktijken op het gebied van dierproeven in de EU.
Deze richtlijn is een belangrijke stap om ervoor te zorgen dat experimenten met levende dieren voor wetenschappelijke doeleinden zullen worden vervangen zodra het wetenschappelijk gezien haalbaar is. Deze richtlijn zal in de eerste plaats de lidstaten ertoe verplichten om het gebruik van alternatieve methoden te bevorderen. Ik dring er ten zeerste bij de lidstaten op aan om voor voldoende financiële middelen te zorgen voor opleiding en onderzoek naar en ontwikkeling en uitvoering van wetenschappelijk aanvaardbare methoden of teststrategieën waarbij geen dieren worden gebruikt.
Paul Rübig (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, als lid van de Commissie industrie, onderzoek en energie juich ik deze regeling en de hier bereikte overeenstemming natuurlijk toe. Ik weet dat het altijd moeilijk is om een compromis te sluiten, maar we hebben gepaste ethische normen nodig voor dierproeven, maar ook voor proeven op de mens. En dat kunnen alleen de hoogst mogelijke normen zijn.
Natuurlijk is het ook belangrijk om alternatieven te ontwikkelen. Het achtste kaderprogramma voor onderzoek moet daarom bijzondere aandacht besteden aan zulke alternatieve testmethoden. Daarnaast zijn er natuurlijk ook vereenvoudigde procedures nodig, die dan ook bij de richtlijn ook worden vastgesteld. Een evaluatie na zeven jaar kan ook aanzienlijke voordelen voor de industrie opleveren, omdat de veiligheid van de procedures en de duidelijke uniforme Europese regeling ook rechtszekerheid waarborgen voor de industrie.
Elisabeth Köstinger (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil er in alle duidelijkheid op wijzen dat in Europa wereldwijd de hoogste dierenbeschermingsnormen gelden. Met dit verslag wordt opnieuw een goede stap gedaan op weg naar betere dierenbescherming. Ons gemeenschappelijke doel is het aantal dierproeven te beperken en de omstandigheden voor proefdieren te verbeteren. In beginsel moet worden toegejuicht dat dierproeven waar mogelijk door andere methoden worden vervangen en dat de normen voor het fokken, de huisvesting en de verzorging van de dieren worden aangescherpt. Desondanks wil ik voor de achtergrond van ervaringen uit de landbouwsector een aantal punten van kritiek naar voren brengen.
Ook op het gebied van onderzoek mag men er niet van uitgaan dat de bescherming van dieren door meer bureaucratie kan worden verbeterd. Het onderzoek en de daarvan afhankelijke bedrijfstakken in Europa mogen op internationaal niveau en ten opzichte van andere sectoren niet worden benadeeld. Voor onderzoek en voor de landbouw geldt dat we, wanneer de samenleving hoge dierenbeschermingsnormen verlangt, ook moeten kijken naar de normen die voor ingevoerde producten gelden. De hoge Europese kwaliteits- en dierenbeschermingsnormen moeten ook evenredig zijn in de zin van eerlijke concurrentie. De rapporteur, Elisabeth Jeggle, heeft met haar zeer gedifferentieerde verslag uitstekend werk geleverd en verdient onze steun.
John Dalli, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de allereerste plaats wil ik u bedanken voor uw opmerkingen en de brede steun voor de bepalingen die zijn opgenomen in deze richtlijn.
Voor ons ligt een ambitieuze richtlijn die, als deze wordt aangenomen, het dierenwelzijn in de EU aanzienlijk zal verbeteren. Ik ben het eens met mevrouw Sârbu dat een volledige en nauwgezette tenuitvoerlegging essentieel zal zijn opdat de richtlijn volledig effect kan sorteren. Die uitdaging is nog maar net begonnen. Vandaag kunnen we tevreden zijn dat er een goed compromis is bereikt over een moeilijk doch belangrijk dossier, en dat er een grote stap kan worden gezet om het leven van dieren die nog steeds nodig zijn voor wetenschappelijke procedures te verbeteren.
Ik zal nu reageren op een aantal van de opmerkingen die vanochtend zijn gemaakt. Wat betreft de opmerkingen van mevrouw Evans, moeten we beseffen dat deze richtlijn nadere juridische duidelijkheid biedt ten aanzien van de huidige situatie. Bovendien, voor wat betreft het fundamenteel en toegepast onderzoek waarvoor geen EU-methodes worden voorgeschreven, vermeldt artikel 4 bijzonder duidelijk dat er waar mogelijk gebruik moet worden gemaakt van alternatieve methoden. Derhalve wordt de vereiste om alternatieve methoden te gebruiken niet afgezwakt, maar juist verder versterkt.
Wat betreft de opmerkingen van de heer Kastler en de heer Mikolášik over menselijke embryonale stamcellen, deze kwestie is wel degelijk in de besprekingen ter sprake gekomen. Er is tijdens de onderhandelingen langdurig over gesproken, en de oplossingen die gevonden zijn, laten zien dat er in de EU geen overeenstemming bestaat over het al dan niet gebruiken van menselijke embryonale stamcellen. De Commissie is daarom van mening dat deze kwestie het best op nationaal niveau kan worden geregeld.
De overeengekomen tekst geeft antwoord op deze zorgen door de beslissing ten aanzien van het al of niet gebruik maken hiervan over te laten aan iedere lidstaat afzonderlijk. Hieraan moet worden toegevoegd dat in de lidstaten waar geen expliciete wetgeving bestaat die het gebruik van embryonale stamcellen verbiedt, het gebruik van een dergelijke testmethode alleen onder de herziene richtlijn verplicht zou zijn als deze testmethode door de EU-wetgeving zou worden erkend. Een dergelijke wetgeving bestaat niet op EU-niveau, en bovendien zouden de lidstaten er eerst mee in moeten stemmen dat een dergelijke wetgeving wordt aangenomen.
Ten aanzien van de ethische beoordeling waar mevrouw Gardini over sprak, blijven het begrip ethische beoordeling en de commissie die deze moet uitvoeren stevig verankerd in artikel 38. Het woord "ethisch" moest weliswaar tijdens de besprekingen in de Raad worden geschrapt, maar aan de vereiste op zich wordt niet getornd.
Ik hoop dat u met uw stem een krachtig signaal zal afgeven dat het Europees Parlement achter de resultaten staat die de instellingen onder het bekwame leiderschap van mevrouw Jeggle en het Zweedse voorzitterschap hebben bereikt. Vandaag hebben we de kans om de EU met die combinatie van een hoog niveau van dierenwelzijn en hoogwaardige wetenschap voorop te laten lopen. Laten we ons motto waarmaken: "De EU – zorg voor dieren, streven naar wetenschappelijke vooruitgang".
Elisabeth Jeggle, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's! Mijnheer de commissaris, ik wil u uitdrukkelijk danken voor uw uiteenzettingen, waarmee u een aantal punten heeft verduidelijkt die ik hier niet hoef te herhalen. Ik wil alle collega's mijn oprechte dank betuigen voor hun opmerkingen.
Zoals u ziet gaat het om een uiterst gevoelige kwestie waar tal van belangen bij komen kijken, die met elkaar in overeenstemming moesten worden gebracht. Ik verzoek u allen om voor dit verslag te stemmen, dat natuurlijk een compromis is.
Mijnheer Häusling, als we dit verslag vandaag verwerpen, is de richtlijn van 1986 nog een hele tijd van kracht. De dieren schieten daar niets mee op. Het zal niet lukken om op korte termijn een nieuw resultaat te bereiken. De amendementen die u opnieuw heeft ingediend, werden in de Landbouwcommissie al duidelijk verworpen. Voor uw amendementen was er geen enkele steun. Nu hebt u ze opnieuw ter tafel gebracht, dat is uw goed recht, en dat respecteer ik.
Wat hebben we aan de hoogste dierenbeschermingsnormen in de Europese Unie als we deze niet wereldwijd kunnen waarborgen? Het is belangrijk erop te letten dat de richtlijn, die we straks hopelijk zullen aannemen, in de komende jaren in de lidstaten ten uitvoer zal worden gelegd. Dat is een hele uitdaging! We moeten er in de eerste plaats op letten dat we op dit gebied in de lidstaten dezelfde hoge normen bereiken. Dat is onze belangrijkste taak! We moeten hier niet meteen al eisen dat de individuele lidstaten nog hogere normen invoeren.
In de lidstaten die nu al over hoge normen beschikken – als Duitse heb ik het hier over Duitsland – blijven deze normen van kracht. Op dit punt verlangen we niet dat deze lidstaten een stap terug doen. Integendeel, de soevereiniteit van de lidstaten wordt in dit geval gerespecteerd, net als in het geval van onderzoek op embryonale stamcellen. Dat is goed en belangrijk.
Als u nu dus voor meer dierenbescherming bent, verzoek ik u allen straks voor het verslag te stemmen en de amendementen te verwerpen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt plaats op woensdag 8 september 2010.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Pavel Poc (S&D), schriftelijk. – (CS) Ik ben ingenomen met en sta achter de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt van mevrouw de rapporteur Elisabeth Jeggle. Dit compromis is namelijk een vooruitgang ten opzichte van de huidige stand van zaken. Waar ik echter uitermate ontevreden over ben, is het feit dat het niet gelukt is om de bepaling dat alle ongewervelde levende wezens eveneens onder de werking van deze richtlijn vallen, opgenomen te krijgen in het eindvoorstel. Het Europees Parlement had gevraagd om ook op zijn minst die ongewervelde dieren onder de werking van de richtlijn te laten vallen waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat zij zeer wellicht pijn kunnen voelen, kunnen lijden, bang kunnen zijn en permanent kunnen worden beschadigd. Zelfs die vereiste is niet in het voorstel opgenomen. Ondanks het feit dat ik inzie dat dieren onmisbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek vind ik dat de richtlijn veel verder had moeten gaan en zonder enige uitzondering voor alle levende wezens had moeten gelden. We dienen ons te realiseren dat het spectrum aan levende wezens waarvan de officiële wetenschap bereid is te erkennen dat deze in staat zijn pijn te voelen, te lijden en angst te voelen en permanent kunnen worden beschadigd, steeds groter wordt. We kunnen dus met grote zekerheid extrapoleren dat eigenlijk het hele dierenrijk angstgevoelens kan hebben, lijden kan en pijn kan voelen. De erkenning van dit feit is eerder een kwestie van moraal dan van wetenschap. Met de goedkeuring van dit compromis hebben we helaas bewezen dat de Europese cultuur zich nog altijd niet helemaal bevrijd heeft van de descartiaanse manier van kijken naar dieren als ware het voorwerpen alsook dat we wat dat betreft dus nog een lange weg te gaan hebben.
Konrad Szymański (ECR), schriftelijk. – (PL) In verband met de procedure voor de tweede lezing konden we onze mening niet mondeling uitdrukken in de zaak van de definitieve tekst van de verordening inzake de bescherming van dieren, die gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden (het verslag-Jeggle). Ik zou van deze opportuniteit gebruik willen maken om mijn fundamenteel bezwaar duidelijk te maken tegen de toelating in de vermelde verordening, van het gebruik van stamcellen van embryonale oorsprong voor wetenschappelijke doeleinden, als alternatief voor dierproeven. Dit is een uitwerking van onjuiste antropologie, die de mogelijkheid van vernietiging van menselijk leven in de vroegste fase van de ontwikkeling impliceert, met het oog op de verbetering van het welzijn van dieren. De garanties die in de eerste lezing door het Europees Parlement werden voorgesteld, waren in dit verband veel explicieter. Vage regels van de verordening leiden tot een reële bedreiging voor de handhaving van de wettelijke orde van landen zoals Duitsland, waar we te doen hebben met een mate van bescherming van embryo's. Een gebrek aan uitsluiting van deze onderzochte methodes dringt ronduit hun rechtmatigheid op in landen zoals Polen, Ierland, en Malta.
5. Lopende onderhandelingen over de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de lopende onderhandelingen over de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA).
Beste collega's, ik wil graag even uw aandacht voor het volgende. Op de agenda zoals die is goedgekeurd, is voor dit debat geen "catch the eye"-procedure voorzien, maar als er geen bezwaren zijn, stel ik voor om, mits de sprekers zich aan hun spreektijd houden en er aan het einde nog tijd over is, een korte "catch the eye"-sessie in te lassen. Zijn er mensen die hier bezwaar tegen hebben? Uitstekend.
Karel De Gucht, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat ik nogmaals in de gelegenheid krijg om met u over de ACTA-onderhandelingen te praten.
In dit verband wil ik wijzen op de achtergrond van deze onderhandelingen: ACTA is een overeenkomst die van belang zal zijn om het concurrentievermogen van de EU en banen op de wereldmarkt veilig te stellen.
Als we willen dat onze economie concurrerend blijft, zijn we aangewezen op innovatie, creativiteit en merkexclusiviteit. Dit zijn een aantal van onze belangrijkste comparatieve voordelen op de wereldmarkt, en we hebben daarom de instrumenten nodig die ervoor kunnen zorgen dat deze voordelen adequaat worden beschermd op onze belangrijkste exportmarkten.
En dit gaat over kwesties die voor EU-burgers van belang zijn: niet alleen banen, maar ook de veiligheid en gezondheid van de consument.
Ons doel is simpelweg een internationale norm vast te leggen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (IER's) die redelijk, evenwichtig en doeltreffend is, en dus verder gaat dan de huidige WTO-regels over IER's: de Overeenkomst inzake TRIP's. Dit is het uiteindelijke doel waarover we het naar mijn overtuiging allemaal eens zijn.
Afgelopen maart ben ik hier geweest om de belangrijkste beginselen uiteen te zetten op basis waarvan de Commissie aan deze onderhandelingen deelneemt, en heb toen toegezegd om naar het Parlement toe de transparantie inzake deze onderhandelingen te verbeteren. Zoals u kunt opmaken uit de conceptteksten die het resultaat zijn van de onderhandelingen die sinds maart hebben plaatsgevonden, die we u hebben doen toekomen, heeft de Commissie zich aan haar woord gehouden en heeft zij consequent aan deze beginselen vastgehouden. Laat mij deze beginselen nogmaals herhalen:
In de eerste plaats is het doel van ACTA om grootschalige schending van intellectuele-eigendomsrechten met aanzienlijke commerciële gevolgen te bestrijden, en dit heeft niets te maken met het controleren van de inhoud van de laptops of computers van reizigers. Het zal ook niet leiden tot het beperken van burgerlijke vrijheden of tot intimidatie van consumenten. Als sommigen van u daaraan twijfelen, dan zou ik graag uw argumenten willen horen.
Ten tweede gaat ACTA alleen over de handhaving van bestaande intellectuele-eigendomsrechten en omvat de overeenkomst geen bepalingen die het materieel intellectueel- eigendomsrecht wijzigen. De overeenkomst moet minimumregels vaststellen voor de manier waarop innovatoren hun rechten kunnen afdwingen voor de rechtbank, aan de grenzen of via het internet. Zo zal ACTA er bijvoorbeeld voor zorgen dat Europese modeontwerpers, kunstenaars of autofabrikanten hun rechten op adequate wijze gewaarborgd zien wanneer zij met namaak van hun creaties buiten Europa worden geconfronteerd.
Ten derde moet ACTA in overeenstemming blijven met het communautair acquis, met inbegrip van het huidige niveau van harmonisatie van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, de richtlijn inzake e-handel, het regelgevingskader voor de telecommunicatiemarkt en, niet in het minst, de toepasselijke EU-wetgeving inzake gegevensbescherming en privacy. Met ACTA zal er niet via een achterdeur EU-wetgeving worden gewijzigd. Maar wat is dan de toegevoegde waarde, zult u mij vragen. Het antwoord daarop is dat onze wetgeving tot de meest doeltreffende behoort, en dat als andere landen die overnemen, dit onze innovatoren zal helpen.
Ten vierde zullen we ervoor zorgen dat ACTA de toegang tot generieke geneesmiddelen niet zal bemoeilijken. De concepttekst is er nu heel duidelijk over dat ACTA zal niet als basis zal dienen om in te grijpen in de handel in generieke geneesmiddelen.
Voorts zal ACTA in overeenstemming zijn met de Verklaring over TRIP's en volksgezondheid van 2001, terwijl de verplichtingen inzake grenscontroles, wat het gevoeligste punt is met betrekking tot de toegang tot geneesmiddelen, niet zal gelden voor octrooien.
Wat de transparantie betreft, we hebben ons aan ons woord gehouden om het Europees Parlement te informeren, via specifieke vergaderingen hieromtrent na iedere onderhandelingsronde, en dat zullen we ook blijven doen. En overeenkomstig onze toezeggingen krachtens het kaderakkoord hebben we natuurlijk de conceptteksten ook doen toekomen aan het Europees Parlement.
Ik maak ook van deze gelegenheid gebruik om in het kort verslag uit te brengen van de resultaten van de tiende ronde van de ACTA-onderhandelingen die tussen 16 en 20 augustus 2010 in Washington heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de civiele, douane- en strafrechtelijke hoofdstukken hebben de partijen enige vooruitgang geboekt, maar er bestond bij de partijen nog niet voldoende flexibiliteit om enkele van de meer gevoelige kwesties aan te pakken. Er is ook veel werk verricht aan de algemene en horizontale hoofdstukken (preambule, algemene bepalingen, definities, handhavingspraktijken, internationale samenwerking en institutionele bepalingen) die bijna afgerond zijn.
Maar helaas is het in de laatste twee ronden steeds duidelijker geworden dat een consensus tussen alle huidige partijen bij ACTA slechts kan worden bereikt op basis van de kleinste gemene deler, gezien het scala aan standpunten en praktijken met betrekking tot deze kwestie onder de diverse ACTA-deelnemers. Dit zal ten koste gaan van het ambitieniveau – en de doelmatigheid – van de overeenkomst.
Ten aanzien van de digitale omgeving (internet), een van de meest gevoelige maar ook een van de meest "innovatieve" hoofdstukken van ACTA, werd tijdens de laatste ronde een aanzienlijke stap terug gezet, daar de partijen niet in staat bleken het eens te worden over een gemeenschappelijke regeling voor de vrijwaring van aansprakelijkheid voor providers van internetdiensten.
Dit is ook het geval met het zeer belangrijke hoofdstuk over douanemaatregelen, waar verschillende partijen zich verzetten tegen het verrichten van controles op de uitvoer en doorvoer van inbreukmakende goederen, waardoor er dus niet wordt opgetreden tegen het wijdverspreide internationale verkeer in namaakproducten.
Een ander gebied waarop de besprekingen teleurstellend zijn voor de belangen van de EU betreft de vraag welke intellectuele-eigendomsrechten onder het akkoord zullen vallen. De EU heeft een brede en gevarieerde basis van rechthebbenden. Een landbouwer die producten met geografische aanduidingen produceert, en een textielbedrijf dat ontwerpen creëert zijn ook het slachtoffer van namaak en moeten ook worden beschermd door betere handhavingsregels. Het probleem is dat een aantal van onze partners erop staan dat alleen auteursrechten en handelsmerken het "verdienen" om in ACTA te worden opgenomen. We zijn het daar zeer mee oneens en we zullen er krachtig op aan blijven dringen dat deze offensieve belangen van de EU worden gerespecteerd.
De volgende ronde zal aan het eind van de maand (van 23 september tot 1 oktober 2010) plaatsvinden in Tokyo. Het lijkt erop dat we de eindstrijd beginnen te naderen; de partijen zullen de resterende grote vraagstukken tijdens de Tokyo-ronde moeten oplossen.
Ik blijf ten zeerste overtuigd van het belang om het stelselmatige en wijdverspreide misbruik van Europese intellectuele-eigendomsrechten in de hele wereld aan te pakken, en van de wezenlijke bijdrage die ACTA aan deze doelstelling kan leveren. Daarom blijf ik me inzetten om deze onderhandelingen tot een succes te maken.
Als echter aan het eind van dit proces de EU wordt geconfronteerd met een verdrag zonder veel toegevoegde waarde voor onze rechthebbenden, of met een verdrag dat een onderscheid probeert vast te leggen tussen eerste-categorie en tweede-categorie intellectuele-eigendomsrechten, dan moeten we bereid zijn om onze deelname aan het akkoord te heroverwegen.
Daniel Caspary, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, in 2008 werden door de douanediensten in de EU 178 miljoen artikelen in beslag genomen. 20 miljoen van die artikelen waren gevaarlijk. 54 procent van de nagemaakte goederen komen uit China, op het gebied van namaakgeneesmiddelen is India het zwarte schaap.
Door namaakproducten wordt de Europese economie enorme schade berokkend, maar ook kopers ondervinden grote problemen door dergelijke producten. Ik denk bijvoorbeeld aan geneesmiddelen. Net als vele ouders zou ik het afschuwelijk vinden als kinderen die koorts hebben medicijnen zouden krijgen en als gevolg daarvan komen te overlijden omdat wij niet in staat zijn om namaakproducten en namaakgeneesmiddelen doeltreffend aan te pakken. We moeten deze problemen dus uit de wereld helpen.
Voor de Europese Unie is productpiraterij een centraal vraagstuk. We moeten onze industrie en onze consumenten op mondiaal niveau tegen producten die gevaarlijk zijn voor de gezondheid beschermen en economische schade voor het Europese bedrijfsleven voorkomen. Ik ben derhalve verheugd over de onderhandelingen over een Anti Counterfeiting Trade Agreement (ACTA), die in de strijd tegen productpiraterij een grote stap in de goede richting betekent. We beseffen dat deze overeenkomst niet alle problemen rond productpiraterij zal oplossen, maar in elk geval gaat het om de eerste internationale overeenkomst waarmee een reeks landen de strijd met het probleem van productpiraterij aanbindt, en ik hoop dat zoveel mogelijk andere landen zich hierbij eindelijk zullen aansluiten.
Onze fractie is ingenomen met de goede samenwerking tussen de Commissie en het Parlement sinds onze resolutie van dit voorjaar, en wij betreuren dat het Parlement zijn toevlucht tot deze resolutie moest nemen. Dankzij de regelmatige verslagen van de Commissie konden we ons in de afgelopen maanden echter een beeld vormen van de onderhandelingen. Ik feliciteer de onderhandelaars met de successen die zij recentelijk hebben weten te behalen. Want ook de critici van de ACTA-overeenkomst hebben inmiddels steeds meer moeite om nog negatieve punten in de overeenkomst te vinden. Het vraagstuk van controlemaatregelen aan de grenzen in het geval van inbreuken op octrooien, en in verband daarmee de bezorgdheid met betrekking tot de handel in generieke geneesmiddelen, is van de baan. De three strikes-benadering en het doorzoeken van de bagage van de bagage van reizigersbagage is van de baan. De wettelijke aansprakelijkheid van aanbieders van internetdiensten is van de baan, terwijl de overeenkomst in lijn schijnt te zijn met het acquis communautaire. Volgens mijn zijn we op de goede weg.
Ik zou de Commissie evenwel willen verzoeken het been stijf te houden om de belangen van de Europese Unie te beschermen. Zo sta ik achter het initiatief om octrooirechten en geografische oorsprongsaanduidingen en ook inbreuken op octrooirechten op te nemen in het civielrechtelijke deel van de overeenkomst. Ik ben ervan overtuigd dat onze Parmaham, Tiroolse bergkaas en Champagne evenzeer beschermd moeten worden als Coca-Cola of Kellog's Corn Flakes. Daarom dring ik er bij de VS op aan hun verzet tegen het openbaar maken van de teksten te laten varen. De publicatie na de onderhandelingsronde in Nieuw-Zeeland heeft immers laten zien dat transparantie voordelen biedt en heeft ertoe geleid dat de kritiek op de overeenkomst goeddeels is verstomd.
Ik zou de Commissie willen vragen zich er ook in de toekomst voor in te zetten dat de onderhandelingstekst in elk geval vóór ondertekening van de overeenkomst openbaar wordt gemaakt. Ik wens de Commissie veel succes voor de komende onderhandelingsronde in Japan en hoop weer op een tijdige en uitvoerige verslaglegging daarover. Na afloop van de onderhandelingen zal onze fractie de resultaten op basis van de tegen die tijd opgestelde teksten in alle rust en met de nodige omzichtigheid beoordelen en haar standpunt formuleren ten aanzien van de ratificatie. Ik wens de onderhandelaars verder veel succes.
Kader Arif, namens de S&D-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, geachte collega's, u hebt zojuist geruststellende woorden gesproken, maar toch denk ik dat de bezorgdheid van een groot aantal afgevaardigden over de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) niet volledig is weggenomen.
Ik heb reeds in maart een resolutie voorgesteld die door een grote meerderheid in dit Parlement werd gesteund, en die het mogelijk maakte de onderhandelingstekst openbaar te maken. Tijdens het debat hebben wij gevraagd het acquis communautaire – u noemde het zojuist – de veiligheid en levering van generieke geneesmiddelen en de fundamentele vrijheden van onze medeburgers te garanderen. Ook hebben we geografische indicatoren aan de orde gesteld, en wel om u deelgenoot te maken van onze prioriteiten, waaraan ik u zal blijven herinneren zodat het standpunt dat u over enkele weken in Japan zult innemen gebaseerd is op het parlementaire debat dat wij op gang hebben weten te brengen.
Gisteren, tijdens het debat over de Staat van de Unie, hebben talloze sprekers er terecht op gewezen dat wij als afgevaardigden de woordvoerders van onze medeburgers moeten zijn en dat, zonder deze relatie, de Commissie in een steriele confrontatie met het Parlement dreigt te geraken. Ik vraag u dan ook, Commissaris, om te bedenken dat de afgevaardigden die u tegenover u hebt bovenal uw partners zijn en er niet enkel hier om u tegen te spreken.
Het partnerschap dat wij voorstaan is er niet één waarbij we, zoals uw diensten soms lijken te willen, verplicht zijn tot geheimhouding. Uw diensten hebben zojuist onze vragen achter gesloten deuren beantwoord. We krijgen de laatste versie van de tekst inzake de ACTA maar we mogen er na afloop van deze bijeenkomsten of na het lezen van de overeenkomst op generlei wijze verslag van doen, terwijl onze rol is om te waarschuwen en tekst en uitleg te geven. Mijn tweede verzoek aan u is dan ook om de transparantie van debatten te beschouwen als een element dat uw beraadslagingen verrijkt en niet als een vertrouwensbreuk.
Afgezien van deze twee hoofdzaken, en omdat ik vertrouwd begin te raken met de gang van zaken, zal ik mijn punten van bezorgdheid nogmaals voor u op een rijtje zetten. Allereerst de toegang tot geneesmiddelen. Dit punt is aan bod gekomen. U zegt dat het waarborgen van toegang een van uw prioriteiten is, dat u al het mogelijke doet om ervoor te zorgen dat niets in deze overeenkomst de productie of het vrije verkeer van deze geneesmiddelen belemmert. Maar dan ben ik toch benieuwd naar octrooien. Waarom wilt u die opnemen in deze overeenkomst? Het streven om de gerechtvaardigde strijd tegen namaak doeltreffender te maken mag niet als excuus dienen om de ACTA aan te wenden om octrooihouders veel meer rechten te geven dan ze uit hoofde van het TRIPS-akkoord hebben. Gelieve generieke geneesmiddelen en namaakgeneesmiddelen niet over één kam te scheren.
Nog een belangrijk punt zijn waarborgen. Teksten kunnen niet rigoureus genoeg zijn om de rechten van gebruikers en die van rechthebbenden daadwerkelijk met elkaar in evenwicht te brengen. Ik verwijs u naar de verschillende formuleringen die in het TRIPS-akkoord zijn opgenomen.
Ik ben blij met wat u hebt gezegd over Internet, en ik heb er alle vertrouwen in dat de ACTA het in de richtlijn inzake e-commerce duidelijk tot uiting gebrachte EU-standpunt niet zal ondermijnen.
Commissaris, er zijn beslist nog andere punten die ik vanochtend zou moeten aankaarten, maar de voornaamste taak die ik mezelf stel is dat we, dankzij dit debat, zoveel mogelijk informatie over deze overeenkomst kunnen geven aan al onze medeburgers, en u te duidelijk te maken dat de bescherming van hun rechten en hun fundamentele vrijheden voor mij het allerbelangrijkste is. Om die reden verwacht ik van u dat u rekening houdt met de door leden van het Parlement opgeworpen punten en deze tijdens de onderhandelingen verdedigt; tevens vraag ik u uw toezegging gestand te doen om de tekst openbaar te maken zodra de onderhandelingen afgerond zijn, hetzij na afloop van de ronde in Japan of in een latere fase.
Het openbare debat zal onder meer binnen dit Parlement moeten plaatsvinden. Ik zal dan ook vragen om een resolutie, en wij rekenen erop dat u ons standpunt in ogenschouw neemt voordat de ACTA eventueel ondertekend wordt, zelfs wanneer dit een terugkeer naar de onderhandelingstafel inhoudt.
Niccolò Rinaldi, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, "acta est fabula, plaudite!" – "het spel is over, applaus graag!" – zoals Romeinse acteurs zeiden aan het eind van een voorstelling. Het spel is over en misschien staan we op het punt deze conclusie te trekken, hoewel het misschien nog te vroeg is om te applaudisseren.
Tijdens dit debat heeft de heer De Gucht ons belangrijke garanties gegeven, maar wij weten dat 64 procent van alle namaakproducten afkomstig is uit China, dat zich niet verbindt aan de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA). Daarom moet verder beoordeeld worden of het de moeite waard is – in andere woorden, of we de overeenkomst moeten ondertekenen als deze geen werkelijke voordelen oplevert, zoals de commissaris concludeerde. Er zijn niet veel redenen meer tot zorg, maar de zorgen die we hebben, zijn ernstig. Er is veel gezegd over het internet en wij waarderen de inzet van de Commissie, maar wij blijven waakzaam.
Voor wat betreft de toegang tot medicijnen, herhaal ik wat andere leden eerder al hebben gezegd: namaakmedicijnen enerzijds en generieke medicijnen anderzijds mogen niet op een hoop worden gegooid. Het is van groot belang dat men tegen concurrerende prijzen toegang heeft tot medicijnen. Dit is cruciaal voor patiënten in ontwikkelingslanden. De vraag die ik hier wil stellen is of de Verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst (inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom) en de volksgezondheid in elk geval in de preambule van de ACTA-tekst wordt opgenomen.
Tot slot treedt, voor wat betreft de geografische aanduidingen, mogelijk de paradoxale situatie op dat geregistreerde handelsmerken die de geografische aanduidingen wellicht schenden, beter beschermd zouden worden dan de geografische aanduidingen zelf. Ook hier geldt dat TRIPS in veel opzichten een stevigere basis vormt, en daarom roepen wij op tot waakzaamheid en standvastigheid.
Jan Philipp Albrecht, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats ben ik verheugd dat de schriftelijke verklaring nr. 12 over de ACTA-overeenkomst gisteren in het Parlement met de nodige meerderheid van stemmen is goedgekeurd. Daaruit blijkt dat het Europees Parlement nog steeds achter de duidelijke standpunten van zijn resolutie van maart staat.
Met die schriftelijke verklaring wordt bovendien een belangrijk punt toegevoegd. Wij zijn tegen de uitbesteding van de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aan particuliere instanties. In de rechtsstaat en de democratie mogen ingrepen in de grondrechten – ook in het internet – alleen door legitieme vertegenwoordigers van de staat worden verricht onder naleving van de hoge normen die zijn verankerd in onze grondwet, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Verdrag van Lissabon.
Een overeenkomst zoals de nu voorgestelde ACTA-overeenkomst, die particuliere kartels van rechthebbenden ronduit aanmoedigt om de wereld overeenkomstig hun commerciële belangen te reguleren, mag nooit en te nimmer in werking treden! Het optreden van de Commissie in de ACTA-onderhandelingen is niet ver verwijderd van een schending van de Verdragen. In plaats van de door het Parlement bekritiseerde maatregelen te schrappen worden de formuleringen in het voorstel voor de overeenkomst alleen maar vager. Het lijkt steeds onwaarschijnlijker dat de overeenkomst aan de eisen van het acquis communautaire van de EU zal voldoen.
Gelukkig lijken de reeds lang geuite protesten van het Parlement inmiddels gehoor te vinden. Er moet nog heel wat gebeuren voordat de ACTA-overeenkomst in dit Huis op een meerderheid kan rekenen. Dat moet u op zijn minst sinds gisteren duidelijk zijn.
Syed Kamall, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst zeggen dat ik verheugd ben over drie dingen die aan het begin werden gezegd: ten eerste dat er geen nieuwe intellectuele-eigendomsrechten zullen bijkomen; ten tweede dat bestaande wetgeving niet via een achterdeur zal worden gewijzigd; en in de derde plaats de toegenomen transparantie waar de Commissie blijk van heeft gegeven, met name ten aanzien van de andere onderhandelingspartners.
We moeten het verschil begrijpen tussen de digitale wereld en de wereld van atomen. Zoals Chris Anderson, de redacteur van het tijdschrift Wired eens heeft gezegd, in een wereld van toegenomen bandbreedte, goedkopere opslagcapaciteit en goedkopere verwerkingscapaciteit, neigen digitale producten ernaar op den duur geheel gratis te worden. Wat dit betekent is dat veel van de industrieën die over de digitale wereld klagen moeten begrijpen dat zij naar nieuwe bedrijfsmodellen moeten kijken. Met name de fonografische industrie en vergelijkbare industrieën kunnen zich niet meer verlaten op oude bedrijfsmodellen.
Ik geloof dat het een ander verhaal is in de wereld van atomen – in de wereld van de vervaardiging van producten. We moeten ervoor zorgen dat, hoewel de EU misschien niet concurrerend is op het gebied van arbeidskosten, de EU-landen wel concurrerend zijn wanneer het aankomt op onderzoek en ontwerpen. Het moet wel heel bitter zijn voor bedrijven die miljoenen – soms miljarden – investeren in nieuwe producten en nieuwe ontwerpen om te zien dat die producten worden ondermijnd door namaakproducten elders. We zijn koplopers op het gebied van hoogwaardige auto's en producten zoals smartphones, en we moeten ervoor zorgen dat nadat miljoenen of miljarden in deze producten zijn geïnvesteerd, deze niet simpelweg worden ondermijnd.
Ik ben blij met de verklaring van de Commissie, maar we moeten wel het verschil begrijpen tussen de wereld van atomen en de digitale wereld.
Helmut Scholz, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde afgevaardigden, beste collega's, de bescherming van vindingrijke geesten en bedrijven tegen diefstal van hun ideeën is een belangrijke kwestie, met name voor kleine en middelgrote bedrijven. Ik vraag me echter opnieuw af of de productpiraterij aan banden kan worden gelegd als een kleine club landen een overeenkomst sluit, vooral gezien het feit dat deze landen meer door uitvindingen dan door namaak opvallen. De desbetreffende onderhandelingen horen volgens mij meer thuis in een internationaal kader, bijvoorbeeld dat van de WIPO.
Algemeen gesproken gaat het dus om een nieuw kader, om de insteek, mijnheer de commissaris. Uw slotopmerkingen van vandaag wijzen in die richting. Ik weet dat de onderhandelaars van de Commissie en de Raad zich van dit dilemma bewust zijn. Zij willen een oplossing waarbij ondernemingen uitgebreide rechten krijgen om op de markten van de potentiële productvervalsers gerechtelijke procedures aanhangig te maken. Zij willen dat de importeurs, en volgens de ontwerptekst ook de eindgebruikers, worden aangehouden, en wel meteen aan de grens, voor zover een verdragsstaat niet in een uitzondering voorziet. Volgens de ontwerptekst mogen:
– "Partijen namelijk bepalen dat de grensmaatregelen niet van toepassing zijn op kleine hoeveelheden goederen van niet-commerciële aard die in de persoonlijke reizigersbagage worden vervoerd."
(DE) Zij willen zich ertoe verplichten in de Europese Unie wetgeving in te voeren waarbij op verzoek van een onderneming uit een staat die partij is bij de ACTA-overeenkomst ingevoerde goederen of ook softwareproducten op last van de rechter in beslag kunnen worden genomen en zelfs kunnen worden vernietigd. Desnoods ook inaudita altera parte, dat wil zeggen zonder de tegenpartij te hebben gehoord. In het geval van een container met nagemaakte kettingzagen lijkt dat nog betrekkelijk eenvoudig, maar volgens de overeenkomst zou deze procedure worden uitgebreid tot goederen zoals softwarecomponenten.
Krijgen softwaregiganten als Microsoft de mogelijkheid om jacht te maken op kleinere concurrenten en deze door gerechtelijke procedures te ruïneren? Ook de reusachtige entertainmentconcerns hebben ervoor gezorgd dat hun belangen in de ACTA-onderhandelingen goed worden vertegenwoordigd. Zo wordt beoogd niet alleen het downloaden en kopiëren te vervolgen, maar zelfs de productie en distributie van technologie waarmee bijvoorbeeld de kopieerbeveiliging kan worden omzeild.
U hebt verklaard dat er sprake is van vorderingen, en de VS hebben hun eis van een wettelijke aansprakelijkheid van aanbieders van internetdiensten weliswaar laten vallen, maar het strafrechtelijke deel van de overeenkomst bevat nog steeds een bepaling over medeplichtigheid aan inbreuken. Bovendien zouden aanbieders worden gedwongen om op gegrond verzoek van een onderneming de persoonsgegevens van klanten bekend te maken die worden verdacht van inbreuken op het auteursrecht. We hebben hier in het Parlement al bij de SWIFT-onderhandelingen geleerd dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten geen gegevensbescherming naar het voorbeeld van de Europese Unie kennen. Hoe zit het met de andere verdragsstaten? De overeenkomst mag geen afbreuk doen aan het acquis. Kleine en middelgrote ondernemingen moeten worden beschermd tegen octrooicampagnes van softwaregiganten, en de bescherming van persoonsgegevens van internetgebruikers moet worden gewaarborgd.
Francesco Enrico Speroni, namens de EFD-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de commissaris en de Raad voor dit debat, hoewel ik helaas moet zeggen dat het moeilijk discussiëren is als je niet over de juiste documenten beschikt.
Op het internet is niets te vinden en de parlementaire diensten die ik heb gecontacteerd, hebben geen antwoord gegeven, omdat de Commissie niet alle documenten openbaar maakt. Ons rest niets anders dan in algemene bewoordingen te discussiëren. Toch is het nuttig dat we dit onderwerp bespreken, dat deel uitmaakt van de Europese plannen ter bescherming van onze producten, en daarmee van onze bedrijven en werknemers, ook al is er enige tegenstand, bijvoorbeeld met betrekking tot de regelgeving op het gebied van merken en producten.
Het is onze plicht om onze werknemers te beschermen door na te gaan of er sprake is van oneerlijke concurrentie, concurrentie die gestoeld is op de uitbuiting van werknemers, en – in dit geval – concurrentie die gestoeld is op namaak en vervalsing. Daarom is het nodig dat wij dergelijke onacceptabele vormen van concurrentie bestrijden, juist om Europese producenten en werknemers te beschermen, die met inzet, intelligentie en betrokkenheid hun brood verdienen en bijdragen aan de ontwikkeling van ons continent.
Angelika Werthmann (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, de geplande plurilaterale handelsovereenkomst ACTA is erop gericht de bestrijding van productpiraterij en inbreuken op het auteursrecht te verbeteren door internationale samenwerking, coördinatie van de handhaving en nieuwe wetten ter bescherming van intellectuele eigendom. Het staat buiten kijf dat continue transparantie vereist is. Want maatregelen die een verwatering van de Europese gegevensbeschermingsrichtlijn met zich meebrengen of zelfs beperkingen van de vrijheid van meningsuiting tot gevolg hebben, staan in geen verhouding tot de bestrijding van productpiraterij en inbreuken op het auteursrecht en zijn onaanvaardbaar.
De Commissie is door het EP verzocht een beoordeling te maken van het mogelijke effect van de overeenkomst. Helaas is deze beoordeling nog niet uitgevoerd. Aan de bescherming van intellectuele eigendom mag niet worden getornd, maar de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn allebei even belangrijk. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, Peter Hustinx, heeft hierover advies uitgebracht. Ik citeer:
(EN) "Hoewel intellectueel eigendom belangrijk is voor de maatschappij en beschermd dient te worden, mag het niet boven de fundamentele rechten van personen op privacy, gegevensbescherming en andere rechten worden geplaatst." Einde citaat. Laten we dus met inachtneming van de bestaande wetgeving aan deze overeenkomst werken. En wel gezamenlijk!
Elisabeth Köstinger (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, een doeltreffende handhaving van de bestaande wet- en regelgeving ter bestrijding van productpiraterij en ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten moet ongetwijfeld worden toegejuicht. Onder het publiek heerst helaas veel onwetendheid en onzekerheid. Ik krijg regelmatig e-mails van verontruste burgers die hun beklag doen over het gebrek aan transparantie in de ACTA-onderhandelingen en die de ACTA-overeenkomst als een vergaande beperking van hun rechten en vrijheden beschouwen. Hier moeten we nog veel voorlichtingswerk doen en duidelijk maken dat niet de ACTA, maar ten dele het acquis communautaire het probleem is.
Uit de prejudiciële beslissing van het Europees Hof van Justitie van 19 februari 2009 komt duidelijk naar voren dat aanbieders van internetdiensten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op de auteursrechten van hun klanten. Op grond van de bestaande verdragen is het dus mogelijk dat de internettoegang van EU-burgers wordt afgesloten. Het probleem zit hem dus niet in de ACTA, maar in de regelingen binnen de Europese Unie, die tot een beperking van de vrijheden en rechten van de burgers van de Unie zouden kunnen leiden.
Monika Flašíková Beňová (S&D). – (SK) De voorturend toenemende hoeveelheid namaakproducten in de internationale handel verhoogt de kans op bedreiging van de duurzame ontwikkeling van de wereldeconomie en leidt niet alleen tot financiële verliezen voor legitieme fabrikanten maar maakt ook inbreuk op de rechten van houders van intellectuele eigendom en van rechtspersonen die meewerken aan de fabricage en productie, naast het feit dat zij een bedreiging vormt voor consumenten en voor de werkgelegenheid in Europa.
Het idee van een multilaterale overeenkomst ter bestrijding van namaakproducten zou wellicht een doeltreffend bestrijdingsmechanisme opleveren, maar ik ben het ook eens met die leden die de noodzaak hebben benadrukt van transparantie en meer vertrouwen in deze onderhandelingen en overeenkomsten. Ook ik acht het essentieel om een balans te bereiken tussen de rechten die wij in ons eigen belang willen beschermen en de rechten die wezenlijk zijn voor de samenleving. De uitoefening of bescherming van de rechten van één groep mag niet ten koste gaan van de rechten en legitieme belangen van een andere groep.
Carl Schlyter (Verts/ALE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft de uitzondering voor generieke medicijnen, daar ben ik bepaald niet gerust op. Als we daarmee instemmen, moeten we in dergelijke gevallen ook een uitzondering maken voor alle transit, anders krijgen we de problemen die we de afgelopen jaren hebben gezien. U zegt dat het alleen om grootschalige commerciële zaken gaat. In dat geval zou u toch kunnen zeggen dat individuen moeten worden uitgezonderd in plaats van dat ze kunnen worden uitgezonderd van de regels, nietwaar?
Ik maak mij tevens zorgen over de digitale omgeving als er wordt gesproken over technologische barrières. Hierover zegt men dat methoden die kunnen worden gebruikt om technische beveiliging te omzeilen als onwettig moeten worden beschouwd als zij een beperkte commerciële toepassing hebben.
Het zou ook zo kunnen zijn dat deze geheel zonder financieel belang worden verspreid, dat men in het geheel geen financieel belang heeft, maar dat men wil ondersteunen dat mensen technologieën gebruiken die ook als "circumvention technologies" zouden kunnen worden gebruikt. Hoe staat u daar tegenover?
Ik ben evenmin gelukkig met het feit dat u hier controversiële aspecten uit de Ipred en met betrekking tot gegevensopslag opneemt. Als we dat willen wijzigen na de evaluaties, is het dom het hier vastgelegd te hebben.
Françoise Castex (S&D). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, ik wilde graag een nieuwe bijdrage leveren aan het debat over de ACTA, en namens de medeondertekenaars van verklaring 12 kan ik u mededelen dat deze verklaring door een zeer ruime meerderheid in het Parlement is gesteund en dat het minimumaantal handtekeningen is overschreden.
Ik ben blij dat deze verklaring aan u wordt voorgelegd vóór de laatste onderhandelingsronde over de ACTA, en mijns inziens kunt u haar beschouwen als een onderhandelingsmandaat dat aan u wordt verleend door het Europees Parlement.
Ik wil u graag herinneren aan de onderdelen van de verklaring: het Parlement vraagt uiteraard niet alleen om transparantie maar ook om de mogelijkheid de teksten tijdens de onderhandelingen te bekijken alvorens ze te ratificeren; daarnaast verzoeken wij intellectuele eigendomsrechten niet te harmoniseren op grond van dit internationale verdrag en de vrijheid van burgers, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de neutraliteit van internet te handhaven en te waarborgen.
Andrew Henry William Brons (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we moeten ons afvragen tot in hoeverre handelsovereenkomsten ter bestrijding van namaak alleen maar grote bedrijven beschermen en tot in hoeverre ze de gewone man echt bescherming bieden. Wat betreft geneesmiddelen kunnen namaakgeneesmiddelen op zijn minst ondoelmatig zijn en mensen herstel ontnemen, maar op zijn hoogst kunnen ze letsel veroorzaken en mensen hun gezondheid ontnemen of zelfs hun leven eisen.
Namaakproducten worden vrijwel altijd in lagelonenlanden geproduceerd en ze ondermijnen de originele producten die in onze landen worden geproduceerd, en dat gaat ten koste van banen van de burgers in onze lidstaten. Er moeten sancties worden opgelegd aan landen die deze praktijk toestaan.
Ik was blij de Commissie te horen bevestigen dat er op alle grootschalige overtredingen zou worden gedoeld, en niet op consumenten. Sommige lobbyisten die aan de kant van de daders staan willen echter dat degenen die ervan worden verdacht onbevoegd herhaaldelijk namaakproducten te downloaden de toegang tot het internet wordt ontzegd. Dezelfde mensen willen graag deep packet inspection zien, waarbij naar de communicatie van klanten wordt gekeken. Kunnen we er zeker van zijn dat dergelijke bepalingen niet in een later stadium in de overeenkomst worden opgenomen, en er aan uw bezwaren zal worden voorbijgegaan?
Sidonia Elżbieta Jędrzejewska (PPE). - (PL) Ik ben blij met het debat van vandaag over het Anti-Counterfeiting Trade Agreement. Volgens mij is dit een stap in de richting van versterking van de positie van het Europees Parlement als instituut, dat de burgers van de Europese Unie vertegenwoordigt. Ik wil benadrukken, dat het Europees Parlement het recht heeft om geïnformeerd en geconsulteerd te worden door de Europese Commissie met betrekking tot door haar onderhandelde overeenstemmingen op het gebied van handel in diensten en handelsgerelateerde aspecten van intellectuele eigendom. Als gevolg van het debat van vandaag werd er aan deze wet inhoud toegekend en wordt het – hoop ik – een goede praktijk van de Europese Commissie, ook in de toekomst. Ik zou graag de aandacht willen vestigen op het feit, dat de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen van de Europese Commissie met betrekking tot het Anti-Counterfeiting Trade Agreement veel negatieve emoties opwekte onder de internetgebruikers. Deze emoties hadden kunnen voorkomen worden, indien de Europese Commissie ons veel breder wilde informeren sinds het begin van hun daden in deze zaak.
In een schriftelijke vraag, door mij gericht aan de Commissie, zette ik de verbandskwestie op gang omtrent de overeenkomst tussen het Anti-Counterfeiting Trade Agreement en het Europese beleid betreffende de informatiemaatschapij en haar buitenwettelijke gevolgen.
Eva Lichtenberger (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, u hebt ons verzekerd dat deze ACTA-overeenkomst zoals het er nu voorstaat geen veranderingen met zich meebrengt. We krijgen echter niet de mogelijkheid om zelf tot een oordeel te komen, een eigen juridische inschatting te vormen over de vraag of de bijwerkingen van dit verdrag voor de burgers niet duidelijk groter zouden zijn dan u het hier doet voorkomen. We moeten u domweg op uw woord vertrouwen! Maar als dat zo is, waarom is er dan geen transparantie? Ik weet het wel, het ligt aan de partners uit de Verenigde Staten. Maar kan de Europese Commissie hier met een goed geweten in meegaan? Ik vind van niet!
Punt twee: de kwestie van geografische oorsprongsaanduidingen. Ik zou reeds aan de onderhandelingstafel duidelijk maken dat deze oorsprongsaanduidingen in Europa praktisch dezelfde bescherming genieten als handelsmerken. Dit punt moet in de onderhandelingen nog eens opnieuw aan de orde worden gesteld.
Martin Ehrenhauser (NI). - Mijnheer de Voorzitter, ik wil kort op drie punten ingaan. Ten eerste natuurlijk een woord van dank aan de initiatiefnemers van de schriftelijke verklaringen inzake de ACTA-overeenkomst. Die verklaring is inmiddels aangenomen.
Mijn tweede punt betreft de transparantiekwestie. Ik heb in dezen een vraag aan de commissaris: hoe is het volgens u mogelijk dat wij als leden van het Europees Parlement zijn aangewezen op een Amerikaanse organisatie voor burgerrechten om überhaupt de tekst te krijgen? Hij ligt hier voor me. Ik zal de tekst straks aan u voorleggen en u vragen mij te verzekeren dat dit ook de originele versie van de tekst is.
Ten derde: wettelijke aansprakelijkheid van aanbieders van internetdiensten. Kunt u uitsluiten dat de aansprakelijkheid van aanbieders van internetdiensten door de achterdeur weer wordt ingevoerd?
Christian Engström (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we zijn het er allemaal over eens dat namaakproducten een slechte zaak zijn en dat de bestrijding van namaakproducten een goede zaak is. Het is een goede zaak voor de Europese consumenten en burgers, en het is ook belangrijk voor het Europese bedrijfsleven, zoals werd aangegeven. Het is een goede zaak dat we handelsmerken en de wetgeving op het gebied van handelsmerken, waaronder geografische aanduidingen, beschermen.
Dat is allemaal prima. Maar zoals de heer Kamall aangaf, is er een verschil tussen de productiewereld en de digitale wereld. Wanneer we bij het hoofdstuk over internet aankomen, hebben internet service providers en andere bedrijven die op dat gebied werkzaam zijn terecht bezorgdheid geuit. Men is bang dat de overeenkomst feitelijk de ontwikkeling kan schaden, het Europese bedrijfsleven kan schaden en de manier waarop we van deze nieuwe technologie profiteren kan schaden.
Daarom zou ik er bij de Commissie op willen aandringen zeker door te gaan met de bestrijding van namaak, maar om het hoofdstuk over internet te schrappen. Dat zou voor iedereen de beste oplossing zijn.
Karel De Gucht, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste wil ik alle leden van het Parlement die gesproken hebben bedanken. Voordat we in Tokio over een paar weken waarschijnlijk de eindfase zullen ingaan, is dit is zeer waardevolle informatie voor ons, en we zullen uw opmerkingen zeker in beschouwing nemen.
Voordat ik inga op het onderwerp vertrouwelijkheid, zal ik een paar technische vragen beantwoorden. Er was een vraag over de TRIPS-overeenkomst en volksgezondheid, en of deze uitdrukkelijk in de overeenkomst zou worden genoemd. Hier wordt als volgt uitdrukkelijk naar verwezen: "erkenning van de beginselen zoals bepaald in de verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst en volksgezondheid die door de WTO tijdens de vierde ministeriële conferentie in Doha, Qatar op 14 november 2001 is aangenomen".
Er waren ook een paar vragen over privacy. Als we ook op dit punt naar de tekst kijken die momenteel wordt besproken, staat er: "in deze Overeenkomst staat geen enkele bepaling die een partij verplicht informatie (...) te verstrekken die in strijd zou zijn met zijn wetgeving of met zijn internationale overeenkomsten, waaronder wetgeving ter bescherming van het recht op privacy". In de ontwerptekst die wordt besproken, staat verder vermeld dat, met betrekking tot de handhaving in digitale omgevingen, de handhavingsprocedures ten uitvoer zullen worden gelegd op een wijze die "overeenstemt met de wetgeving van elke partij, en de beginselen behoudt met betrekking tot vrijheid van meningsuiting, een eerlijk proces en privacy". Dit wordt in de overeenkomsten dus allemaal uitdrukkelijk genoemd.
Dan wil ik wat zeggen over geneesmiddelen. Ik geloof niet dat er een probleem met geneesmiddelen is – niet alleen vanwege de ACTA, maar ook omdat we hierover op dit moment met India besprekingen voeren. Zij hebben bij de WTO een verzoek over geneesmiddelen ingediend. We zijn met hen in bespreking en ik denk dat we daarin binnenkort tot een conclusie zullen komen, een conclusie die het Europees Parlement volgens mij zal waarderen.
Ik zou willen toevoegen dat dit soort octrooien niet in het hoofdstuk in de ACTA over gebruikelijke praktijken wordt behandeld. Er wordt wel uitdrukkelijk verwezen naar de verplichte licentiepraktijk, die in dit opzicht zeer belangrijk is.
En tot slot over vertrouwelijkheid: het is voor ons geen probleem de teksten die we bespreken bekend te maken, maar we zijn niet de enige partij. Dit zijn plurinationale onderhandelingen, en dat betekent dat de andere partijen die aan tafel zitten ook moeten instemmen met wat er wel of niet openbaar wordt gemaakt. De vraag die nadrukkelijk naar voren kwam, was of u de mogelijkheid zou krijgen de uiteindelijke overeenkomst te bespreken voordat deze wordt ondertekend.
Het is nog niet duidelijk of we inderdaad tot overeenstemming zullen komen, maar als dat gebeurt, hebben we ervoor gezorgd dat we in de positie zullen zijn de overeenkomst voordat deze wordt ondertekend te bespreken, want deze toezegging heeft de Commissie in de onderhandelingen verkregen. Zoals u kunt zien, wordt in het persbericht dat aan het eind van de ronde van Washington is verschenen, uitdrukkelijk verklaard dat "partijen zich verplichten de tekst bekend te maken voordat ze beslissen deze te ondertekenen". Duidelijker kan dit volgens mij niet worden gesteld.
Voor we met de stemmingen beginnen, wil ik er even op wijzen dat het elektronische stemuitslagensysteem wellicht niet goed werkt. U ziet dan alleen de twee cirkeldiagrammen die we "de camembert" plegen te noemen, en niet de uitslag, hoewel u die mogelijk wel op uw scherm kunt zien. We zullen het systeem zo dadelijk nakijken, dus eventjes geduld alstublieft.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
6.1. Bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (A7-0230/2010, Elisabeth Jeggle) (stemming)
Vóór de stemming
Sonia Alfano (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, overeenkomstig artikel 175 van het Reglement van het Parlement verzoek ik dit document terug te verwijzen naar de commissie.
We hebben vele jaren gewacht op deze richtlijn, maar zoals in vele andere interventies al is aangegeven, bevat deze een aantal punten die drastisch moeten worden herzien om te garanderen dat dieren adequaat worden beschermd. Als wij deze richtlijn aannemen worden experimenten om didactische reden toegestaan en kunnen dieren meerdere malen worden ingezet voor proeven, ook voor proeven waarbij zij pijn lijden. Passende wetenschappelijke alternatieven worden op geen enkele manier gestimuleerd.
Het gaat hier niet om het innemen van een extreem standpunt, maar veeleer om het naleven van artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat ons verplicht ten volle rekening te houden met het welzijn van dieren als wezens met gevoel. Wij willen het onderzoek niet belemmeren, maar willen bevorderen dat het onderzoek een ethisch verantwoorde koers gaat volgen.
Het is onacceptabel om te stellen dat we deze richtlijn nu kunnen aannemen om deze de komende jaren te herzien. Laten wij de verantwoordelijkheid nemen om nu al de nodige wijzigingen aan te brengen. Dit is geen politiek of ideologisch standpunt; het is gezond verstand, en gezond verstand heeft geen politieke kleur.
De Voorzitter. – Mevrouw Alfano, dank u voor uw voorstel. Zijn er veertig collega's die dit verzoek willen steunen? Ik verzoek degenen die het steunen, te gaan staan. Ik geloof dat we wel aan veertig collega's komen en ik geef één voorstander de gelegenheid het woord te voeren.
Jill Evans, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Verts/ALE-Fractie steunt de terugverwijzing, want ook wij hebben ernstige bezwaren tegen de bestaande tekst. Momenteel hebben lidstaten het recht desgewenst strengere regels ter bescherming van dieren aan te nemen. De nieuwe wetgeving zou dat in de toekomst onmogelijk maken. Dit zou het aanbrengen van verbeteringen ontmoedigen, en is in strijd met hetgeen in het Parlement bij de eerste lezing is overeengekomen.
We moeten ook zeer duidelijk stellen dat er overal waar mogelijk van alternatieven gebruikgemaakt dient te worden, maar de bewoording van de tekst zwakt de bestaande wetgeving af. Evenzo moeten we een zeer duidelijke definitie hebben van de voorwaarden voor het gebruik van niet-menselijke primaten. Ook dit is niet het geval in de tekst.
Veel van de problemen die we met de huidige wetgeving hebben, zijn veroorzaakt door de verschillende interpretaties in de verschillende lidstaten. We moeten hierover en over de andere punten meer debat hebben om ervoor te zorgen dat we absolute duidelijkheid hebben en om ervoor te zorgen dat deze wetgeving effectief is.
Paolo De Castro (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, die bevoegd is op dit onderwerp, ben ik erop tegen het verslag-Jeggle terug te verwijzen naar de commissie. Na meer dan anderhalf jaar van stevig debat heeft onze commissie zich al op duidelijke wijze uitgesproken voor dit compromis, gezien het gezamenlijke standpunt zonder tegenstemmen en slechts enkele onthoudingen.
Ik kan dus geen redenen bedenken om de tekst te heroverwegen: deze bevat reeds alle elementen die nodig zijn om vandaag te kunnen stemmen.
Elisabeth Jeggle, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, ik ben verrast door dit voorstel. Mijn collega was vanmorgen niet aanwezig tijdens het plenaire debat.
Dit voorstel komt voor mij als een verrassing. Mevrouw Evans was als schaduwrapporteur van de Verts/ALE-Fractie bij alle driepartijenonderhandelingen aanwezig en zij heeft ingestemd met het resultaat dat we op 7 april in de trialoog hebben bereikt. De Groenen hebben in de Landbouwcommissie amendementen ingediend, die ze vandaag opnieuw ter tafel brengen. Das is legitiem. Het gaat om deze amendementen. Zoals de commissievoorzitter reeds heeft opgemerkt werden ze door alle fracties behalve de Verts/ALE-Fractie verworpen.
Beste collega's, ik doe een dringend beroep op u om voor het gevonden compromis te stemmen. Ik ben er ook niet helemaal tevreden mee en ongetwijfeld kan niemand hier zich in alle punten vinden, omdat het nou eenmaal een compromis is. Maar laten we het nu wel aannemen en alle andere eisen die nog worden gesteld van de hand wijzen, anders moeten we verder leven met de richtlijn uit 1986, dus ook met de dierproeven. Laten we dus nu een stap doen op weg naar een betere dierenbescherming!
(Applaus)
Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ter verduidelijking van het standpunt van mijn fractie wil ik er hier nogmaals op wijzen dat het voor de fractie als geheel soms moeilijk is om de driepartijenonderhandelingen te volgen. Als je constateert dat de rapporteur niet wil inzien dat het aantal dierproeven op basis van deze regeling zal toenemen,
(Protest)
dat het aantal proeven met primaten zal toenemen en dat het de lidstaten niet meer is toegestaan bepalingen in te voeren die strenger zijn dan deze regeling, dan is het legitiem om voor te stellen het ontwerp terug te verwijzen naar het comité. Indien dat niet mogelijk is, is de werking van het Parlement niet in orde. Ik dank u voor uw aandacht.
(Applaus van de Verts/ALE-Fractie)
(Het Parlement verwerpt het verzoek om terugverwijzing van het verslag naar de commissie)
Na de stemming
Mário David (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de afgelopen twee dagen zijn we overstelpt met meer dan vierhonderd e-mails over dit onderwerp. Kunnen de diensten iets doen om ervoor te zorgen dat we onze tijd niet hoeven te verspillen aan het verwijderen daarvan?
De Voorzitter. – Uw Outlook heeft een functie om berichten automatisch weg te gooien, maar dat is een zaak tussen u en uw kiezers.
Nicole Sinclaire (NI). - (EN) Wat moet het verschrikkelijk zijn dat uw kiezers contact met u kunnen opnemen! U bent schandalig. Uw kiezers moeten contact met u kunnen opnemen. Als u erom vraagt dat het uw kiezers onmogelijk wordt gemaakt rechtstreeks contact met u te kunnen opnemen, wat bent u dan?
(Applaus)
De Voorzitter. – Mevrouw Sinclaire, dank u voor uw versterking van mijn standpunt.
6.2. Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (A7-0235/2010, Csaba Őry) (stemming)
Na de stemming
Olle Ludvigsson (S&D). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, betreffende amendement 48, daarin is een fout geslopen ten aanzien van "minimum income". Dit is in het Zweeds vertaald met "minimilön", wat "minimumsalaris" betekent, hetgeen onjuist is. De vertaaleenheid is hierop attent gemaakt en na de vergadering zal deze fout worden hersteld.
Jutta Steinruck (S&D). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek de Raad kennis te nemen van onze stemming van vandaag. En ik verzoek om een kort commentaar.
De Voorzitter. – Aangezien ik het deels heb voorgezeten, kan ik u vertellen dat de Raad bij dit debat aanwezig was. De Raad heeft het Huis gisteren verzekerd goed te zullen luisteren naar wat het Parlement te zeggen heeft, dus daar twijfel ik niet aan.
6.3. De zaken Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami (B7-0494/2010) (stemming)
Vóór de stemming
Mario Mauro (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, daar ik geen verzoek om een hoofdelijke stemming op mijn stemlijst zie staan, en gezien het belang van het onderwerp en van de overeenstemming tussen de fracties, wil ik voorstellen om hoofdelijk te stemmen over de slotresolutie.
Richard Howitt (S&D). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik laat het aan uw oordeel over, maar ik heb vernomen dat het akkoord hierover verlaat was, en het is daardoor mogelijk om een hoofdelijke stemming te vragen over beide amendementen. Daar wil ik, met uw goeddunken, om vragen.
(Het verzoek van Mario Mauro wordt in aanmerking genomen)
– Aanbeveling voor de tweede lezing-Jeggle (A7-0230/2010)
Jarosław Kalinowski (PPE). - (PL) De vooruitgang in de wetenschap is een voorwaarde voor economische ontwikkeling, en daarom is innovatief onderzoek de basis voor nieuwe en betere oplossingen zowel voor de economie, als vooral voor alle mensen. De kosten die daarmee verbonden zijn, mogen niet onderschat worden. Het allerbelangrijkste in de economie moet het welzijn van het levend wezen zijn. Als de mens de natuurlijke rechten niet zal respecteren, maar zich al te zeer erin zal mengen, kan de natuur zich tegen hem verzetten. Daarom is het zo belangrijk dat de aanbevelingen vandaag werden aangenomen. Ik heb voor gestemd, omdat het een goed compromis is: aan de ene kant geeft het de mogelijkheid om de noodzakelijke wetenschappelijke onderzoeken te verrichten, aan de andere kant wordt het lijden van de dieren, gebruikt in deze onderzoeken, maximaal beperkt, voor zover dit mogelijk is.
Romana Jordan Cizelj (PPE). - (SL) De Europese richtlijn betreffende dierproeven uit 1986 moest inderdaad dringend worden aangepast. Ik ben niet tevreden met het feit dat het nieuwe wetgevende voorstel nog steeds het testen en lijden van dieren toelaat, maar toch heb ik voor de richtlijn gestemd. Waarom?
Vooral om drie belangrijke redenen. Ten eerste omdat dierproeven enkel worden toegelaten wanneer het welzijn van de mens overweegt op het welzijn van dieren. Het gaat om de menselijke waardigheid en om het recht op gezondheid en op genezing, op de best mogelijke medische behandeling. Ten tweede zullen met de nieuwe richtlijn veel minder dieren voor proeven worden gebruikt dan voorheen. En ten derde zullen de dieren die nog steeds voor proeven worden gebruikt, betere levensomstandigheden hebben en zal er beter voor ze worden gezorgd.
Natuurlijk wens ik dat dierproeven binnenkort helemaal onnodig zijn.
Peter Jahr (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dierenbescherming is een thema dat de mensen in Europa bezighoudt. Daarom ben ik blij dat het onze rapporteur, mevrouw Jeggle, in lange onderhandelingen gelukt is om de bescherming van proefdieren duidelijk te verbeteren.
De nieuwe richtlijn is erop gericht dierproeven waar mogelijk te vermijden en tot een absoluut minimum te beperken. Alleen bij ontstentenis van alternatieven en onder zeer strenge voorwaarden zijn dergelijke proeven nog toegestaan. Dit is een uitstekend compromis tussen dierenbescherming en de vrijheid van onderzoek. Al met al zorgt de richtlijn in heel Europa voor een uniform hoog niveau van bescherming. Dat is een groot succes. Nu gaat het erom ervoor te zorgen dat de lidstaten de nieuwe richtlijn ook spoedig ten uitvoer leggen.
Alfredo Antoniozzi (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat het ons gelukt is om over het gevoelige onderwerp van de bescherming van proefdieren een compromis te sluiten tussen de belangen van onderzoekers die proefdieren inzetten enerzijds en welzijnsnormen voor dieren die worden ingezet of bestemd zijn voor wetenschappelijk onderzoek anderzijds.
Daarom heb ik voor het verslag van mevrouw Jeggle gestemd. Tegelijkertijd steun ik de verplichting dat lidstaten afzien van het inzetten van dieren zodra de EU-wetgeving andere experimentele methoden of strategieën heeft erkend die dezelfde resultaten opleveren.
Mairead McGuinness (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil Elizabeth Jeggle graag feliciteren met haar werkzaamheden voor deze kwestie over proeven en het gebruik van proefdieren.
Ik heb hier voor gestemd, omdat ik geloof dat het de meest pragmatische oplossing is voor een probleem dat we bij het moderniseren van de wetgeving van 1986 hebben.
Ik kan zeggen dat dit belangrijk is voor het dierenwelzijn, maar ook voor de voortzetting van onderzoek in de Europese Unie. We lopen het risico wetenschappers en onderzoek op medisch gebied buiten onze grenzen te drijven, waar minder regulering bestaat. Dus, hoewel we de regulering en ook het welzijn van dieren die bij onderzoeksinstituten en universiteiten als proefdier worden gebruikt moeten verbeteren, moeten we ook garanderen dat onderzoek kan worden voortgezet.
We hebben het voortdurend over het stimuleren van jongeren de wetenschap in te gaan en over het uitgeven van meer geld aan onderzoek en innovatie, en dat houdt nu eenmaal het gebruik van proefdieren in. Maar laten we ze zo goed mogelijk beschermen, en met deze wetgeving zullen we dat doen.
Jens Rohde (ALDE). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de Deense liberale partij Venstre heeft gestemd voor het verslag over dierproeven. Het is geen geheim dat er zeer sterke argumenten aan beide zijden van deze kwestie naar voren zijn gebracht. Sommigen zijn van mening dat de rechten van dieren voorrang hebben, terwijl wij daarentegen op het standpunt staan dat de samenleving er ook recht op heeft vooruitgang te zien in de ontwikkeling van geneesmiddelen en de behandeling van ziekten. Het is natuurlijk onze taak om het juiste evenwicht te vinden. Dieren moeten fatsoenlijk worden behandeld, maar onze onderzoekers moeten ook de instrumenten hebben om nieuwe behandelingsmethoden te vinden en ernstige ziekten te genezen. In het door mevrouw Jeggle opgestelde verslag wordt een heel nauwkeurig evenwicht bereikt en derhalve zijn wij van mening dat het onze steun waard is. Principieel zijn wij ook van mening dat het positief is dat we nu eindelijk een stap voorwaarts zetten ten opzichte van de bestaande wetgeving, die teruggaat tot 1986.
Mario Pirillo (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, (...) in tweede lezing een overeenkomst te bereiken over dit controversiële verslag over de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden ingezet. Ik heb voor de overeenkomst gestemd, omdat het een evenwichtige tekst lijkt te zijn die dieren beschermt zonder dat het wetenschappelijk onderzoek gevaar loopt.
De overeenkomst legt de nadruk op het feit dat onderzoek waar dieren voor worden ingezet zou moeten worden toegestaan als het ontbreekt aan bevredigende wetenschappelijke proeven. De wetgeving is duidelijk: deze legt criteria vast voor de behandeling van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden ingezet en verplicht de lidstaten te garanderen dat het aantal ingezette dieren tot een minimum wordt beperkt.
Zonder dit verslag is het zinloos om te blijven herhalen dat Europa steeds meer behoefte heeft aan wetenschappelijk onderzoek.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil Elizabeth Jeggle en alle andere betrokkenen graag feliciteren met het bereiken van dit evenwichtige compromis over de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.
De Europese beweging voor dierenwelzijn verwelkomt de snelle aanneming van het overeengekomen compromis. Ik ben van mening dat de aangenomen tekst directe en tastbare voordelen zal opleveren voor het dierenwelzijn, en tegelijkertijd zal zorgen voor de voortzetting van essentieel medisch onderzoek in Europa, wat hopelijk tot nieuwe, innovatieve en effectieve behandelingen zal leiden.
Het compromis dat we vandaag hebben bereikt is tevens een belangrijke stap naar harmonisering van de Europese regelgeving over dierproeven, en dat is volgens mij op zich zeer belangrijk.
Tot slot, het is een diervriendelijke reactie, die limieten voor pijn heeft vastgesteld, en die de Commissie verplicht tot inspectie van instituten die zich bezighouden met dierproeven waar terecht reden tot bezorgdheid is.
Hannu Takkula (ALDE). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, ook ik heb voor de richtlijn van mevrouw Jeggle betreffende dierenbescherming gestemd en ik vind het zeer belangrijk dat wij ook in het Europees Parlement de bescherming van dieren van harte steunen.
In dit verband is het echter ook goed te beseffen dat dit voorstel een goed compromis is waarin de bescherming van dieren en wetenschappelijk onderzoek worden gecombineerd. Wij hebben toch nog steeds in zekere mate dierproeven nodig, omdat er nog geen alternatieven voor zijn gevonden. Het is echter heel belangrijk ervoor te zorgen dat die onder goede omstandigheden plaatsvinden en dat ze zo weinig mogelijk letsel, pijn en leiden veroorzaken.
Dit is een uitstekende stap als wij ons bedenken dat de vorige richtlijn al uit 1986 dateert. Ik hoop dat de nieuwe richtlijn in alle EU-lidstaten wordt geïmplementeerd en dat wij op die manier een geharmoniseerde praktijk tot stand brengen die de bescherming van dieren bevordert, maar ook mogelijkheden biedt voor vooruitgang in wetenschappelijk onderzoek.
Anna Záborská (PPE). – (SK) Ik heb grote waardering voor het werk van mevrouw Jeggle, maar ik kan de tekst van de richtlijn niet steunen omdat noch de Raad, noch de Commissie een verbod heeft gegarandeerd op het gebruik van menselijke embryocellen om dieren te redden. De richtlijn laat zien dat wij mensen ons verantwoordelijk voelen voor de andere levende wezens op de aarde, maar zij getuigt helaas ook van het feit dat we het menselijk leven niet hoog achten. We zijn bereid het gebruik van apen voor onderzoeksdoeleinden te beperken tot gevallen waarbij het behoud van een soort of een gevaar voor het menselijk leven op het spel staat. Zelfs dan is onderzoek alleen toegestaan als kan worden aangetoond dat er geen andere geschikte methode bestaat. Toch zijn we niet in staat een soortgelijke strikte bescherming te bieden aan menselijke foetussen, ongeboren kinderen of zelfs genetische informatie. Dit verslag heeft me helaas het gevoel gegevens alsof ik op de Apenplaneet woon.
Bogusław Liberadzki (S&D). - (PL) Ik steun de voorgestelde oplossingen met betrekking tot de bescherming van dieren, die gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden. Ik ben van mening dat de oplossingen evenwichtig en duurzaam zijn en beantwoorden aan onze tijd en beschaafde aspiraties. In tegenstelling daarmee moet ik toegeven, dat ik een fout heb gemaakt tijdens de stemming. In het eerste amendement heb ik per ongeluk voor gestemd, maar ik was een voorstander van de verwerping van alle amendementen, vandaar mijn verklaring.
Sirpa Pietikäinen (PPE). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik heb er niet voor gestemd om deze wetgeving inzake proefdieren naar de parlementaire commissie terug te sturen, omdat ik niet geloof dat het resultaat naderhand beter zal zijn. Ik heb echter wel voor de drie amendementen gestemd.
Het is naar mijn mening uiterst zorgwekkend dat wij in Europa in feite een stap terug doen inzake de bescherming van proefdieren. In verscheidene lidstaten worden momenteel al betere methoden gehanteerd om onderzoeksresultaten te bereiken zonder proefdieren te gebruiken. Deze praktijk zal in werkelijkheid de ontwikkeling van alternatieve methoden vertragen.
Onderzoeken tonen bovendien aan dat het gebruik van primaten, zelfs in extreme omstandigheden, niet het resultaat voor de volksgezondheid oplevert als in de motivering van het voorstel wordt verondersteld.
Clemente Mastella (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het debat over de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren van Europa 2020 vindt midden in de economische crisis plaats, die de komende jaren zonder twijfel verstrekkende gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt.
De huidige crisis heeft aan het licht gebracht dat er geen effectieve mechanismen bestaan om snel te reageren op de tekenen ervan. De crisis laat daarom zien hoe noodzakelijk het is om het economisch beleid van de Europese Unie krachtiger en doelmatiger te coördineren. De crisis heeft ook laten zien dat de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten onderling nauw vervlochten zijn. Ik ben daarom van oordeel dat de inspanningen van de Europese Unie en de lidstaten om de Europa 2020-doelstellingen te behalen gepaard moeten gaan met een krachtige inzet om te garanderen dat investeringen in duurzame economische groei ook het scheppen van duurzame werkgelegenheid bevorderen.
De strategie zou een nieuwe sociale en economische ineenstorting moeten voorkomen door nauw te coördineren met het structuur- en cohesiebeleid. Als we inderdaad willen dat deze nieuwe beleidsrichtsnoeren effectief zijn, moeten we er voldoende aan doen om te zorgen dat de sociaaleconomische verschillen tussen de lidstaten en de regio's worden weggenomen. Hierbij kan een cruciale rol zijn weggelegd voor de Structuurfondsen en het Cohesiefonds van de EU van de huidige programmeringsperiode en voor eventuele toekomstige financieringsinstrumenten.
Erminia Mazzoni (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor gestemd omdat ik ervan overtuigd ben dat dit over het geheel genomen de juiste beslissing is. Toch ben ik niet helemaal tevreden, want we hadden meer ambitie moeten tonen, in het bijzonder met betrekking tot de werkgelegenheid voor jongeren en vrouwen en met betrekking tot het aannemen van flexizekerheid als een middel om de baanonzekerheid te bestrijden die heel Europa teistert. Ik waardeer het werk dat de rapporteur ondanks de korte tijdsspanne verricht heeft.
De aanzet tot vereenvoudiging is zeker een positief punt. Er is een nieuwe, eenvoudigere opzet voorgesteld voor de werkgelegenheidsrichtsnoeren, waar er nu vier van zijn waarin de Europa 2020-doelstellingen duidelijk te herkennen zijn. De poging om rekening te houden met de fouten die in het verleden zijn gemaakt, en die ertoe hebben geleid dat de Europa 2010-doelstellingen maar ten dele zijn gehaald, is in mijn ogen net zo positief.
Een ander positief punt in dit verslag zijn de interessante suggesties die gedaan worden voor de ontwikkeling van het idee om werk weer te zien als het recht van de mensheid op vooruitgang, en niet slechts als een manier om te overleven.
Alajos Mészáros (PPE). – (HU) Dank u zeer, mijnheer de Voorzitter, maar door de vertaling heb ik mijn naam niet goed verstaan. Na de financiële crisis zijn de economieën van meerdere lidstaten van de Europese Unie nog steeds kwetsbaar. Daarom moet er alles aan worden gedaan om duurzame groei te waarborgen en het potentieel van de Europese economieën voor het creëren van banen te versterken. Daarnaast mogen we ook de demografische veranderingen, de globalisering en de invoering van nieuwe technologieën niet uit het oog verliezen. Ik vind het zeer belangrijk dat de volgende werkgelegenheidsstrategie een evenwicht creëert tussen acute problemen die uit de crisis voortkomen en uitdagingen voor de lange termijn. Het werkgelegenheidsbeleid van Europa speelt een cruciale rol bij de overwinning van de moeilijkheden waarmee we te maken hebben. Ik ben het ook eens met de rapporteur dat kwalitatief onderwijs en levenslang leren van strategisch belang kunnen zijn bij de bestrijding van werkloosheid. Ik kan dit voorstel alleen maar steunen en ik feliciteer Csaba Őry met zijn uitstekende verslag.
De Voorzitter. – Mijnheer Mészáros (Meh-tsá-rosh), ik ging ervan uit dat ik uw naam zo goed uitsprak. Als dat niet zo is, verzoek ik u mij te vertellen hoe u dan wilt dat uw naam wordt uitgesproken.
Alajos Mészáros (PPE). - (EN) Mészáros (Méh-sah-rosh), Alajos Mészáros. Het is niet makkelijk. Hartelijk dank.
Sergej Kozlík (ALDE). – (SK) Ik sta volledig achter de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, zoals aangenomen door het Europees Parlement. Werk en werkgelegenheid moeten de belangrijkste resultaten zijn van een succesvol economisch beleid. Door de koppeling van groei en behoud van werkgelegenheid aan de ontwikkeling van een groene economie zullen tegelijkertijd ook de randvoorwaarden tot stand komen voor de preventie van klimaat- en milieuproblemen. De natuurrampen die zich al vele jaren voordoen, met name de overstromingen in verschillende delen van Europa, tonen aan er ook nieuwe duurzame banen kunnen worden geschapen voor de bouw van waterkeringen. Het bedrag dat wordt besteed aan onderhoud van waterlopen, onderhoud en aanleg van openbare riolen, watergangen en stuwconstructies zal zeker aanzienlijk lager dan de kosten van de gevolgen van overstromingen.
Giommaria Uggias (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij krabbelen op uit de financiële crisis en de Europese Unie wordt gekenmerkt door een beginnend economisch herstel, zij het in verschillende tempo's. Dit gaat helaas echter gepaard met banenverlies en schade voor werknemers.
Deze tendens druist sterk in tegen het programma van de Commissie dat het Parlement heeft aangenomen, alsmede tegen de benadering van het specifieke Europa 2020-programma, dat stelt dat economische groei noodzakelijkerwijs gepaard moet gaan met de kenmerken van inclusieve groei. De geïntegreerde richtsnoeren waarover wij vandaag hebben gestemd zijn een zeer positieve stap in de goede richting, waaronder het zevende, dat de lidstaten van de Unie oproept de structurele werkloosheid terug te dringen met concrete maatregelen.
We moeten ons er steeds van vergewissen dat werk ten grondslag ligt aan veel wetgeving, waaronder artikel 1 van de Italiaanse grondwet, dat het volgende stelt: 'Italië is een democratische republiek die op werk gestoeld is', en daarnaast vormt werk de basis van de menselijke waardigheid.
Tunne Kelam (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun de geïntegreerde richtsnoeren die de werkloosheidsproblemen in de lidstaten aanpakken.
Maar in alle oplossingen moet een kwaliteitsaspect zijn opgenomen. Zoals voorzitter Barroso gisteren aangaf, zijn er in Europa op dit moment vier miljoen vacatures. Voor deze openstaande vacatures zijn in de meeste gevallen geschoolde arbeidskrachten nodig. Daarom dring ik er bij de Commissie op aan onverwijld de voorgestelde Europese vacaturemonitor te introduceren, waarin tevens een Europass met vaardigheden moet worden opgenomen.
Het feit dat er op heel Europa wordt gedoeld, zou de aanwezigheid van geschoolde arbeidskrachten in ons werelddeel moeten garanderen. Daarnaast moeten we de moed hebben om de administratieve en niet-tarifaire belemmeringen voor het midden- en kleinbedrijf drastisch te verminderen.
Alfredo Antoniozzi (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor dit verslag gestemd omdat ik het eens ben met de benadering van de rapporteur. Enerzijds is hij voorstander van een reductie van het aantal geïntegreerde richtsnoeren dat door de Commissie is voorgesteld, anderzijds geeft hij aan dat de beperking van het aantal richtsnoeren en gemeenschappelijke doelstellingen van de EU niet ten koste kan en mag gaan van de duidelijkheid en het nut ervan bij het aansturen van het beleid van de lidstaten.
Bovendien ben ik het eens met de passage waarin de rapporteur stelt dat Europa 2020 en de bijbehorende werkgelegenheidsrichtsnoeren alleen effectief kunnen zijn als er voldoende gedaan wordt om ervoor te zorgen dat de sociaaleconomische verschillen tussen de lidstaten en de regio's worden weggenomen, niet in de laatste plaats door de Structuurfondsen en het Cohesiefonds aan te wenden.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het punt waar het bij het uitstekende verslag van de heer Őry over de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid werkelijk om gaat, is of de Raad de aanbevelingen in overweging zal nemen.
Ik was gisterenavond blij het Belgische voorzitterschap te horen beloven naar de aanbevelingen van het Parlement te zullen kijken. Tegen de Raad zou ik willen zeggen dat het cruciaal is dat zij veel van de echt uitstekende aanbevelingen in het verslag van de heer Őry oppakken – naar mijn mening met name de aanbevelingen met betrekking tot betere governance. Iedereen is het erover eens dat de open coördinatiemethode beslist niet effectief was voor wat betreft de Lissabonagenda. We moeten ervoor zorgen dat de opgenomen doelstellingen en subdoelstellingen ten opzichte van de EU 2020-doelstellingen gecontroleerd en geëvalueerd worden.
Het verheugt mij dat amendement 62 is aangenomen, want ik denk dat het, indien het ten uitvoer wordt gelegd, zal bijdragen aan vermindering van de regionale verschillen. Tot slot, ik steun het idee volledig dat werkgelegenheidsstimulerende groei gebaseerd moet zijn op fatsoenlijk werk, zoals wordt voorgestaan door de ILO.
Czesław Adam Siekierski (PPE). - (PL) Het is goed dat de Europese Commissie een voorstel betreffende geïntegreerde richtlijnen voor Europa 2020 presenteerde, dat wij vandaag in het Parlement hebben aangenomen. Gezien de actuele economische situatie die in de wereld heerst, is dit een goede stap, die het engagement en de overname van de verantwoordelijkheid voor economie en werkgelegenheid van de EU-instellingen aantoont. Het feit, dat ze werden opgesteld, verheugt me, en er wordt herinnerd aan het behoud van consistentie en transparantie. Aspecten zoals de verhoging van de coëfficiënt van de arbeidsactiviteiten, de beperking van de structurele werkloosheid, de ontwikkeling van de voorraden van gekwalificeerde arbeidskrachten, het bevorderen van de kwaliteit van tewerkstelling en het levenslang leren, de toename van het aantal mensen die hogere studies ondernemen, de bestrijding van de armoede en de maatschappelijke uitsluiting moeten uiteindelijk worden aangeleerd, want ze garanderen een duurzame economie en een versterking van het potentieel voor de creatie van de arbeidsplaatsen. Terecht werd geconcludeerd, dat het nodig is te streven naar de creatie van duurzame arbeidsplaatsen en investeringsmogelijkheden, die een duurzame economische groei bevorderen, en ook het wegwerken van de maatschappelijk-economische verschillen tussen en lidstaten en de regio's. Kortom, het is mijn oprechte hoop, dat Europa 2020 de verwachte resultaten zal opleveren, met name op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid.
Daniel Hannan (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dertig jaar geleden namen de landen van – laten we zeggen – "het oude Europa", de vijftien lidstaten van de EU zoals die was vóór de uitbreiding naar de landen van de voormalige REWB (COMECON), 36 procent van het wereld-BBP voor hun rekening. Nu is dat 25 procent, en naar schatting zal dat over tien jaar 15 procent zijn.
En waarom gebeurt dit? We kunnen het niet allemaal toeschrijven aan de opkomst van Azië. Het aandeel van het wereld-BBP dat Canada en de VS bezitten, is gedurende dezelfde periode vrij stabiel gebleven.
De waarheid is dat we onszelf hebben bezwaard met hogere belastingen, met meer beperkende reguleringen, met meer opdringerige regelgevende instanties, vergunningen, inspecteurs, bureaucraten en administrateurs. Dat was misschien begrijpelijk toen de concurrentie hoofdzakelijk vanuit ons eigen werelddeel kwam. Maar het is niet begrijpelijk in een wereld waarin we met China en India concurreren.
Des te meer redenen voor uw kiezers en de mijne om de blik verder te richten, om deze benauwde en langzaam als een kaarsje uitgaande regionale douane-unie achter ons te laten en het mondiale denken, dat onze vaders vanzelfsprekend als hun roeping zagen, opnieuw te ontdekken.
Syed Kamall (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, laten we beginnen met de positieve aspecten van dit verslag. Volgens mij is het zeer belangrijk dat we allemaal het idee van een leven lang leren ondersteunen. Al veel te lang en veel te veel jaren had iemand bij examens maar één kans, en die was beslissend – vooral op een bepaalde leeftijd, 11 of 18 jaar – voor iemands toekomst.
In een tijdperk met steeds veranderende economieën, waarin bepaalde sectoren van de ene op de andere dag kunnen verdwijnen, is een leven lang kunnen blijven leren voor onze burgers heel nuttig. Maar tegelijkertijd moeten we naar het grotere geheel kijken.
In dit Parlement spreken we regelmatig over het idee van een sociaal Europa. De term "een sociaal Europa" is echter vaak een dekmantel voor beleidsvormen die het creëren van banen feitelijk remmen – die het midden- en kleinbedrijf, die "groeimachines" in heel Europa, meer belasten – en het moeilijker maken banen te scheppen.
Laat regeringen de kleine bedrijven niet in de weg staan. Laat hen banen, rijkdom en welvaart voor iedereen scheppen.
Erminia Mazzoni (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb verzocht de stemming over deze ontwerpresolutie naar voren te halen; ik ben een van de ondertekenaars en heb voorgestemd. Ik moet echter toegeven dat ik meer van dit Parlement had gehoopt en verwacht.
Ik ben het er mee eens dat dit besluit urgent was, maar tegelijkertijd was het een zeer belangrijk besluit. Het was urgent om het leven van Sakineh Mohammadi Ashtiani te kunnen redden en het was zeer belangrijk voor ons Parlement, omdat we niet kunnen blijven doorgaan met veroordelen, aangeven, kapittelen en stevige kritiek leveren als we tegelijkertijd op dezelfde manier blijven omgaan met landen als Iran en we onze houding ten opzichte van dergelijke landen niet wijzigen. Ik denk dat Iran zich dit keer nog arroganter heeft opgesteld tegenover de internationale gemeenschap, de lidstaten en de Europese instellingen. Alle klachten en oproepen laten Iran onberoerd.
Vandaag de dag is de situatie ten negatieve veranderd, omdat het gedrag van Iran het afgelopen jaar ernstig is verslechterd en er zich gevallen hebben voorgedaan die inbreuk plegen op de internationale verplichtingen die de regering van Iran is aangegaan.
In mijn ogen zijn er strengere maatregelen en sancties nodig tegen het land, en zowel de afzonderlijke lidstaten als de Europese instellingen zouden deze moeten uitvaardigen. Wij kunnen geen diplomatieke relatie blijven onderhouden met een land dat de oproepen van de Europese Unie niet accepteert, laat staan er gehoor aan geeft.
De Voorzitter. – In al die jaren dat ik lid ben van het Europees Parlement heb ik nog nooit zo'n overweldigende meerderheid meegemaakt voor een dergelijke resolutie, met één stem tegen, tweeëntwintig onthoudingen en meer dan zeshonderd stemmen voor. Ik denk dat u het signaal hebt afgegeven dat u wilde afgeven. Hoe dan ook bedankt.
Tunne Kelam (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, uiteraard heb ik deze resolutie gesteund. Dit is nóg een verklaring om te proberen het leven van mevrouw Sakineh Ashtiani te sparen.
Helaas is dit geen op zichzelf staand geval. Sinds het huidige terroristische regiem van geestelijke leiders 31 jaar geleden de macht overnam, zijn er wel driehonderd vrouwen gestenigd. En men gaat ook door met openbare ophangingen, waaronder ook van minderjarigen. We moeten al het mogelijke in het werk stellen om het leven van mevrouw Ashtiani te sparen, maar zelfs als we daarin slagen, zal dit regiem naar alle waarschijnlijkheid niet wezenlijk veranderen. Daarom moeten we zonder voorbehoud onze steun geven aan die moedige mensen in Iran – en sinds afgelopen zomer zijn dat er miljoenen – die het huidige regiem proberen te vervangen door een open, niet-militante en democratische regering. We moeten niet bang zijn dit te proberen.
Mairead McGuinness (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou hetzelfde zeggen als u, en wil mevrouw Mazzoni complimenteren met haar werkzaamheden voor deze resolutie, die ik volledig steun.
In alle drukte van deze week in Straatsburg was die ene vergadering die het belangrijkste was er helaas een waar ik het minste tijd voor had. Dat was met de vrouwen uit Iran, die hier steun kwamen zoeken voor hun collega's en voor deze resolutie.
Maar gelukkig kon ik hen toch ontmoeten en mijn steun beloven. Het is onthutsend – maar misschien wel vermeldenswaardig – dat we veel meer e-mails hebben ontvangen over de kwestie van dierenwelzijn dan over deze kwestie van mensenlevens. Dat wilde ik alleen maar even kwijt.
Ik denk dat we kunnen stellen dat veel vrouwen die ter dood veroordeeld worden door middel van steniging of anderszins, veroordeeld worden voor de misdaad mohareb – er is ons gevraagd dit woord speciaal te gebruiken – hetgeen letterlijk betekent dat iemand oorlog voert tegen God. Maar het enige wat deze vrouwen feitelijk hebben gedaan, is het protesteren tegen een dictatorschap in hun land, het teweeg willen brengen van een verandering ten goede voor zichzelf, en het willen herstellen van hun rechten in dat bewuste land.
Dus sta ik hier ter ondersteuning van die vrouwen. Ik kan maar weinig doen, maar volgens mij spreekt de overweldigende uitslag van de stemming in dit Parlement vandaag boekdelen, en ik hoop dat dit een verschil zal maken.
Cristiana Muscardini (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, deze resolutie is een eerste belangrijke stap voor het Parlement in het bewustwordingsproces dat elke daad in elke zitting moet worden aangegrepen om deze strijd voort te zetten, die vandaag bestaat uit het redden van Sakineh Mohammadi Ashtiani's leven, maar die vooral neerkomt op het bestrijden van een onderdrukkend en volstrekt inhumaan regime.
Toch geloof ik dat de Commissie en de Raad in de toekomst actiever en besluitvaardiger moeten handelen en dat elk in dit Parlement uitgesproken woord als een steen voor de voeten van de stenigers moet zijn, om op die manier een muur van schaamte om hen heen te bouwen en hen te verwijderen uit de samenleving. Sakineh moet worden gered, en met haar alle mannen en vrouwen ter wereld die nog steeds het slachtoffer worden van barbaarse wreedheden die we zelfs bij de meest wilde en primitieve dieren niet terugvinden.
Het is het beest, oftewel de duivel, die vandaag de handen en lippen van onwaardige leiders en valse geestelijken aanstuurt. De Almachtige heeft hen reeds veroordeeld zonder kans op gratie. Ze moeten zich realiseren dat, als ze nu niet ophouden, hun lot voor altijd bezegeld is, en ons lot ook, als wij ons er niet steeds voor blijven inzetten de slachtoffers van een barbaarse samenleving te helpen.
Hannu Takkula (ALDE). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor dit verslag gestemd en ik hoop echt dat het zal helpen om het leven van Sakineh Mohammadi-Ashtiani te redden. Net als vele anderen hier ben ik een beetje sceptisch, omdat wij weten dat totalitaire staten als Iran helaas niet naar onze oproepen luisteren.
Ik ben ook een beetje bezorgd over het feit dat, zoals een eerdere spreker het al verwoordde, hier vrijwel niets is gezegd over mensenrechten, maar wel zeer veel over dierenrechten. Die laatste zijn natuurlijk ook belangrijk, maar deze zaken moeten wel in het juiste perspectief worden geplaatst. Het is een wezenlijke taak van de Europese Unie om de mensenrechten en fundamentele waarden te verdedigen.
Ik hoop van harte dat dit verslag kan bijdragen aan de verspreiding van onze plicht om de kwestie van de mensenrechten en het belang ervan ter sprake te brengen, ook in totalitaire landen als Iran, en dat wij daarmee eens en voor altijd een eind kunnen maken aan dit soort brute doodstraffen.
Seán Kelly (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals u terecht aangaf, is de vrijwel unanieme uitslag van de stemming hier vandaag zeer belangwekkend. Het deed mij genoegen dat ik een van degenen was die voor de resolutie hebben gestemd.
Ten eerste zou ik willen zeggen dat ik geen type ben voor protestacties. Een dergelijk T-shirt heb ik zeker nog nooit eerder gedragen, maar dit onevenredige idee iemand te straffen en ter dood te veroordelen voor een vermeende overtreding is zo verachtelijk, zo weerzinwekkend, zo barbaars, zo uit zijn verband gerukt en zo walgelijk, dat ik het gevoel had dat ik iets moest doen. Hopelijk zal de boodschap doordringen tot de Iraanse autoriteiten dat dit uit de tijd is en moet stoppen.
Politieke druk en publiek protest hebben ervoor gezorgd dat in veel landen de doodstraf werd afgeschaft. Ik hoop dat ons protest hier vandaag deze verschrikkelijke situatie zal beëindigen. Zoals de heer Kelam zei, zijn er al driehonderd mensen gestenigd, en dat is afgrijselijk. Dit moet stoppen en we moeten al het mogelijke doen om daarvoor te zorgen.
Syed Kamall (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, over de ontwerpresolutie inzake Iran. We zijn allemaal even bezorgd en zoals u zojuist zei, mijnheer de Voorzitter, blijkt wel uit de uitslag van de stemming dat we hier in het Parlement over alle politieke gelederen hetzelfde over denken.
Onze bezorgdheid betreft het feit dat deze twee dames geen gepast proces wordt toegestaan, en dat is niet het enige, want als ze proberen advocaten in de hand te nemen, worden de advocaten zelf vervolgd en het land uitgezet.
We zien een regering die de democratie volkomen in de wind slaat, een regering die de verkiezingsuitslagen negeert en vervolgens op de mensen inslaat en degenen doodt die protesteren en meer democratie willen zien.
We zien ook de vervolging van mensen met een andere godsdienst, het christelijke geloof of het Baha'i-geloof.
Maar ik wil ook even op iemand anders wijzen waaraan we zouden moeten denken, en dat is Ibrahim Hamidi, die van homoseksualiteit werd beschuldigd. Het feit dat iemand voor zijn seksuele geaardheid kan worden vervolgd, is een vlek op het karakter van dat land.
Laten we hopen dat dat regime spoedig omver zal worden geworpen.
De Voorzitter. – Ik wil u allen graag bedanken. Als ondervoorzitter die verantwoordelijk is voor mensenrechten en democratie, sta ik volledig achter de opmerkingen die gemaakt zijn. Een aantal jaar geleden ben ik met eigen ogen getuige geweest van het zogenaamde Iraanse recht en ik kan slechts mijn afschuw uitspreken over de huidige situatie in Iran. Net als u allen hoop ik dat het snel afgelopen zal zijn. Ik hoop ook dat die ene stem tegen de resolutie een vergissing was en we in werkelijkheid unaniem waren.
Daniel Hannan (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Iraanse Revolutie van 1979 zal ooit als een historische gebeurtenis worden gezien, gelijk de Franse Revolutie van 1789 en de Russische Revolutie van 1917. Net zoals die revoluties, breidde de Iraanse Revolutie zich al direct tot over zijn grenzen uit en probeerde zich over de hele wereld heen te verspreiden. Net zoals die revoluties, erkende de Iraanse Revolutie de beginselen van soevereiniteit of territoriale bevoegdheid niet.
De bezetting van de Amerikaanse ambassade door de ayatollahs was kenmerkend. Zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen tegengestelde ideologieën elkaar probeerden uit te roeien, werden de diplomatieke domeinen geheiligd. Wat de ayatollahs deden, was aangeven dat de oude regels niet voor hen golden en dat zij een andere autoriteit hadden om zich tegenover te verantwoorden. Ze zijn op dezelfde voet voortgegaan, waarbij ze elk begrip van territoriale bevoegdheid veronachtzamen en hun milities en hun terroristische organisaties sponsoren. Van de Golf tot aan Libanon, tot aan de khanates van de zijderoute, tot aan de Balkan, hebben zij burgerdoelen aangevallen, zelfs helemaal in Londen en Buenos Aires.
Ik moet zeggen dat ik het gevoel heb dat we nog sterker in onze schoenen zouden staan hen te veroordelen als we het beginsel van territoriale bevoegdheid en zeker ook van democratie zelf meer zouden eerbiedigen. Ik hoop dat de leden die zeer oprecht en ontroerend hebben gesproken over het gebrek aan een representatieve regering in Iran dezelfde hoge normen zullen hanteren als we weer een referendum binnen de Europese Unie hebben.
Schriftelijke stemverklaringen
– Aanbeveling voor de tweede lezing-Jeggle (A7-0230/2010)
Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat ik geloof dat we hiermee de bestaande Richtlijn, die van 1986 dateert, up-to-date brengen. Het verslag probeert bovendien een beter evenwicht te vinden tussen de belangen van de onderzoekssector, aan de ene kant, en extra bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, aan de andere kant. Heel belangrijk is in dat opzicht het idee om de ontwikkeling van alternatieve methoden ter vervanging van dierproeven te bevorderen en het welzijn van die dieren te garanderen zonder de vooruitgang in deze sector te hinderen.
De belangrijkste punten waarover via dit verslag overeenstemming is bereikt hebben betrekking op de bevordering van het welzijn van dieren door vervangende methoden. Het gaat er dan om de ontwikkeling van alternatieve werkwijzen, waarbij geen levende dieren worden gebruikt, te stimuleren. Er moet verder een klassering van onderzoeksmethoden worden ontwikkeld gebaseerd op pijnniveaus (waarbij steeds een pijnlimiet wordt vastgelegd). Tot slot is het van belang dat de Richtlijn op een doeltreffender wijze wordt uitgevoerd. Het ontbreken van die controle heeft er soms toe geleid dat er - vooral bij vrij elementaire experimenten, die niet waren bedoeld om wetenschappelijke hypothesen te bewijzen - proeven met dieren zijn uitgevoerd terwijl er alternatieve methoden voorhanden waren.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) In het licht van de uiteenlopende nationale wetgevingen en de geringe bescherming die dieren in sommige lidstaten genieten, is een verdergaande harmonisering van de regels inzake het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden noodzakelijk. Zoals onze rapporteur, mevrouw Jeggle, heeft benadrukt, is met de Raad een evenwichtig compromis bereikt. Parallel aan de bescherming van dieren is het namelijk van groot belang dat wetenschappelijk onderzoek een cruciale rol blijft vervullen bij de bestrijding van ziekten. Ik heb dan ook voor het verslag gestemd, en evenals mijn collega's van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) heb ik de door de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie ingediende amendementen verworpen.
Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb deze belangrijke overeenkomst gesteund. De bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt is een zeer netelig onderwerp, waarbij de belangen van een aantal verschillende groepen belanghebbenden, met soms tegenstrijdige opvattingen en behoeften, moeten worden afgewogen. Mijns inziens is er in de overeenkomst een passend evenwicht gevonden. In de overeenkomst is de meeste aandacht uitgegaan naar de bevordering van alternatieven voor dierproeven en de omstandigheden waarin dieren worden gehouden en gebruikt. Ook zijn we erin geslaagd de opmerkingen die het Europees Parlement in eerste lezing heeft gemaakt over de vermindering van de administratieve last en het voortbestaan en de levensvatbaarheid van Europese onderzoekscentra en ondernemingen die van het gebruik van dieren afhankelijk blijven. Alternatieven voor dierproeven moeten verder worden bevorderd. Daarom is het de bedoeling een EU-referentielaboratorium voor de validatie van alternatieve methoden op te richten dat wordt gesteund door inspanningen van de lidstaten om te voorzien in extra middelen in de vorm van geschikte gespecialiseerde laboratoria. Naar mijn mening is met deze resolutie het juiste evenwicht gevonden tussen de behoeften van het bedrijfsleven en de onderzoeksgemeenschap enerzijds. en de verscherping en harmonisering van dierenwelzijnsnormen voor dieren die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden anderzijds.
Sebastian Valentin Bodu (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik juich de bezorgdheid van de Europese Unie over dierenwelzijn in het algemeen toe, en ook die over dieren in wetenschappelijke doeleinden in het bijzonder. Echter, in het licht van de grote uitbreiding van de Europese Unie en de geboekte technische vooruitgang, moest er een nieuwe richtlijn worden aangenomen in een poging om de behandeling van dieren te standaardiseren. Het beschermen van dieren en de zorg om hun fatsoenlijke behandeling zijn een gemeenschappelijke waarde waar een unaniem goedgekeurd protocol aan is gewijd. De EG-richtlijn uit 1985 wilde een einde maken aan de verschillen tussen de bepalingen in de wet- en regelgeving van de lidstaten met betrekking tot de bescherming van dieren die voor medische en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. De verschillen tussen de lidstaten zijn echter groter geworden sinds die richtlijn is aangenomen, vooral omdat de EU sindsdien nieuwe leden heeft gekregen.
De resolutie van het Parlement zal de verschillen verkleinen tussen de lidstaten als het gaat om bescherming van dieren die gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden. We zijn ons er nu allen van bewust dat dit noodzakelijk is voor het beschermen van de gezondheid van mensen en dieren, maar ook van het milieu. Deze resolutie betekent een stap richting de unanieme doelstelling van de totale afschaffing van experimenten op levende dieren voor wetenschappelijke doeleinden, zodra dit dankzij toekomstige ontdekkingen mogelijk zal zijn.
Maria da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. – (PT) Met behulp van dierproeven zijn ontdekkingen gedaan die belangrijke sociale gevolgen hebben teweeggebracht, met positieve gevolgen voor onze levensverwachting en ons welzijn. De wetenschap is nog niet zover gevorderd dat ze het geheel en al zonder dierproeven kan stellen. Het is daarom zaak dat we de dieren die nog wel gebruikt worden zo goed mogelijk beschermen en hun welzijn garanderen, rekening houdend met de doelstellingen van de experimenten in kwestie.
Ik geloof dat deze herziening van de wetgeving strengere normen noodzakelijk maakt, waardoor dieren een betere bescherming zullen genieten. Met deze richtlijn zal de Europese Unie het welzijn van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt verbeteren omdat er voortaan waar mogelijk alternatieve methoden moeten worden toegepast, waardoor veel minder dieren in proeven gebruikt zullen worden. De richtlijn zal verder de voorwaarden scheppen voor een eerlijke mededinging binnen de EU-industriesector en een verhoging van de kwaliteit van het in de EU uitgevoerde onderzoek. Het vandaag bereikte stemresultaat toont aan dat er een algemene consensus bestaat aangaande de noodzaak om het welzijn van de dieren die voor wetenschappelijk onderzoek en controleproeven worden gebruikt te verbeteren, maar dan wel met behoud van een hoog onderzoeksniveau, waarbij gezocht moet worden naar alternatieven voor dierproeven.
Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. – (PT) Elke beschaafde maatschappij erkent dieren als levende wezens waarmee we het bestaan delen, en dus ook dat we deze wezens pijn en leed zoveel mogelijk dienen te besparen. Ik erken echter ook dat het soms nodig is dieren in wetenschappelijke experimenten te gebruiken, ofwel om nieuwe geneesmiddelen of behandelwijzen te testen, ofwel om het wezenschappelijk onderzoek in staat te stellen ontdekkingen te doen waarmee aandoeningen kunnen worden genezen, menselijk leed kan worden gelenigd en onze levensverwachting verhoogd.
Er bestond op dit gebied veel uiteenlopende wetgeving en in sommige lidstaten was de bescherming van dieren onvoldoende. Daarom was het nodig een Richtlijn op te stellen om bepaalde minimumnormen vast te leggen, zonder daarmee de lidstaten die voor experimenten gebruikte dieren een grotere bescherming toekennen te schaden. De onderhandelingen tussen het EP, de Raad en de Commissie zijn niet altijd gemakkelijk verlopen, maar ze hebben uiteindelijk een tekst opgeleverd die mij in het algemeen evenwichtig voorkomt en daarom onze steun verdient. Dit is een stap voorwaarts, en moet dus verwelkomd worden, ook al had het resultaat op een aantal punten beter kunnen uitvallen.
Anne Delvaux (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik ben blij met de goedkeuring van dit verslag, omdat proeven met grote apensoorten zoals chimpansees, gorilla's en orang-oetans vanaf nu streng verboden zijn. De tekst stelt tevens dat dierproeven moeten worden vervangen, voor zover mogelijk, door andere wetenschappelijk bevredigende methoden. Tot slot eist de tekst dat dieren zo min mogelijk pijn en lijden wordt berokkend. Het gebruik van dieren is voortaan alleen nog toegestaan voor proeven die bijdragen aan het onderzoek naar mensen, dieren en ziekten (kanker, multiple sclerose, ziekte van Alzheimer en ziekte van Parkinson). De aanneming van dit verslag is een nieuwe stap in de richting van de bescherming en het welzijn van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor het verslag over de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt gestemd, omdat ik geloof dat het met de Raad bereikte compromis de best mogelijke balans aanhoudt tussen de noodzaak de rechten en het welzijn van dieren te beschermen, enerzijds, en behoeften van het wetenschappelijk onderzoek ter bescherming van de menselijke gezondheid, anderzijds.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Zoals de betrokken partijen al hebben aangegeven vertegenwoordigt de nu goedgekeurde tekst een bevredigend compromis tussen de belangen die hier op het spel staan. Deze tekst is het resultaat van langdurige onderhandelingen tussen de instellingen - Parlement, Commissie en Raad. Ik geloof niet dat het enig betoog behoeft dat het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden in beschaafde maatschappijen aan goed doordachte regels dient te worden onderworpen, zoals dat in Europa dan ook gebeurt. Dat is namelijk wat we nu aan het doen zijn: we leggen hier degelijke regels vast voor een praktijk die onmisbaar is voor het wetenschappelijk onderzoek en het ontdekken van nieuwe procedures, behandelwijzen en geneesmiddelen - allemaal zaken die de maatschappij verrijken en iedereen voordeel opleveren.
Die regeling mag echter niet te ver gaan bij de bescherming van dieren, omdat anders het wetenschappelijk onderzoek belemmerd zou worden. Als ik moet kiezen, dan kies ik voor de mensen die morgen baat zullen ondervinden bij de resultaten van het onderzoek dat vandaag met behulp van dieren kan worden verricht. Als het voorstel dat we vandaag goedkeuren bijdraagt tot vorderingen bij het onderzoek naar neurologische aandoeningen, auto-immuunziekten of kanker (om maar een paar voorbeelden te noemen), dan geloof ik dat we daar allemaal beter van zijn geworden.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Elk jaar worden er in de 27 lidstaten bij elkaar ongeveer 12 miljoen dieren gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden. Het is van belang dat we al het mogelijke doen om het aantal dieren dat bij dit soort experimenten wordt gebruikt zo ver mogelijk terug te dringen. De daartoe meest geëigende benadering is het gebruik van alternatieve methoden, waarbij overigens wel bedacht moet worden dat bij de huidige stand van de wetenschap het nog niet mogelijk is volledig afstand te doen van dierproeven.
Richtlijn 86/609/EEG betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt is aangenomen met de bedoeling om de usance met betrekking tot dierenexperimenten in de EU te harmoniseren. Het geval is echter dat sommige lidstaten ambitieuze doelstellingen hebben vastgelegd, terwijl andere slechts minimumnormen hebben gedefinieerd. De resolutie is dan ook bedoeld om deze asymmetrische situatie bij te stellen. Er moeten eerlijke voorwaarden worden vastgelegd voor de industrie en de wetenschappelijke gemeenschap in de EU om dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt een betere bescherming te bieden, overeenkomstig het Protocol betreffende het welzijn van dieren bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Als het gaat om dierproeven moeten we proberen meer energie te steken in het bevorderen van de ontwikkeling, validatie, aanvaarding en toepassing van alternatieve methoden. We moeten daarbij het 3R-beginsel (replace, reduce en refine) toepassen.
João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Net als op andere gebieden geldt hier volgens ons dat het vastleggen van gemeenschappelijke wettelijk minimumnormen voor bescherming lidstaten niet verhindert om verder gaande en strengere beschermende maatregelen te nemen als ze dat wenselijk vinden. Daarom hebben wij gestemd voor het amendement dat die mogelijkheid open laat. Met betrekking tot de methodes en technologieën die experimenten op dieren onmogelijk zouden maken herhalen het standpunt dat we in het debat hebben aangehouden: we moeten de ontwikkeling van zulke technieken stimuleren en daar dient meer aandacht aan te worden besteed.
Belangrijk is ook dat zulke technieken verspreiding vinden en door alle instellingen voor onderzoek en ontwikkeling worden aanvaard, waaronder inbegrepen de wetenschappelijke en technologische sector van landen die op dit punt in vergelijking nog niet zo ver zijn. Elk wettelijk kader dient met dat gegeven rekening te houden, wat ons bij één van de voorgestelde amendementen niet het geval leek te zijn. De EU behoort op dit gebied een belangrijke rol te vervullen en de samenwerking tussen de instellingen en wetenschappelijke en technische sectoren in de verschillende landen te bevorderen.
Robert Goebbels (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het compromis tussen het Parlement en de Raad over het verbeteren van de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gehouden gestemd. De gezondheidsbehoeften van mensen vereisen soms dat dieren worden opgeofferd. Het gebruik van dieren moet aan strikte regels worden verbonden. Het is echter hypocriet te eisen "dat dieren met zo min mogelijk pijn, lijden of angst worden gedood". Dat zijn menselijke concepten die worden getransponeerd op dieren, die in hun natuurlijke omgeving worden gedood door andere vleesetende dieren of in abattoirs worden geslacht om de mens van voedsel te voorzien. De wereld is geen paradijs en zal altijd geobsedeerd blijven door de dood.
Françoise Grossetête (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb dit akkoord in tweede lezing gesteund, omdat wij enerzijds oog moeten hebben voor de realiteit van biomedisch onderzoek en voor de behoeften van patiënten, en anderzijds het dierenwelzijn moeten verbeteren.
Het aantal dierproeven is in de afgelopen jaren gelukkig sterk afgenomen, omdat bij het Europese onderzoek steeds meer wordt gezocht naar alternatieve oplossingen. Helaas zijn deze oplossingen in bepaalde gevallen niet voorhanden, waardoor we aangewezen zijn op dierproeven, met name op niet-menselijke primaten. Dat is onder meer het geval voor neurodegeneratieve aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson en de ziekte van Alzheimer.
Alleen door dit onderzoek in Europa uit te voeren kunnen we het welzijn van dieren in hoge mate beschermen. Goede resultaten zijn enkel te behalen wanneer de pijn van het dier tijdens een proef in ogenschouw wordt genomen. Daarom moeten we elke verplaatsing van dierproeven naar landen buiten Europa vermijden.
Nadja Hirsch (ALDE), schriftelijk. − (DE) Ik kan de richtlijn dierenbescherming in de vandaag ter stemming voorgelegde versie niet steunen. Deze versie is ongetwijfeld geavanceerder dan de oude richtlijn van 1986. Maar vergeleken met de enorme wetenschappelijke en technische vooruitgang die in de afgelopen 24 jaar is geboekt, vallen de maatregelen ter beperking van dierproeven magertjes uit. Er zijn teveel uitzonderingsregelingen, de formuleringen zijn vaag en bieden teveel ruimte voor interpretatie en voor de omzetting. Bovendien is het absurd dat de lidstaten geen strengere beschermingsmaatregelen dan de EU-maatregelen mogen vaststellen. Als reden hiervoor worden mogelijke verstoringen van de markt aangevoerd.
Aan de burgers en aan de onderzoekswereld en de industrie wordt hiermee een verkeerd signaal afgegeven. Aan de ene kant dient de staat rekening te houden met het veranderde ethische besef van de burgers, aan de andere kant moet meer druk worden uitgeoefend op de onderzoekswereld en de industrie. Niemand wil Duitsland of Europa als locatie voor onderzoek in gevaar brengen, maar investeringskosten mogen geen argument zijn om de ontwikkeling en toepassing van niet op dierproeven gebaseerde testmethoden op de lange baan te schuiven.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. − (FI) Ik heb voor de richtlijn betreffende proefdieren gestemd, omdat het eindresultaat heel wat slechter had kunnen zijn voor het welzijn van dieren. De vandaag aangenomen richtlijn is voor het dierenwelzijn een stap vooruit.
De richtlijn moet nu deel gaan uitmaken van de nationale wetgeving en zo snel mogelijk op eenvormige wijze in de verschillende lidstaten worden geïmplementeerd. De oude richtlijn dateert uit 1986 en dus is het nu de hoogste tijd het welzijnsniveau van proefdieren in heel Europa aan te passen.
Het is belangrijk om in de toekomst meer te investeren om alternatieven voor dierproeven te ontwikkelen. Dank u wel.
Giovanni La Via (PPE), schriftelijk. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor het verslag van mevrouw Jeggle gestemd omdat het resultaat is van intensieve, langdurige arbeid. Gedurende deze periode is het de rapporteur gelukt belangrijke compromissen te sluiten op een zeer lastig onderwerp als het inzetten van dieren voor proeven.
Ik was er geen voorstander van om het verslag terug te verwijzen naar de bevoegde permanente commissie, omdat juist die commissie, waar ik lid van ben, het zeer eens was met het werk van mevrouw Jeggle en dat werk zeer waardeerde. Het onderzoek moet worden voortgezet, daar het een belangrijke rol vervult bij de ontwikkeling van medicijnen, van de volksgezondheid en van de preventie van vele ziekten.
David Martin (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik ben teleurgesteld over de definitieve tekst van dit verslag, en vooral dat de ingediende amendementen om de bepalingen inzake het dierenwelzijn te versterken niet zijn aangenomen. Het is tijd om duidelijke regelgeving vast te stellen die leidt tot beperkingen ten aanzien van het gebruik van niet-menselijke primaten, tot een verbod op het gebruik van in het wild gevangen dieren, tot een ondubbelzinnige verplichting alternatieve methoden te hanteren waarbij geen dieren worden gebruikt wanneer dergelijke methoden wetenschappelijk gezien beschikbaar zijn, en tot een verbod op proeven die gepaard gaan met ernstig en langdurig lijden. De lidstaten zouden op zijn minst verder moeten kunnen gaan dan de minimumvereisten van de EU en strengere wetgeving op het gebied van het dierenwelzijn moeten kunnen invoeren. Hoewel dit verslag de bestaande wetgeving zal verbeteren, is het lang niet ver genoeg gegaan, en daarom heb ik mij bij de eindstemming onthouden.
Véronique Mathieu (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór dit compromis gestemd, omdat het zorgt voor een goed evenwicht tussen een betere bescherming van dieren die worden gebruikt voor proeven en de voortzetting van wetenschappelijk onderzoek. Dierproeven zijn nuttig in de strijd tegen talloze ernstige ziekten; ze moeten nochtans worden gereguleerd om te voorkomen dat dieren onnodig leed wordt berokkend. De richtlijn die tot op heden van kracht was dateerde uit 1986, en moest dan ook aanzienlijk worden verbeterd.
De nieuwe tekst voorziet in een voorafgaande goedkeuring voor dierproeven, hetgeen gepaard zal gaan met een vergunningsaanvraag en een kosten-batenanalyse, en stelt een streng systeem van controles en keuringen in. De stemming van vandaag is de vrucht van jarenlange inspanningen van de zijde van de rapporteurs, mijn collega's mevrouw Jeggle en mijn voormalige collega, de heer Parish, die tijdens de vorige zittingsperiode aan de tekst werkte. Het resultaat van de stemming binnen de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling duidde reeds op de kwaliteit van de definitieve tekst.
Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Het verslag dat we vandaag hebben goedgekeurd, na zware onderhandelingen tussen de betrokken partijen, is een evenwichtig compromis. Het waarborgt op gelijke wijze de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt en de noodzaak om dieren te gebruiken voor belangrijke ontdekkingen en ontwikkelingen van technologieën en therapieën waarmee in de toekomst veel beschavingsziekten kunnen worden behandeld. Daarom heb ik voor dit verslag gestemd.
Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (PPE), schriftelijk. – (LT) De interactie van wetenschap en natuur ten gunste van de vooruitgang is altijd onderwerp van veel discussie. Vandaag heeft het Europees Parlement een belangrijk document aangenomen over het toezicht op wetenschappelijk onderzoek met dieren. Dit document waarborgt een positieve balans tussen dierenbescherming en wetenschappelijk onderzoek en gaat in op verschillende belangrijke aspecten van de bescherming van dieren die voor dergelijk onderzoek worden gebruikt. Sceptici houden vol dat deze richtlijn in strijd is met de beginselen van dierenbescherming en dat er veel twijfels bestaan over het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden. Op grond van deze richtlijn is het echter verplicht om voor elke proef de noodzaak van het gebruik van dieren en mogelijke alternatieven te beoordelen. Elke lidstaat wordt ook verplicht nationale commissies voor dierenwelzijn en ethische aspecten te installeren. Ik heb voor dit document gestemd omdat ik vindt dat strenger moet worden toegezien op dierproeven, al moeten we wel oog blijven houden voor de onvermijdelijke vooruitgang op verschillende gebieden en voor de continuïteit van het wetenschappelijk onderzoek.
Tiziano Motti (PPE), schriftelijk. – (IT) Bij de stemming over de richtlijn over het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden heb ik tegen het advies van mijn fractie in gestemd, ondanks het feit dat ik daarmee dit wetenschappelijke onderzoek ondersteun. Deze richtlijn heeft zeer nadelige gevolgen voor dieren. De bovengrens voor de pijn waaraan dieren bij proeven mogen worden blootgesteld wordt verhoogd van "licht" naar "matig ernstig"; er mogen zwerfhonden en –katten worden gebruikt voor dierproeven en onderzoekers mogen helemaal zelf bepalen of zij dieren bij dierproeven verdoven of pijnstillers toedienen, zelfs bij pijnlijke procedures; sociale dieren, zoals honden en primaten, mogen in afzondering worden gehouden; de borstkas mag worden opengesneden zonder gebruik te maken van analgesie en er mag met levende dieren worden geëxperimenteerd voor onderwijsdoeleinden. Ik ben een mens met voldoende gevoel om deze nodeloze wreedheden onacceptabel te vinden, maar ik heb ook het politieke inzicht om te begrijpen dat, wanneer Europa deze richtlijn niet had goedgekeurd, bepaalde vormen van wetenschappelijk onderzoeken onvermijdelijk elders hun toevlucht hadden genomen. Deze Europese richtlijn is een flinke stap achteruit en de lidstaten zullen hun nationale regels eraan moeten aanpassen. Mijns inziens was een aangepaste versie die gunstig is voor dieren, aangevuld met betere stimuleringsmaatregelen voor in Europa uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek, de ware oplossing geweest voor deze samenleving die zichzelf zo graag "beschaafd" noemt.
Cristiana Muscardini (PPE), schriftelijk. − (IT) De richtlijn inzake de bescherming van dieren garandeert gelijke omstandigheden voor bedrijven en onderzoekers door de procedures van de verschillende landen te harmoniseren. De richtlijn doet echter geen poging om dieren een goede bescherming te bieden. De weinige regels voor de overgang naar vervangende methoden zijn verder beperkt.
De tekst bevat tal van hiaten en zou de toepassing van meer geavanceerde experimentele methoden moeten stimuleren, waarmee dierproeven vervangen kunnen worden: in vitro-methoden, computersimulaties van de menselijke stofwisseling, enzovoort. De tekst zou ook moeten erkennen dat het vaak niet mogelijk is om op de ene soort behaalde resultaten toe te passen op andere soorten, zoals vooraanstaande wetenschappers hebben aangegeven.
Om welbekende redenen is het niet mogelijk om vivisectie volledig af te schaffen, maar ik stel wel voor de tekst aan te passen om er niet-invasieve behandelingen in op te nemen en om te verbieden dat dieren worden ingezet voor forensisch geneeskundig of didactische proeven. Daarbij moeten we uitzonderingen voorkomen op de regel dat dieren op humane wijze moeten worden gedood en moeten we het inzetten van met uitsterven bedreigde of wilde dieren verbieden door een Europese waarborgcommissie in te stellen.
Europa zou "nee" moeten zeggen tegen zinloze proeven. Het gebeurt maar al te vaak dat dezelfde proeven, die al eerder zijn uitgevoerd en geconsolideerd, opnieuw worden uitgevoerd met als enige doel om geld te verdienen. Wij hebben bevestigd gekregen dat er experimenten worden uitgevoerd waarbij de stembanden van dieren worden doorgesneden. Wetenschappers zeggen ons dat het voor een groot deel van de gedane dierproeven geen zin heeft deze, met het oog op de behandeling van mensen, opnieuw uit te voeren.
James Nicholson (ECR), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, hoewel ik besef dat deze nieuwe richtlijn voor sommigen niet ver genoeg gaat. Ik ben echter van mening dat het compromis dat tussen het Parlement en de Raad is bereikt, het best mogelijke evenwicht vertegenwoordigt tussen de bescherming van dieren aan de ene kant en het kunnen voortzetten van wetenschappelijk onderzoek aan de andere kant. Tegen dit verslag stemmen zou hebben betekend dat we moeten teruggrijpen op de eerdere richtlijn van 1986, die absoluut niet dezelfde bescherming voor dieren biedt. De bestaande wetgeving voor dierenwelzijn in het Verenigd Koninkrijk behoort tot de strengste wetgeving op dit gebied ter wereld, en hoewel het Verenigd Koninkrijk geen verdere wetgeving op dit gebied kan vaststellen, zullen onze normen buitengewoon hoog kunnen blijven in plaats van omlaag gebracht worden.
Rovana Plumb (S&D), schriftelijk. – (RO) Als gevolg van nieuwe kennis over de ethische aspecten van het huisvesten van proefdieren en van nieuwe toepassingen voor het gebruik van dieren, met name op het gebied van genetische manipulatie, is herziening van Richtlijn 86/609/EG een urgente prioriteit geworden, hoewel de aanname ervan destijds een historisch succes was. Sindsdien is aanmerkelijke vooruitgang geboekt, vooral met betrekking tot de introductie van de principes van vervangen, verminderen en verfijnen.
Ik verwelkom de verbreding van het bereik van de richtlijn op de volgende aspecten: toepassing op foetussen van in aanmerking komende dieren en ongewervelde soorten, samen met fundamenteel biologisch onderzoek; introductie van humane slachtmethoden en bepalingen voor nationale inspecties als onderdeel van de richtlijn; beoordeling en goedkeuring van projecten met dieren, waaronder evaluaties achteraf; transparantie door het publiceren van niet-technische informatie over de projecten, uitvoeringsstandaarden en richtsnoeren op nationaal niveau, en daarnaast uitvoerings- en statistische rapporten. Ik heb voor dit verslag gestemd omdat het een voorstel bevat waarmee gelijke omstandigheden in de gehele EU bereikt kunnen worden voor de industrie en de wetenschappelijke wereld, terwijl de bescherming wordt versterkt van dieren die nog voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.
Teresa Riera Madurell (S&D), schriftelijk. – (ES) Als coördinatrice van mijn fractie, de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement, zou ik uiting willen geven aan mijn blijdschap over het feit dat het Parlement heeft ingestemd met het akkoord dat tijdens het Spaanse voorzitterschap van de Raad bereikt is over de herziening van deze belangrijke richtlijn, die de behandeling regelt van dieren die noodgedwongen worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden om de wetenschap te bevorderen op verschillende kennisgebieden.
Het is een evenwichtig akkoord dat het resultaat is van een breed onderhandelingsproces over, aan de ene kant, de onvermijdelijke noden van de wetenschap voor de ontwikkeling van de kennis, vooral op terreinen zoals de gezondheidswetenschappen, die onze commissie bijzonder ter harte gaan, en aan de andere kant de noodzaak om dieren te beschermen. Ik moet zeggen dat beide kanten er sterker uitkomen met deze hervorming waaraan wij onze goedkeuring hebben gehecht. Het is belangrijk erop te wijzen dat in het bereikte akkoord ook de afspraak is opgenomen dat gepoogd zal worden andere onderzoekslijnen en alternatieve onderzoeksmethodes te vinden en te bevorderen, die het mogelijk zullen maken het gebruik van levende dieren in de laboratoria van de toekomst volledig te vervangen, zonder dat de noodzakelijke vooruitgang van de wetenschap hiervan schade ondervindt.
Zuzana Roithová (PPE), schriftelijk. − (CS) Ik ben voorstander van maatregels die het lijden van dieren die gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden voorkomen of op zijn minst beperken. Andere manieren om de effecten van nieuwe medicijnen te meten en wetenschappelijk onderzoek te doen, dienen voorrang te krijgen boven dierproeven. Dat betekent echter niet dat we met het oog op de bescherming van dieren dan maar in moeten stemmen met het gebruik van menselijke embryo's als alternatief. Het spijt mij dat de Raad een bepaling ten aanzien van alternatieve methodes in die lijn uit het in eerste lezing goedgekeurde voorstel van het Europees Parlement gehaald heeft. De besluitvorming ten aanzien van dergelijke ethisch gevoelige onderwerpen is in handen van de lidstaten en de regelgeving ten aanzien van dit vraagstuk loopt van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen.
In Tsjechië is het reeds sinds 2006 toegestaan om voor wetenschappelijke doeleinden gebruik te maken van embryonale stamcellen uit embryo's, dit ondanks het feit dat de medische biologie erin geslaagd is om stamcellen uit niet-embryonaal weefsel geschikt te maken voor gebruik voor wetenschappelijk onderzoek. Het feit dat wij vandaag hier in Straatsburg niet over het richtlijnvoorstel van de Raad in tweede lezing gestemd hebben en er ook geen enkele resolutie over is aangenomen, betekent dat het voorstel van de Raad van kracht wordt na publicatie in het Publicatieblad, ongeacht de mening van het leeuwendeel van de parlementsleden erover.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Hoewel de herziene wetgeving een aantal verbeteringen zal aanbrengen op de huidige EU-regelgeving over dierproeven, gaat deze gewoon niet ver genoeg, en zwakt de huidige wetgeving in sommige gevallen af. De grote bezorgdheden die de Verts/ALE-Fractie aldoor heeft benadrukt, zijn genegeerd, en wij betreuren het dat de leden van het Parlement vandaag onze pogingen deze bezorgdheden weg te nemen niet hebben gesteund. Een cruciaal punt is dat de nieuwe wetgeving niet garandeert dat er overal waar dat mogelijk is van alternatieven op dierproeven gebruik wordt gemaakt.
Dit betekent dat dieren bij wetenschappelijke proeven onnodig zullen lijden, terwijl er alternatieven bestaan. Het is zorgwekkend dat de nieuwe wetgeving lidstaten er ook van zou weerhouden op nationaal niveau ambitieuzere regelgeving inzake dierproeven aan te nemen. De Verts/ALE-Fractie wilde ervoor zorgen dat de nationale regeringen dit recht zouden behouden. Het spijt ons ook ten zeerste dat er geen strengere regelgeving inzake het gebruik van niet-menselijke primaten is aangenomen.
Oreste Rossi (EFD), schriftelijk. − (IT) Het is eenvoudig om een standpunt in te nemen tegen dierproeven, omdat niemand het leuk vindt om te zien dat dieren lijden of om wetenschappelijke doeleinden aan vivisectie worden onderworpen. Wij zijn echter wetgevers en kunnen ons niet laten meevoeren door de emotie van het moment. Mochten wij het gebruik van dieren bij wetenschappelijke proeven te zeer beperken, dan moeten wij ons realiseren dat die proeven op mensen zouden moeten worden uitgevoerd.
Wij kunnen ons niet voorstellen dat een nieuwe werkzame stof, medicijn of vorm van chemotherapie niet eerst op dieren wordt getest, omdat, zoals ik eerder al heb gezegd, het alternatief is om patiënten als proefkonijnen te gebruiken. Daarnaast moeten we bedenken dat farmaceutische bedrijven geen belang hebben bij het gebruiken van proefdieren, primaten in het bijzonder, tenzij dat strikt noodzakelijk is, omdat dergelijke proeven veel geld kosten.
Debora Serracchiani (S&D), schriftelijk. − (IT) Ik heb gestemd tegen de door het Parlement en de Raad in tweede lezing bereikte overeenkomst over de ontwerprichtlijn inzake het inzetten van dieren voor wetenschappelijke experimenten.
Mijn "nee" is niet gericht tegen de ontwikkeling van het onderzoek, maar is een oproep om het lijden van dieren te beperken. In de herziene richtlijn worden enkele praktijken voorgesteld die tegen deze doelstelling indruisen, zoals de mogelijkheid om een dier meerdere malen voor experimenten in te zetten. Daarnaast ben ik van mening dat de toepassing van andere bevredigende wetenschappelijke methoden waarbij geen dieren worden ingezet, verder moet worden ontwikkeld.
Catherine Soullie (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik schaar me achter de uitkomst van de stemming over de tekst betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Deze is weliswaar niet perfect, maar het verslag Jeggle lijkt me in ieder geval een goed compromis te bieden; een compromis dat bovendien de steun van de Eurogroup for Animals heeft.
Met deze tekst kunnen we proeven waarbij dieren pijn wordt berokkend namelijk beperken, zonder dat onderzoek, en dus ook innovatie, naar landen buiten de Unie wordt verlegd, waardoor talloze arbeidsplaatsen verloren zouden gaan. Als ondervoorzitter van de interfractiewerkgroep voor dierenwelzijn ben ik er bovendien van overtuigd dat het beter is dierproeven op ons grondgebied te houden, waar deze streng gereguleerd zijn, dan deze in handen te geven van derde landen, waar gezondheidsvoorschriften en respect voor dieren vaak heel wat te wensen overlaten.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Ik betreur dat de drie voorstellen van de Groenen om de richtlijn aan te passen en strengere nationale regels toe te staan, een impuls te geven aan alternatieve testmethoden, en het gebruik van primaten verder aan banden te leggen, door een meerderheid van het Parlement werden verworpen. De nieuwe wetgeving inzake dierproeven schiet ernstig tekort. Lidstaten beschikken niet langer over de vrijheid strengere regels voor dierproeven aan te nemen. Deze beperking van de nationale beleidsvrijheid dient geen zinnig doel. Dieren worden het slachtoffer van het gelijkschakelingsdogma van de interne markt. Nochtans is het belangrijk dat lidstaten voorop durven lopen. Zonder nationale koplopers zouden veel Europese regels voor dierenwelzijn, zoals het verbod op dierproeven voor cosmetica, nooit tot stand zijn gekomen.
De nieuwe richtlijn verbetert de controle op bedrijven en instellingen die proefdieren fokken, verhandelen of gebruiken. Maar het voorschrift om alternatieve testmethoden te gebruiken wanneer die beschikbaar zijn, is minder dwingend geformuleerd dan in de oude richtlijn. Dat is een gemiste kans om dierenleed terug te dringen en de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren. De nieuwe regels miskennen de vooruitgang die is gemaakt bij het ontwikkelen van alternatieven voor dierproeven, die bovendien vaak betrouwbaarder zijn dan proeven op dieren.
Derek Vaughan (S&D), schriftelijk. − (EN) Het stelt mij teleur dat de maatregelen om de regelgeving inzake dierproeven te versterken niet verder zijn gegaan. In deze wetgeving zijn geen kernpunten opgenomen die Europa zouden hebben verplicht het gebruik van dieren bij proeven te verminderen en te vervangen. Dit was een gemiste kans, en er had veel meer gedaan kunnen worden om dieren te beschermen, waaronder de mogelijkheid voor lidstaten hogere welzijnsnormen aan te nemen dan andere landen. Ik ben bang dat deze richtlijn het Verenigd Koninkrijk zal verhinderen in de toekomst hogere normen aan te nemen. Bovendien waren er geen procedures opgenomen om het gebruik van dieren bij proeven op regelmatige basis te evalueren. Ik ben echter verheugd dat essentieel onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen en ziekten kan worden voortgezet.
Janusz Wojciechowski (ECR), schriftelijk. – (PL) Ik betreur dat de richtlijn van de Raad uiteindelijk werd aangenomen door het Europees Parlement in mei 2009 zonder goedkeuring van het genoemde voorschrift, waarin de alternatieve methodes, namelijk onderzoeken op stamcellen en menselijke embryo's, niet mogen worden toegepast. Onafhankelijk van de inhoud van deze richtlijn ben ik van mening, dat dit soort aanpak, dit wil zeggen de vervanging van de proeven op dieren door de proeven op menselijke organismen, niet mag worden toegepast.
Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten gestemd omdat ik vind dat we daarin het belang moeten onderstrepen van de nood aan een hoog niveau van onderwijs en opleiding om daadwerkelijk een hoog niveau van werkgelegenheid en inkomen te bevorderen, vooral met het oog op de nieuwe economie, die sterk zal moeten inzetten op nieuwe sectoren en nieuwe vaardigheden.
Een hoog niveau van werkgelegenheid moet mogelijk zijn voor hoogopgeleiden, die een fundamenteel instrument kunnen zijn voor onderzoek en ontwikkeling, maar ook voor die personen van wie het opleidingsniveau lager ligt dan het Europese gemiddelde. De lidstaten hebben dus een belangrijke rol te spelen in de omscholing, het promoten van onderwijs en het aanbieden van nieuwe mogelijkheden om een leven lang te leren.
Het dient te worden opgemerkt dat we, met het oog op een goed niveau van werkgelegenheid en een volledige ontwikkeling in de Europese Unie, moeten waarborgen dat wie moeite doet om zijn of haar vaardigheden te verbeteren, een echte baan wordt aangeboden, en zich indien nodig kan laten omscholen. Als we sterk inzetten op een beroepskeuzebegeleiding die aansluit op de behoeften van vandaag en van morgen, zouden we wel eens op weg kunnen zijn om de inzetbaarheid opnieuw te vergroten.
Elena Oana Antonescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Hoewel in de meeste lidstaten sprake is van een broze economische situatie, zijn er bemoedigende signalen van terugkerende groei. Daarom zijn er gerichte inspanningen nodig voor het versterken van het werkgelegenheidsscheppend potentieel en om mensen aan een baan te helpen. In april 2010 heeft de Europese Commissie een nieuwe serie richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten voorgesteld. Samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid vormen deze de geïntegreerde richtsnoeren ter uitvoering van de EU 2020-strategie, gericht op slimme, duurzame groei die leidt tot inclusie.
De vier richtsnoeren voor werkgelegenheid zijn: de arbeidsmarktparticipatie opvoeren en de structurele werkloosheid terugdringen, sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden, de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen. Het verslag van de heer Őry steunt de door de Commissie voorgestelde aanpak, geeft een aantal verduidelijkingen en enige aanvullende informatie. Daarom heb ik voor gestemd.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) De Europese Commissie heeft in april 2010 ontwerprichtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten gepresenteerd, in het kader van de uitvoering van de EU 2020-strategie. In zijn verslag schaart de heer Õry, lid van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten), zich achter de voorstellen van de Commissie, maar voegt enkele elementen toe, die naar mijn idee noodzakelijk zijn. Zo moet het cohesiebeleid, dat door de Commissie buiten beschouwing was gelaten, een volwaardige inbreng hebben in het werkgelegenheidsbeleid. Hoewel de Europese bevoegdheid op het gebied van werkgelegenheid beperkt blijft, moet de EU geen genoegen nemen met een passieve rol, en de instrumenten waarover ze beschikt (cohesiebeleid, Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, open coördinatiemethode) optimaal benutten. Ik schaar me dan ook volledig achter de in dit verslag vervatte richtsnoeren.
Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. – (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. Nu we geconfronteerd worden met het snel om zich heen grijpende verschijnsel van een vergrijzende samenleving, moeten we maatregelen nemen op het niveau van de lidstaten en de EU om de sociale uitsluiting van ouderen en leeftijdsdiscriminatie te bestrijden. We moeten ervoor zorgen dat de lidstaten veelomvattende steun bieden aan ouderen, vooral door het scheppen van voorwaarden voor de totstandbrenging van een goed stelsel van gezondheidszorg en sociale zorg. We moeten er ook voor zorgen dat de lidstaten bijdragen aan het verlenen van langdurige zorg en een voorlichtings- en preventiebeleid voor ouderen uitvoeren met bijzonder aandacht voor voeding. Om de succesvolle verwezenlijking van de geplande doelen te waarborgen, is het van essentieel belang dat er een duurzaam financieringsstelsel voor de langdurige zorgverlening van de grond komt. Op haar beurt moet de Europese Commissie zich inspannen om aanvaardbare normen voor de gezondheidszorg van alle Europese burgers te garanderen, ongeacht hun materiële omstandigheden.
Jean-Luc Bennahmias (ALDE), schriftelijk. – (FR) De Europa 2020-strategie in maart 2010 gepresenteerd door de Europese Commissie, stippelt de koers van de EU voor het komende decennium uit.
Hoewel we slechts kunnen betreuren dat het Europees Parlement zo weinig inbreng heeft gehad bij het opstellen van de strategie, die enkel op het conto van de heer Barroso komt, is er één gebied waarop het Parlement wel zijn zegje mag doen, namelijk de geïntegreerde richtsnoeren voor de werkgelegenheid. De 10 richtsnoeren hebben betrekking op het scheppen van meer en betere banen, het bevorderen van fatsoenlijk werk, en het verbeteren van onderwijs- en opleidingsstelsels.
Om die reden heb ik vandaag, woensdag 8 september 2010, net als het gros van mijn collega-leden vóór een verslag gestemd dat deze doelstellingen vastlegt en waarmee we in het bijzonder een beter gebruik van het Europees Sociaal Fonds kunnen eisen, en het accent kunnen leggen op de noodzaak om meer aandacht te besteden aan arme werknemers en aan de strijd tegen sociale uitsluiting, maar ook aan de noodzaak om de toegang tot betaalbare en hoogwaardige overheidsdiensten te waarborgen. Als willen dat deze strategie echt inclusief is, moeten we deze richtsnoeren en het cohesiebeleid met elkaar in overeenstemming brengen.
Vilija Blinkevičiūtė (S&D), schriftelijk. – (LT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat de nieuwe richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in 2020 de komende paar jaren een grote uitwerking zullen hebben op de arbeidsmarkt. Ik ben blij dat het door de amendementen van het Europees Parlement mogelijk is geweest duidelijke doelstellingen vast te leggen en te voorzien in specifieke maatregelen in de gestelde richtsnoeren van de Commissie. Uiteraard blijven de vermindering van de werkloosheid, het garanderen van minimumlonen en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting de belangrijkste prioriteiten van het werkgelegenheidsbeleid in alle lidstaten. Ook onderschrijf ik het idee dat een van de hoofddoelen het realiseren van gelijk loon voor gelijk werk is en dat voor alle werknemers gelijke arbeidsomstandigheden moeten worden gewaarborgd.
Ik ben het eens met de voorstellen van het Parlement om beleidsmaatregelen te initiëren die gericht zijn op de meest kwetsbare groepen, omdat armoede deze mensen het eerst en het zwaarst treft. Ik doe ook een beroep op de Commissie en de lidstaten om in de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid meer aandacht te vestigen op jongere mensen en oudere werknemers die op de arbeidsmarkt met discriminatie worden bedreigd.
Sebastian Valentin Bodu (PPE), schriftelijk. – (RO) De huidige economische crisis zal in de komende jaren ongetwijfeld ernstige gevolgen voor de arbeidsmarkt hebben. Er zijn enkele signalen van economisch herstel en van terugkerende groei. De verwachting is echter dat de gevolgen van de economische crisis voor de werkgelegenheid zich nog niet in hun volle omvang hebben doen voelen. Daarom verwelkom ik de nu verrichte inspanningen om te zorgen voor een duurzaam herstel en een versterking van het werkgelegenheidsscheppend potentieel van de Europese economieën, en het helpen van mensen aan een baan. Bovendien is in de meeste Europese staten sprake van uitdagingen in verband met demografische veranderingen, versterkt door het proces van globalisering. Het scenario van een dalend aantal belastingbetalers die bijdragen aan nationale begrotingen is ook niet veelbelovend.
Met de agenda voor 2020 op tafel, die doelstellingen bevat voor nieuwe technologie ter vermindering van CO2-uitstoot, moet de werkgelegenheidsstrategie niet alleen voor de korte termijn worden opgesteld, maar ook voor de middellange en lange termijn. Deze strategie moet uiteraard worden aangevuld met maatregelen voor het stimuleren van de werkgelegenheid voor jongeren onder 25 jaar, de leeftijdsgroep die momenteel nog nooit vertoonde werkloosheidscijfers kent.
Vito Bonsignore (PPE), schriftelijk. − (IT) Ik wil graag uitleg verschaffen over mijn stem over dit verslag, omdat ik het onderwerp van dit verslag van groot belang acht voor de toekomst van de Europese arbeidsmarkt.
Dit voorstel bevat algemene economische beleidsrichtsnoeren over werkgelegenheid, die in de Europese Unie moeten worden toegepast. De economische crisis is nog niet over en sleept de werkgelegenheidscrisis met zich mee.
Hoewel het waar is dat er bemoedigende tekenen van herstel zijn, zit de arbeidsmarkt nog steeds behoorlijk op slot en is er nog steeds een hoge werkloosheid. Binnen Europa zijn er echter verschillen. Zo is het aantal werklozen in Spanje en Griekenland zorgwekkend hoog, en treft de werkloosheid vooral jongeren. Gelukkig is de werkloosheid in mijn land niet zo dramatisch gestegen, mede dankzij de goede maatregelen die de Italiaanse regering heeft getroffen. Het dient gezegd dat de Italiaanse regering vooraan liep bij het bevorderen van een flexibele en dynamische arbeidsmarkt, en dat recept lijkt te werken.
Enkele regeringen die zich te zeer richten op het beschermen van werknemersrechten hebben toegestaan dat die werknemers hun baan verloren. Door daarentegen flexibeler te zijn en klaar te zijn voor een nieuwe competitieve arbeidsmarkt kunnen we banen redden en gunstige economische omstandigheden creëren die nieuwe werkgelegenheid stimuleren.
Nikolaos Chountis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Ik heb tegen het verslag Őry gestemd, hoewel er bepaalde belangrijke amendementen van links in opgenomen zijn, bijvoorbeeld de verplichte garantie voor de gendergelijkheid, en hoewel het verbeteringen aanbrengt in de tekst van de Commissie. Ik heb "tegen" gestemd omdat het verslag in de ban blijft van de redenering van flexibiliteit van de markt en zelfs oproept tot nog meer flexibiliteit en voor het strategisch gebruik van flexizekerheid op de arbeidsmarkt dat, zoals bekend, tegen de belangen van de werknemers werkt.
Bovendien verkondigt het verslag de opvatting dat om uit de economische crisis te geraken en een eind te maken aan de toepassing van ontwikkelingsbeleid, er herstructureringen nodig zijn die gebaseerd zijn op de volle valorisatie van de interne markt en de opheffing van "juridische obstakels". Achter deze vage formulering verschuilt zich echter een mogelijke aantasting van de arbeidsrechten van de werknemers.
Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik steun het verslag-Öry en ik ben verheugd dat het zo gelegen komt. De EU 2020-strategie dringt niet alleen aan op de vaststelling van globale richtsnoeren voor het economisch beleid (artikel 121 van het VWEU) maar ook voor de werkgelegenheid (artikel 148). Door de huidige economische crisis worden de maatschappelijke problemen verscherpt en moeten we dringender werk maken van de vaststelling van een doeltreffend en doorgedreven werkgelegenheidsbeleid. Ik ben het eens met de voorstellen van de rapporteur om krachtigere maatregelen te nemen om het werkgelegenheidsniveau van mannen en vrouwen in Europa op te trekken.
Mede door de rapporteur zijn een aantal aspecten, dat niet voldoende uit de verf kwam, versterkt, zoals: 1. terugdringing van de werkeloosheid in de meest kwetsbare groepen, waaronder jongeren, door een verhoging van het opleidingsniveau, een daling van het aantal vroegtijdige schoolverlaters en door mensen uit de armoede te halen; 2. gelijke behandeling en gelijke beloning voor gelijke arbeid op dezelfde werkplek; en 3. betrokkenheid van regionale en lokale overheden, parlementen en sociale partners bij de ontwikkeling, de uitvoering, de monitoring en de beoordeling van deze programma's, in het bijzonder bij de vaststelling van doelstellingen en indicatoren.
Lara Comi (PPE), schriftelijk. − (IT) De Lissabonstrategie stelt dat de Europese Unie haar productiviteit en concurrentievermogen moet verbeteren via haar beroepsbevolking.
Deze doelstelling is nog niet volledig behaald, aangezien het werkloosheidscijfer nog steeds hoog is. Het is belangrijk goed te kijken wat de problemen zijn die de vertraging van een volledige werkgelegenheid veroorzaken. Het wegnemen van discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische oorsprong en geloofsovertuiging zou een belangrijke stap zijn om ervoor te zorgen dat met name jongeren en vrouwen een betere positie kunnen bekleden op de arbeidsmarkt. Vrouwen hebben daarnaast nog het probleem om werk en gezin met elkaar te combineren. Het verbeteren van crèches binnen bedrijven, de mogelijkheid hebben om, indien gewenst, parttime te werken en voor een ziek kind te kunnen zorgen zonder hun baan te verliezen zouden nuttige maatregelen zijn om vrouwen te helpen hun dubbelrol te vervullen.
Een andere categorie die bescherming behoeft zijn jongeren, omdat zij het risico lopen jarenlang baanonzekerheid te hebben: ze hebben goede capaciteiten en theoretische kennis, maar het ontbreekt hen aan praktijkervaring. Scholen dienen beter afgestemd te zijn op de eisen van het bedrijfsleven en hun leerlingen voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Bedrijven moeten daarentegen investeren in de nieuwe generaties door hun de kans te bieden hun carrière op te bouwen.
Anna Maria Corazza Bildt, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark, Anna Ibrisagic en Alf Svensson (PPE), schriftelijk. − (SV) Wij hebben vandaag, 8 september 2010, voor het verslag (A7-0235/2010) inzake het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten – Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 (2010/0115(NLE)) gestemd. Wij willen echter benadrukken dat wij het met delen van het verslag niet eens zijn, bijvoorbeeld met voorstellen die gericht zijn op het tot in de details regelen van het arbeidsmarktbeleid van de lidstaten, supranationale controle van de handel en industrie van de lidstaten en regulering door de EU van minimumlonen. Wij willen daarmee een lans breken voor het subsidiariteitsbeginsel. Wij willen echter benadrukken dat veel van hetgeen er in het verslag staat goed is. Zo steunen wij uiteraard de beginselen van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en van gelijke beloning voor gelijke arbeid.
Marielle de Sarnez (ALDE), schriftelijk. – (FR) Het Parlement heeft advies uitgebracht over de geïntegreerde richtsnoeren voor de werkgelegenheid. De tien richtsnoeren stellen zich tot doel meer en betere banen te scheppen, fatsoenlijk werk te bevorderen en onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren. Het Parlement heeft aanbevolen het Europees Sociaal Fonds beter te gebruiken, meer aandacht te besteden aan arme werknemers en aan de strijd tegen sociale uitsluiting, en de toegang tot betaalbare en hoogwaardige overheidsdiensten te waarborgen.
Anne Delvaux (PPE), schriftelijk. – (FR) De arbeidsmarktsituatie is ontegenzeggelijk de grootste bron van zorg voor onze burgers. De situatie op de arbeidsmarkt wordt almaar slechter, met een werkloosheidspercentage dat inmiddels is opgelopen tot 9,8 procent.
De richtsnoeren voor de werkgelegenheid vormen een cruciaal instrument om de structuurhervormingen een stimulans te geven, en evenzeer om het effect van door te voeren hervormingen te beoordelen, zowel in het kader van de EU 2020-strategie als in het kader van de nieuwe coördinatie van het economisch beleid die momenteel wordt ingevoerd. Het is dan ook cruciaal dat we ons over deze vraagstukken buigen, maar het is net zo cruciaal ervoor te zorgen dat hervormingen zo doelmatig mogelijk zijn.
Richtsnoeren hebben is één. De correcte uitvoering ervan door de lidstaten is echter heel wat anders. Het lijkt me dan ook onontbeerlijk de inbreng van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO) bij de 2020-strategie en bij economische governance opnieuw te bevestigen en erop toe te zien dat EPSCO volledig wordt betrokken bij de door te voeren hervormingen, zodat de levensvatbaarheid van ons sociaal model en de optimale economische governance van de EU kan worden gewaarborgd. Ik ben overtuigd van de dwingende noodzaak de werkgelegenheids- en sociale pijler weer in evenwicht te brengen in het kader van de Europese besluitvorming.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat daarin een beleid wordt verdedigd dat actief ouder worden, gendergelijkheid, gelijke beloning voor mannen en vrouwen en toegang tot sociale en werkgerelateerde bescherming en uitkeringen voor vrouwen bevordert. Omdat het almaar moeilijker wordt om meer vrouwen op de arbeidsmarkt te integreren is het nodig een beleid uit te voeren dat ook het combineren van werk en gezin bevordert.
Göran Färm, Anna Hedh, Olle Ludvigsson en Marita Ulvskog (S&D), schriftelijk. − (SV) Wij hebben vandaag voor het verslag inzake de richtsnoeren voor de werkgelegenheid gestemd, maar wij willen erop wijzen dat wij belangrijke verschillen in de diverse taalversies hebben vastgesteld. Wij hebben voor het garanderen door de lidstaten van een adequaat minimuminkomen, als aangegeven in de Engelse versie van het amendement, gestemd. In de Zweedse taalversie is dit helaas vertaald met "minimilön", wat "minimumsalaris" betekent.
Salarisniveaus behoren niet tot de competentie van de EU en daarom zijn wij er vanuit gegaan dat de Zweedse versie onjuist is. Wij hebben ook besloten voor het verslag te stemmen ondanks verwijzingen naar "hoge belastingen" als belemmering voor groei, zonder dat wordt gedefinieerd wat "hoge belastingen" zijn. Belastingen behoren evenmin tot de bevoegdheid van de EU en wij zijn van mening dat er talloze voorbeelden zijn van uit belastingmiddelen gefinancierde activiteiten die een wezenlijke bijdrage leveren aan groei.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Zoals ik al zei over het verslag van mijn collega, mevrouw Gruny, waar we in juli over hebben gestemd, de samenleving is geëvolueerd, de wereld is veranderd en ook de arbeidsrelaties moeten veranderen. Daar ben ik stellig van overtuigd en daarom ben ik verheugd dat het Parlement flexibelere arbeidsmodellen verdedigt om de werkloosheid te bestrijden. Bovendien, en aangezien ik binnen de regering verantwoordelijk ben geweest voor onderwijs, stel ik met tevredenheid vast dat dit voorstel heel in het bijzonder de nadruk legt op onderwijs en opleiding voor de werknemers. Dat is inderdaad een uitdaging die we zeer ernstig zullen moeten nemen in het kader van de EU 2020-strategie. Aangezien door de crisis het aantal werklozen in Europa gestegen is van 16 miljoen in 2008 tot 23 miljoen in 2010, moet eender welke exitstrategie gebaseerd zijn op het herstel van banen. En dat is maar mogelijk als we duidelijk inzetten op innovatie, arbeidsflexibiliteit en nieuwe arbeidsmodellen, en als de opleiding van onze jongeren is afgestemd op een markt waar de concurrentie steeds heviger is.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) De nieuwe richtsnoeren voor de werkgelegenheid in 2020 passen in het kader van de economische crisis waarvan de gevolgen de komende jaren een negatieve weerslag zullen blijven hebben op de arbeidsmarkt. We staan voor het onmiddellijke probleem van de werkloosheid, en tegelijkertijd voor de uitdagingen op lange termijn, in het bijzonder de demografische groei, de globalisering en het gebruik van nieuwe koolstofarme technologieën. Daarom is het erg belangrijk dat een Europese werkgelegenheidsstrategie een oplossing biedt voor de meest dringende problemen die het gevolg zijn van de crisis, maar ook voor de problemen op middellange en lange termijn.
De toepassing van de beginselen inzake flexizekerheid, een hoogwaardig onderwijs, een leven lang leren en de terugdringing van de structurele werkeloosheid zijn essentiële voorwaarden om de gemeenschappelijke doelstellingen en doelen te verwezenlijken van de plannen voor economische groei en maatschappelijk welzijn. Daarom zouden we nu al werk moeten maken van de uitvoering van de EU 2020-strategie. Voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds van de Europese Unie van de huidige programmeringsperiode zouden we nu al deze strategie moeten beginnen te volgen. Het is belangrijk dat in deze strategie aandacht gaat naar landbouw en naar het platteland. We moeten de cohesiedoelstellingen blijven nastreven en synergieën creëren tussen het cohesiebeleid en andere sectorgebonden beleidslijnen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Wij hebben tegen deze resolutie gestemd aangezien ze de voornaamste oorzaken van werkloosheid, arbeidsonzekerheid en armoede negeert, en omdat onze voorstellen, die we opnieuw hebben ingediend tijdens de plenaire vergadering, zijn verworpen. Het betreft onder meer de volgende voorstellen:
- De Commissie moet erkennen dat wijzigingen van het bestaande macro-economische beleid nodig zijn, dat wil zeggen dat er een einde moet komen aan het Stabiliteitspact, de privatiseringen en de liberaliseringsprocessen, om voorrang te geven aan het scheppen van kwalitatief goede arbeid met rechten voor alle werknemers, betere lonen, minder armoede en meer sociale integratie en vooruitgang.
- Zwarte arbeid moet worden bestreden met fiscale maatregelen voor lage inkomens alsmede met intensievere controle door de arbeidsinspecties.
- De Raad dient tot overeenstemming te komen over een toezegging om tegen 2015 de dakloosheid in de EU uit te bannen en dient erop toe te zien dat de lidstaten geïntegreerde beleidsmaatregelen uitwerken die toegang tot een hoogwaardige en betaalbare huisvesting met afdoende energievoorziening voor iedereen garanderen.
Ook ons voorstel om een nieuwe richtlijn op te nemen inzake gendergelijkheid werd verworpen. Daarin pleiten wij ervoor dat de lidstaten door middel van specifieke streefcijfers op het vlak van gendergelijkheid, gendermainstreaming en specifieke beleidsmaatregelen de arbeidsparticipatie van vrouwen, met volledige eerbiediging van de rechten van de vrouw, verhogen en alle verschillen wegwerken.
Nathalie Griesbeck (ALDE), schriftelijk. – (FR) Nu het werkloosheidspercentage in Europa is opgelopen tot 9,8 procent, de arbeidsmarktsituatie verder verslechtert en nog niet alle effecten van de economische crisis voelbaar zijn, moet de Europese Unie een ambitieuze Europese werkgelegenheidsstrategie ten uitvoer leggen. In het kader van de EU 2020-strategie heeft het Europees Parlement dan ook de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten aangenomen: tien richtsnoeren inzake het scheppen van banen, de kwaliteit van banen, werkgelegenheid van jongeren en van mensen die behoren tot kwetsbare groepen, de strijd tegen sociale uitsluiting, en ook het belang van een optimaal gebruik van het Europees Sociaal Fonds. Zeer ambitieuze doelstellingen, maar vooral richtsnoeren die ten uitvoer moeten worden gelegd door de lidstaten, en een krachtig signaal van het Europees Parlement aan de lidstaten, nu de werkgelegenheid de belangrijkste bron van zorg is voor onze medeburgers.
Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag-Öry betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in het licht van de EU 2020-strategie gestemd. Deze tekst benadrukt dat in een context van economische en sociale crisis de prioriteit moet liggen op werkloosheidsbestrijding. De tekst richt zich op meerdere elementen: de arbeidsparticipatie moet in de komende tien jaar overal in de Unie worden verhoogd naar 75 procent, waarbij bijzondere inspanningen moeten worden geleverd voor de kwetsbaarste bevolkingsgroepen op de arbeidsmarkt: jongeren, ouderen, ongeschoolde vrouwen, mensen met een handicap en immigranten, die het vaakst slachtoffer worden van discriminatie bij indienstneming en op het werk. De tekst herinnert ook aan de grondbeginselen fatsoenlijk werk en armoedebestrijding.
Małgorzata Handzlik (PPE), schriftelijk. – (PL) De richtlijnen voor het werkgelegenheidsbeleid voor de komende 10 jaar tonen aan, dat de dienstensector één van de gebieden zal zijn waarin de meeste jobs zullen gecreëerd worden. Opdat deze jobs gecreëerd worden, moeten er gunstige voorwaarden bestaan voor de bedrijven in relatie tot de diensten die ze bieden, met inbegrip van het grensoverschrijdende aspect. Daarom zou ik willen benadrukken dat de dienstrichtlijn het werkgelegenheidsbeleid kan helpen, al was het maar om de uitvoering ervan door de lidstaten te verbeteren.
De richtlijn heeft voor nieuwe opportuniteiten gezorgd voor ondernemingen, maar een juiste toepassing ervan zal een positieve invloed hebben op de arbeidsmarkt. Daarom steun ik ook de besluiten die zijn opgenomen in het rapport. Bovendien zal de dienstensector overeenkomstig opgeleide, bekwame en mobiele werknemers eisen, en daarvoor zijn veranderingen nodig in het onderwijs, opleidingen of het werkgelegenheidsbeleid.
Elie Hoarau (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór dit verslag gestemd. Als afgevaardigde van een overzees gebiedsdeel draag ik beleid ter bevordering van werkgelegenheid en armoedebestrijding een warm hart toe, aangezien de arbeidsparticipatie in de overzeese gebiedsdelen van Frankrijk het laagst is (43,9 procent bijvoorbeeld in Réunion vergeleken met 62,3 procent in alle lidstaten van de Europese Unie).
Dit percentage opkrikken van 10 procent in 2014 naar 75 procent in 2020 is iets waar ik me altijd sterk voor heb gemaakt, temeer daar dit streven voornamelijk ten goede komt aan jongeren in moeilijkheden, vrouwen en mensen met een handicap. Het voorstel gaat ook in op armoede en streeft ernaar het aantal burgers dat onder de armoedegrens leeft met 25 procent te verminderen. Deze doelstellingen zouden alle maatschappelijke en politieke krachten moeten mobiliseren, zowel in Frankrijk als in Europa, zodat elk lidstaat de vereiste middelen kan aanwenden om ze binnen de vastgestelde tijdskaders te verwezenlijken.
Alan Kelly (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat ik van mening ben dat het voor de lidstaten van de EU zeer belangrijk is passende minimuminkomens boven de armoedegrens te waarborgen. Het is bovendien essentieel de clausule over gelijke behandeling en gelijke beloning voor gelijk werk waar mogelijk te versterken.
Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) De huidige economische crisis is de grote variabele die we voor ogen moeten houden wanneer we het hebben over de nieuwe richtsnoeren voor de werkgelegenheid in 2020, omdat deze de komende jaren een zeer substantiële weerslag zal hebben op de arbeidsmarkt. Hoewel er gegevens zijn die wijzen op een herstel van een aantal economieën in de Europese Unie, blijft de economische situatie in het merendeel van de lidstaten nog steeds bijzonder onzeker.
Anderzijds hebben de gevolgen van de crisis zich nog niet in hun volle omvang doen voelen op de arbeidsmarkt. Vele duizenden zullen dus nog werkloos worden ten gevolge van de huidige crisis. De grote uitdagingen die we tegemoet gaan, zijn dan ook de demografische groei, de globalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, zoals koolstofarme technologieën. Daarom moet een Europese werkgelegenheidsstrategie voor het komende decennium niet alleen een oplossing bieden voor de meest dringende problemen die het gevolg zijn van de crisis, maar ook voor de problemen op middellange en lange termijn. Dat is mijn stemverklaring.
Alexander Mirsky (S&D), schriftelijk. – (LV) Ik ben het volledig eens met de rapporteur, de heer Őry, en daarom heb ik mijn steun gegeven aan deze wetgevingsresolutie. Ik juich met amendement nr. 12 van de Raad toe, waarin wordt opgemerkt dat het van belang is zaken te bestrijden die de economische groei vertragen, waaronder bureaucratische lasten en hoge belastingen. Ik kan me geen vorige keer herinneren dat het Europees Parlement heeft gesproken over de bureaucratische lasten en hoge belastingen.
Er zijn maar weinig mensen die aandacht schenken aan het feit dat irrationele en onlogische belastingen elk economisch stelsel kunnen verlammen. Nu heeft het belastingstelsel in een land als Letland tot een crisis geleid. Dankzij een bureaucratisch en ondoordacht belastingstelsel heeft Letland meer dan 10 miljard euro verloren. Ik heb voor deze wetgevingsresolutie gestemd in de hoop dat deze het begin markeert van de grootse opgave om de belastingen op het grondgebied van de EU te optimaliseren.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Het werkgelegenheidsbeleid is zowel voor de economie als voor de sociale vrede van het hoogste belang. Daarom heeft elk land er belang bij om zelf over gepaste stappen te beslissen. De grote verschillen tussen de afzonderlijke lidstaten maken een uniform pakket maatregelen namelijk onmogelijk. Een arbeidsparticipatiegraad van 75 procent is in sommige landen, zoals Polen, Malta en Hongarije, waar deze momenteel onder de 60 procent ligt, geheel illusoir. Ook wat Oostenrijk betreft, waar de arbeidsparticipatie bij 70 procent ligt, moet ernstig worden betwijfeld of een hogere arbeidsparticipatie verenigbaar is met keuzevrijheid met betrekking tot kinderopvoeding of de bescherming van de werknemers in eigen land tegen loondumping door goedkope buitenlandse arbeidskrachten. Daarom heb ik besloten tegen dit verslag te stemmen.
Franz Obermayr (NI), schriftelijk. − (DE) Een doeltreffende bestrijding van werkloosheid in de EU is in een ultraliberale Unie een illusie. Ik heb daarom tegen het verslag van Parlementslid Öry gestemd.
Alfredo Pallone (PPE), schriftelijk. − (IT) Ik heb voor het verslag van de heer Öry gestemd omdat ik het eens ben met de strekking en de boodschap van het verslag.
Het voorstel onderstreept het belang van het vergroten van de beroepsbevolking op de arbeidsmarkt om de structurele werkloosheid terug te dringen, en roept ertoe op daarbij bijzondere aandacht te besteden aan een leven lang leren. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor het onderwijs middels de verbetering van de huidige onderwijsstelsels die jongeren moeten stimuleren om hoger onderwijs te volgen. In de komende jaren zullen bovendien nieuwe maatregelen worden genomen met het oog op een meer doeltreffende bevordering van de sociale integratie en de armoedebestrijding.
Aldo Patriciello (PPE), schriftelijk. − Op 27 april 2010 heeft de Commissie een voorstel ingediend inzake de "geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020", waarin zij het kader schept van de nieuwe strategie, evenals de hervormingen die de lidstaten moeten doorvoeren.
Het debat over de nieuwe richtsnoeren op het gebied van werkgelegenheid voor 2020 vindt plaats middenin een economische crisis die ongetwijfeld gedurende een flink aantal jaren enorme gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt. Ondanks een aantal bemoedigende signalen dat de groei weer aantrekt, is de economie in de meeste lidstaten nog kwetsbaar. Dat betekent dat de directe gevolgen van de crisis voor de werkgelegenheid nog niet ten volle zijn doorgedrongen. Als gevolg daarvan heeft men er alles aan gedaan om een duurzaam herstel te waarborgen, de mogelijkheden van de Europese economieën om werkgelegenheid te creëren te versterken en om mensen te helpen een baan te vinden.
Het is dan ook van groot belang dat de Europese werkgelegenheidsstrategie voor het komende decennium een oplossing biedt voor en een evenwicht bereikt tussen de problemen van de crisis die zo snel mogelijk moeten worden opgelost en de problemen die op de middellange en lange termijn moeten worden opgelost.
Rovana Plumb (S&D), schriftelijk. – (RO) Als onderdeel van de EU 2020-strategie heeft Roemenië zich net als andere lidstaten verbonden aan een arbeidsmarktparticipatie van 75 procent in 2020. Als gevolg van deze algemene doelstelling moet er een arbeidsmarktparticipatie van 69-70 procent zijn bereikt tegen 2020. Ik wil hierbij vermelden dat de arbeidsmarktparticipatie in Roemenië in 2010 63,6 procent was, tegen een Europees gemiddelde van 67,4 procent.
Tegen deze achtergrond roep ik de lidstaten op tot het opstellen van hervormingsprogramma's, die zullen bijdragen aan:
- arbeidsmarktparticipatie door stimuleringsbeleid voor gendergelijkheid en gelijke beloning, om het loonverschil tussen mannen en vrouwen terug te brengen tot 0-5 procent in 2020;
- bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie door maatregelen die deelname aan het werkende leven aanmoedigen, met name voor etnische minderheden waaronder Roma;
- het aannemen van strenge maatregelen gericht op het ontmoedigen van een op zwart werk gebaseerde economie, die vele ongewenste effecten veroorzaakt op de Europese arbeidsmarkt, in plaats van het bevorderen van maatregelen die uitsluitend gericht zijn op het beschermen van werknemers op de interne markt in iedere lidstaat;
- volledig openstellen van arbeidsmarkten voor werknemers uit nieuwe lidstaten.
Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) Nu het volle effect van de economische crisis op de werkloosheidspercentages nog niet voelbaar is, is de uitvoering van een ambitieuze Europese werkgelegenheidsstrategie absoluut noodzakelijk.
Ik schaar me achter het streven van de Raad om de arbeidsmarktparticipatie van de Europese bevolking tussen nu en 2020 op te krikken naar 75 procent, maar dat alleen is niet genoeg. We kunnen er bijvoorbeeld naar streven de participatiegraad van kwetsbare groepen, waaronder jongeren van 15 tot 25 jaar, oudere werknemers, ongeschoolde werkende vrouwen maar ook mensen met een handicap, te bevorderen. Of om het aantal voortijdige schoolverlaters verder te verlagen tot minder dan 10 procent.
Bovendien moeten naar mijn idee specifieke maatregelen worden genomen met het oog op de problemen die langdurig werklozen ondervinden om zich toegang te verschaffen tot de arbeidsmarkt, en ik doe een beroep op de Raad om zich de middelen te verschaffen om dit type werkloosheid in de komende 10 jaar met ten minste 10 procent terug te dringen. Om dit te bereiken moet, zoals de heer Õry in zijn verslag voorstelt, ten minste 25 procent van alle langdurig werklozen in aanmerking komen voor een actieve arbeidsmarktmaatregel, in de vorm van bijscholing, opleiding en/of omscholing.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Het vandaag aangenomen verslag is een mijlpaal voor de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de EU. De leden van het Europees Parlement hebben er voor het eerst voor gestemd een passend sociaal component in de richtsnoeren op te nemen, waaronder maatregelen om de armoede en het probleem van slecht betaalde werknemers evenals jeugdwerkloosheid aan te pakken, en om gemarginaliseerde en kwetsbare groepen in de arbeidsmarkt te integreren. De regeringen van de EU-lidstaten en het Belgische voorzitterschap moeten de boodschap die hier vandaag door het Europees Parlement is uitgezonden ter harte nemen en zich inzetten om meer sociale insluiting in hun werkgelegenheidsbeleid op te nemen.
De nationale regeringen moeten vooral ingaan op de vraag van het Parlement maatregelen te treffen om het evenwicht tussen werk en privéleven en gendergelijkheid te verbeteren. Er zijn grote inspanningen op dit gebied nodig om de participatie in de arbeidsmarkt van vrouwen tegen 2020 tot 75 procent te laten stijgen.
Licia Ronzulli (PPE), schriftelijk. − (IT) Het vandaag goedgekeurde verslag vormt een belangrijk instrument voor de bevordering van nieuwe beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid in het kader van de Europa 2020-strategie.
Het is belangrijk te benadrukken dat de tekst de lidstaten verzoekt om concrete maatregelen te nemen om de arbeidsdeelname te vergroten en met name om mobiliteit onder jongeren te bevorderen. De doelstelling van de komende jaren dient het scheppen van nieuwe en betere banen, het terugdringen van de werkloosheid en het verhogen van de arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking tot 75 procent te zijn. De beroepsbevolking moet centraal komen te staan in alle communautaire beleidsmaatregelen gericht op economische ontwikkeling. Zonder werk blijft de verwezenlijking van toekomstplannen, zoals reizen, een huis kopen of een kind krijgen, een utopie, voor mensen een bijna onvervulbare droom.
Oreste Rossi (EFD), schriftelijk. − (IT) Wij kunnen het niet eens zijn met dit verslag, omdat het maatregelen wil stimuleren die de toegang van bepaalde groepen mensen tot de arbeidsmarkt, met name Roma, vergemakkelijken.
Wij kunnen niet accepteren dat wij, in plaats van de rechten te verdedigen van mensen die in hun eigen land wonen, de zaken moeten vergemakkelijken voor mensen die, in veel gevallen, slechts te gast zijn. Voor ons is duidelijk dat elk land in tijden van crisis zijn eigen burgers moet helpen, bijvoorbeeld door middel van projecten voor mensen die zich in moeilijke omstandigheden bevinden of werkloos zijn.
Joanna Senyszyn (S&D), schriftelijk. - (PL) Ik steun het rapport in verband met de richtlijnen voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, zijnde "Geïntegreerde richtlijnen betreffende de strategie van Europa 2020 – deel twee". Omdat de werkloosheidsgraad van Europa 9,6 procent bedraagt, is een intensivering en rationalisatie van het werkgelegenheidsbeleid nodig met het oog op het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen. In Polen hebben duizenden mensen, die nu actief zijn op de arbeidsmarkt, gebruik gemaakt van de steun van de Unie. De middelen voor dit doel worden niet altijd correct besteed. Het daadwerkelijk ontbreken aan expliciete richtlijnen veroorzaakt, dat vele projecten ad hoc ontwikkeld worden. Het gevolg daarvan is dat de opleidingen vaak niet aangepast worden aan de realiteit en dat steeds dezelfde personen eraan deelnemen. Daarom steun ik het initiatief van de Commissie op dit vlak. De richtlijnen die ontwikkeld werden in de periode van de crisis zullen in de komende jaren getest worden. Het zal van hen afhangen of de Unie opgewassen is tegen de crisis, en of de nieuwe arbeidsplaatsen de huidige en toekomstige noden op de arbeidsmarkt tegemoet komen.
Het is ook belangrijk de doeltreffendheid van de richtlijnen te onderzoeken door het verzamelen van diverse statistische gegevens, betreffende de doeltreffendheid van de handelingen ondernomen op hun basis. Alleen op die manier zullen we de reële impact zien van de financiële middelen van de Unie op de vermindering van de werkloosheid binnen de Unie. Dit zal op haar beurt zorgen voor een eventuele verandering op dit vlak. Ik roep ook op bijzondere nadruk te leggen op de bevordering van de mobiliteit en de tewerkstelling van vrouwen, jongeren, ouderen en gehandicapten.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Ondanks enkele bemoedigende signalen die wijzen op terugkerende groei blijft de economische situatie broos. Europa moet daarom voor duurzaam herstel zorgen, het werkgelegenheidsscheppend potentieel van de Europese economieën versterken en mensen aan een baan helpen. Het advies in het verslag over de werkgelegenheidsrichtsnoeren is duidelijk: meer vrouwen, ouderen en jongeren aan het werk, minder armoede en een beter opleidingsniveau. Dat is wat de EU voor 2020 wil bereiken. Om die reden steun ik het verslag. Het bevat maatregelen om werk en zorg beter te combineren, bijvoorbeeld door flexibele werktijden en toegankelijke kinderopvang. Dat is concreet beleid waardoor meer vrouwen de arbeidsmarkt op kunnen. Ook wil het Parlement dat de EU-landen hun sociale zekerheid verbeteren en voor fatsoenlijke inkomens zorgen zodat de armoede afneemt en werken loont. Door de doelstellingen van het cohesiebeleid verder na te streven, zullen ten slotte de sociaaleconomische verschillen tussen de lidstaten en tussen de regio's worden weggenomen. Als de Commissie er nu streng op toeziet dat landen hun beleid echt baseren op de richtsnoeren, zullen de Europese voornemens voor 2020 geen loze woorden zijn.
Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. − (PT) Terwijl de discussie over de nieuwe richtsnoeren voor de werkgelegenheid in 2020 wordt gevoerd, worden duizenden gezinnen in heel Europa geconfronteerd met het drama van de werkloosheid ten gevolge van de economische crisis. Deze richtsnoeren, die vervat zijn in de EU 2020-strategie, omvatten zowel globale richtsnoeren voor het economisch beleid als voor de werkgelegenheid.
Het verslag waarover we vandaag hebben gestemd, en dat ik gesteund heb, ligt in de lijn van het voorstel van de Europese Commissie, hoewel de rapporteur getracht heeft ervoor te zorgen dat deze richtsnoeren duidelijk en nuttig zijn voor het aansturen van het beleid van de lidstaten. Om de werkgelegenheid te bevorderen zal de economische groei duurzaam moeten zijn, zullen ondernemingen en werknemers zich moeten aanpassen aan nieuwe situaties, zal het opleidingsniveau hoog moeten zijn, vooral bij onze jongeren, zullen we nood hebben aan voortgezette opleidingen die tegemoet komen aan de noden van de ondernemingen en zullen de sociale partners bij al deze processen moeten worden betrokken.
Dat is wat de rapporteur heeft betracht door doelstellingen te preciseren om de werkgelegenheid en de kwaliteit ervan te verbeteren, het opleidingsniveau te verhogen en het makkelijker te maken om werk en gezin te combineren, en om het aantal vroegtijdige schoolverlaters te verminderen, evenals het percentage van de bevolking dat in armoede leeft.
Georgios Toussas (GUE/NGL) , schriftelijk. – (EL) De richtsnoeren van de Commissie voor de werkgelegenheid en het verslag hierover van het Europees Parlement maken deel uit van de antisociale strategie van de EU, het "Europa 2020" en de "geïntegreerde richtsnoeren". Het vormt het uniforme kader van het tegen de arbeiders gerichte beleid van de EU dat al in uitvoering is en dat op een nog meer beslissende en gecoördineerde manier moet worden doorgevoerd in alle lidstaten van de EU.
Centraal daarbij staat de poging van het monopoliekapitaal om de arbeidskrachten zo goedkoop mogelijk te maken, wat een voorwaarde vormt voor winstgevendheid in de omstandigheden van een kapitalistische crisis in evolutie. Om dit doel te bereiken gebruiken de EU, de bourgeoisregeringen en de politieke krachten van het kapitaal in de lidstaten en het Europees Parlement onomwonden de richtsnoeren inzake de werkgelegenheid voor het doordrukken van een verhoging van de tijd op het werk, het optrekken van de pensioenleeftijd met als voorwendsel de vergrijzing van de bevolking en de "levensvatbaarheid" van de openbare stelsels voor sociale zekerheid, het overheersen van de flexizekerheid, vormen van flexibele, voorlopige en halftijdse arbeid, het wegvegen van alle verworvenheden van de arbeiders, de aanpassing van de onderwijsstelsels voor de opleiding van tewerkstelbare arbeiders voor de behoeften van het kapitaal, verzekeren van goedkope wetenschappelijke werkkrachten, gehuurde intelligentie voor de ondernemingen, oprichten van een netwerk van verpaupering en armoede, om sociale opstanden tegen de uitbuiting te smoren.
Viktor Uspaskich (ALDE), schriftelijk. – (LT) Dames en heren, in dit verslag wordt terecht opgemerkt dat het belangrijk is om de werkgelegenheid uit te breiden en de arbeidsmarktparticipatie te vergroten. Het is niet alleen belangrijk voor onze economie, maar ook voor onze samenleving. Verder is het belangrijk om de kwaliteit niet op te offeren aan de kwantiteit door de situatie van de werkende armen op nationaal of EU-niveau te negeren. Er zijn aanzienlijke aantallen mensen die wel werken maar wier besteedbaar inkomen niet voldoende is om aan de armoede te ontsnappen. De economische recessie heeft deze situatie tot een probleem voor heel Europa gemaakt; met name de situatie in Litouwen is bijzonder moeilijk.
Deze tendensen zijn goed zichtbaar in de minimumlonen die werknemers ontvangen en de grootschalige loonsverlagingen in het kader van strenge crisismaatregelen. Mensen die geen hoger onderwijs hebben gevolgd zijn in het bijzonder kwetsbaar. Volgens statistieken van de EU is de kans op armoede voor een werkend persoon zonder hogere opleiding 16 procent – tweemaal het gemiddelde in Litouwen en acht keer zo hoog als voor een werknemer met een universitaire opleiding. Helaas is deze kloof in Litouwen veel groter dan overal elders in de Europese Unie. Het probleem van de armoede onder werkende mensen is door de lidstaten, inclusief mijn eigen land, onvoldoende besproken. We hebben behoefte aan meer onderzoek naar dit probleem en specifieke maatregelen voor het terugdringen van de armoede bij werkenden.
Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de gezamenlijke ontwerpresolutie over de situatie van de mensenrechten in Iran gestemd. Ik heb dat gedaan omdat ik ervan overtuigd ben dat de veroordeling van Sakineh Ashtiani tot de dood door steniging een duidelijke schending is van de internationale verplichtingen van Iran. Dit soort straf is, ongeacht de gepleegde feiten, nooit gerechtvaardigd of aanvaardbaar. Foltering, clandestiene detentie, fysieke mishandeling met inbegrip van seksueel geweld en straffeloosheid voor overheidsambtenaren is in veel landen nog steeds een wijdverbreide praktijk. Dit roept grote twijfel op over de onpartijdigheid en de transparantie van de rechtsgang in die landen. Het is onaanvaardbaar dat etnische en religieuze minderheden nog steeds vervolgd worden en dat consensuele seksuele relaties tussen volwassenen gecriminaliseerd blijven worden.
In zo'n situatie is het aan ons, als Europese verdedigers van de mensenrechten en van de democratische waarden waarop onze instellingen gestoeld zijn, om zo veel mogelijk druk uit te oefenen op de Iraanse autoriteiten om dergelijke processen te heropenen. Dit heeft al vruchten afgeworpen aangezien de Iraanse regering heeft aangekondigd dat ze de straf van dood door steniging die is opgelegd aan Sakineh Ashtiani heeft opgeschort. Ik kan alleen maar mijn respect betuigen voor de moed van alle Iraanse mannen en vrouwen die vechten voor de bescherming van hun fundamentele vrijheden.
Charalampos Angourakis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het Europees Parlement haast zich zijn steun te betuigen aan de imperialistische plannen voor het Midden Oosten, voor de openlijke militaire bedreiging van Israël, de VS en de NAVO aan het adres van Iran. Met als voorwendsel de barbaarse terdoodveroordeling door steniging van Sakimeh Mahammadi Ashtiani en de onaanvaardbare vervolgingen tegen de volksbeweging, hebben alle politieke fracties van het Europees Parlement in een zelden geziene eensgezindheid een resolutie goedgekeurd die de imperialistische greep op dit land escaleert. De Griekse communistische partij (KKE) heeft deze resolutie niet gesteund, want het heeft niets te maken met de vereiste solidariteit met de strijd van de arbeidersklasse tegen het reactionaire en obscurantistische regime dat, integendeel, gesterkt wordt door sancties en dergelijke resoluties. Het is tekenend dat een beslissing over de bespreking in het Europees Parlement er onmiddellijk kwam na de diplomatieke stappen van Israël, dat aan Brussel vroeg om zich niet bezig te houden met de overtredingen van de democratische rechten in Israël maar, in plaats daarvan, zijn aandacht op Iran te richten.
Sophie Auconie (PPE), schriftelijk. − (FR) Sakineh Mohammadi-Ashtiani, een Iraanse van 43 jaar, dreigt te worden gestenigd wegens overspel en medeplichtigheid aan de moord op haar man. Als Europees Parlementslid en voorzitter van de vereniging Femmes au Centre ben ik verontwaardigd over deze in ieders ogen arbitraire veroordeling. Dit vonnis is namelijk strijdig met de meest basale grondrechten: het recht op verdediging wordt niet geëerbiedigd, de menselijke waardigheid niet gerespecteerd. In bepaalde landen is er vandaag de dag nog sprake van rechtsongelijkheid: vrouwen worden veroordeeld en gemarteld in weerwil van de grondrechten en wel door mannen die alle macht hebben. Tot mijn grote vreugde is de resolutie van het Europees Parlement waarin het Iraanse regime met klem wordt verzocht dit vonnis te herroepen met nagenoeg algemene stemmen aangenomen, hetgeen haar bijzonder veel gewicht geeft. Het wachten is nu op concrete vooruitgang op het gebied van de mensenrechten in Iran.
Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. Nog altijd geldt Iran als het land dat jaarlijks de meeste executies uitvoert. Ik kan mij dan ook volledig vinden in het standpunt van het Europees Parlement, dat de doodstraf in de strengst mogelijke bewoordingen afkeurt en erop aandringt dat de Iraanse autoriteiten de doodstraf afschaffen, een eind maken aan alle vormen van foltering en iedere andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, en stoppen met het vervolgen van mensenrechtenactivisten. Ik steun het Europese streven om de mensenrechten overal in de wereld te bevorderen en de tenuitvoerlegging van aan dit streven gerelateerde steunprogramma's, zoals het Europese financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten. Dit instrument, dat een begroting van 1,1 miljard euro heeft voor de periode 2007-2013, heeft als doel het waarborgen van het respect voor de mensenrechten en de democratie overal ter wereld. Daarom moeten de Commissie en de Raad, samen met andere internationale organisaties, actief aanvullende hulpinstrumenten blijven ontwikkelen om de Iraanse mensenrechtenactivisten actief te verdedigen.
Mara Bizzotto (EFD), schriftelijk. − (IT) Ik steun de gezamenlijke ontwerpresolutie volledig. Niet alleen als politiek vertegenwoordiger, maar vooral als vrouw: Iran is vandaag de dag hét land dat symbool staat voor het geweld van de radicale islam en het fanatisme tegen vrouwen en hun grondrechten. Met deze ontwerpresolutie dringen wij terecht bij de Islamitische Republiek en haar leiders aan op naleving van de internationale mensenrechtenverdragen, aangezien Iran daar juridisch toe verplicht is. De zaak van Sakineh, evenals de andere zaken in de tekst waarvoor wij hebben gestemd, bevestigen dat Teheran zich op dit moment niet alleen volledig tegenover moderne politieke en culturele waarden staat, maar ook nog eens onwettig handelt ten aanzien van internationale normen, aangezien het land zich niet houdt aan de verplichtingen die voortvloeien uit de ratificering van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. De ontwerpresolutie spreekt terecht klare taal. We moeten Iran nu alle kracht en druk laten voelen die deze instelling kan uitoefenen, zodat de internationale inspanningen om de beul van de Islamitische Republiek een halt toe te roepen ook daadwerkelijk effect hebben. Ik heb dan ook hartgrondig vóór gestemd.
Sebastian Valentin Bodu (PPE), schriftelijk. – (RO) De internationale gemeenschap heeft een kleine overwinning behaald, die een sprankje hoop biedt in het geval van de Iraanse vrouw die veroordeeld is tot dood door steniging. De straf is momenteel opgeschort, maar dat is uiteindelijk betekenisloos. Daarom moeten de inspanningen van de gehele internationale gemeenschap worden voortgezet, met als doel het afschaffen van de doodstraf in landen als Iran, waar mensenlevens zijn overgeleverd aan de grillen van kromme, archaïsche wetten.
De Europese Unie moet doorgaan met het veroordelen van en druk uitoefenen op staten zonder respect voor mensenlevens, en waar mensenrechten geen betekenis hebben. Er zijn mensen in Iran die iedere dag hun leven en veiligheid op het spel zetten in de strijd voor meer vrijheid en meer democratische rechten. Internationale organisaties en instellingen tonen hun steun voor deze mensen. De strijd met een onderdrukkend en in het verleden levend regime als dat in Teheran is echter moeilijk en langdurig. Niemand zou met zijn vrijheid moeten betalen voor het openlijk uiten van hun mening tegen een regime of tegen bepaalde leiders. De Europese Unie moet actief betrokken worden in haar rol als exporteur van vrijheid en respect voor mensen en hun rechten.
Andrew Henry William Brons (NI), schriftelijk. − (EN) Ik heb mij bij deze ontwerpresolutie van stemming onthouden, maar ik zou wel voor ontwerpresolutie B7-0499/2010, die van de ECR was, hebben gestemd. Uiteraard ben ik het eens met het idee dat het stenigen van mensen (of elke andere terdoodveroordeling) voor overspel volkomen onaanvaardbaar is, zelfs in islamitische landen die dergelijk gedrag misschien wettelijk willen verbieden. Hoewel ik er geen voorstander van ben het strafrecht in te zetten om moreel gedrag op te leggen aan toestemmende volwassenen, eerbiedig ik wel het recht van andere landen een ander standpunt in te nemen, voor zover ze geen onevenredige, wrede veroordelingen hanteren. Ik ben ook zeer verontrust over het gebruik van het strafrecht tegen politiek andersdenkenden, zowel in Iran als in de EU-landen die zich hieraan schuldig maken.
Alle verdachten die met een ernstige strafrechtelijke tenlastelegging worden geconfronteerd, zouden recht op rechtsbijstand moeten hebben en er zou bescherming moeten zijn tegen ongepast politieoptreden voordat een zaak voorkomt. Ik geloof niet dat het aan de EU is Iran te vertellen dat het onder geen enkele omstandigheden ooit de doodstraf mag opleggen. Om niet averechts te werken moet deze ontwerpresolutie zorgvuldig gewogen worden en hervormingsgezinde leden van een zeer conservatieve maatschappij aanspreken. Deze ontwerpresolutie zal zelfs hervormingsgezinde Iraniërs tegen het been stoten.
Maria Da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. − (PT) Sakineh Ashtiani is het gezicht van de executies in Iran. Ze staat symbool voor de onrechtvaardige rechtsgang en de schending van de fundamentele rechten. Ik wil mij aansluiten bij de internationale solidariteitsbeweging die eist dat de straf tegen Sakineh Ashtiani wordt herroepen en dat ze onmiddellijk wordt vrijgelaten. Haar vrijlating eisen is ook strijden voor gelijke rechten voor vrouwen, voor vrijheid van meningsuiting en voor een actieve deelname aan een vrije samenleving. Ik steun de acties tegen discriminatie ten volle, en in het bijzonder de zaak van de Iraanse vrouwen. Zij spelen een voortrekkersrol in de strijd voor democratie, vrijheid en gelijke rechten in Iran. De moed en de vastberadenheid van de Iraanse vrouwen zijn een bron van inspiratie voor ons allemaal.
Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. − (PT) De theocratische dictatuur in Iran zaait haat en predikt onverdraagzaamheid. Haar vurige pleidooi voor de vernietiging van Israël en de weigering om haar kernprogramma te laten controleren door internationale inspecteurs vormen een bedreiging voor de wereldvrede. De islamitische rechtbanken passen barbaarse wetten toe die op zich onrechtvaardig zijn omdat vrouwen nagenoeg gelijkgesteld worden aan slaven.
Het geval Sakineh Mohammadi-Ashtiani is jammer genoeg geen alleenstaand feit en we moeten ook alle andere vrouwen steunen die ter dood veroordeeld zijn zonder eerbied voor de menselijke waardigheid, de rechten van de vrouw en de mensenrechten. Ik herhaal dat ik tegen de doodstraf ben en ik verzoek de Iraanse autoriteiten om, overeenkomstig resoluties 62/149 en 63/138 van de Verenigde Naties, een moratorium in te stellen op executies, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf. Ik veroordeel de arrestatie en eis de onmiddellijke vrijlating van Zahra Bahrami, een Nederlands burger, die naar Iran was gereisd om haar familie te bezoeken, en die naar aanleiding van de protesten tijdens Asjoera op 27 december 2009 gearresteerd is. Ze werd gedwongen op televisie bekentenissen af te leggen ten aanzien van de feiten waarvan zij werd beschuldigd.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de gezamenlijke resolutie over de situatie van de mensenrechten in Iran gestemd. Ik heb deze mede ondertekend omdat ik van mening ben dat we moreel verplicht zijn om de Iraanse autoriteiten onder druk te zetten om deze afschuwelijke misdaad niet te begaan. Ik ben er trots op dat ik geboren ben in een land dat als eerste de doodstraf heeft afgeschaft. Sakineh Mohammadi heeft geen enkele misdaad begaan. Toch werd ze gearresteerd en veroordeeld tot de dood door steniging. Ze wordt voortdurend vernederd en gegeseld. Ik zou mijn diepe bezorgdheid willen uitdrukken over de aanhoudende rapporten over de vervolging van leden van de politieke oppositie en mensenrechtenactivisten, in het bijzonder vrouwen en jonge studenten, door de Iraanse autoriteiten. Dit is een flagrante schending van de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties en een geval van misbruik van de gerechtelijke macht.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Het zinloze en buitensporige geweld raakt niet alleen een gevoelige snaar bij ons Europeanen, het druist frontaal in tegen de waarden en rechten die in het Westen zijn ontstaan, maar vandaag gelukkig deel uitmaken van het erfgoed van de mensheid. De ergste gevallen zijn de gevallen van geweld tegen vrouwen, die in bepaalde samenlevingen vaak gebruikt worden als wapen of oorlogsbuit, of als decoratie, of beschouwd worden als wezens zonder rechten en zonder autonome handelingscapaciteit, die veroordeeld zijn tot een afwijkende en niet gerechtvaardige minderheid.
Jammer genoeg zijn er nog steeds staten en landen die betreurenswaardige praktijken tegen vrouwen blijven steunen, die hun wrede, brute en apert buitensporige straffen opleggen en culturen voeden die vrouwen onderdrukken, degraderen en vernederen omdat ze zijn wie ze zijn. Precies omdat ik het idee verdedig dat mannen en vrouwen elkaar aanvullen door hun natuurlijke verschillen en omdat ze gelijke rechten hebben, kan ik niet anders dan deze verachtelijke praktijken ten felste veroordelen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Wij zijn tegen de doodstraf, waar dan ook, in de Verenigde Staten, in Iran of elders in de wereld. We zijn eveneens tegen elke vorm van foltering, waar het ook gebeurt, dus ook in Iran en in de gevangenissen van de CIA. Daarom dringen wij er bij Iran op aan om het leven van Sakineh Ashtiani te sparen en doen we een oproep om een einde te maken aan de steniging van vrouwen, jongeren en andere personen. Daarom hebben we voor deze resolutie gestemd.
Maar we beklemtonen dat de strijd voor de eerbiediging van de democratie in Iran en de verdediging van de rechten van hen die blijven strijden voor sociale rechtvaardigheid, vooruitgang en democratie in het land in geen geval mogen worden aangewend tegen de soevereine onafhankelijkheid, de territoriale integriteit of het vermogen van Iran om beslissingen te nemen over zijn toekomst. Laat staan dat ze een reden zouden zijn voor acties of inmengingen die de territoriale soevereiniteit aantasten.
Pat the Cope Gallagher (ALDE), schriftelijk. – (GA) Dood door steniging mag nooit worden aanvaard of gesteund. Ik doe een beroep op de Iraanse autoriteiten om het vonnis tegen Sakineh Mohammadi-Ashtiani te herroepen en haar zaak te herzien.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (S&D), schriftelijk. – (PL) Tot het einde van 2010 resten er ons nog drie maanden, terwijl de rechtspraak van de Islamitische Republiek Iran dit jaar al 2000 doodvonnissen heeft aangekondigd. Positief ingesteld zijnde, dat zulk een straf zich niet voordoet in het laatste kwartaal, en dat we op de hoogte zijn van alle veroordelingen, betekent dit dat er dagelijks 5 burgers op de hoogte worden gebracht van het feit dat ze binnenkort het leven verliezen. 's Ochtends kan het Sakineh Mohammadi-Ashtiani zijn, die in 2006 veroordeeld werd tot steniging wegens overspel. 's Middags kan het Mohammed Mostafaei, advocaat en verdediger van de mensenrechten, treffen, die uit angst voor een arrestatie en onderdrukking uit Iran vluchtte. 's Namiddags kan Nasrin Sotoudeh het volgende slachtoffer zijn van het Iraanse regime, die strijdt voor de vermindering van het aantal doodvonnissen voor minderjarigen, 's avonds daarentegen – wegens een deelname aan het straatprotest – zal de Nederlandse burger, Zahra Bahrami, gearresteerd worden.
Ten slotte, en ten vijfde, maken de Iraanse autoriteiten s' nachts hun volgende onbekende slachtoffer - gedurende geheime aanhoudingen.
Daarom dringen wij vastberaden aan op de afschaffing van de doodstraf in Iran, de opheffing van de steniging voor Sakineh Mohammadi-Ashtiani en de vrijlating uit gevangenschap van Zahra Bahrami. We herinneren er u ook aan dat Iran het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten ondertekende, waarin in artikel 18 wordt gezegd: "Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst".
Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik stem voor de resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran, en met name de veroordelingen van Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami, omdat de situatie van deze twee vrouwen dramatisch is. Sakineh Mohammadi-Ashtiani, die door de Iraanse autoriteiten ter dood is veroordeeld, dreigt van de ene dag op de andere te worden geëxecuteerd volgens het volstrekt barbaarse stenigingsritueel. Welk land kan in de eenentwintigste eeuw nog expliciet vermelden in zijn wetboek van strafrecht hoe groot de stenen moeten zijn waarmee de veroordeelde moet worden gedood? Iran. Alleen een internationale en politieke mobilisatie heeft de laatste jaren een aantal stenigingen kunnen voorkomen en zal de Iraanse autoriteiten kunnen doen zwichten. Als politiek verantwoordelijken, als burgers, als mensen hebben wij de plicht een stokje te steken voor wat onmiskenbaar een moord zou zijn.
Eija-Riitta Korhola (PPE), schriftelijk. − (FI) Ik heb voor ontwerpresolutie RC-B7-0494/2010 inzake de mensenrechtensituatie in Iran gestemd, omdat ik van mening ben dat de Europese Unie de wereld duidelijk moet maken dat een menswaardig bestaan, politieke rechten en een rechtvaardige behandeling fundamentele rechten zijn voor iedereen, ongeacht in welk land men is geboren. Na de resolutie gelezen te hebben, zal iedereen met een gezond geweten inzien waarom dit onderwerp sterke gevoelens in Europa oproept, dus vind ik het niet nodig het hier nu uiteen te zetten.
Hoewel de huidige situatie in Iran een duidelijk voorbeeld is van een slechte mensenrechtensituatie, en een dat als waarschuwing moet dienen, mag zij de aandacht niet afleiden van het feit dat er gelijksoortige en zelfs ernstiger problemen zijn in bijna de hele derde wereld. Er bestaat zeer systematische en grootschalige onderdrukking in regio's waar de sharia geldt.
Ik ben mij ervan bewust dat de positie van de Europese Unie en de westerse wereld ten opzichte van de mensenrechtensituatie in bepaalde landen al enige tijd algemeen bekend is, zonder dat er behoorlijke vooruitgang is geboekt. Daarom vind ik het belangrijk dat de Europese Unie Iran en andere probleemlanden ook in de toekomst onder druk blijft zetten inzake mensenrechten.
Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Wat in Iran gebeurt met de mensenrechten is volkomen verwerpelijk en mag de Europese Unie, als hoedster van de mensenrechten in heel de wereld, niet onverschillig laten. Ze moet haar weerzin uitdrukken over de verschillende veroordelingen tot de dood door steniging, die in dit land al vele jaren gangbaar zijn. De Europese Unie moet een duidelijk signaal geven dat dit soort praktijken niet aanvaardbaar zijn in een land dat gerespecteerd wil worden en dat normale diplomatieke betrekkingen wil onderhouden met de lidstaten van de Europese Unie. Daarom heb ik voor dit verslag gestemd.
Alexander Mirsky (S&D), schriftelijk. – (LV) Ik heb voor de gezamenlijke resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran gestemd omdat ik de inhoud ervan met heel mijn hart steun. De dictatuur van Ahmadinejad heeft de staatsinrichting en de staatsmacht in Iran teruggeworpen in de middeleeuwen. We moeten het Iraanse regime eraan herinneren dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens meer is dan mooie woorden. Ik heb voor deze resolutie gestemd omdat de fanatieke islamisten maar niet willen begrijpen wat internationaal recht betekent. We moeten de afschaffing van de doodstraf in Iran bewerkstelligen en Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami redden uit de handen van de religieuze terroristen die het recht hebben gecorrumpeerd tot instrument van terreur tegen hun eigen mensen.
Claudio Morganti (EFD), schriftelijk. − (IT) Ik heb vóór de ontwerpresolutie gestemd, in de hoop dat er eind komt aan deze barbaarsheden en dat, voor alle vrouwen en mannen die zich in dezelfde omstandigheden bevinden als Sakineh, de mensenrechten worden nageleefd. Ik wil graag benadrukken dat deze gebeurtenissen voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van de fundamentalistische islamitische wetgeving, die sommigen ook willen invoeren in ons democratisch Europa.
De doodstraf door middel van steniging is in feite een vorm van marteling. In de afgelopen jaren zijn honderden vrouwen in Iran gestenigd voor het plegen van overspel en zitten ten minste 40 anderen gevangen, in afwachting van hetzelfde lot. En dan heb ik het nog niet eens over de duizenden vrouwen die om politieke redenen zijn gearresteerd en die regelmatig worden gemarteld en terechtgesteld.
Cristiana Muscardini (PPE), schriftelijk. − (IT) Elk woord dat in dit Huis wordt gesproken zou als een steen moeten zijn aan de voeten van degenen die stenigen, om als het ware een muur van schaamte om hen heen te bouwen en hen uit te sluiten van de menselijke samenleving.
Sakineh moet worden gered, net als alle andere vrouwen en mannen ter wereld die nog steeds het slachtoffer zijn van deze barbaarse en wrede praktijken, die zelfs onder de meest wilde en primitieve dieren niet voorkomen. Het is een beest, of beter gezegd de duivel, die vandaag de handen en de lippen beweegt van onwaardige leiders en valse heiligen, die de almachtige al heeft veroordeeld zonder enige kans op gratie. Zij moeten zich realiseren dat als zij hier nu niet mee stoppen, hun dagen zijn geteld en zij noch in het heden, noch in de eeuwigheid vrede zullen vinden.
Alfredo Pallone (PPE), schriftelijk. − (IT) Ik heb vóór de ontwerpresolutie gestemd en ben blij dat het Parlement ook bijna unaniem vóór heeft gestemd. Dit zijn de momenten die de overtuigende kracht van de democratie laten zien. De mobilisatie van Europa en met name van Italië ter ondersteuning van Sakineh moet krachtig worden geschraagd. Ik hoop dat de situatie in Iran verbetert. Een van de belangrijkste taken van het Europees Parlement is om als baken van licht en hoop te fungeren voor alle slachtoffers van mensenrechtenschendingen. Ik hoop dat het Iraanse regime haar beleid heroverweegt, meer respect toont voor vrouwen en zorgt voor een eerlijker en minder middeleeuws rechtssysteem.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Woorden zijn soms niet genoeg wanneer we worden geconfronteerd met onbeschaafdheid, schandelijkheid en totale minachting van de meest basale menselijke waarden. Het is nu aan de democraten van de wereld om Sakineh Mohammadi-Ashtiani te redden van de zware stenen van de obscurantisten.
Sinds de mollahs in 1979 de steniging opnieuw hebben ingevoerd, zijn er na schijnprocessen driehonderd mensen afgeslacht, een ander woord is er niet voor. Dit cijfer is exclusief de ophangingen van minderjarigen, homoseksuelen en tegenstanders, waaronder de Baha'i wier enige "misdaad" erin bestaat dat zij niet de religie van het Iraanse regime delen.
Dus: het gewicht van onze woorden, van deze internationale mobilisatie waarbij het Europees Parlement zich door de stemming van dit middaguur aansluit. Het mooie gezicht van Sakineh personifieert voortaan de strijd voor de rechten van de vrouw in Iran en daarenboven de bescherming van alle slachtoffers van onderdrukking.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (ES) De resolutie die we zojuist hebben aangenomen, laat geen twijfel bestaan over onze nadrukkelijke afkeuring van de terdoodveroordeling door steniging van de Iraanse staatsburger Sakineh Mohammadi Ashtiani. Onafhankelijk van de feiten waarvan zij beschuldigd wordt, is de doodstraf door steniging op geen enkele manier te rechtvaardigen of te aanvaarden. Verder verzoeken de leden van dit Parlement de Iraanse autoriteiten om de straf te herroepen, en de zaak te herzien.
In de tekst, die met 658 stemmen voor, 1 stem tegen en 22 stemonthoudingen is aangenomen, wordt de Iraanse regering tevens verzocht om de zaak Zahra Bahrami opnieuw in behandeling te nemen, "haar ogenblikkelijk toegang te verlenen tot een advocaat en consulaire bijstand, haar in vrijheid te stellen of haar de vereiste rechtswaarborgen te verlenen". Voorts roepen de leden van dit Parlement Teheran op om de executie van Ebrahim Hamidi tegen te houden, een achttienjarige jongen die van sodomie beschuldigd wordt.
Het Europees Parlement geeft uiting aan zijn ontsteltenis over het feit dat Iran, naast Afghanistan, Somalië, Saoedi-Arabië, Soedan en Nigeria, "tot de zeer weinige landen behoort waarin steniging nog steeds wordt toegepast". Daarom dringt het Europees Parlement er bij het Iraanse parlement op aan om wetten aan te nemen waarbij de "wrede en onmenselijke praktijk van het stenigen" verboden wordt. Overigens zou de Iraanse regering een moratorium op terechtstellingen moeten instellen in afwachting van de afschaffing van de doodstraf.
De Voorzitter. – Dames en heren, de vergadering is hervat. Ik ben zeer verheugd dat ik u een bericht mag brengen dat mij ter ore is gekomen via bepaalde persagentschappen, die melden dat de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken de executie van Sakineh Mohammadi Ashtiani heeft uitgesteld. Enkele uren geleden heeft dit Parlement zich bijna unaniem in krachtige termen uitgesproken over dit onderwerp. Daar zijn we dolblij mee, maar de strijd gaat voort, want het is nu essentieel dat we oproepen tot een herziening van de zaak. Het Parlement moet hieraan zijn bijdrage leveren door te doen wat het altijd heeft gedaan, namelijk het verdedigen van de mensenrechten overal ter wereld.
10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0076/2010) van Arturs Krišjānis Kariņš, Tunne Kelam, Vytautas Landsbergis, Gunnar Hökmark, Bendt Bendtsen, Jacek Saryusz-Wolski, Ville Itälä, Sandra Kalniete, Inese Vaidere, Michael Gahler, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra en Laima Liucija Andrikienė, namens de PPE-Fractie, aan de Raad: Gemeenschappelijk Europees buitenlands en veiligheidsbeleid (B7-0320/2010).
Arturs Krišjānis Kariņš , auteur. – (LV) Mijnheer de Voorzitter, minister, u hebt de vraag ontvangen. Vandaag wil ik praten over datgene waar de vraag concreet over gaat. Een helikoptervliegdekschip van 200 meter lang dat in één keer zestien zware helikopters, veertig tanks, negenhonderd militairen en landingsvoertuigen kan vervoeren, dat bovendien is uitgerust met een militair hospitaal. Frankrijk wil vier van dergelijke agressieve oorlogsschepen aan Rusland verkopen zonder de overige lidstaten van de Europese Unie te raadplegen. Ik wil u eraan herinneren dat Rusland achttien maanden geleden zijn buurland Georgië binnenviel en nog altijd niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het bestand dat door bemiddeling van de Franse president tot stand is gekomen. Verder heeft Rusland vorig najaar aan de grens met Estland militaire oefeningen gehouden die waren gericht op de bezetting van de Baltische staten. Ik zou u allemaal een vraag willen stellen. Wat is de Europese Unie en waarom hebben we haar nodig? In het voorjaar, toen Griekenland zwaar werd getroffen door de financiële crisis, had Europa een keuze – om hulp te bieden of Griekenland te laten vallen. Met veel vertoon van solidariteit besloten de landen van Europa Griekenland te helpen, want er heerste een gemeenschappelijk inzicht onder de lidstaten dat als de financiële situatie in Griekenland nog erger zou worden, zij ook erger zou worden in de andere lidstaten van de Europese Unie. Op het terrein van de externe veiligheid is het niet anders. We hebben ons met overeenkomsten verplicht ook op dit gebied solidair op te treden. Veel lidstaten van de Europese Unie hebben ernstige zorgen over waar en waarom Rusland dergelijke agressieve oorlogsschepen gaat stationeren en inzetten. Banen in Frankrijk zijn belangrijk. Maar ze mogen niet worden geschapen ten koste van de veiligheid van andere EU-lidstaten. Dames en heren, ik doe een beroep op u om de verkoop aan derde landen van welke wapens dan ook niet toe te staan voordat de zaak is besproken in de Raad en er absolute zekerheid bestaat dat de transactie de veiligheidssituatie in de hele Europese Unie niet verzwakt maar versterkt. Dank u voor uw aandacht.
Olivier Chastel, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben bijzonder verheugd dat wij ons vanmiddag kunnen buigen over de controle op de wapenuitvoer.
Aangezien de hoge vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, deze zitting niet kan bijwonen, heeft zij het voorzitterschap gevraagd haar voor dit debat te vervangen en ik zal derhalve proberen antwoord te geven op een aantal vragen over deze kwestie dat ons heeft bereikt.
Zoals u weet, loopt de Europese Unie al jarenlang voorop bij de controle op de wapenuitvoer, zowel op regionaal als op internationaal vlak, en de doelstelling is duidelijk: wij willen een stokje steken voor de uitvoer van militaire technologie die kan worden aangewend voor ongewenste doeleinden zoals binnenlandse onderdrukking of internationale agressie.
De Raad heeft ruim tien jaar geleden de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer aangenomen waarin een aantal criteria is vastgelegd voor de uitvoer van conventionele wapens. Deze code is in 2008 vervangen door een gemeenschappelijk standpunt waarbij diverse nieuwe elementen zijn geïntroduceerd, waardoor de Europese Unie momenteel beschikt over het wereldwijd compleetste internationale stelsel voor de controle op de wapenuitvoer. De juridisch dwingende bepalingen van het gemeenschappelijk standpunt helpen te waarborgen dat de lidstaten op verantwoorde en transparante wijze wapens uitvoeren.
Het gemeenschappelijk standpunt heeft ten doel het nationaal beleid op het gebied van de controle op de wapenuitvoer op doeltreffende wijze te coördineren, met name door middel van een informatie- en raadplegingsmechanisme inzake geweigerde uitvoervergunningen. Wanneer een lidstaat overweegt een uitvoervergunning te verlenen die eerder door een andere lidstaat voor een identieke transactie is geweigerd, moet hij uit hoofde van dit mechanisme eerst die lidstaat raadplegen en alle lidstaten op de hoogte brengen van zijn uiteindelijke besluit. Met andere woorden: een lidstaat die een vergunning verleent voor een door een andere lidstaat geweigerde transactie moet zijn besluit tegenover alle lidstaten rechtvaardigen.
De situatie is dus, om de vragen over de raadplegingen te beantwoorden, duidelijk: het gemeenschappelijk standpunt voorziet in een systematische raadpleging, die natuurlijk alleen plaatsvindt in die gevallen waarin een identieke transactie eerder is geweigerd.
Overigens wisselen de delegaties van de lidstaten binnen de bevoegde structuren van de Raad in het algemeen frequent en regelmatig informatie uit over de controle op wapens en in het bijzonder over de "gevoelige" bestemmingen. De lidstaten vragen vaak naar de mening van andere leden van de Raad over iedere bestemming die aanleiding kan geven tot bezorgdheid of waarover twijfels zouden bestaan. In het EU-beleid op het gebied van de controle op de wapenuitvoer staat deze regelmatige informatie-uitwisseling centraal.
Ter informatie: in het jaar 2009 betroffen de raadplegingen tussen lidstaten in totaal veertien derde landen van eindbestemming. De lidstaten hebben toen meegedeeld welke elementen hen hebben doen besluiten de uitvoervergunningen naar deze bestemmingen te verlenen of juist te weigeren.
Mijnheer de Voorzitter, dit is dus onze werkwijze op het gebied van informatie, controle en interactiviteit tussen de lidstaten, ter visualisatie van de manier waarop wij de uitvoer van wapens toestaan.
Ik zal graag ingaan op ieder ander punt dat wellicht nog ter sprake zal komen tijdens de gedachtewisseling van vanmiddag.
Roberto Gualtieri, namens de S&D-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de versterking van de Europese industriële en technologische defensiebasis vormt een essentieel onderdeel van de vorming van een gemeenschappelijk defensiesysteem.
Voor een dergelijk systeem zijn echter gemeenschappelijke regels en een gecoördineerde aanpak nodig, teneinde de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie te versterken en deze ontwikkeling tegelijkertijd meer in lijn te brengen met de beginselen en de internationale verbintenissen van Europa. Daarom is het gemeenschappelijk standpunt van december 2008, dat procedures en criteria bevat voor de militaire uitvoer naar derde landen, samen met de richtlijn inzake de interne markt voor defensie, een belangrijke stap vooruit.
Zoals bekend omvatten deze procedures geen algemeen mechanisme voor raadpleging. Het gemeenschappelijke standpunt bevat echter wel een terechte verwijzing naar de noodzaak om de samenwerking en convergentie op dit gebied in het kader van het GBVB te versterken. Totdat de benodigde vooruitgang op dit gebied wordt geboekt en de creatie van een gemeenschappelijk defensiesysteem het mogelijk maakt om nog dwingender mechanismen aan te nemen, dienen de in artikel 7 genoemde samenwerking en convergentie meer te zijn dan een papieren belofte en moet het jaarverslag over militaire uitvoer beschikbaar worden gesteld aan het Parlement.
Natuurlijk lijkt de vraag die door de leden van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) is gesteld zich impliciet (hoewel dit nu expliciet is geworden) niet te beperken tot algemene zaken. Hoewel het beter zou zijn geweest het beestje vanaf het begin bij de naam te noemen, lijkt de verkoop van Franse schepen aan Rusland niet strijdig te zijn met het gemeenschappelijk standpunt van 2008. In tegendeel, dergelijke exporten zouden de banden en samenwerking tussen Europa en Rusland op veiligheidsgebied alleen maar kunnen versterken en minder vrijblijvend maken. Deze banden moeten echter uit het bilaterale verband worden gehaald en op Europees niveau worden aangepakt, besproken en beheerd.
Elmar Brok, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou een aantal opmerkingen willen maken. Het gaat hier om het oude vraagstuk van de Europese bevoegdheid. Noch in de constitutionele Conventie noch in de intergouvernementele conferentie hebben we de wapenhandel onder de algemene bevoegdheid van de Unie weten te krijgen. Ik meen dat het zinvol zou zijn hier verder naar te streven om de Gedragscode en de richtsnoeren een meer bindend karakter te geven. Het Europees Parlement dient hier verder naar toe te werken.
Ten tweede lijkt het mij duidelijk dat het in een dergelijk kader uitgesloten zou moeten zijn dat er zo weinig contact tussen de lidstaten is, dat sommige lidstaten het gevoel hebben dat zij de dupe zijn van de wapenuitvoer naar derde landen en dat die een gevaar vormt voor hun veiligheid. Of dit gevoel terecht is of niet doet nauwelijks ter zake. Ik ben daarom van mening dat we doeltreffender oplossingen op Europees niveau moeten vinden.
Ten derde ben ik de mening toegedaan dat – onder meer ter wille van het industriebeleid – een nauwere Europese samenwerking, bijvoorbeeld ook via het Europees Defensieagentschap, nodig is bij zowel de export als bij onderzoek, planning, productie en aankoop, aangezien een eigen wapenindustrie ook voor onafhankelijkheid zorgt. Wie zelf niets heeft en voor de aanschaf van materieel volledig is aangewezen op derde landen, is op het vlak van veiligheid afhankelijk van andere landen. Hierbij gaat het om onze vrijheid, en niet alleen om economische redenen, hoewel ik die economische redenen niet wil uitvlakken.
Dit alles moeten we in de juiste context plaatsen, zodat we in staat zijn om op dit gebied een meer gemeenschappelijke benadering te ontwikkelen, zonder in de lidstaten aanleiding tot misverstanden te geven, zoals die nu om begrijpelijke redenen in de Baltische staten zijn ontstaan.
Johannes Cornelis van Baalen, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil duidelijk stellen dat men zich moet kunnen verdedigen; andere landen kunnen zich verdedigen; daarom is de export van wapens geen verboden terrein. Dat is het standpunt van de ALDE-Fractie.
We moeten echter geen wapens exporteren naar regio's waar spanningen heersen of oorlogsgebieden. We moeten ons beperken, en als we geen echt, wettelijk bindend stelsel voor de export van wapens hebben, zullen de 27 landen van de Europese Unie geen eerlijk speelveld hebben. Dan gaan ze elkaar beconcurreren om orders binnen te krijgen en zal er geen werkelijk overleg zijn.
Daarom ben ik van mening dat de enige manier om deze kwestie op te lossen bestaat uit een bindend gemeenschappelijk stelsel, en ook ondersteun ik de woorden van mijn collega de heer Brok op dit punt.
Indrek Tarand, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een belangrijke zaak, en ik dank mijn collega's voor hun begrip voor de problemen die mijn regio heeft met een bepaalde beslissing die Frankrijk heeft genomen over Mistral-platforms.
De gedragscode van de EU, die sinds 2008 wettelijk bindend is, is een goede stap in de richting, maar is niet voldoende, zoals onze liberale collega al zei. We moeten op mondiaal niveau blijven werken aan de wapenhandel, want de EU heeft hierin een grote verantwoordelijkheid. Wij zijn verantwoordelijk voor een derde gedeelte van het aantal verhandelde wapens.
Als er wordt gesteld dat Rusland onze strategische partner is en dat we met Rusland op militair gebied kunnen samenwerken, gaat het voor mij om de logica. Waarom heeft onze vriend een aanvalswapensysteem nodig? Om deel te nemen aan pogingen een vorm van goed bestuur in Afghanistan te organiseren? Nee, Moskou is niet van plan om aan dat gebeuren mee te werken. Om de mensenrechten en de rechten van minderheden in Kirgizië te beschermen? Nee, en in beide gevallen is Mistral zinloos, want het systeem heeft geen bereik in deze ingesloten landen. Het zal de situatie in het Zwarte Zeegebied veranderen – niet ten goede, maar ten kwade – en bovendien consequenties hebben voor acht lidstaten van de Europese Unie rond de Oostzee. De beveiliging van die landen – van Polen en Duitsland tot aan Estland, Letland en Litouwen – zal verslechteren.
Ik ben het eens met de heer Gualtieri dat samenwerking met onze strategische partner een goede zaak is, maar er zijn beslist andere manieren om samen te werken met Rusland dan op het gebied van hightech wapensystemen. Denk maar eens aan auto's – iets waar de Russische industrie ook mee worstelt. Denk maar eens aan samenwerking van de brandweer. De Russische brandweerlieden hadden het afgelopen zomer erg moeilijk toen een bosgebied ter grootte van heel België in brand stond.
Ceterum censeo. De verkoop van Mistral moet geannuleerd worden.
Geoffrey Van Orden, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie hecht veel waarde aan het recht van soevereine naties om te beslissen of zij overeenkomstig de criteria in het overeengekomen gemeenschappelijke standpunt van de EU wel of geen wapenexportvergunning willen uitgeven. De EU heeft in deze kwestie duidelijk geen beslissende rol, en dat moet ook niet. Uiteraard dringt het gemeenschappelijke standpunt er bij de exporterende lidstaten op aan onder andere het behoud van de vrede, veiligheid en stabiliteit in regio's te overwegen.
In het geval waar dit debat op gericht schijnt te zijn, moeten we beseffen hoe gevoelig de situatie in zowel het Oostzeegebied als het Zwarte Zeegebied ligt. Wat het Zwarte Zeegebied betreft moeten we terugdenken aan het recente conflict in Georgië en het feit dat er van de zes aan de Zwarte Zee gelegen landen drie landen – Bulgarije, Turkije en Roemenië – NAVO-landen zijn en twee andere landen – Georgië en Oekraïne – NAVO-partners en kandidaatlanden voor NAVO-lidmaatschap zijn. Daarom zouden we er vraagtekens bij kunnen zetten of het verstandig is amfibische aanvalsschepen te verkopen aan het zesde land: Rusland.
Er bestaan echter gevestigde mechanismen voor zaken die verband houden met wapenexport. Binnen de context van de EU is dat de Council Working Group on Conventional Arms Exports – COARM – die officieel ongeveer elke zes weken in Brussel bijeenkomt. Omdat dit een intergouvernementele organisatie is, is dit het aangewezen forum om wapenexport te bespreken; dat is een plenaire vergadering in Straatsburg niet. We zouden de COARM gewoon zijn werk moeten laten doen.
Sabine Lösing, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in 2000 formuleerde de Europese Unie met de Lissabonstrategie de doelstelling om van de Unie de leidende economische macht van de wereld te maken. Deze doelstelling werd op vele terreinen bij lange na niet gehaald, behalve wat betreft de wapenuitvoer uit de EU.
Tussen 2005 en 2009 zijn de lidstaten van de EU de Verenigde Staten gepasseerd en uitgegroeid tot de grootste wapenexporteur ter wereld. Ik meen dat dit een uiterst bedenkelijke ontwikkeling is. De Gedragscode voor de wapenexport, die geen juridisch bindend karakter had, maar onder meer een restrictievere uitvoervergunningspraktijk beoogde, bleek uit niet meer dan holle frasen te bestaan. Daarom juich ik uitdrukkelijk toe dat de Gedragscode voor de wapenexport in december 2008 in een gemeenschappelijk standpunt werd omgegoten.
Toch ontbreekt het nog altijd aan doeltreffende sanctiemechanismen. Om een voorbeeld te noemen: Duitsland heeft de Gedragscode ruimschoots voor 2008 tot juridisch bindende regeling verklaard. Desondanks is Duitsland inmiddels de op twee na grootste wapenexporteur ter wereld en levert het land onder andere wapens aan landen in crisisgebieden, zoals Saudi-Arabië of Pakistan. Bovendien zijn de verslagen over de uitvoer van wapens die de lidstaten bij de Raad indienen niet uniform en in veel gevallen niet transparant. Wat dit betreft moet dringend voor harmonisatie worden gezorgd, opdat alle relevante wapenexporten op inzichtelijke wijze worden vermeld en aan een kritische beoordeling kunnen worden onderworpen. Helaas zijn nog geen noemenswaardige inspanningen voor een dergelijke harmonisatie te bekennen. Hoe dan ook valt te betwijfelen of een systeem van ethisch verantwoorde wapenexporten überhaupt tot de mogelijkheden behoort. Eén ding is zeker: de Europese Unie is er momenteel mijlenver van verwijderd.
(Spreekster verklaart zich bereid een "blauwe kaart"-vraag krachtens artikel 149, lid 8, van het Reglement te beantwoorden.)
Geoffrey Van Orden (ECR). - (begin van de toespraak niet te verstaan)... de Commissie, want door te verwijzen naar de wapenexport van de Europese Unie maakte mevrouw Lösing dezelfde verspreking die we in dit Parlement en elders binnen de Unie vaak horen.
De Europese Unie exporteert geen wapens, naar geen enkel land. De Europese Unie heeft geen wapenindustrie, de Europese Unie heeft geen enkele gewapende troepen. Die behoren allemaal toe aan de lidstaten van de Unie, en daarom moeten we geen termen gebruiken zoals "export van EU-wapens", want dat bestaat niet.
Sabine Lösing (GUE/NGL). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zei: de lidstaten van de Europese Unie.
David Campbell Bannerman, namens de EFD-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de belangen die de EU in de wapenexport heeft, maken duidelijk deel uit van de toenemende militarisering in de tijd na Lissabon.
Tony Blair heeft journalisten nog maar enkele dagen geleden verteld dat hij zou willen dat de EU een "militair karakter" ontwikkelt. Hierbij zal van groot belang zijn van wie de EU haar wapens krijgt en aan wie zij die wapens verkoopt.
Er wordt al gezegd dat voor de EU gemaakte apparatuur niet tegelijk met Amerikaanse apparatuur gebruikt kan worden. Het vreemde idee van een gezamenlijk Brits/Frans vliegdekschip zou Groot-Brittannië van de ene op de andere dag de toegang tot de "stealth"-technologie van de Verenigde Staten kosten.
Dit zou ook betekenen dat de markt van het Verenigd Koninkrijk gesloten zou worden voor Amerikaanse import en dat de Amerikaanse markt gesloten zou worden voor Britse export, waarbij aan beide zijden van de Atlantische Oceaan banen verloren zouden gaan.
De defensie-export levert de economie van het Verenigd Koninkrijk 7 miljard Britse pond per jaar op en dat is net zo veel als de nettobijdrage die we jaarlijks aan de EU betalen. We moeten ons tegen al dit soort stappen verzetten.
Andrew Henry William Brons (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, alle wapenproducerende landen kampen met een dilemma met betrekking tot de kwestie van wapenexport. De vaste kosten zijn duidelijk hoog en dit is onvermijdelijk, waardoor het voor de meeste – en misschien wel alle – landen oneconomisch is om alleen voor eigen gebruik wapens te produceren. Het is voor sommige wapenproducerende landen misschien verleidelijk om eenvoudigweg wapens te exporteren naar alle landen, behalve naar landen waarvan kan worden aangenomen dat ze het eigen land zouden kunnen aanvallen of de belangen van het eigen land zouden kunnen schaden. Dit zou het voordeligst zijn voor het wapenproducerende land. Het zou echter in het beste geval een amoreel beleid zijn en in het slechtste geval een uiterst immoreel beleid.
In de oorspronkelijke vraag ten aanzien van de beslissing om al of niet wapens te exporteren, worden veel en uiteenlopende criteria genoemd. Op verschillende soorten wapentuig zouden verschillende criteria van toepassing kunnen zijn. Landen met een slechte reputatie op het gebied van de mensenrechten zoals Iran – en ook EU-landen die mensen opsluiten vanwege een afwijkende politieke mening, zoals de helft van de landen in de EU – zouden misschien geen handvuurwapens, bewakingssystemen en vrijheidsbeperkende middelen mogen ontvangen, maar wel wapens om zich tegen aanvallen van buitenaf te verdedigen.
Aan landen die de neiging hebben om agressieve oorlogen te voeren maar die wel de rechten van hun eigen burgers respecteren, zouden handvuurwapens en vrijheidsbeperkende mechanismen kunnen worden verkocht, maar geen massavernietigingswapens. Vooral aan de Verenigde Staten – die als het agressiefste land op aarde kunnen worden beschouwd, omdat ze talloze destabiliserende, agressieve en illegale oorlogen hebben gevoerd – zou geen technologie mogen worden geleverd die voor massavernietigingswapens gebruikt zou kunnen worden.
Iran echter, heeft zijn buren nooit aangevallen, hoezeer we de mensenrechtensituatie in dat land ook betreuren – en ik betreur die zeer. Dit land was bijvoorbeeld niet de agressor in de oorlog tussen Iran en Irak. Het zou echter wel een aanval te verduren kunnen krijgen, misschien van de kant van de Verenigde Staten en misschien van Israël. We zouden misschien niet willen dat het over wapens beschikt waarmee een aanval kan worden ingezet – ik wil dat zeker niet – maar we willen misschien wel dat het toegang krijgt tot een nucleair schild om zich tegen een aanval te verdedigen.
Charles Tannock (ECR) . – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is niet mijn gewoonte om te interveniëren en zeker niet in een debat met een afgevaardigde van de British National Party, maar om nu lidstaten daadwerkelijk te beschuldigen van het opsluiten van mensen vanwege hun politieke overtuiging…! Ik kan wel kritiek hebben op de Europese Unie, maar ik ken geen enkele Europese lidstaat die iemand opsluit om zijn politieke mening. Waarom zouden mensen als hij anders in 's hemelsnaam in dit Parlement worden toegelaten?
(Interrupties: "Hongarije".)
Absolute onzin! Kunt u die landen aanwijzen die mensen opsluiten vanwege hun politieke mening?
(Interrupties van afgevaardigden met inbegrip van de heer Brons, aan wie het woord was gegeven.)
Andrew Henry William Brons (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd dat Hongarije, onder het vorige regime, mensen louter vanwege een afwijkende politieke mening opsloot. Er zijn in de EU veel landen die mensen opsluiten omdat hun mening afwijkt van de gangbare opvattingen. Ook al is die mening nog zo onjuist, dan is het nog niet gerechtvaardigd om mensen op te sluiten om hun mening, als deze niet aanzet tot geweld.
Michael Gahler (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de vorige spreker liever niet teveel eer bewijzen door op zijn betoog in te gaan, maar in het begin had hij het toch bij het rechte eind, namelijk toen hij zei dat het voor vele landen die een kleine wapenindustrie hebben, nauwelijks mogelijk is om kosteneffectief te produceren. Ik kom vervolgens natuurlijk tot een andere conclusie dan hij, namelijk dat we het nodige defensiematerieel binnen de Europese Unie voordeliger zouden moeten produceren in het kader van het Defensieagentschap en een gemeenschappelijk aankoopbeleid.
Maar eerst wil ik de Raad danken voor zijn uiteenzettingen. Ik acht het in politiek opzicht van groot belang om hier duidelijk te maken dat we wereldwijd over de modernste juridisch bindende criteria voor de wapenexport beschikken. Volgens mij mag de Europese Unie daar trots op zijn.
Toch heb ik in dit verband nog een vraag aan de Raad: u hebt toegelicht in welke gevallen overleg plaatsvindt, en dat is blijkbaar alleen het geval wanneer een aanvraag door de ene lidstaat is afgewezen, maar een andere lidstaat van plan is een identieke exportaanvraag goed te keuren. Bleef de discussie hierover tot dusver steeds beperkt tot die werkgroep van de Raad of – en dat is eigenlijk mijn tweede vraag – is deze kwestie ooit op politiek niveau onderwerp van discussie geweest in de Raad van Ministers? Dat is een punt dat me in dit verband nog interesseert.
Justas Vincas Paleckis (S&D). – (LT) Enkele collega's hebben al opgemerkt dat in de vraag van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) bepaalde raadsels verborgen zitten, omdat niet duidelijk wordt gemaakt waarom en hoe het probleem is ontstaan. Het zou handig zijn geweest als bij het stellen van de vraag meer duidelijkheid was verschaft. Aan de andere kant moeten we toegeven dat sommige Midden- en Oost-Europese landen bijzonder gevoelig zijn en zich minder veilig voelen dan de oude lidstaten van de Europese Unie. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 december 2008 zijn bepaalde richtsnoeren geformuleerd op het gebeid van wapenexport. Deskundigen erkennen dat het land waarover we vandaag spreken – Frankrijk – de grenzen van deze richtsnoeren niet heeft overschreden, maar dit betekent niet dat we bij de verdergaande uitvoering van het veiligheids- en defensiebeleid die richtsnoeren en regels niet zouden moeten verbeteren en herzien. Ik ben het helemaal eens met de opvatting van mijn collega Elmar Brok dat we meer moeten samenwerken op wapengebied. Wat de wapenexport betreft, moeten we zorgen voor meer vertrouwen en minder verdenking, die soms gefundeerd is maar soms zonder aanleiding wordt verspreid. In het laatste geval worden grote en kleine, oude en nieuwe EU-lidstaten gevaarlijk tegen elkaar uitgespeeld. We hebben behoefte aan meer vertrouwen en solidariteit en die komen niet vanzelf. We moeten meer praten, constructief overleg voeren en verhitte beschuldigingen en kunstmatige parallellen met het begin of het midden van de twintigste eeuw – toen in Europa het recht van de sterkste gold – vermijden. We moeten de overlegmechanismen binnen de EU verbeteren om tot concrete resultaten te komen. Dan heeft dit debat ook voordeel opgeleverd.
Ryszard Czarnecki (ECR). – (PL) Er vallen hier mooie woorden over het thema samenwerking en vertrouwen, maar ik heb de indruk dat het beleid inzake uitvoer buiten de Europese Unie in feite bepaald is door faits accomplis, uitgevoerd door de Fransen. De grootste en rijkste staten van de Europese Unie doen wat ze willen, en nemen de standaarden en regels, waarover hier veel gesproken wordt, niet in acht. Pas in de afgelopen dagen hoorden we opnieuw over de verkoop van het oorlogsschip Mistral door Frankrijk aan Rusland. Als deze zaak nog niet werd afgerond, is het alleen omdat Rusland een speciale inschrijvingsprocedure gestart heeft, maar het is bekend dat deze transfer zal plaatsvinden. Ondertussen heeft een Russische admiraal zich recent laten ontvallen over de Russische aanval op Georgië, dat indien Rusland effectief het oorlogsschip Mistral in haar bezit had gehad, dan zou de oorlog met Georgië geen vier, vijf dagen geduurd hebben, maar slechts twee uren. Is het echt nodig dat de lidstaten van de Europese Unie zulke wapens verkopen aan landen, waarvan bekend is, dat ze deze niet zullen aanwenden voor defensieve, maar wel voor offensieve doeleinden? Tegelijkertijd heeft Georgië in al die jaren geen defensieve wapens kunnen kopen van de landen van de Europese Unie, omdat er een specifiek embargo bestaat op de aankoop van deze wapens. Dit zijn dubbele standaarden die moeten worden vermeden.
Nikolaos Chountis (GUE/NGL) . – (EL) Mijnheer de voorzitter, toen ik het gemeenschappelijk standpunt las over de landen die wapens uitvoeren, kwam het beeld van Israël mij voor de geest. Het is een staat die het internationaal recht overtreedt, de mensenrechten met de voeten veegt, en de Gaza-streek is binnengevallen. Beste collega's, ik zou aan allen die deze vraag hebben ingediend willen opmerken dat ik, na de recente gebeurtenissen, hun stem niet heb horen verheffen om samen met deze sancties ook sancties op te leggen aan Israël en te voorzien in een sanctie over een verbod op het uitvoeren van militaire uitrusting en wapens. Dat land schikt zich immers niet met deze criteria, welke overigens met het gemeenschappelijk standpunt werden behandeld.
De eerste spreker vermeldde het voorbeeld van Griekenland in het kader van een beleid van Europese solidariteit. Ik wil u eraan herinneren, beste collega's, dat in criterium nummer 8 van het gemeenschappelijk standpunt wordt vermeld dat, wanneer een lidstaat van de Europese Unie wapens wil uitvoeren naar een ander, rekening moet worden gehouden met de economische draagkracht van het land waarnaar de wapens worden geëxporteerd. Griekenland wordt echter door Frankrijk en Duitsland onder druk gezet om wapens aan te kopen in ruil voor hun politieke steun, en die druk wordt uitgeoefend op een ogenblik dat Griekenland zich in een zeer netelige economische toestand bevindt, aan allerhande controles wordt onderworpen, en terwijl pensioenen en lonen worden verlaagd.
Die houding getuigt van hypocrisie en toont aan dat, in die hele redenering, het winstbejag van de wapenindustrie de overhand haalt op de principes van vredelievendheid die de Europese Unie zou moeten volgen in plaats van geschillen met militaire middelen op te lossen.
Jaroslav Paška (EFD). – (SK) In veel landen van de Europese Unie staan hoofdkantoren en bedrijfsvestigingen van grote producenten van defensiematerieel. Veel andere landen op de hele wereld zijn zeer geïnteresseerd in hun producten. Deze is echter een speciale activiteit die afwijkt van de handel in andere goederen vanwege de beperkingen van het buitenlands en veiligheidsbeleid dat betrokken is bij de beoordeling van commerciële handelsondernemingen en bepaalde commerciële zaken.
De activiteit in kwestie kan alleen worden uitgevoerd op basis van toestemming van de staat in de vorm van een vergunning voor de handel in militair materieel of een transportvergunning voor de invoer, uitvoer of doorvoer van militair materieel. Het hele proces wordt uitgevoerd in overeenstemming met zeer precieze regels, en is onderworpen aan strenge controles door de afzonderlijke landen die verplicht zijn om te handelen in overeenstemming met de verplichtingen van hun buitenlands beleid. Gezien het specifieke en unieke karakter van elke feitelijke transactie, moet deze activiteit naar mijn mening alleen op individuele basis worden gecoördineerd op het niveau van de Raad, en voornamelijk in algemene termen met bijzondere nadruk op de evaluatie van de mogelijke specifieke gevolgen voor het buitenlands beleid.
Arnaud Danjean (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in het kort drie opmerkingen maken over dit onderwerp. Aangezien er is gesproken over de positie van Frankrijk met betrekking tot de verkoop van de Mistral herinner ik u er ten eerste aan dat er geen definitief akkoord is gesloten, dat de Mistral een schip is, een vaartuig dat zonder wapens zou worden verkocht - overigens een van de kernvragen binnen de discussies met Rusland - en dat dit land niet alleen met Frankrijk onderhandelt over de verkoop van dit soort materieel. Staat u mij dus toe dat ik wat zaken rechtzet. Ik begrijp dat in bepaalde landen de emoties hoog oplopen, maar er moet ook worden gekeken naar de feiten.
Ten tweede hebben wij - zoals u hebt benadrukt, minister - binnen de Europese Unie op het gebied van de wapenuitvoer een Gedragscode die onder het Franse voorzitterschap in 2008 een gemeenschappelijk standpunt is geworden, één van de strengste gedragscodes ter wereld. Wij geven meer dan het goede voorbeeld op dit gebied en hebben naast deze gedragscode - één van onze collega's wees er al op - een groep die regelmatig bijeenkomt in het kader van het GBVB om niet alleen van gedachten te wisselen over de toepassing van deze code, maar ook over het nationaal beleid inzake wapenuitvoer van de lidstaten. Er zijn dus meerdere platforms waarop de Mistral-kwestie prima kan worden besproken.
Tot slot: als we het hebben over Europese solidariteit op het gebied van de wapenuitvoer en over de noodzaak van een gemeenschappelijke strategie, een gemeenschappelijk defensiebeleid, dan moeten we het ook hebben over de hele cyclus van de handel in wapens en defensiematerieel. Dit betreft ook de invoer en uiteraard de defensie-industrie. Vanuit dit oogpunt denk ik dat er voor een groot aantal landen ook nog veel te doen valt, willen technologie, werkgelegenheid, knowhow en een echte strategische capaciteit in zijn militaire voorzieningen voor Europa behouden kunnen blijven.
Zoran Thaler (S&D). - (SL) De export van moderne Franse schepen naar Rusland heeft een Europese en een politieke dimensie. Er is ook een dimensie van solidariteit, of eerder van het gebrek daaraan, omdat dit zowel onze lidstaten uit de Baltische regio als onze partners in het oostelijke partnerschap - Georgië, Azerbeidzjan, Oekraïne enzovoort - aanbelangt.
We weten dat Frankrijk in de Russisch-Georgische oorlog heeft bemiddeld en dat Rusland toen bepaalde internationale verplichtingen heeft aanvaard en ondertekend. Respecteert het die? Laat het land bijvoorbeeld waarnemers van de Europese Unie toe in Zuid-Ossetië en in Abchazië? Voorlopig jammer genoeg niet.
We weten dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008 heel definitief is. Het land van invoer moet zijn internationale verplichtingen vervullen, de mensenrechten respecteren en vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio behouden. Doet Rusland dat alles?
Nog een laatste vraag: is Frankrijk, of liever president Sarkozy, in staat om voor deze twijfelachtige verkoop van aanvalsschepen aan Rusland, ter waarde van ongeveer 600 miljoen euro, een wederdienst van Moskou te verkrijgen, met name dat Rusland werkelijk zijn internationale verplichtingen zal beginnen na te komen?
Charles Tannock (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de conventionele wapenindustrie levert een belangrijke bijdrage aan de economie van veel lidstaten, met inbegrip van mijn eigen lidstaat, het Verenigd Koninkrijk. In een onstabiele en gevaarlijke wereld hebben EU-lidstaten de capaciteit nodig om zichzelf, hun belangen en hun bondgenoten overal ter wereld te verdedigen.
De EU heeft echter, na unanieme intergouvernementele overeenstemming in de Raad, de afgelopen jaren indrukwekkende inspanningen verricht en vooruitgang geboekt op het punt van het beperken van de productie en distributie van bepaalde wapens en zelfs van het verbieden van wapenleveranties aan bepaalde repressieve regimes. We kunnen trots zijn op onze verdediging van het Verdrag van Ottowa, dat voorziet in een wereldwijd verbod op antipersoneelsmijnen. Het verdrag over clusterwapens, dat vorige maand in werking is getreden, zal hopelijk weer een stap zijn in de richting van de uiteindelijke eliminatie van deze afschuwelijke wapens – hoewel ik erop moet wijzen dat ten minste zes EU-lidstaten dit nog moeten ratificeren.
In de buurlanden van de EU werken we volgens de MPI hard aan het toezicht op de wapenproductie en de vernietiging van voorraden van nucleaire wapens, en daar moeten we zelfs nog intensiever mee doorgaan.
We moeten altijd bedacht zijn op pogingen van terroristen om wapens te kopen in landen waar de controle op en de handhaving van vergunningen voor eindgebruikers en wapenexporten minder streng is.
Ten slotte moet de Europese Unie haar verbod op wapenexporten naar China om twee redenen handhaven. In de eerste plaats vanwege de miserabele mensenrechtensituatie van de eigen burgers van dat land en in de tweede plaats om steun te betuigen aan onze democratische bondgenoot Taiwan, dat mogelijk het eerste land zou zijn waarop China zijn vuur zou richten.
Inese Vaidere (PPE). – (LV) Dames en heren, wapens en militaire uitrusting zijn niet zomaar handelswaar, maar vormen een specifieke sector die een directe uitwerking heeft op de nationale veiligheid. De export van wapens en militaire uitrusting naar derde landen, in het bijzonder landen met een twijfelachtige democratie waar de mensenrechten worden geschonden en wordt samengewerkt met landen waar tekenen van terrorisme kunnen worden waargenomen, kan een ernstige bedreiging vormen, niet alleen voor de Europese Unie maar ook voor derde landen. Dat is precies waarom deze export moet worden beschouwd als een belangrijke tak van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Hoe kunnen we spreken van een gemeenschappelijk defensiebeleid, zoals de heer Barroso gisteren deed, als ieder land zijn eigen aparte wapenhandel kan drijven? Het Franse besluit om een Mistral-oorlogsschip te verkopen betekent een rechtstreekse overdracht van militaire technologie naar een derde land dat geen militaire alliantie met Europa heeft. We moeten erkennen dat technologieoverdracht op zichzelf niet betekent dat het betrokken land zich vriendelijker opstelt of zal gaan opstellen tegenover de Europese Unie, zoals de heer Lelouch, de Franse minister voor Europese Zaken en een aantal afgevaardigden in het debat van vandaag hebben gesteld. Geen enkele strategie van de Europese Unie zal slagen als zij niet overeenstemt met algemeen aanvaarde beginselen. Dat geldt evenzeer voor de solidariteit tussen de landen van de Europese Unie en voor de erkenning van gemeenschappelijke belangen in het besluitvormingsproces. Het Verdrag betreffende de Europese Unie en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie benadrukken beide het belang van solidariteit. Afzonderlijke economische belangen op korte termijn mogen de gemeenschappelijke prioriteiten en doelstellingen van de Europese Unie niet in de weg staan. Besluiten die gevolgen hebben voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie moeten in gezamenlijk overleg met alle EU-lidstaten worden genomen. Daarvoor moet een toereikend en wettelijk bindend mechanisme tot stand worden gebracht, op grond waarvan alle mogelijke gevolgen worden geanalyseerd volgens gezamenlijk ontwikkelde criteria. Dank u.
Marietta Giannakou (PPE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, deze vraag die vandaag aan de Raad wordt voorgelegd vormt een gelegenheid om een ander groot vraagstuk ter sprake te brengen, dat door velen onder ons werd ondersteund gedurende de Europese vergadering maar ook in het kader van de intergouvernementele ontmoeting, met name het vraagstuk van de defensie en de veiligheid van Europa en de oprichting van een organisatie voor wapenproductie en een gemeenschappelijke defensieorganisatie.
Laten we hier opmerken dat in de Verenigde Staten de oorlogtanks in een enkele productielijn worden geproduceerd, terwijl dat in Europa op 16 verschillende productielijnen gebeurt. Er is dus een aspect van schaaleconomie. Maar rekening houdend met het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 2008 over de controle op de wapenuitvoer moeten we toegeven, mijnheer de Voorzitter van de Raad, dat er geen werkelijke controle is. En ik doel hier niet op Frankrijk maar op alle landen van Europa. Zoals er ook geen werkelijke controle wordt uitgeoefend om vast te stellen in hoeverre de landen waarnaar wordt uitgevoerd niet als tussenpersoon optreden en op hun beurt de wapens uitvoeren naar derde landen, waarnaar we nooit wapens zouden willen uitvoeren.
Ik heb de indruk dat de groep die is opgericht in het kader van het GBVB niet in staat is de lidstaten te controleren om vast te stellen waarheen precies zij wapens uitvoeren. Als we erin slagen dit gemeenschappelijk standpunt in te nemen en concrete beperkingen op te leggen, dan zetten we een stap in de richting van een succes. Van echt succes in de controle op de wapenuitvoer zullen we echter pas kunnen spreken als we een echt communautair defensieorganisme en productieapparaat van wapensystemen kunnen creëren dat ons in staat stelt de kosten te drukken en tegelijkertijd de principes en waarden te ondersteunen en dat in de praktijk te tonen, zowel op het vlak van de productie als van de uitvoer van wapens.
Alf Svensson (PPE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, in zijn toespraak benadrukte de voorzitter van de Commissie gisteren dat de EU voor een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid moet staan. Dat hebben we al talloze malen gehoord. De heer Barroso spreekt bovendien over een gemeenschappelijke defensie. Maar naar mijn mening is het beleid niet samenhangend als we dan niet ook naar de defensie-industrie en wapenexporten kijken. Het EU-Verdrag behelst als gezegd – en dat spreekt uiteraard voor zich – het beginsel van solidariteit en het eist dat de lidstaten over allerlei vraagstukken op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid bij elkaar te rade gaan binnen de Raad en de Europese Raad. Kan het duidelijker?
In het gemeenschappelijke standpunt van de Raad van 8 december 2008 worden gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de controle op militaire technologie en uitrusting. Wat is er gebeurd met deze gemeenschappelijke standpunten? Hebben ze Frankrijk niet bereikt? Hebben ze wellicht zelfs ons niet bereikt? De EU-lidstaten Litouwen, Estland en Polen, alsmede Georgië, beweren dat de verkoop van het oorlogsschip Mistral aan Rusland de veiligheid van deze landen heeft verslechterd. Admiraal Vladimir Vysotsky, opperbevelhebber van de Russische marine, heeft gezegd dat als Rusland op het moment van het conflict met Georgië de beschikking had gehad over een schip van de Mistral-klasse, de Russische Zwarte Zeevloot zijn operatie in 40 minuten had uitgevoerd in plaats van in 26 uur.
Het kan niet zo zijn dat de grote lidstaten zich vrijheden veroorloven. We weten dat grote landen heel graag het monopolie op wapenexporten zouden willen hebben, hetgeen uiteraard onacceptabel is. België, het land dat het voorzitterschap bekleedt, zou de taak op zich moeten nemen binnen de EU een overleg op te starten om tot heldere gemeenschappelijke bepalingen inzake wapenexporten te komen.
Tunne Kelam (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit debat gaat over bilateralisme versus gemeenschappelijk beleid en solidariteit. Burgers van verschillende lidstaten maken zich grote zorgen over de dreigende export van moderne militaire technologie naar derde landen.
Nog maar een jaar geleden heeft Rusland in Noordoost-Europa militaire manoeuvres uitgevoerd, waarbij de Baltische staten het slachtoffer werden van een militaire invasie. We kennen de beroemde woorden van de commandant van de Russische marine die zei dat de operatie van de marine in drie uur in plaats van drie dagen had kunnen worden voltooid, indien men in augustus 2008 de beschikking had gehad over Mistral-schepen.
De woorden van staatssecretaris Chastel beschouw ik als een zeer positieve reactie op onze bezorgdheid en ik ben ook blij met de verklaring van collega Danjean, dat er geen militaire technologie zal worden verkocht. De Russen hebben echter juist op het kopen van die militaire technologie aangedrongen – en zullen dat blijven doen.
Er moet nog één vraag worden beantwoord, namelijk waarom er geen overleg en gewone debatten plaatsvinden in de Raad indien één lidstaat militaire technologie aan een derde land wil verkopen. Dat is onze boodschap voor de Raad. We willen erop wijzen dat er routinematig binnen de Europese Raad moet worden gesproken over export van militaire apparatuur naar derde landen.
Krzysztof Lisek (PPE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter! De productie en de export van wapens, uitrusting en militaire technologie waren, zijn en zullen in de toekomst het thema zijn van vele debatten en het zal een moeilijk te bespreken thema blijven, omdat het controversieel en betwistbaar is. Er ontstonden altijd en er zullen altijd vermoedens ontstaan over het aanwakkeren van conflicten en destabilisatie van regio's. Een controle van de wapenexport, zoals de voorgaande sprekers aanhaalden, is ook moeilijk. Aan de andere kant is de wapenindustrie voor vele lidstaten van de Europese Unie een belangrijke tak van de economie. Er worden wapens uitgevoerd door Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, Polen, Tsjechië en vele andere lidstaten, als ook door de Verenigde Staten, Rusland en andere staten buiten de Europese Unie. Dus we zijn heel ver van een situatie, waarin de productie en de export van wapens zullen worden onderworpen aan een EU-beleid. De lidstaten hebben vandaag een zeer grote autonomie op dit gebied, niettemin moeten hun voorschriften in overeenstemming gebracht worden met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 2008.
Een korte opmerking over het thema van de Mistral – onze collega's uit Frankrijk moeten de bezorgdheid van de Baltische staten en Polen begrijpen. Russische generaals zeggen dat deze schepen misschien zullen worden gestationeerd in de Oostzee. De Oostzee is een zee die, afgezien van Rusland, alleen omringd is door lidstaten van de Europese Unie.
Andrzej Grzyb (PPE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter! De vraag van de heer Karinš is zeer principieel en ze kwam al meermaals voor op de vergadering van de Commissie van Buitenlandse Zaken. De leden kregen geen bevredigend antwoord. In dat verband moet de Raad in deze kwestie specifieke stappen ondernemen, om te voldoen aan de vragers, te meer omdat er een context werd gegeven, waaraan hier meermaals werd herinnerd, zowel door de heer Kelam als door de heer Czarnecki. Ik herinner eraan hoe militaire commandanten in Rusland dit type wapens behandelen, en in het bijzonder aan het feit dat het oorlogsschip, Mistral, een wapen is voor een offensief. Dit moet leiden tot de reflectie dat dit niet de enige operatie is, verbonden met een verkoop, maar het moet de vraag doen rijzen, welke de gevolgen zouden zijn van deze verkoop. We beseffen dat dit een richtlijn is, die van kracht is sinds 2008, maar we moeten ook accepteren, dat het leven soms rijker is dan de bepalingen van de richtlijn en de bestaande regelgeving. Het geval van de regulering van het conflict in Georgië, waarin de Europese Unie in geïnteresseerd is, en die niet opgelost is, toont aan dat een dergelijke beslissing hier nodig is.
Kyriakos Mavronikolas (S&D). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie bouwt vandaag aan een gemeenschappelijk buitenlands beleid en defensiebeleid en het lijdt geen twijfel dat er bepaalde protocollen moeten bestaan om de houding van militaire industrieën tegenover derde landen te regelen. In het kader van deze bespreking is er echter een vraag die in mij opwelt en ik voel de behoefte die kenbaar te maken aan de plenaire vergadering van vandaag.
Hoe valt het te rijmen dat wapenindustrieën, en in het bijzonder die van het Verenigd Koninkrijk, een handelsembargo volgen tegenover de Republiek Cyprus en de strijdkrachten van Cyprus, dat een lidstaat is van de Europese Unie, terwijl tegelijkertijd Turkije zich kan moderniseren, wapenuitrusting een militair materieel kan verplaatsen en transporteren in het gebied van het bezette deel van de Republiek Cyprus?
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik was rapporteur van dit Parlement gedurende een aantal jaren waarin dit Huis er met vrijwel volledige eenparigheid van stemmen op aandrong de Gedragscode van 1998 om te zetten in een bindend gemeenschappelijk standpunt, dat in het jaar 2008 werd aangenomen. We zeiden toen echter dat dit een stap verder was maar geen definitieve oplossing; een stap die nodig was maar niet toereikend, iets wat duidelijk naar voren is gekomen uit het debat van vandaag.
Ik zou dit Huis er ook aan willen herinneren dat alle landen van de Europese Unie in de Verenigde Naties het internationale verdrag over de controle op wapenexport ondersteunen, en dat is het punt waar et wezenlijk om gaat.
Wapens exporteren is niet zoiets als koelkasten exporteren. De gevolgen ervan zijn bijzonder ernstig omdat wapens dodelijk zijn; ze maken samenlevingen kapot en ze maken ze armer. De Europese Unie draagt hiertoe rechtstreeks bij als ze wapens exporteert naar Israël, als ze wapens exporteert naar Colombia, als ze wapens exporteert naar Afghanistan. Het is door aandacht te schenken aan dat gevoel van verantwoordelijkheid dat we zouden moeten handelen.
Daarom denk ik dat dit Huis eraan herinnerd moet worden dat als we het over deze kwestie hebben, het niet alleen gaat om de Europese markt, de handel of de veiligheid, maar dat het duidelijk gaat om een kwestie van internationale verantwoordelijkheid, en ik ben bang dat dit niet is waar wij ons mee bezighouden.
Laima Liucija Andrikienė (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, met het Verdrag van Lissabon hebben we de beleidscoördinatie en solidariteit op veel gebieden nog verder verbeterd, met inbegrip van het buitenlands- en veiligheidsbeleid. In het Verdrag is ook een clausule opgenomen met betrekking tot wederzijdse steun indien een lidstaat militair wordt bedreigd.
In dit licht bezien lijken de plannen van Frankrijk om vier Mistral-oorlogsbodems aan Rusland te verkopen en scheepsbouwtechnologie te delen, zeer alarmerend. Bovendien zijn deze oorlogsbodems duidelijk offensief – ik benadruk offensief en niet defensief – van aard.
Voordat we iets gaan doen aan de solidariteitsbepalingen in het Verdrag van Lissabon, zouden we er daarom eerst voor moeten zorgen dat we de veiligheid van onze EU-medelidstaten of van onze buren niet aantasten.
Ik verzoek de Raad dringend om al het mogelijke te doen met het oog op het openen van een brede discussie binnen de EU over de noodzaak om een gemeenschappelijke definitie en een nieuwe benadering ten aanzien van wapenverkoop aan derde landen te ontwikkelen.
Janusz Władysław Zemke (S&D). – (PL) Mevrouw de Voorzitter! Ik zou de aandacht willen vestigen op het feit, dat de wapenexport altijd verbonden is met het veiligheidsbeleid van de Unie. De wapenexport is geen autonoom of geïsoleerd gebied. Het betreft niet alleen militaire of financiële zaken, omdat bij export de winst van de firma's verborgen is en het is altijd verbonden met het beleid. Daarom zou ik diegenen willen steunen, die eisen dat er een discussie plaatsvindt op het forum van de hele Raad, betreffende het beleid van de Unie op het gebied van export en militaire samenwerking. Bijvoorbeeld: we hebben tamelijk veel opmerkingen en twijfels over de export van het oorlogsschip Mistral naar Moskou, maar als we er anders tegen aankijken en we denken na over het voorbeeld van de bouw van een Europees raketafweersysteem, dan denk ik, dat ook Rusland een deel van ons interessegebied zou zijn. Of kortom, zulke zaken zijn niet evident.
Katarína Neveďalová (S&D). – (SK) Ik ben in geen enkel opzicht een expert op het gebied van wapens en dergelijke, maar ik sta hier vandaag zeker als pacifist en ik zou dit probleem graag willen bekijken vanuit het perspectief van een gewone burger in de Europese Unie. Indachtig het feit dat de Europese Unie op het ogenblik non-stop wapens produceert en dat er op de wereld bijna dertig oorlogen gaande zijn, alsmede talloze andere conflicten, hetzij regionaal, hetzij lokaal, moeten we ook beseffen dat we wapens produceren die direct bedoeld zijn om ermee te vernietigen en te doden.
Misschien moeten we ook eens nadenken of we het geld dat we elk jaar in de begrotingen van de afzonderlijke staten uitgeven aan de bewapening of uitrusting van legers, niet liever op een of andere manier zouden besteden aan onderwijs, dat eigenlijk veel nuttiger is dan wapens in een tijd van economische crisis. Wat me ook erg zou interesseren is hoe sommigen van u zouden antwoorden op de vraag: hoeveel lidstaten hebben hun defensiebudget verlaagd in deze tijd van economische crisis en met hoeveel? Misschien moeten we daar allemaal eens over nadenken, want ik denk niet dat we de jongere generaties een goed voorbeeld geven door te geloven dat bijvoorbeeld schieten, in feite een vorm van vernietiging, moet worden verheven tot het niveau van een Olympische sport.
Olivier Chastel, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dit was een bijzonder interessant debat en ik wil nog even terugkomen op twee begrippen en een paar dingen preciseren.
Om te beginnen, wil ik het begrip "verantwoordelijkheid" in het juiste kader plaatsen. In artikel 4, lid 2 van het gemeenschappelijk standpunt is vastgelegd dat het besluit om militaire goederen of technologie over te dragen dan wel die overdracht te weigeren, behoort tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten. Deze verantwoordelijkheid heeft dus bovenal een nationaal karakter en het gemeenschappelijk standpunt ontslaat de lidstaten hier natuurlijk niet van, maar introduceert wel een reeks bepalingen die moeten zorgen voor een doeltreffende coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten.
Het tweede begrip waarop ik wil terugkomen, is "transparantie." In het gemeenschappelijk standpunt is bepaald dat iedere lidstaat een vertrouwelijk jaarverslag doet over zijn uitvoer van wapens. Er wordt een op de bijdragen van alle lidstaten gebaseerd jaarverslag van de Europese Unie gepubliceerd, dat informatie verstrekt over de financiële waarde van de verleende vergunningen, verdeeld in bestemmingen en categorieën militaire goederen, en over het aantal geweigerde vergunningen en de eventuele latere raadplegingen door de lidstaten.
Naast dit jaarverslag van de Europese Unie voorziet het gemeenschappelijk standpunt in de publicatie door een lidstaat van een nationaal rapport over zijn uitvoer van militaire goederen en technologie. De door het gemeenschappelijk standpunt nagestreefde transparantie betreft derhalve zowel het EU- als het nationaal niveau, waarbij de Europese Unie weliswaar het goede voorbeeld moet geven.
Net als sommigen van u benadruk ik dat het gemeenschappelijk standpunt een grote stap vooruit is vergeleken met de Gedragscode. Dit standpunt is in december 2008 vastgesteld, dus nog geen twee jaar geleden. De door het gemeenschappelijk standpunt geïntroduceerde nieuwe bepalingen moeten redelijkerwijs de tijd krijgen om effect te sorteren voordat wij overgaan tot enige herziening van zo'n nieuw systeem, ook al is het wellicht verleidelijk - ik hoor en begrijp u - om dit een dwingender karakter te geven of er een sanctiestelsel aan te koppelen.
Als laatste precisering van een zeer specifieke kwestie wil ik u geruststellen dat het gemeenschappelijk standpunt meerdere malen op politiek niveau is besproken, met name in de Raad, in het bijzonder in het kader van het wapenembargo tegen China.
Frédérique Ries (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb geen artikel van het Reglement om mij op te beroepen. Ik wil u er slechts op wijzen - want dit is cruciale informatie - dat de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken zojuist heeft aangekondigd de veroordeling tot steniging van mevrouw Sakineh Mohammadi-Ashtiani te hebben opgeschort.
Wij hebben in dit Parlement allemaal gestreden, democratische krachten wereldwijd strijden op dit moment om veel meer te verkrijgen dan alleen een opschorting, namelijk een vermindering van haar straf. Dit is een begin en wij zullen strijdbaar blijven. Neemt u mij niet kwalijk, maar ik vond dat ik deze informatie met u moest delen.
De Voorzitter. – Dank u, mevrouw Ries. Dat is precies wat ik zei bij de opening van de vergadering, toen ik dit nieuws aankondigde, en ik ben blij dat u het bevestigt. We blijven strijden voor herziening van de rechtszaak en, in het algemeen, voor de wereldwijde eerbiediging van de mensenrechten.
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0046/2010) van Franziska Katharina Brantner en Nicole Kiil-Nielsen, namens de Verts/ALE-Fractie, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Alexandra Thein, Ivo Vajgl, Sarah Ludford en Leonidas Donskis, namens de ALDE-Fractie, Véronique De Keyser, namens de S&D-Fractie, en Marie-Christine Vergiat, namens de GUE/NGL-Fractie, aan de Commissie: Wetsontwerp Israëlische ngo's (B7-0319/2010).
Franziska Katharina Brantner, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben hier als verdediger van de democratie en ook als verdediger van de Israëlische democratie. Omdat ik me zorgen maak over de democratie in Israël hebben we voor de zomer een vraag ingediend over een wet die van toepassing zou zijn op Israëlische ngo's en die leek op sommige wetten die we kennen uit andere minder democratische delen van deze wereld. Een deel van de wet ging over het opnemen van ngo's in het register van politieke partijen en het opheffen van hun belastingvrijstelling. Daar maakten wij ons grote zorgen over.
Gelukkig hebben we gemerkt dat dit veranderd is en dat deze voorstellen zijn ingetrokken, maar de wet voorziet helaas nog steeds in een ontwerpwet ter verhoging van de transparantie van het geld dat afkomstig is van buitenlandse politieke entiteiten. Deze eis wordt niet gesteld ten aanzien van particuliere donoren, wat wij zeer verontrustend vinden, en de Europese Unie wordt specifiek genoemd als een van de donoren, als het gaat om mensen die deze wet steunen.
De EU is een van de doelen van de nieuwe wet omdat veel mensen in Israël, die het niet zo nauw nemen met de democratie of de mensenrechten, vinden dat de EU steun biedt aan projecten van ngo's die indruisen tegen de belangen van Israël, zonder echter te definiëren wat deze belangen zijn.
We maken ons grote zorgen en we willen weten wat dit volgens u voor de EU-subsidie betekent. Hoe moeten we hier volgens u op reageren? Kunnen we niet ten minste verwachten dat op het gebied van ngo's in Israël voor iedere donor – particulier of publiek en uit de EU of alle andere landen – dezelfde transparantieregels van toepassing zijn?
Annemie Neyts-Uyttebroeck, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds ik de mondelinge vraag aan de Commissie over de nieuwe Israëlische "NGO-transparantiewet" – zoals het door de Israëlische ngo die zichzelf ngo-monitor noemt, wordt genoemd – heb medeondertekend, is de wet aanzienlijk afgezwakt, zoals Franziska Brantner zojuist heeft uitgelegd. Mijn fractie en ik zijn blij met deze wijzigingen. Het wordt niet langer van alle ontvangers van buitenlandse steun voor politieke doeleinden in Israël verlangd om zich in het register voor politieke partijen in te schrijven. Deze organisaties lijken niet langer het risico te lopen dat zij hun belastingvrijstelling kwijtraken, en potentiële schendingen van de wet zouden met een boete worden bestraft.
Zoals ik al zei, moeten we deze wijzigingen toejuichen. De Israëlische autoriteiten en een aantal Israëlische ngo's hebben onze reactie op de oorspronkelijke wet misschien niet op prijs gesteld, maar zoals we hebben gezien, hebben onze acties effect gesorteerd.
Het doel van de huidige wet geeft echter nog steeds aanleiding tot zorg. In de eerste plaats lijkt deze gericht te zijn op intimidatie van de EU en haar lidstaten. In de achtergrondnota die we van de reeds genoemde Israëlische ngo (Israëlische ngo-monitor) hebben ontvangen, lazen we het volgende, en ik citeer: "De EU en haar lidstaten sluizen jaarlijks, via ontransparante processen, tientallen miljoenen euro's naar een kleine groep van sterk gepolitiseerde Israëlische ngo's. De mate waarin Europese staten gebruikmaken van ngo-financiering om invloed uit te oefenen op Israëlische politieke en publieke debatten doet zich in de betrekkingen tussen democratieën nergens anders voor. Daarom is een grotere transparantie met betrekking tot financiering door buitenlandse regeringen van groot belang voor het Israëlische democratische proces en het informatierecht van de burgers."
Het behoeft geen betoog dat een aantal van deze beweringen absoluut onwaar is, maar ze zijn wel zeer onthullend. Ze tonen aan hoe groot het wantrouwen tussen een aantal Israëlische opiniemakers en de EU is en we moeten hier iets aan doen. Ze tonen ook aan hoezeer belangrijke segmenten van de Israëlische publieke opinie het gevoel hebben dat ze in een conflict zijn verwikkeld en ook daar moeten we ons zorgen over maken. Beide elementen maken het nog moeilijker om een oplossing in het Midden-Oosten te bereiken. Mijn vraag aan u, commissaris, is: wat wilt u op dit gebied doen om de situatie te verbeteren?
Véronique De Keyser, auteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag-Goldstone was een onverwacht lot beschoren.
Dit rapport was erop gericht de waarheid te achterhalen rond eventuele oorlogsmisdaden gedurende de operatie "Gegoten Lood" van december 2008 en het heeft in Israël in feite geleid tot hevige protesten. Er waren persoonlijke aanvallen op rechter Goldstone en de ngo's die hadden durven getuigen, werden een doelwit. Kort na deze mediastorm kwam er een reeks wetsontwerpen die de ngo's meer moest controleren en iedere oppositie tegen het regeringsbeleid moest verzwakken.
Hierbij was ook een wetsontwerp betreffende ngo's dat er in het begin op was gericht deze te beschouwen als politieke organisaties en geen belastingontheffing te verlenen.
Ten tweede was er een wetsontwerp betreffende de criminalisering van de boycot van Israëlische producten, zelf indien het gaat om producten uit de nederzettingen, ook wanneer deze boycot wordt gelanceerd door een regering, organisatie of burger van buitenlandse origine. Als bijvoorbeeld een Fransman op internet oproept tot een boycot van de producten uit de nederzettingen, kan hij worden veroordeeld; als de Palestijnse Autoriteit dit doet, wacht haar dezelfde behandeling.
Ten derde was er een wetsontwerp betreffende de universele rechtspraak, die Israël de bevoegdheid verleent om in dergelijke gevallen recht te spreken.
Er wordt gewerkt aan andere ontwerpen die de vrijheid van meningsuiting of het vrije verkeer belemmeren. Ik kan ze niet allemaal opnoemen, maar ze komen op hetzelfde neer en zijn verontrustend. Zij vormen een directe aanval op de vrijheid van meningsuiting, een onvervreemdbaar recht van de mens, een uitvloeisel van iedere democratie.
Het is een goede zaak dat de Knesset de wet inzake ngo's zodanig heeft gewijzigd dat deze nagenoeg aanvaardbaar werd voor de ngo's zelf. Hopelijk gebeurt hetzelfde met de andere ontwerpen en dan in het bijzonder met de wet inzake de boycot, waarover de Knesset zich op 15 september in een eerste lezing zal buigen.
Ik wijs de Commissie hieromtrent op het volgende: als wij niet meer mogen zeggen dat we in Europa geen volgens onze overeenkomsten illegaal geïmporteerde producten moeten kopen, dan is dat net alsof er bijvoorbeeld niet meer zou mogen worden afgeraden namaakartikelen of gestolen horloges te kopen op een markt. Het Parlement zal deze kwestie op de voet volgen.
Naar aanleiding hiervan vraag ik Europa wat het nog doet, wat wij nog doen in het kader van het Israëlisch-Palestijnse vredesproces. Waar was onze hoge vertegenwoordiger? Waar zijn wij in dit zo belangrijke proces?
Marie-Christine Vergiat, auteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Israëlische regering heeft begin dit jaar een wetsontwerp doen aannemen waardoor de steun van de Europese Unie voor de ngo's in Israël direct in het geding komt.
Ik heb deze vraag mede ingediend en verheug me erover dat wij hierdoor de juiste waarde kunnen toekennen aan het fantastische werk van de Israëlische ngo's, die iedere dag strijden voor vrede, democratie en meer in het algemeen voor de rechten van de mens op het grondgebied van de staat Israël. Deze ngo's worden veel te vaak vergeten bij het Israëlisch-Palestijnse conflict, terwijl ze - zoals ik reeds zei - uitstekend werk verrichten en op velerlei wijze worden onderdrukt.
De Israëlische regering heeft onder - met name onze - druk weliswaar iets ingebonden, maar de strekking van haar beleid niet gewijzigd. De Israëlische autoriteiten willen namelijk met een echt arsenaal van rechtsinstrumenten alle kritiek op hun beleid, ook in het buitenland, de mond snoeren.
Ook ik focus mij op de voorstellen die erop zijn gericht de boycotactiviteiten te verbieden en, erger nog, het voorstel waarbij opnieuw vraagtekens worden gezet bij het beginsel van universele rechtspraak zoals dit is vastgelegd in een groot aantal door Israël ondertekende internationale verdragen. Helaas weten wij echter dat de benadering van de Israëlische regering van het internationale recht er soms één is van "variabele geometrie". We weten in feite dat deze voorstellen de reacties van de Israëlische regering op het rapport-Goldstone vertegenwoordigen.
Commissaris, de Unie is met Israël een bevoorrecht partnerschap aangegaan dat nergens door verstoord lijkt te kunnen worden. Wij, in dit Huis, vinden echter dat er grenzen zijn. De Israëlische regering moet ertoe worden bewogen zich niet te bemoeien met de ngo's die kritiek hebben op haar beleid en zij moet uitdrukkelijk worden verzocht deze een democratische staat onwaardige voorstellen in te trekken.
Kunt u ons verzekeren dat de Europese Unie in ieder geval - ook als deze wetgeving onverhoopt zou worden aangenomen - deze ngo's in Israël onvoorwaardelijk zal blijven financieren? Kunt u ons vertellen hoe de Commissie de Israëlische regering ertoe hoopt te bewegen deze wetsontwerpen in te trekken en de vrijheid van vereniging te respecteren, een van de pijlers van de democratie? Kunt u ons garanderen dat er in Israël verbindingsofficieren voor de mensenrechten zullen worden benoemd in het kader van de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden, zodat de ngo's ter plaatse gesprekspartners hebben?
Štefan Füle, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, organisaties in het maatschappelijk middenveld spelen een essentiële rol in open en democratische samenlevingen. Israël kent ongetwijfeld een traditie van een vrij, open en krachtig maatschappelijk middenveld dat een positieve rol speelt op veel terreinen, met inbegrip van het toezicht op mensenrechten, zowel in Israël als de bezette Palestijnse gebieden, en de aandacht voor milieu- en culturele kwesties.
De EU werkt al vele jaren samen met Israëlische non-gouvernementele organisaties en heeft veel belang bij het continueren van deze vruchtbare relatie, vooral omdat veel Israëlische ngo's op hun terrein een zeer goede reputatie genieten. Daarom hebben we het debat in de Knesset over de wet inzake de "openbaarmaking van financiering uit het buitenland" met bezorgdheid gevolgd. We hebben de Israëlische autoriteiten bij veel verschillende gelegenheden van onze zorgen op de hoogte gesteld.
Zoals beschreven in het voortgangsverslag over het Europees nabuurschapsbeleid van de Commissie, bevatte de eerste versie van de wet, afgelopen februari, nieuwe eisen ten aanzien van de activiteiten van het maatschappelijk middenveld die – indien ze waren aangenomen – het ngo-werk in Israël in hoge mate zouden hebben belemmerd.
In de zomer is door de leden van de Knesset, de regering en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld over een herziene versie van de wet gediscussieerd. In augustus is in de Knesset in eerste lezing een nieuw ontwerp aangenomen.
In het laatste wetsontwerp zijn bepalingen waarmee de belastingvrijstelling voor ngo's werd opgeheven en een inschrijving in het register van politieke partijen verplicht werd gesteld, opgeschort. Deze wijzigingen zijn natuurlijk zeer welkom.
Toch vinden wij dat de rapportageverplichtingen voor ngo's nog steeds onnodig streng zouden worden, niet in de laatste plaats omdat de transparantie van publieke financiering door de huidige administratieve eisen voor ngo's in Israël al voldoende is gewaarborgd. Bovendien zouden deze nieuwe transparantiecriteria slechts van toepassing zijn op publieke financiering uit het buitenland, terwijl buitenlandse particuliere bronnen niet bekendgemaakt zouden hoeven te worden – zoals terecht is benadrukt. Door die benadering zouden degenen die werken met publieke buitenlandse financiering, ook van de zijde van de EU, worden gediscrimineerd.
In het ENB-actieplan hebben Israël en de Europese Unie afgesproken om een regelmatige dialoog over zaken betreffende het maatschappelijk middenveld te voeren en de banden van het maatschappelijk middenveld tussen Israël en de EU te bevorderen. De laatste EU-Israël mensenrechtenwerkgroep is op 2 september bijeengekomen en heeft ook uitgebreid over de kwestie van de ngo-financiering gesproken.
De wet zal de komende maanden in de Knesset verder worden behandeld. We zullen de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen.
Hans-Gert Pöttering, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, we waren allemaal zeer verontrust over de door Israël geplande wetgeving inzake ngo's en we waren bezorgd dat de vrijheid van handelen van ngo's in Israël aanzienlijk zou worden beperkt.
Tijdens een delegatiebezoek van een aantal commissievoorzitters van het Europees Parlement, waaraan ik als voorzitter van de werkgroep Midden-Oosten heb deelgenomen, hebben we in Jeruzalem tegenover collega's van de Knesset onze bezorgdheid geuit, met name in een zeer goed gesprek met vicepremier Dan Meridor. Ik zou wensen dat een zo bezonnen optredende en intelligente persoonlijkheid als Dan Meridor als vicepremier duidelijk meer voor het voetlicht zou treden dan bijvoorbeeld de minister van Buitenlandse Zaken, met wiens standpunten wij het absoluut niet eens zijn.
Zoals alle sprekers hebben opgemerkt, is het ontwerp inmiddels op een aantal punten verbeterd. Ik ben zeer ingenomen met hetgeen ook commissaris Füme heeft gezegd, maar er zijn nog verschillende vragen die moeten worden beantwoord. Telkens wanneer mensenrechtenorganisaties – non-gouvernementele organisaties – in hun activiteiten dreigen te worden beperkt, moeten wij onze stem verheffen. Het wetgevingsproces is nog niet afgerond, een besluit zal naar verwachting in de Knesset in oktober worden genomen, en wij zullen het een en ander zeer nauwlettend blijven volgen.
Als vriend van Israël zeg ik dat de Israëlische regering en het parlement van Israël zich dezelfde behandeling moeten laten welgevallen als alle andere regeringen en parlementen van deze wereld. Israël beweert terecht een democratie te zijn. Dan moet het aanvaarden dat het bekritiseerd wordt, dat wij kritiek gerechtvaardigd achten.
Ik wil hier nog aan toevoegen dat ik geen begrip kan opbrengen voor het feit dat de Israëlische ambassade gisteren een persmededeling heeft doen uitgaan waarin wordt gesteld dat wij hier vandaag over een non-existent thema debatteren en dat dit debat met het oog op het vredesproces in het Midden-Oosten maar beter niet kan plaatsvinden.
Ik doe een beroep op de Israëlische regering en zeg in alle duidelijkheid dat wij alle uitlatingen van de president van Iran over de veiligheid van Israël weerspreken, dat wij tegen alle vormen van terrorisme zijn, door wie ook begaan, en dat wij moorden op Israëli's in Hebron in de meest scherpe bewoordingen hekelen, maar we zeggen Israël ook: begin na 26 september niet weer met het bouwen van nederzettingen, maar schep de nodige voorwaarden voor een voortzetting van het vredesproces. Dat is de verantwoordelijkheid die bij Israël berust, en we hopen werkelijk dat een stabiele, duurzame vrede wordt bereikt, met een staat Israël binnen veilige grenzen, maar ook met een Palestijnse staat binnen veilige grenzen. De waardigheid van zowel de Israëli's als van de Palestijnen moet worden geëerbiedigd.
(Applaus)
Richard Howitt, namens de S&D-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de week waarin de directe vredesbesprekingen worden hervat en op de eerste dag van het joodse nieuwe jaar – en ik wens alle Joden in Europa en de hele wereld shana tova – betreur ik het ten zeerste dat de Israëlische Knesset nog steeds van plan is om alle mensenrechtenorganisaties die buitenlandse steun ontvangen, met inbegrip van steun van de Europese Unie, zware en onaanvaardbare rapportageverplichtingen op te leggen.
We hebben zowel in de Midden-Oosten-werkgroep als in de Subcommissie mensenrechten van het Parlement van de betrokken ngo's gehoord dat ze bonafide mensenrechtenwerk verrichten maar dat ze geïntimideerd en bestookt worden met beschuldigingen dat ze politiek vooringenomen zijn.
Deze beperkingen op het gebied van internationale steun voor mensenrechten-ngo's bestaan in landen als Birma, Tunesië en Rwanda. Ze behoren niet te worden ingevoerd in een land als Israël en ze zijn in strijd met de vrijheid van vereniging die Israël krachtens de conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie dient te steunen.
Er zijn aan beide zijden van het conflict in het Midden-Oosten te weinig stemmen voor vrede en mensenrechten te horen. Degenen die zich wel uitspreken worden vaak overbluft door degenen die de weg van geweld kiezen.
Pluralistische democratische samenlevingen waar vrede en stabiliteit heerst, koesteren het maatschappelijk middenveld, ook al is zijn boodschap soms lastig. Zoals George Orwell zei "vrijheid is het recht om mensen te vertellen wat ze niet willen horen".
Chris Davies, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwijs naar de brief van de Israëlische ambassadeur, de heer Curiel, aan de voorzitter van onze Subcommissie mensenrechten.
Ik was van plan om instemming en zelfs steun te verlenen aan zijn verklaring dat we bij de financiering van organisaties het transparantieprincipe moeten huldigen. We zouden dat hier verwachten en waarom zouden we dat dan ook niet in Israël verwachten.
Toen viel mijn blik op een van de laatste alinea's van zijn brief, waarin hij blijk gaf van zijn verontwaardiging over vergelijkingen die worden getrokken tussen het pluralistische Israëlische maatschappelijk middenveld en enkele andere landen. Hij gebruikte de volgende woorden: "Een dergelijke verkeerde weg zou ertoe kunnen leiden dat we allemaal lang blijven stilstaan bij de eigen geloofsbrieven van Europa in het verleden en het heden". Als dat geen verwijzing naar de Holocaust is, weet ik het niet meer. De implicaties zijn duidelijk: jullie Europeanen hebben vanwege jullie verleden het recht niet om Israël te bekritiseren. Jullie hebben bloed aan je handen.
Ik ben niet verantwoordelijk voor de daden van de nazi's. Ik was toen nog niet geboren, net zomin als de meesten van ons hier, en deze Europese Unie is opgericht opdat een dergelijk kwaad nooit meer zou geschieden. Ik vind het kwalijk dat we maar al te vaak onze ogen moeten sluiten voor het vreselijke gedrag van Israël – in Gaza, voor de economische blokkade, de bezetting van Palestijns gebied en schendingen van mensenrechten.
Ik vind het een kwalijke zaak als we gedwongen worden om te zwijgen over de vraag waarom een volk dat in voorgaande eeuwen zo veel heeft geleden, nu het Palestijnse volk zo doet lijden.
(Applaus)
Nicole Kiil-Nielsen, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, volgens sommigen is het debat van vandaag niet langer actueel. Terwijl de Europese steun voor Israëlische ngo's sinds 2005 onder vuur ligt van pressiegroepen, blijven de werkomstandigheden van het maatschappelijk middenveld in Israël echter verslechteren.
Sinds het verschijnen van het rapport-Goldstone is een groot aantal vertegenwoordigers van organisaties belasterd, geïntimideerd of gearresteerd. Veertien wetsontwerpen zijn momenteel onderwerp van discussie. Zij zijn er allemaal op gericht de onafhankelijkheid en vrijheid van organisaties te beperken. Ik herinner eraan dat de Israëlische verdedigers van de mensenrechten geen toegang meer hebben tot de bezette gebieden zonder een vergunning van het leger.
De democraten, de Israëlische pacifisten - die hebben kunnen profiteren van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten - zijn ongerust omdat dit wetsontwerp, zelfs gewijzigd, zich uitdrukkelijk richt op de steun van de internationale instanties en niet op de particuliere fondsen.
Wij zullen niet meer accepteren dat de mond wordt gesnoerd van hen die iets durven te zeggen over de vernederingen die de Palestijnen dagelijks ondergaan, de uitzettingen van gezinnen, verwoestingen van huizen, inbeslagnemingen van grond en het ontzeggen van de toegang tot water.
Charles Tannock, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals alle soevereine staten heeft Israël het absolute recht naar eigen goeddunken toezicht te houden op de activiteiten van nationale en internationale ngo's op zijn grondgebied en deze te controleren en reguleren. Dit is vooral het geval indien deze activiteiten van politieke aard zijn en hiermee steun zou kunnen worden verleend aan terrorisme of indien ze afkomstig zijn van staten die terrorisme steunen.
Israël is een parlementaire democratie die wordt gekenmerkt door een sterk maatschappelijk middenveld waarin alle schakeringen van niet-gewelddadige meningen openlijk vertegenwoordigd en besproken kunnen worden. Ngo's genieten in Israël een vrijheid die ze in het Midden-Oosten, dat in het algemeen een voor het maatschappelijk middenveld repressieve omgeving is, nergens anders hebben. Rusland heeft draconische wetgeving tegen ngo's aangenomen, hoewel het lid is van de Raad van Europa. Maar Rusland is groot en bezit olie en gas, terwijl Israël klein is en over weinig grondstoffen beschikt, wat misschien verklaart waarom Rusland grotendeels ontkomt aan nauwkeurig onderzoek op dit terrein.
Het debat van vandaag lijkt daarom verdacht veel op weer een staaltje van uithalen naar Israël door de "usual suspects" ("de gebruikelijke verdachten"), waaraan dit Parlement zich maar al te vaak schuldig maakt – zonder er acht op te slaan dat het aan de Knesset voorgestelde wetsontwerp aanzienlijke wijzigingen en verbeteringen heeft ondergaan. Terwijl de directe besprekingen tussen Israël en de Palestijnen net weer zijn hervat, lopen wij in het Europees Parlement de kans dat we onszelf met dit soort vruchteloze debatten tot irrelevantie veroordelen.
Kyriacos Triantaphyllides, namens de GUE/NGL-Fractie – (EL) Mijnheer de voorzitter, het ingediende wetsvoorstel kadert in een bredere campagne om de strijd voor de bescherming van de mensenrechten in Israël buiten de wet te stellen, door stemmen van protest in het land het zwijgen op te leggen. Tegelijkertijd vormt het een aanvulling van de intimidatiepraktijken die daarmee gepaard gaan, zoals de arrestaties bij betogingen tegen de oorlog in de Gazastrook in het verleden.
Afgelopen mei heeft het Directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen een verslechtering vastgesteld van de ngo in Israël. Maar sindsdien heeft de Europese Unie tot op vandaag niet een keer de beslissingen van de wetgeving veroordeeld, noch heeft zij Israël openlijk opgeroepen de vrijheid van meningsuiting van zijn burgers te eerbiedigen. De Europese Unie kan zich niet trouw verklaren aan de regels van de rechtstaat, de gevaren erkennen, maar tegelijk blind zijn voor de overtredingen van de mensenrechten. Zij moet openlijk standpunt innemen en Israël oproepen om het wetsvoorstel in te trekken.
In een tijd waarin door de Europese Unie worden gefinancierde ngo onder vuur worden genomen en de communautaire steun aan hen wordt ondermijnd, kan de Europese Unie niet doorgaan de betrekkingen met Israël aan te halen. Zij moet voorwaarden stellen voor het onderhouden van handelsbetrekkingen en de associatieovereenkomst opheffen tot de staat Israël de vrijheid van meningsuiting en het recht op samenscholing eerbiedigt. Israël moet zich overigens houden aan artikel 2 van de associatieovereenkomst en de voorgestelde wetgeving intrekken.
VOORZITTER: STAVROS LAMBRINIDIS Ondervoorzitter
Bastiaan Belder, namens de EFD-Fractie. – Mijnheer de Voorzitter, dit is een curieus debat. En wel in meerdere opzichten. In één zin samengevat: op basis van achterhaalde parlementaire vragen discussiëren wij over een lopende Israëlische rechtsprocedure die optimale financiële transparantie van Israëlische ngo's beoogt. Let wel, het gewraakte wetsontwerp weegt zorgvuldig het recht van organisaties om vrijuit te opereren in een democratie af tegen het recht van de Israëlische burgers om de financiers te kennen van de activiteiten van genoemde ngo's. Transparantie is al jaar en dag het Europese politieke motto. Wat is er dan op tegen om dit zo veelvuldig beleden principe juist toe te passen op een situatie waarin de Europese Unie en haar lidstaten substantiële bedragen toekennen aan Israëlische ngo's. Als dit Huis zich daartegen keert, valt het voor mij door de mand, in eigen Huis en in de Joodse staat. Met zo'n politiek verdachte houding vervreemd je zeker de weldenkende burger, zeg belastingbetaler, van Europa.
Diane Dodds (NI). – (EN) Mijnheer de voorzitter, ik ben zeer verontrust door de inhoud en toon van sommige bijdragen aan het debat van vandaag. Nu de directe besprekingen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit aarzelend op gang zijn gekomen, wil ik een dringend beroep op dit Parlement doen om, in deze voor het Midden-Oosten zeer gevoelige tijd, voorzichtig te zijn met zijn opmerkingen.
Op grond van ervaringen in mijn eigen kiesdistrict in Noord-Ierland weet ik iets van de kwetsbaarheid van dergelijke besprekingen. Interventie van buitenaf heeft vaak een contraproductieve en destabiliserende invloed op het proces. De situatie is nog pijnlijker geworden door de lukrake aanval van vorige week waarbij vier Israëlische burgers zijn omgekomen. Ik weet zeker dat de afgevaardigden het met mij eens zullen zijn dat deze aanval veroordeeld moet worden en dat Israël geprezen moet worden voor zijn inzet bij de besprekingen.
Als we kijken naar de bewuste wetgeving moeten we erkennen dat de Israëlische regering zich met zijn parlement heeft ingespannen om de zorgen aan te pakken. De wet die door de Knesset zal worden behandeld heeft belangrijke wijzigingen ondergaan. Die wijzigingen laten zien dat de Israëlische democratie werkt, door de acties en reacties die volgen op redelijke en weloverwogen kritiek. De maatregelen die blijven bestaan zijn gericht op toepassing van principes van openheid, verantwoording en transparantie voor de ngo-sector. Regelmatig verdedigen ngo's overal ter wereld deze principes als kernprincipes voor een gezond openbaar leven in een democratische samenleving.
Bovendien is de eis dat steun van buitenlandse regeringen in publieke advertentiecampagnes en op websites moet worden bekendgemaakt, te vergelijken met de eis die aan EU-steun wordt gesteld dat de ontvangst van EU-steun moet worden erkend en bekend moet worden gemaakt. Ik zou zeggen dat de weerstand van ngo's – en van sommige afgevaardigden – tegen dergelijke voorstellen onlogisch en hypocriet is.
Dat debat vormt een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een staat buiten de Europese Unie over een reeds aangepakte kwestie. In Israël zullen velen concluderen dat dit voortkomt uit anti-Israëlische sentimenten, terwijl we in deze tijd van vredesonderhandelingen een bron van aanmoediging voor die onderhandelaars zouden moeten zijn.
Chris Davies (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank mevrouw Dodds. De geachte afgevaardigde is het er misschien mee eens dat ze nog niet zo lang in dit Parlement zit. Sommigen van ons die hier al opmerkelijk lang zitten, hebben al een aantal directe vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen meegemaakt en hebben gemerkt dat zwijgen ook op geen enkele manier bijdraagt aan het proces.
Diane Dodds (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk erken ik dat ik nog betrekkelijk kort in dit Parlement zit, maar ik wil ook graag dat de geachte afgevaardigde erkent dat het omgaan met conflictsituaties of met terrorisme niet nieuw voor mij is. Ik heb dat in mijn eigen kiesdistrict Noord-Ierland meegemaakt.
Ik heb een dergelijk terrorisme persoonlijk ervaren en ik heb deelgenomen aan de onderhandelingen die geleid hebben tot een vreedzamere democratische toekomst voor mijn mensen in Noord-Ierland. Mijn ervaring is dat inmenging van buitenaf, en met name zeer onterechte inmenging van buitenaf, zowel verkeerd als zinloos is.
(Spreker verklaart zich bereid een "blauwe kaart"-vraag krachtens artikel 149, lid 8 van het Reglement te beantwoorden)
Róża Gräfin von Thun und Hohenstein (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, luisterend naar dit debat wil ik u graag vertellen dat ik jarenlang directeur-generaal van een Poolse ngo ben geweest. Deze ngo stimuleerde de toetreding van Polen tot de Europese Unie, gaf steun aan een "ja" in het referendum en organiseerde vele programma's op het gebied van politieke vorming, democratie enzovoort.
We hadden ook sponsoren in Polen en in het buitenland. Dit waren particulieren, bedrijven, politieke stichtingen en ook verscheidene EU-programma's, en natuurlijk moesten we de herkomst van onze financiële middelen en de hoogte van de bedragen openbaar maken. Dit gold ook voor al het geld dat we uit de EU-begroting ontvingen. Ik heb dit nooit als een vorm van discriminatie of als enigerlei belemmering voor ons gezien.
Wat deze discussie betreft, moet ik helaas constateren dat we onszelf verliezen in debatten die op achterhaalde documenten zijn gebaseerd. We raken het bredere verband kwijt, en dat hebben we echt nodig. Dat gaat over standaarden en het soort democratie dat gebaseerd is op deelname van actieve burgers die zich vaak in energieke, dynamische ngo's hebben georganiseerd.
Transparantie is een democratische standaard en een wet of enig ander juridisch document dat transparantie van particuliere of publieke financiering eist, zou door dit Parlement moeten worden toegejuicht in plaats van te worden veroordeeld.
Misschien zouden we rapportage over particuliere donoren ook moeten aanmoedigen. Waarom zou transparantie activiteiten belemmeren, de situatie van ngo's verzwakken en discrimineren? Waarom hebben we transparantie nodig? Dit zijn de vragen die we onszelf zouden moeten stellen voor elke organisatie ter wereld waaraan wij steun verlenen.
Israël is een democratische staat. Er is in de Knesset een levendig debat over dit wetsontwerp gevoerd, dat heeft geresulteerd in de wet van afgelopen augustus. Dus kan ik commissaris Füle, met dank voor alle informatie die hij ons heeft gegeven, de Commissie en ons allen slechts een zich verder ontwikkelende goede samenwerking tussen de Europese Unie en Israël toewensen.
Proinsias De Rossa (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik allereerst reageren op het idee dat inmenging van buitenaf op enigerlei wijze schadelijk zou zijn voor vredesprocessen. Indien we die gedachtegang zouden volgen, zou de Europese Unie, en ook de hele wereld, bij ieder conflict waar ook ter wereld de andere kant op moeten kijken en moeten doen alsof het haar niets aangaat. Dat is een onzinnig argument, mevrouw Dodds, en ik verzoek u dringend uw mening hieromtrent te herzien.
Dit Parlement heeft het volste recht om een onderzoek in te stellen naar mogelijke bedreigingen voor de vrijheid van meningsuiting en vereniging in iedere staat waarmee we handelsbetrekkingen onderhouden. Krachtens onze verdragen zijn we verplicht om op een ethische basis handel te drijven. Israël, dat zeer nauwe handelsbetrekkingen met de EU onderhoudt, kan niet worden uitgezonderd van een dergelijk onderzoek.
Ik juich de wijzigingen toe die tot nu toe met betrekking tot de wet op de ngo-financiering in de commissie juridische zaken van de Knesset zijn doorgevoerd en die ongetwijfeld door de toenemende internationale druk tot stand zijn gekomen, maar dit is nog maar de eerste fase. Het ontwerp moet weer terug naar de commissie en zal nog een tweede en derde behandeling ondergaan. We weten nog niet hoe de uiteindelijke versie eruit zal zien.
In de resterende vorm is dit echter een draconische en onevenwichtige wet die discrimineert ten gunste van particuliere donaties van buitenlandse entiteiten die de bron of het doel van dergelijke donaties niet hoeven te onthullen. Deze wet gaat over transparantie of hij gaat niet over transparantie. Indien dit wel het geval is, dan moet het over volledige transparantie gaan.
Ik ben sceptisch over het uiteindelijke resultaat en meen dat het Parlement, de Commissie en de Raad waakzaam moeten blijven en duidelijk moeten maken dat wetgeving die verdergaat dan evenwichtige transparantie-eisen, indien deze wordt aangenomen, gevolgen zal hebben voor onze betrekkingen.
Ik wil graag nog kort iets zeggen over de voorgestelde boycotwetgeving waarmee gepoogd wordt om iedereen strafbaar te stellen die steun verleent aan een boycot van de verkoop in Europa van in de illegale nederzettingen illegaal geproduceerde producten. Ik zou dat als een schending van het recht op politieke actie beschouwen.
(Spreker verklaart zich bereid een "blauwe kaart"-vraag krachtens artikel 149, lid 8 van het Reglement te beantwoorden)
Bastiaan Belder (EFD). - Mijnheer de Voorzitter, mijn geachte collega De Rossa had het er zojuist over dat er een debat is geweest over dit gewraakte wetsontwerp en dat er veranderingen zijn aangebracht. De discussie loopt voort. Ik ben daar deze week, als voorzitter van de Israël-delegatie, nog van op de hoogte gebracht, maar wat mij trof - en daar heb ik een vraag over - is dat u zegt dat die wijzigingen zijn gekomen door druk van buitenaf. Wilt u daarmee beweren dat onze collega's in de Knesset niet op andere gedachten kunnen komen, zoals de voorzitter van de betreffende commissie, die heeft voorgesteld om ook particuliere donoren onder die transparantiewet te laten vallen? Dat is toch het tegendeel van druk van buitenaf? Met andere woorden, denkt u dat alleen druk van buitenaf Israëlische Knesset-leden tot redelijke gedachten kan brengen? Dat vind ik zeer vooringenomen.
Proinsias De Rossa (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou niet de onzinnige uitspraak willen doen dat parlementariërs alleen door druk van buitenaf op andere gedachten kunnen worden gebracht, maar het is duidelijk dat internationale druk hierbij wel helpt. Ik weet dat dit in Ierland het geval is. In het vredesproces in Ierland hielp dit om de IRA en Sinn Féin op andere gedachten te brengen. In Ierland werd er natuurlijk ook van binnenuit druk op hen uitgeoefend, maar internationale druk is uiteraard ook een belangrijk onderdeel van het democratisch proces. We zijn per slot van rekening één wereld.
Frédérique Ries (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik verbaas mij soms over de teneur van een aantal van onze debatten hier in het Parlement. Zo ook nu.
Waar praten we over? Wat staat er op de agenda? Niet het rapport-Goldstone. Niet de nederzettingen. Niet de operatie "Gegoten Lood." De titel van dit debat is "Wetsontwerp Israëlische ngo's", een wet waarover de Knesset momenteel nog discussieert en die derhalve nog niet is aangenomen.
Ons Parlement heeft dus sinds afgelopen april een debat geëist over dit onderwerp zodra het uit de koker van de Israëlische regering kwam, zelfs nog voordat de Israëlische parlementsleden zich erover konden buigen. Dit is des te neerbuigender - neemt u mij niet kwalijk, maar dit is het juiste woord - daar dit wetsontwerp nu, zoals reeds gezegd, aanzienlijk is gewijzigd. Het is echt een belediging voor het werk van onze collega's in de Knesset om te denken dat onze mondelinge vraag, hier, in dit Parlement, de zaken heeft doen evolueren. Het is een totale miskenning van de Israëlische mentaliteit en vitaliteit van het democratische proces, de ngo's en Israëlische parlementsleden.
De heer Pöttering sprak over het werkbezoek dat hij onlangs bracht aan Israël. Ik ben ook net teruggekeerd uit dit land, namelijk afgelopen zaterdag. Ik heb ontmoetingen gehad met afgevaardigden van Kadima, de Arbeidspartij en Likud en verzeker u dat zij al maanden samen met de ngo's aan deze kwestie werken. Zij hebben niet op ons gewacht. Ik begrijp het dus niet: alle democratieën ter wereld - en ook dit is reeds gezegd - evolueren naar meer transparantie, ethiek en verantwoordelijkheid van de gezagsdragers. Dit geldt voor de regeringen, natuurlijk de politieke partijen, openbaar bestuur, lidstaten, Commissie en ons Parlement: zij volgen allemaal hetzelfde proces van transparantie, een proces dat des te noodzakelijker en begrijpelijker is wanneer het gaat om een regio die zo wordt verscheurd door een tragisch conflict.
(Spreekster gaat in op een "blauwe-kaart"- vraag (artikel 149, lid 8 van het Reglement)).
Nicole Kiil-Nielsen (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wou mevrouw Ries simpelweg vragen - aangezien zij van mening is dat wij geen invloed hebben gehad op de Knesset en de Israëlische autoriteiten - hoe zij het zojuist door ons besproken communiqué van de Israëlische ambassade uitlegt, alsmede een aantal e-mails dat wij de afgelopen dagen hebben ontvangen.
Frédérique Ries (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb niet gezegd dat zij niet zijn beïnvloed, net zo min als de heer De Rossa waarschijnlijk dacht dat louter en alleen ons werk de loop der gebeurtenissen in Israël had veranderd. Aangezien ik er vorige week nog over heb gepraat met parlementsleden aldaar, zeg ik eenvoudigweg dat zij lang vóór en zonder onze tussenkomst al een begin hadden gemaakt met het besprekings- en wijzigingsproces van dit wetsontwerp. Ik vind bepaalde opmerkingen hier bijzonder neerbuigend en zou niet graag spreken namens de ambassadeur die dit communiqué gisteren heeft gestuurd. Dat is, denk ik, niet mijn taak.
Heidi Hautala (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een groot deel van mijn politieke carrière heb ik besteed aan het bevorderen van de transparantie in de politieke besluitvorming, maar ik kan ook vrij eenvoudig zien dat dit wetsontwerp zeer selectief is in zijn pogingen om transparantie te creëren.
In juni hebben we in de Subcommissie mensenrechten ngo's uit Israël ontvangen en we hebben hun over deze wet vragen gesteld. Ze maakten zich zorgen. We hebben ook andere meningen gehoord en ik heb persoonlijk over deze wet gecorrespondeerd met de Israëlische ambassadeur bij de Europese Unie.
Ik zou dus zeggen dat het werk dat we voor het Parlement met betrekking tot deze mondelinge vraag in de subcommissie hebben verricht, heeft bijgedragen aan het scheppen van de voorwaarden voor een gezond publiek debat, dat niet zonder gevolgen zal blijven.
Wat echter in die hoorzitting in de subcommissie vooral indruk op mij heeft gemaakt, was de goede sfeer waarin Israëlische en Palestijnse ngo's samenwerken. Ik denk dat we nieuwe wegen moeten vinden om hun samenwerking te bevorderen, omdat die een heel belangrijke rol in het vredesproces zou kunnen spelen.
Fiorello Provera (EFD). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit debat bevestigt een groot aantal vooroordelen ten aanzien van de staat Israël, vooroordelen die het EU-beleid inzake het Midden-Oosten nog steeds beïnvloeden.
Vandaag bespreken we een wet van de Knesset die in feite niet meer bestaat, aangezien hij aanzienlijk is gewijzigd. Het nieuwe wetsvoorstel vraagt om maximale transparantie over financiering uit het buitenland voor non-gouvernementele organisaties (ngo's) die in Israël opereren, waarvan sommige, het moet gezegd, zich meer bezighouden met politiek dan met humanitaire hulp.
Deze roep om transparantie lijkt mij geen belemmering te vormen voor de vrijheid van vereniging, hoewel we er vandaag over spreken alsof dat wel zo zou zijn. We moeten ons dan ook niet verbazen over het wantrouwen van Israël ten opzichte van de Europese Unie. Dit zou ook kunnen verklaren waarom wij niet aan de onderhandelingstafel zitten van Israël en Palestina, ook al zijn we de belangrijkste donor in de regio.
We zouden het juist moeten hebben over hoe wij onze procedures voor financiering aan ngo's en aan agentschappen van de Verenigde Naties die in de regio opereren transparanter en beter controleerbaar kunnen maken. Op die manier zouden we alle mogelijke twijfels over onze politieke standpunten kunnen wegnemen.
Ik sluit af met een voorstel: waarom organiseren wij, in plaats van dit wetsvoorstel te bespreken, niet een debat over het toenemende antisemitisme in Europa, met name na de uitspraken van commissaris De Gucht?
Franz Obermayr (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, in februari 2010 heeft de Knesset een wet aangenomen waarbij de belastingvrijstelling voor alle organisaties die met buitenlandse groeperingen samenwerken wordt opgeheven. In april 2010 volgde hierop een wetsontwerp dat beoogt alle ngo's te verbieden die in het buitenland kritiek op Israël ondersteunen. Blijkbaar wordt je door kritiek te uiten op het systeem in Israël al snel staatsvijand nr. 1, en zo wordt ook de organisatie New Israel Front er openlijk van beschuldigd de fundamenten van de staat Israël te hebben ondermijnd, alleen omdat zij haar medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van het rapport-Goldstone.
De EU moet dus een duidelijk standpunt innemen ten aanzien van deze intolerante ontwikkeling. ngo's zijn ook in Israël en Palestina belangrijke elementen van de burgerparticipatie en moeten daarom als deel van het democratisch bestel absoluut worden beschermd. Van landen die net als Israël naar een associatie met de EU streven, verwachten wij ook dat ze zich aan de Europese spelregels houden en de Europese normen respecteren.
Ria Oomen-Ruijten (PPE). - Voorzitter, ik heb, met verbazing eigenlijk, kennis genomen van de pogingen die er van Israëlische zijde zijn geweest om maar vooral dit onderwerp van de Europese agenda af te houden. Ik ga er altijd vanuit dat je, als je in je eigen wetgeving gelooft, niet bang bent voor een debat, en dat het debat ook een klimaat kan scheppen waarin de ngo's - want daar ging het toch om - op gelijke wijze in Israël kunnen floreren en het debat hìer alleen maar ongerustheid kan wegnemen.
Voorzitter, ik stel vast, met genoegen overigens, dat er in de periode tussen het indienen van de mondelinge vraag van Heidi Hautala, op 27 april, en het debat dat we vandaag voeren, nogal wat gebeurd is. Uit de brief van de ambassadeur en uit de vertaling van het wetsvoorstel, constateer ik dat er belangrijke wijzigingen zijn aangebracht. Daar ben ik blij om. Waar ik me wel zorgen over maak, is de handhaving van de nieuwe wetgeving en de vraag of er niet een selectieve handhaving van die wetgeving kan zijn. Transparante ngo's zijn wat mij betreft een essentieel onderdeel van elke democratie, en het moet daarom ook belangrijk zijn, ook voor Israël, dat dergelijke organisaties niet op onredelijke manier in hun activiteiten gehinderd worden. Zijn er, vraag ik aan mijnheer Füle, garanties dat alle ngo's in Israël gelijk worden behandeld en dat deze nieuwe wetgeving niet zal leiden tot restrictieve maatregelen voor ngo's die volledig of gedeeltelijk vanuit het buitenland gefinancierd worden?
Derde punt, over transparantie, dat als argument wordt gebruikt - absoluut een goede zaak - maar wat ik dan niet begrijp is waarom particuliere donaties buiten deze wetgeving vallen. Ik denk dat dat een hele belangrijke omissie is.
Voorzitter, voor de rest sluit ik me aan bij de opmerking die door collega Pöttering zijn gemaakt over de nederzettingenpolitiek.
Monika Flašíková Beňová (S&D). – (SK) Ik moet zeggen dat ik verrast ben door de toon van deze discussie. Vandaag zouden we eigenlijk debatteren over onze voorstellen en opvattingen over een wetsvoorstel dat nog steeds wordt gewijzigd, waarbij we aan onze collega's van de Israëlische Knesset, die net zo goed gekozen zijn als wij in het Europees Parlement, zouden kunnen laten weten wat onze advies zou zijn, of onze ervaring met het aannemen van dit soort wetgeving.
Helaas is deze discussie ontaard in een soort strijd van een deel van dit Parlement tegen Israël in het algemeen. We moeten niet vergeten dat Israël zich in een zeer moeilijke positie en een moeilijke situatie bevindt, dat het de enige democratische staat in de regio is en dat het wordt geconfronteerd met aanvallen van bijna al zijn buren. Dat is het eerste punt, en om elke twijfel weg te nemen: in de vorige periode was ik vicevoorzitter van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Israël. Daarom heb ik enige ervaring, en zeer goede ervaring, moet ik zeggen, met collega's van de Israëlische Knesset. Ik heb nooit het gevoel gehad dat wanneer we Israël bezochten en vragen hadden die misschien niet aangenaam voor hen waren, zij die vragen niet wilden beantwoorden. Tot slot: velen van u die ook hier bij dit debat aanwezig zijn, hebben met mij samengewerkt in die delegatie, of doen dat vandaag nog. Laten we dus verder gaan, laten we een aantal goede voorstellen doen, dan denk ik dat onze collega's van de Knesset die voorstellen zullen omarmen en het wetsontwerp graag in die vorm willen goedkeuren.
Margrete Auken (Verts/ALE). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de vorige interventie deed me denken aan een e-mail die we een tijd geleden hebben ontvangen van een Amerikaans-Israëlische vriendschapsorganisatie, waarin werd gesteld dat het hoog tijd wordt dat men Israël als een democratie begint te behandelen. Dit herinnerde me aan het bekende verhaal over Gandhi, aan wie ooit werd gevraagd wat zijn mening was over de westerse beschaving, waarop hij antwoordde: "Dat zou een goed idee zijn". Ik ben van mening dat we Israël moeten behandelen alsof het een democratie is en de eisen moeten stellen die nodig zijn om een land als een goede democratie te laten functioneren.
Wat vandaag in dit Parlement duidelijk is gezegd, is dat we geen genoegen kunnen nemen met transparantie wat betreft overheidsmiddelen, terwijl er geen transparantie is wat betreft de particuliere fondsen, hoewel we allemaal weten waar de omvangrijke particuliere fondsen vandaan komen. We kunnen Israël niet serieus behandelen, wanneer zij zich beroepen op de Jodenvervolging en de Holocaust als een excuus om anderen slecht te kunnen behandelen. Deze bagatellisering van het lijden van de joden is naar mijn mening misschien wel een van de meest beschamende dingen die we in dit debat gehoord hebben. De gewelddaden die hebben plaatsgevonden, mogen niet worden gebruikt als een absurd excuus om de belangrijkste spelregels van de democratie niet te hoeven naleven. We moeten aan Israël passende eisen stellen en het land niet behandelen als een tehuis voor kwetsbare kinderen of de Israëliërs voorrechten verlenen alsof ze gehandicapt zouden zijn.
Zuzana Roithová (PPE). - (CS) Deze vraag van links aan de Commissie slaat, zoals men placht te zeggen, de plank volledig mis, is dus onzinnig. En dat niet alleen omdat het wetsvoorstel waarover de Knesset volgende maand stemt er inmiddels anders uit is komen te zien. Voor mij staat buiten kijf dat een democratisch land als Israël het recht heeft zijn eigen wetten op te stellen, uiteraard onder het voorbehoud dat deze niet in strijd mogen zijn met het internationale recht. Maar dat was het oorspronkelijke regeringsvoorstel ook helemaal niet. Ik wil u er nogmaals op wijzen dat in mijn land non-profitorganisaties te allen tijde hun financieringsbronnen publiceren, met inbegrip van buitenlandse bijdragen en privésponsors.
De Europese Unie draagt bij aan de financiering van ngo's over de hele wereld. Daarbij zijn we lang niet altijd zeker waaraan het geld uiteindelijk besteed wordt. We zouden het dan ook juist moeten toejuichen dat de Israëlische regering en parlement zich nu sterk maken voor een grotere transparantie ten aanzien van de financiële stromen naar politieke bewegingen en politiek actieve ngo's uit het buitenland. Het zou nuttiger zijn als we ons zorgen zouden maken over het feit dat sommige van die bewegingen en ngo's met geld van buitenlandse terroristische organisaties het vredesproces ondermijnen en een bedreiging vormen voor de veiligheid van de Israëlische burger.
Het spijt mij zeer dat een aantal linkse collega's inzitten over de goede betrekkingen tussen Israël en de EU. Het gaat er ons per slot van rekening om dat de Israëlische en toekomstige Palestijnse staat in vrede naast elkaar kunnen bestaan en in geen geval om het verspreiden van vooroordelen en achterklap. Waar ik wel over inzit, is het feit dat de EU niet betrokken is bij deze intergouvernementele onderhandelingen en vraag dan ook aan de Commissie: "Kan de Commissie daar niet verandering in brengen?"
Pier Antonio Panzeri (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, natuurlijk zou iemand bezwaar kunnen hebben tegen de redenen waarom het Europees Parlement een wetsvoorstel bespreekt en beoordeelt dat wordt goedgekeurd door een democratisch gekozen parlement als de Israëlische Knesset.
Het zijn begrijpelijke bezwaren, maar er zijn ten minste twee redenen waarom dit debat noodzakelijk is. Ten eerste de bijzondere situatie in het Midden-Oosten, die het gevolg is van een conflict dat al te lang heeft geduurd en waar niet alleen Israël bij betrokken is. Ten tweede de belangrijke rol die non-gouvernementele organisaties (ngo's) in dat gebied spelen, zowel op humanitair vlak als op het gebied van ontwikkelingsbeleid. Overigens zouden de Israëlische autoriteiten deze rol goed op waarde moeten schatten, aangezien de spanningen in de regio veel groter en ernstiger zouden zijn zonder het werk van al die ngo's.
Daarom is het helemaal niet vreemd om de Knesset aan te raden om, bij het opstellen van wetgeving op dit vlak, twee duidelijke doelstellingen vast te leggen, naast de al doorgevoerde wijzigingen: zorgen voor transparante financiering voor alle betrokkenen, met inbegrip van bijvoorbeeld kolonistenorganisaties, en ervoor zorgen dat ngo's in praktische zin hun werk kunnen doen, aangezien zij belangrijk werk doen, niet in de laatste plaats voor de toekomst van de vredesonderhandelingen.
Sari Essayah (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het principe van dit wetsontwerp is dat steun van buitenlandse regeringen voor ngo's volledig transparant moet zijn.
Hebben we problemen met transparantie? Hopelijk niet. In de meeste EU-lidstaten hebben we wetgeving over het financieren van ngo's en de transparantie daarvan en over de financiering van politieke partijen. In Finland bijvoorbeeld, hebben we net een wet aangenomen over financiering van politieke partijen waarmee we allerlei soorten buitenlandse steun, behalve die van Europese zusterpartijen, wilden voorkomen. We willen niet dat buitenlandse krachten invloed in het Finse politieke leven zouden kunnen kopen.
Wij politici zouden allemaal zeer verbaasd zijn als de regering van een andere Europese lidstaat onze nationale ngo's zou gaan financieren voor het voeren van politieke campagnes. We zouden ten minste de herkomst van het geld en de mogelijke motieven voor de financiering willen weten.
Kwartetvertegenwoordiger Tony Blair wees vorige week in zijn toespraak in Herzliya op de dubbele standaards die zo algemeen worden toegepast in de Europese benadering van Israël. Hij zei: pas geen regels toe op de regering van Israël die je nooit op je eigen land zou willen toepassen.
Het Europees Parlement zou daarom de Israëlische wetgevers moeten steunen bij het waarborgen van de transparantie in plaats van ze met valse beschuldigingen aan te vallen en te interveniëren in een democratische wetgevingsprocedure.
Zijn wij ons er als Europeanen wel volledig van bewust dat de door de EU gefinancierde ngo-projecten de vrede niet altijd bevorderen, maar eerder wederzijds begrip tegengaan en meer wantrouwen en vijandigheid tussen Israëli's en Palestijnen creëren?
Deze nieuwe wetgeving is dus ook voor Europese belastingbetalers van belang, om te weten hoe ons geld in dat gebied wordt besteed.
Marek Siwiec (S&D). – (PL) Mevrouw de Voorzitter! Men zegt dat je voor het ondertekenen van een overeenkomst met een bank de kleine lettertjes onderaan moet lezen. In de vraag die we vandaag bespreken, is het belangrijk om te lezen wat er wordt gezegd aan het einde van de vraag. De auteurs vragen welke invloed dit debat zal hebben op de toekomst van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Israël. Mijn antwoord is dat het een zeer gunstige invloed zal hebben, want we zeggen vandaag dat het een partner is in het Midden-Oosten, dat er democratie bestaat, dat er mensen zijn die zorg willen dragen voor het Europese geld en willen waken over de manier waarop het zal worden besteed. Het is het enige land in de regio, dat zo zorg draagt voor het Europese geld. Niet ver van dit land zijn er zonder één spoor miljoenen euro's zoek geraakt en het is niet bekend aan wat het werd besteed. Als we vandaag een moment tevreden zijn, dan is het omdat we de Israëlische democratie bevorderen. We zeggen dat dit een democratisch land is, dat de democratie uitbouwt in overeenstemming met onze normen. Het Europese parlement heeft iets uitzonderlijks bereikt in dit debat. Te goeder trouw verdedigden we de niet-gouvernementele organisaties van Israël, die niet het gevoel hebben dat ze in gevaar zijn, en wij beschermden hen tegen een wet, die nog niet in werking is getreden. Ik zou willen dat dit wordt gezien als een goede boodschap uit het debat.
Zoran Thaler (S&D). - (SL) De tendens van de restrictieve wetgeving in Israël wijst op de steeds grotere kloof tussen het ideaal van de Israëlische democratie als enige echte democratie in het Midden-Oosten, zoals we vaak trots benadrukken, en de werkelijke situatie waarbij – ondanks deze ontegensprekelijke democratie – ook de legitieme rechten van het naburige Palestijnse volk op zelfbeschikking, een eigen land en vrijheid worden onderdrukt.
Aangezien dat het beleid van de Israëlische regering is, zal iedereen die zich daartegen verzet, hetzij een individu, hetzij een niet-gouvernementele organisatie, vroeg of laat als vijand van Israël worden beschouwd. Het is moeilijk, onmogelijk om een democratie achter hoge muren te zijn en gelijktijdig anderen te onderdrukken. Dat is een illusie.
Daarom zal Israël moeten kiezen of het een democratie wil blijven en zich op democratische wijze zal ontwikkelen – waarbij het de democratische rechten van het naburige volk, de Palestijnen, erkent en mogelijk maakt – of dat het bij zijn huidige beleid blijft, die rechten ondermijnt en langzaam wegzakt in ondemocratisch gedrag, geslotenheid, bekrompenheid, xenofobie en onderdrukking van zijn burgermaatschappij. De prijs van een dergelijk beleid ten opzichte van de Palestijnen is voor Israël onvermijdelijk de vernietiging van zijn eigen democratie.
Ulrike Lunacek (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Füle graag bedanken voor zijn zeer heldere woorden over het Israëlische maatschappelijk middenveld – dat, zoals we allemaal weten, zeer levendig is – maar ook voor zijn kritiek op de gewijzigde wet.
Eén van de punten die ik in het proces zeer positief vond, is dat enkele zeer slechte delen van de wet zijn gewijzigd. Er zijn echter nog enige zaken die misschien nog nader door de Knesset moeten worden bekeken. U hebt één ervan genoemd – het feit dat particuliere financiering geen deel uitmaakt van de wet als het gaat om de eis van transparantie. We weten maar al te goed – ook in onze landen – dat er sprake is van particuliere financiering en dat die transparant moet zijn. Iemand heeft gezegd dat politieke partijen open zouden moeten zijn over de particulieren, bedrijven etc. die ze financieren. In mijn eigen land zijn er problemen op dat gebied.
In alle vriendschap met Israël en de Knesset, is dat een kwestie die naar ik hoop, veranderd zal worden, zodat het maatschappelijk middenveld in Israël net zo transparant zal zijn als het grootste deel toch al is, maar ook in de toekomst voor vrede in de regio actief zal zijn.
Ivo Vajgl (ALDE). - (SL) Ongetwijfeld is Israël een democratisch land, maar geen enkele democratische staat is immuun voor ondemocratische handelingen en druk.
In dit geval waarbij het handelt om druk op niet-gouvernementele organisaties in Israël, gaat het om ondemocratische handelingen. We werden hierop gewezen toen we als delegatie Israël hebben bezocht. Ook tijdens meerdere contacten in Brussel ben ik ervan overtuigd dat dit is gebeurd.
Vandaag bespreken we één bepaalde wet. Feitelijk gaat het hier om drie wetten die elk op hun manier niet-gouvernementele organisaties en medewerkers ervan in een verdachte positie plaatsen. Dat is voor geen enkele democratie positief. Aangezien ons debat ook een invloed op de vredesonderhandelingen zal hebben, moet ik zeggen dat de Israëlische minister van Buitenlandse zaken, Lieberman, deze onderhandelingen het meeste schade heeft berokkend door te stellen dat Israël nederzettingen in de bezette gebieden zal blijven bouwen.
Alexandra Thein (ALDE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik Israël danken voor het feit dat het de talrijke bezwaren tegen de geplande wetgeving serieus heeft genomen en de wetten ten minste gedeeltelijk heeft afgezwakt.
ngo's zijn reeds sinds lange tijd verplicht hun financiële bronnen volledig transparant te maken en moeten zelfs desbetreffende informatie op hun website publiceren. De geplande wetten – ook in de afgezwakte versie – zijn uiteindelijk alleen op bepaalde non-gouvernementele organisaties gericht, namelijk ten eerste op mensenrechtenorganisaties en ten tweede op organisaties die uit overheidsmiddelen worden gefinancierd, bijvoorbeeld middelen van de VN of de EU. Particulier gefinancierde non-gouvernementele organisaties die bijvoorbeeld steun verlenen aan de bouw van illegale nederzettingen, of extreemrechtse groeperingen vallen daarentegen niet onder wettelijke beperkingen en hoeven hun financiële bronnen niet openbaar te maken. Het probleem van de geplande wetgeving zit hem in deze ongelijke behandeling.
Štefan Füle, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het debat van vandaag heeft weer eens aangetoond dat we in de Europese Unie allemaal zeer veel belang hechten aan het maatschappelijk middenveld. Een vrij en actief maatschappelijk middenveld ondersteunt de ontwikkeling van een gezonde democratie.
Ik heb nota genomen van de vele opmerkingen die u vandaag hebt gemaakt en ik zal onze Israëlische partners hiervan op de hoogte brengen. Ik zal ook zorgen dat de hoge vertegenwoordiger en vicevoorzitter van bepaalde aspecten in onze debatten op de hoogte wordt gebracht, want zij is onze vertegenwoordiger in het Kwartet en zij zorgt ervoor dat de Europese Unie een zeer belangrijke rol in het vredesproces in het Midden-Oosten blijft spelen.
Voor ik afrond, wil ik nog op twee zeer belangrijke punten wijzen. Ten eerste zullen we ngo's voor geschikte met onze doelstellingen overeenkomende projecten, financiële steun blijven bieden. Ten tweede zullen we in het kader van bestaande politieke regelingen een dialoog blijven voeren met de Israëlische autoriteiten. De dialoog met deze zeer belangrijke partner moet op alle niveaus en via alle kanalen open blijven.
Ik kan u tot slot verzekeren dat de Commissie deze kwestie zal blijven volgen en dat zij onze Israëlische partners erop zal blijven wijzen dat het werk van een actieve ngo-sector niet beperkt, maar juist bevorderd en verder vergemakkelijkt moet worden.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Olga Sehnalová (S&D), schriftelijk. – (CS) In normale democratische landen vormen ngo's een legitiem en onmisbaar onderdeel van het maatschappelijk middenveld. De wens de financiering van deze organisaties transparant te maken, is even zozeer legitiem, of het nu om geld uit publieke of private bronnen gaat. Het gaat er nu dus om te bepalen hoe ver deze transparantie dient te gaan en hoe deze concreet wettelijk dient te worden vormgegeven. Het zou buitengewoon nuttig zijn om zonder vooroordelen, op basis van feiten en met een klein beetje vertrouwen in het werk van onze democratisch gekozen collega's in de Israëlische Knesset met deze problematiek om te gaan.
13. De situatie van de rivier de Jordaan, met name de benedenloop (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0092/2010) van Paolo De Castro, Véronique De Keyser, Jo Leinen en Adrian Severin, namens de S&D-Fractie, aan de Commissie: De situatie van de rivier de Jordaan, in het bijzonder de benedenloop (B7-0452/2010).
Paolo De Castro, rapporteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de rivier de Jordaan is van groot belang voor Jordanië, Israël en de Palestijnse gebieden, niet alleen vanuit milieuopzicht, maar ook vanuit landbouw- en economisch opzicht. De aantasting van deze rivier dient ons grote zorgen te baren.
Het is belangrijk te benadrukken dat 98 procent van de 1,3 miljard kubieke meter van het natuurlijk zoete water uit de benedenloop van de rivier elk jaar wordt ontrokken en lange stukken van de rivier droog zouden kunnen komen te staan. Dit zou niet alleen enorme schade betekenen voor de biodiversiteit, maar ook en vooral voor de toegang van de lokale bevolking tot waterbronnen. Verschillende internationale organisaties, waaronder de Euromediterrane parlementaire vergadering en de Amerikaanse Senaat, hebben de zeer verslechterde situatie van de rivier de Jordaan al aan de kaak gesteld.
Ook wij moeten op aandringen op maatregelen, niet alleen bij de lokale overheden en autoriteiten, maar ook bij de Raad, de Commissie en de lidstaten. Zij moeten technische en financiële steun bieden voor sanering van de rivier. Wij dienen met name, zoals vermeld in de gezamenlijke ontwerpresolutie, welke is ondertekend door alle fracties, die ik hierbij bedank voor hun hartgrondige steun, de Commissie te verzoeken een duidelijke en specifieke verwijzing naar dit project op te nemen in de actieplannen van het nabuurschapsbeleid met Israël, Jordanië en de Palestijnse Autoriteit.
Een eerste stap zou een gemeenschappelijke studie naar de situatie van de rivier de Jordaan kunnen zijn. We weten heel goed dat water een kostbaar en onvervreemdbaar goed is en daarom wil ik benadrukken dat een eerlijke verdeling van water betekent dat gelijke aandacht moet worden besteed aan de eisen van alle gemeenschappen in de regio. Dit is van groot belang voor het bereiken van duurzame vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten.
We zijn hoopvol over de hervatting van de vredesonderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen in de afgelopen dagen, aangezien waterbeheer bij deze onderhandelingen als een van de essentiële punten is aangeduid. Wij hopen dat er zo spoedig mogelijk een effectieve samenwerking komt tussen de overheden, lokale gemeenschappen en de organisaties van het maatschappelijk middenveld in de betrokken landen en gebieden om de benedenloop van de rivier de Jordaan te redden. Dit is niet alleen een plicht vanwege de enorme symbolische waarde van de rivier, maar vooral om de levensomstandigheden van de lokale gemeenschappen te verbeteren.
Štefan Füle, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik dank u voor deze gelegenheid om de kritieke watersituatie in het Midden-Oosten te bespreken.
De Europese Unie is van mening dat we ons ernstige zorgen moeten maken over water in de regio en ik deel de zorgen van de geachte Parlementsleden volledig, aangezien deze regio wordt gekenmerkt door waterschaarste, waterstress en verslechtering van de kwaliteit van water. Deze situatie zal door de gevolgen van de klimaatverandering waarschijnlijk nog slechter worden.
We zijn ons bewust van de gevolgen die dit kan hebben voor de mensen in de regio, het milieu en de regionale veiligheid. De Europese Unie is van mening dat water een prioriteit voor de vrede in de regio is en deze regionale uitdaging vraagt om een regionale oplossing.
Zoals u weet, is de Europese Unie betrokken geweest bij het aanmoedigen van dringend noodzakelijke stappen naar een uitgebreid vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen, waarbij water, samen met grenzen, vluchtelingen, Jeruzalem en veiligheid, één van de op te lossen "problemen rond de definitieve status" is.
De Europese Unie erkent de specifieke situatie van de benedenloop van de rivier de Jordaan en de behoefte aan een efficiënter waterbeheer, met inbegrip van de zijrivieren. We ontplooien daartoe samen met alle partijen uit de omgeving een reeks activiteiten op nationaal, subregionaal en regionaal niveau. We verlenen steun aan waterhervormingen en beleid dat toepassing van duurzaam waterbeheer aanmoedigt.
Via het Europees nabuurschapsbeleid en andere maatregelen steunt de Europese Unie vertrouwen creërende maatregelen, bevordert zij grensoverschrijdende samenwerking en brengt zij watergemeenschappen samen die met dezelfde waterproblemen kampen.
De activiteiten van de Europese Unie zijn gericht op capaciteitsopbouw van verschillende waterautoriteiten en gebruikers, het verzamelen en delen van gegevens, de beschikbaarheid van behandeld afvalwater, maatregelen voor het bewaren van water, met inbegrip van waternetwerken, en efficiënte irrigatiesystemen.
De inspanningen van de Europese Unie zijn zowel op de vraagzijde als op de aanbodzijde van de watersector gericht en creëren de voorwaarden die in de toekomst een geïntegreerd beheer van watervoorraden mogelijk maken.
De Europese Unie staat hierin niet alleen. Lidstaten en andere donoren zijn ook actief op dit gebied en hierbij vindt nauwe coördinatie plaats om de complementariteit te waarborgen.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, namens de PPE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren collega's, het is een zeer positieve stap dat er vandaag in het Europees Parlement wordt gesproken over de uitdaging die de Jordaan vertegenwoordigt. De Euromediterrane Parlementaire Vergadering heeft een speciaal onderzoek uitgevoerd over de problematiek van de Jordaan en zijn vallei en heeft in haar resoluties een oproep gedaan tot de bescherming ervan, omdat de Jordaan een monument van werelderfgoed is, een religieus en cultureel symbool vormt voor miljoenen burgers in de wereld en voor de bewoners van de streek een ecologisch, toeristisch maar ook economisch kapitaal vertegenwoordigt.
Het doel vandaag is dan ook bekendheid te geven aan de problematiek ervan, de noodzaak aan te tonen om in actie te komen voor de bescherming ervan en om de inspanningen die de Europese Unie levert te versterken. Dit heeft de Commissaris al vermeld en wij hebben het hierover gehad op andere gelegenheden in overleg met de publieke opinie. Wij moeten een oproep doen tot regionale samenwerking om de volkeren uit de landen aan de oevers van de Jordaan op een eerlijke manier toegang tot de rivier te verschaffen en om de verantwoordelijkheden voor de bescherming ervan te verdelen.
De voorgestelde resolutie omvat de goede praktijken, zoals een specifiek regelgevend plan (masterplan) dat werd uitgewerkt door Israël, en vraagt om een uitwisseling van goede praktijken en een uitwisseling van know-how want de Jordaan is een collectieve aangelegenheid van de streek. Bovendien is het van belang de werkelijke gevaren aan te geven, en dat is niet alleen de vermindering van het waterdebiet, of de vervuiling, maar het verlies van biodiversiteit en het gevaar van volledige uitdroging als de huidige toestand blijft voortbestaan.
Om die internationale en regionale samenwerking te realiseren stelt de resolutie voor een bijzonder comité op te richten voor de Jordaanvallei, met deelname van de landen die direct met de Jordaan hebben te maken: Israël, de Palestijnse gebieden, Jordanië, maar ook van andere landen in het stroomgebied van de Jordaan die ook een deel van de verantwoordelijkheid dragen, zoals Libanon en Syrië. Ik ben van mening dat deze resolutie de steun zal krijgen van de plenaire vergadering en dat het Europees Parlement hiermee een gefundeerd, welgericht en sterk signaal zal sturen.
Véronique De Keyser, namens de S&D-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals reeds gezegd, is de situatie van de Dode Zee en de rivier de Jordaan bijzonder verontrustend aangezien er wordt voorspeld dat als er niets verandert, deze rivier in 2011 simpelweg droog zal komen te staan.
Als er op internationaal en regionaal niveau geen actie wordt ondernomen om deze ontwikkeling een halt toe te roepen, zal zij uitmonden in een bijzonder groot verlies voor het cultureel erfgoed, de biodiversiteit - zoals mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou heeft benadrukt - en de veiligheid en economie in de regio.
Ik zou de aandacht willen vestigen op een ngo die een in mijn ogen bijzonder opmerkelijk initiatief heeft ontplooid. Deze ngo, Vrienden van de Aarde Midden-Oosten (FoEME), heeft besloten de Palestijnse, Jordaanse en Israëlische burgemeesters van steden aan de rivier de Jordaan bijeen te brengen en hen ertoe aan te zetten na te denken over hetgeen zij zouden kunnen doen om de situatie enigszins te verbeteren.
De organisatie en burgemeesters hebben interessante studies uitgewerkt naar de maatregelen die ieder land zou kunnen treffen en de impact ervan. Deze maatregelen gaan van droge toiletten tot een verandering van de landbouwmethoden, van de typen verbouwde producten omdat de huidige te veel water nodig hebben, enzovoorts. Er kunnen een heleboel maatregelen worden genomen. Dit is dus geen politiek debat, hoewel we heel goed weten dat zodra het in de regio gaat over water, dit een politieke kwestie is.
Ik denk dat iedereen dit zal kunnen steunen en hoop dat Europa en de Commissie zich in hun betrekkingen met deze landen zullen laten inspireren door de bijzonder heldere conclusies van dit rapport, met name via de actieplannen.
In de korte paragraaf E, waar ik erg veel waarde aan hecht, staat echter dat er sprake is van een overexploitatie van water door de Israëlische kolonisten. Dit is waar; rapporten van de Wereldbank en Amnesty International hebben dit aangetoond. Hiermee zijn we dus weer midden in de politiek beland, maar deze waarheid moet soms worden gezegd. We hebben deze niet centraal gesteld in de resolutie, maar hechten er wel veel waarde aan.
Antonyia Parvanova, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als vicevoorzitter van de Commissie energie, milieu en water van de Euromed-Vergadering heb ik afgelopen februari tijdens een veldbezoek de gelegenheid gekregen om de concrete en dramatische ecologische realiteit van de rivier de Jordaan te zien.
In het speciaal verslag over de situatie in de Jordaanvallei, waarvoor ik rapporteur was, wordt benadrukt dat alle betrokken partijen – in het bijzonder Israël, de Palestijnse Autoriteit en Jordanië, maar ook Libanon en Syrië – een gemeenschappelijke oplossing moeten vinden voor de twee dringendste problemen: een gelijke waterdistributie waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de mensen in de regio en een gezond en beschermd milieu voor toekomstige generaties.
De eerste stap die volgens ons verslag moet worden gemaakt, is dat Israël en de Palestijnse Autoriteit, als beginpunt voor verdere onderhandelingen, samen overeenstemming moeten bereiken over gegevens met betrekking tot de distributie van beschikbaar water en de demografie, aangezien door beide kanten én onafhankelijke verslagen tot nu toe verschillende cijfers zijn gepresenteerd.
Eén van onze conclusies was dat er voor het oplossen van het waterprobleem door middel van samenwerking, plannen moeten worden gemaakt voor een gemeenschappelijke administratie, besluitvorming op gelijke voet, en het gemeenschappelijk beheer van watervoorraden in de regio. Ik denk dat de aanbevelingen in ons verslag overeenkomen met gebieden waarop de Europese Unie werkelijk expertise bezit en waarbij zij als actieve speler betrokken kan worden, om een weg te banen voor een toekomstig partnerschap tussen de betrokken partijen.
Tot slot wil ik u eraan herinneren dat we ervoor moeten zorgen dat de situatie in de Jordaanvallei niet voor politieke en ideologische doeleinden wordt gebruikt, nu gepoogd wordt om de op een algemeen vredesakkoord gerichte besprekingen te hervatten.
Ik hoop dat ons debat van vandaag de belangen van alle partijen in de regio zal dienen en zal leiden tot concrete en onpartijdige besluiten tot een actieve betrokkenheid van de Unie bij toekomstige duurzame oplossingen.
Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het volledig eens met de twee vorige sprekers, maar ik wil deze gelegenheid benutten om te zeggen dat ik denk dat zeer velen hier niet inzien hoe onmogelijk het is om erop te staan dat de Palestijnen hun deel van de verantwoordelijkheid op zich nemen. Ze hebben daar niet de mogelijkheid voor. Hoeveel van u zijn zich ervan bewust dat sinds 1967 50 procent van de oevers van de Jordaan op de Westelijke Jordaanoever in beslag wordt genomen door Israëlische nederzettingen. 50 procent! Bovendien is nog eens 45 procent gevorderd om te dienen als militaire zone of natuurreservaat. Ze zijn gewoonweg buitengesloten. Het vreselijke voor de Palestijnen, met name in de Jordaanvallei, is dat we ze geen gewelddadig verzet hebben zien plegen en dat ze om die reden gewoonweg vergeten zijn. Als er geen militaire acties plaatsvinden, als er niet iets dramatisch gebeurt, worden ze simpelweg vergeten.
Dit is natuurlijk een afschuwelijke les die we met name de arme Palestijnen leren, dat ze de aandacht op zich moeten vestigen, en zelfs met veel lawaai. Dit probleem moet opgelost worden. We moeten echter niet vergeten dat het lijden van de Palestijnen in dit gebied zo mogelijk – zo mogelijk – nog erger is dan in de rest van de Westelijke Jordaanoever, en dat ze, gezien de huidige situatie, niet de kans hebben om te voldoen aan de verantwoordelijkheid die ze zouden moeten hebben. Derhalve moet er een geïntegreerde oplossing worden gevonden en om die reden moeten we ook kijken naar het politieke aspect. Het gaat niet alleen om Israël of alleen om Syrië of Jordanië – nee! Echter, de Palestijnen kunnen niet meedoen, zolang ze daar de mogelijkheid niet voor hebben.
Charles Tannock, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, water is inderdaad een gevoelig en potentieel explosief onderwerp in het Midden-Oosten. Delegaties op hoog niveau van Israël en de Palestijnse Autoriteit bespreken momenteel de waterrechten als onderdeel van het bredere kader voor de vrede.
Als lid van het Kwartet steunt de EU een tweestatenoplossing als de ultieme waarborg voor vrede en stabiliteit in de regio. Daarom moeten we heel erg oppassen dat we de gevoelige onderhandelingen die momenteel in Washington gaande zijn niet schaden. Indien we de Israëlische kolonisten de schuld geven voor het te veel gebruiken van water uit de Jordaan, zoals mevrouw De Keyser lijkt te doen, geven we juist het verkeerde signaal aan de burgers van Israël – onze democratische bondgenoot – met betrekking tot de positie van eerlijke tussenpersoon die de EU pretendeert te hebben.
Het behoud van de waterscheiding van de rivier de Jordaan is een belangrijke regionale kwestie die natuurlijk niet alleen van belang is voor Israël en de Palestijnen, maar de tegenstanders van Israël in dit Parlement en elders proberen deze kwestie schaamteloos uit te buiten als onderdeel van hun champagne voor het ondermijnen van de Joodse staat.
Indien we weer zwichten voor deze anti-Israëlische agenda, riskeren we dat de Israëli's gaan denken dat de EU haar bevoorrechte rol van vredespartner niet verdient.
Willy Meyer, namens de Fractie GUE/NGL. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het is geen probleem dat mevrouw De Keyser een bepaald oordeel uitspreekt, helemaal niet. Feit is echter dat volgens het Vredesverdrag dat in 1994 tussen Israël en het Koninkrijk Jordanië gesloten werd, een akkoord was bereikt om samen te werken aan het herstel van het milieu van de rivier de Jordaan aan de gemeenschappelijke grenzen, en om zijn watervoorraden te beschermen.
Dat was een akkoord, het zoveelste akkoord dat de staat Israël in 1994 gesloten heeft, en waaraan het zich niet houdt. Dat is het probleem waarmee we zitten met Israël: het houdt zich niet aan de afspraken die het ondertekent.
Daarom is het bijzonder belangrijk dat het initiatief dat in 2008 werd genomen door president Chirac, die opriep tot een initiatief voor het bekken van de rivier de Jordaan, vaste vormen krijgt en gesteund wordt door de Europese Unie.
Wij geloven dat het bijzonder belangrijk is dat een commissie voor het bekken van de rivier de Jordaan wordt ingesteld als trilateraal forum voor samenwerking aan het herstel van deze rivier, door de opstelling en uitvoering van beleidsmaatregelen voor het herstel en behoud van het water. Het is waar dat de Palestijnen, als gevolg van de niet-naleving van het Vredesverdrag van 1994, zijn uitgesloten van de Israëlische veiligheidszone die is ingesteld langs de hele benedenloop van de Jordaan in het gebied van de Westelijke Jordaanoever, en dat de kolonisten illegaal een gebied bezet houden dat hun niet toebehoort. Daar die bezetting vergezeld gaat van een ongeoorloofd en onwettig watergebruik, komt er naast het politieke probleem nog een ander probleem bij, namelijk dat van de duurzaamheid van het milieu.
Daar de inwerkingtreding van de nieuwe centrales voor afvalwaterzuivering gepland is voor 2011, hoop ik dat de Europese Unie noodzaak om die commissie voor het bekken van de rivier de Jordaan in te stellen, zal ondersteunen, bevorderen en stimuleren.
Cristian Dan Preda (PPE). – (RO) Het debat van vandaag over de situatie met betrekking tot de rivier de Jordaan is zeer belangrijk voor mijn fractie, en ik zou hier graag in het bijzonder de betrokkenheid bij deze kwestie verwelkomen van Rodi Kratsa, vicevoorzitter van het Europees Parlement.
Ik wil ook graag benadrukken dat, zoals u weet, milieuorganisaties al lang waarschuwen over de kritieke ecologische staat waarin de rivier de Jordaan verkeert. Het is een rivier die lijkt te sterven aan algemene onverschilligheid.
Aan de andere kant heb ik in de pers gelezen dat, ondanks de zeer slechte omstandigheden, christenen - met name orthodox - nog steeds in de Jordaan gedoopt worden.
Het gevaar bestaat echter dat de rivier in 2011 droog staat. Dit zou drastische gevolgen hebben voor het nu al fragiele ecosysteem in de regio, met name voor de Dode Zee. Dit betekent dat honderdduizenden Palestijnen, Jordaniërs en Israëli's worden getroffen door een ecologische ramp.
Afgezien van het ecologische aspect – ook al benadrukt door collega's – dat zeker snel aangepakt moet worden met steun van de EU, is de situatie van de rivier de Jordaan ook bijzonder belangrijk als factor ter bevordering van regionale samenwerking.
Ik ben van mening dat we moeten voorkomen dat het water unilateraal wordt gebruikt, zonder enige aandacht voor de waterzekerheid van de regio.
Samenwerking tussen de landen die aan de rivier grenzen en lokale gemeenschappen is daarom zeer belangrijk voor het herstel van deze voor economische ontwikkeling cruciale grondstof. De Jordaan zou hiermee opnieuw een symbool kunnen worden van samenwerking en co-existentie, inclusief vanuit cultureel perspectief, als er een sterke politieke wil bestaat om dat te bereiken.
Tot slot is de situatie van de Jordaan ook belangrijk voor de hervatting van directe Palestijns-Arabische onderhandelingen. Beheersing van de watervoorraad is een van de onopgeloste kwesties.
Proinsias De Rossa (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, misschien kan ik tegen de heer Tannock zeggen dat het weinig zin heeft om het feit te ontkennen dat kolonisten opzettelijk plekken uitkiezen waar ze een goede watervoorziening hebben, en dat Palestijnen hierdoor weer van die watervoorraad worden beroofd. Zij zijn niet het enige probleem als het gaat om water in die regio, maar ze spelen hierin zeker een rol.
Ongeveer 98 procent van haar stroom wordt helaas van de Jordaan afgenomen, omdat haar loop door andere staten, met inbegrip van Israël, is verlegd. Het is een grensoverschrijdende rivier, waar ongeveer vier staten, met inbegrip van de Palestijnse westelijke Jordaanoever, aan grenzen. Indien het goed wordt aangepakt en Europa zijn rol in de regio naar behoren speelt, zou zij kunnen bijdragen aan verzoening door middel van bevordering van gemeenschappelijk beheer van wat een belangrijke culturele, religieuze en ook economische hulpbron voor de regio is.
Indien we uw lijn zouden volgen, mijnheer Tannock, en we alles wat ook maar de geringste kritiek op Israël behelst als een aanval op Israël beschouwen, zouden we eenvoudigweg de realiteit ontkennen. Er zijn daar ook anderen die water hebben omgeleid. De Friends of the Earth bijvoorbeeld, hebben er tijdens een onlangs door mijn fractie, de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten, georganiseerde seminar op gewezen dat de rivier de Jordaan ooit gemiddeld 1,3 miljard kubieke meter zoet water naar de Dode Zee droeg. Dat is nu gereduceerd tot 20-30 miljoen per jaar. Het zou tegen het einde van volgend jaar een dode rivier kunnen zijn, tenzij we actie ondernemen.
Alexandra Thein (ALDE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik het deels buiten, deels binnen dit Parlement geuite verwijt van de hand wijzen dat we deze kwestie op het verkeerde tijdstip, namelijk na het begin van de vredesonderhandelingen, aan de orde stellen. Toen de parlementaire vraag, die ik mede heb geformuleerd, werd ingediend was ons nog niet duidelijk dat er nieuwe directe vredesgesprekken aan zaten te komen. Ik houd mij sinds het begin van de jaren negentig bezig met dit thema, dat in dit Parlement eigenlijk ook al sinds lange tijd wordt besproken.
Uiteindelijk gaat het er hier om de benedenloop van de Jordaan van een wisse dood te redden. Van de rivier is in zijn benedenloop alleen nog een stroompje over, dat uitsluitend uit afvalwater bestaat en helemaal geen vers water meer bevat. Alle wetenschappers zijn het er eigenlijk over eens dat de benedenloop van de Jordaan over een à twee jaar praktisch dood is.
Enigszins storend vind ik dat de resolutie in gelijke mate is gericht tot Israël, Jordanië, Syrië en de Palestijnse Autoriteit. De benedenloop van de Jordaan bevindt zich uitsluitend in zone C, waar de Palestijnse Autoriteit praktisch helemaal geen recht van toegang heeft, laat staan bestuurlijk gezag of enige vorm van invloed. Er werd hier reeds opgemerkt dat de Palestijnse Autoriteit daar ter plekke helemaal niet kan uitrichten. In zoverre dient de resolutie tot anderen te zijn gericht.
Het is een politiek probleem wanneer een land – en dat is nu eenmaal Israël – 75 procent van het nog beschikbare water uit de benedenloop van de Jordaan verbruikt – nadat een deel van het water al door anderen is afgetapt – zodat er voor de Palestijnen praktisch geen water meer overblijft om te kunnen overleven. Deze kwestie is eigenlijk al in het Overeenkomst van Oslo geregeld. We zijn sindsdien alleen niets opgeschoten.
Momenteel hebben we met het concrete probleem te maken dat de Palestijnen telkens weer proberen bronnen te boren, die echter meteen weer worden vernietigd, en dat aan de andere kant de Israëlische waterautoriteit, die een monopolie heeft, geen bronnen voor Palestijnen boort, maar alleen voor illegaal gebouwde nederzettingen.
Nicole Kiil-Nielsen (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil om te beginnen eenvoudigweg eer bewijzen aan deze groep ecologisten die wij een paar maanden geleden in Brussel ontvingen, een verbond van Israëliërs, Jordaniërs en Palestijnen dat dus uitstekende rapporten heeft opgesteld over de situatie in de regio, de staat van de rivier de Jordaan en het gevaar van de verdwijning ervan.
De Europese Unie, die aanzienlijke bedragen uittrekt voor ontwikkelingsprojecten in het Midden-Oosten, moet nauwer betrokken zijn bij de opstelling en uitvoering van een reddingsplan voor de rivier met deelname van alle betrokkenen uit de regio. De oeverstaten, zoals Syrië, Jordanië en Israël, leiden het grootste deel van de Jordaan om terwijl - zoals zojuist is gezegd - maar ongeveer vijf procent van deze natuurlijke hulpbron ten goede komt aan de Palestijnen.
In de Jordaanse vallei verbruiken de Israëlische kolonisten zes maal zoveel water als de Palestijnen, in het bijzonder voor de vervuilende intensieve landbouw die gericht is op de export van landbouwproducten naar Europa. Er moet een einde komen aan de uitbreiding van deze nederzettingen met hun weelderige groen evenals aan de verwoesting - zoals die deze zomer, enkele weken geleden, nog plaatsvond - van bedoeïenenkampen en hun waterputten. Waanzin!
Het behoud en de eerlijke verdeling van water in de regio moeten voor ons prioriteit hebben.
Mário David (PPE). - (PT) De milieuramp die het onderwerp is van het debat van vandaag, voltrekt zich weliswaar buiten de Europese Unie, maar ze belangt ons, Europese burgers, allemaal aan.
Het begrip duurzame ontwikkeling, waarin wij geloven, is een begrip dat geen bestuurlijke grenzen kent, noch religieuze dogma's, en dat de planeet beschouwt als een geheel en niet als een som van de delen. Daarom is de Jordaan een probleem van de hele mensheid, en niet alleen van de bevolkingen of gemeenschappen die rechtstreeks getroffen zijn door de waterschaarste of de slechte kwaliteit van het water. Ons gezond verstand zegt ons: "Think globally, act locally." En dat is wat we hier vandaag doen: we denken globaal.
Als Europese Unie moeten we helpen om lokaal iets te doen om de voortdurende verslechtering van de waterloop en van de kwaliteit van het water van de Jordaan te minimaliseren en om te keren. En om iets te doen, of om daarbij te helpen, beschikt de Europese Unie al over een wetgevend en institutioneel kader en over instrumenten. Ik heb het over de Unie voor het Middellandse Zeegebied, haar secretariaat en over de Euromediterrane investering- en partnerschapsfaciliteit (FEMIP), die beheerd wordt door de Europese Investeringsbank. Dit is uiteraard een onderwerp dat de Delegatie van dit Parlement voor de betrekkingen met de Masjraklanden, waarvan ik voorzitter ben, aandachtig zal volgen.
Het spreekt voor zich dat dit milieudrama in de eerste plaats zal moeten worden opgelost door de landen en de lokale overheden van de bevolkingen die daar rechtstreeks baat bij hebben. In dat verband zou ik twee ideeën uit de resolutie willen onderstrepen. Ten eerste, de instelling van een commissie voor het beheer van het Jordaanbekken, met vertegenwoordigers van de landen of overheden die het water gebruiken. En hierbij kan Europa helpen door bijvoorbeeld haar ervaring in de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn te delen. Ten tweede, de ondersteuning en verspreiding van goede praktijken met betrekking tot gezamenlijke projecten tussen plaatselijke gemeenschappen in Israël, Jordanië en Palestina, in het bijzonder de projecten die gestimuleerd worden door de Vrienden van de Aarde in het Midden-Oosten, waar mijnheer De Rossa het zonet nog over had, en die betrekking hebben op een efficiënt en correct beheer van de watervoorraden in het Jordaanbekken.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, zou ik, in een ruimer kader, willen benadrukken dat dit plan een voorbeeld is van vreedzame samenwerking en vreedzaam samenleven. Op dit moment, waarop we de hervatting van nieuwe rechtstreekse gesprekken tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit verwelkomen en aanmoedigen, al betreur ik dat de Europese Unie daar niet bij betrokken is, zijn we verheugd over de rechtstreekse betrokkenheid van beide partijen.
Olga Sehnalová (S&D). - Het uitdrogen van de rivier de Jordaan is een groot regionaal ecologisch probleem met verstrekkend gevolgen voor het ecosysteem in het gebied en het leven en gezondheid van de inwoners. Jarenlange overmatige onttrekking van water, watervervuiling en droogtes, gepaard aan onvermogen te zorgen voor doeltreffend waterbeheer, liggen ten grondslag aan de huidige situatie.
Zoals een aantal collega's reeds terecht aanhaalden, wordt meer dan 90 procent van het debiet van de rivier aan de rivier onttrokken ten behoeve van de drinkwatervoorziening, maar bovenal voor extensieve landbouwirrigatie en de industrie. Stroomde er vroeger zo'n 1,3 miljard kubieke meter water door de rivier, tegenwoordig is dat slechts nog zo'n 100 miljoen kubieke meter. De conflictueuze politieke situatie in het gebied helpt uiteraard niet dit milieuprobleem uit de wereld te helpen.
Water hoeft echter niet altijd een bron van conflicten te zijn, maar kan tevens een voorbeeld zijn van positieve, praktische samenwerking in de regio en kan juist een sleutelrol spelen bij de opbouw van wederzijds vertrouwen. Vrede gebaseerd op dagelijkse samenwerking en gedeelde waarden heeft een grotere kans van slagen dan vrede vanachter de onderhandelingstafel.
Malika Benarab-Attou (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, het geleidelijk droog komen te staan van de Jordaan is een direct gevolg van het drama dat zich afspeelt in Palestina. Water is een in hoge mate politieke kwestie. Dit moeten we niet vergeten.
Laten we even stilstaan bij een aantal feiten: de Wereldbank wijst erop dat de anderhalf miljoen inwoners van de Gazastrook al twee jaar niet meer beschikken over chloor, dat noodzakelijk is voor het desinfecteren van water; vóór de bombardementen van januari 2009 had de helft van de huishoudens geen toegang tot water - gaat u maar na hoe de situatie nu is. Volgens Artsen zonder grenzen hebben de aanvallen van het Israëlische leger op de infrastructuur ervoor gezorgd dat negentig procent van het aan de inwoners geleverde water momenteel niet geschikt is voor consumptie. Als gevolg van de schade die is toegebracht aan de infrastructuur van Gaza wordt dagelijks tachtig miljoen liter gebruikt water dat niet kan worden gezuiverd, in de Middellandse Zee geloosd.
Mevrouw Ashton is meerdere malen in Gaza geweest, dat wel. Waar is echter de politieke moed om aan Israël de eisen te stellen die wij in Europa hebben? Moet schoon water, net als grond, worden gemonopoliseerd door de Israëlische nederzettingen? Zolang de - illegale - bezetting en kolonisatie voortduren, moet de Europese Unie dan ook overgaan tot de opschorting van het associatieverdrag met de huidige Israëlische regering, die doof blijft voor al onze verzoeken. Geen vrede zonder rechtvaardigheid.
Monika Flašíková Beňová (S&D). – (SK) Zoals we in het debat van vandaag vele malen gehoord hebben en zeker nog vaker zullen horen, is de rivier de Jordaan van onvoorstelbaar cultureel, ecologisch en economisch belang, uiteraard naast haar politieke en strategische betekenis. De uitbuiting en het misbruik van de rivier zijn daarom onaanvaardbaar. Sinds 1964 is de stroom omgeleid naar Israël en ook naar andere landen: Jordanië, Libanon, Syrië en andere landen die hier zijn genoemd. Veel van deze landen vervuilen en vernietigen de rivier. Volgens natuurbeschermers heeft het misbruik van de Jordaan bijna haar hele ecosysteem vernietigd. Herstel vanuit de huidige staat zou tientallen jaren duren.
Volgens schattingen is de Jordaan vanuit milieuoogpunt een van de honderd meest bedreigde plaatsen ter wereld. Natuurlijk is dat ook te wijten aan een situatie waarin Israël en de omringende Arabische staten het niet eens kunnen worden over het behoud en de bescherming van de rivier, en daarom ben ik er stellig van overtuigd dat de Europese Unie heel actief bij dit proces moet worden betrokken door financiële steun te geven aan ontwikkelingsprojecten in gebieden in het Midden-Oosten die bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de vernieuwing van de benedenloop van de rivier.
Richard Howitt (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, door rivaliteit om water kunnen conflicten verergeren – of zelfs ontbranden – of het nu gaat om de langzaam verdwijnende gletsjers van Jammu en Kashmir, de spanningen tussen Centraal-Aziatische landen ten gevolge van het droogvallende Aralmeer, rivaliserende stammen die aanspraak maken op hetzelfde water tussen Soedan en Somalië, of inderdaad dit hier, in dit debat over de Jordaanvallei.
Het herstel van de rivier de Jordaan en de samenwerking die daarvoor nodig is, zou ook kunnen zorgen voor betere vooruitzichten op vrede. Die rivier is in de heilige boeken van het judaïsme, het christendom en de islam vereeuwigd, met verwijzingen die haar associëren met de profeten Mozes en Elia, en als de plek waar vier metgezellen van de profeet Mohammed zijn begraven. De Israëlieten zijn onder leiding van Joshua de rivier de Jordaan overgestoken en hier heeft het wonder plaatsgevonden dat Jezus over het water liep.
Voor de bescherming van haar water ten behoeve van de mensen die nu in de regio wonen en een leven in vrede en welvaart voor toekomstige generaties zouden we niet opnieuw een wonder nodig moeten hebben.
Elena Băsescu (PPE). – (RO) Ik ben van mening dat een bevooroordeelde resolutie over of aanpak van de situatie van de rivier de Jordaan ongepast is tegen de achtergrond van hervatting van de vredesonderhandelingen tussen Israël en de Palestijnse autoriteit.
Watervoorraden zijn een gevoelig onderwerp in het Midden-Oosten en moeten aan het eind van de onderhandelingen worden besproken, om schade aan het vredesproces te vermijden. De EU moet ervoor zorgen dat deze kwestie niet nodeloos tot een politieke kwestie wordt gemaakt en een regionale overeenkomst over het herstel van de Jordaan aanmoedigen.
Aangezien ik de Jordaan als een regionale kwestie beschouw, verwelkom ik de voortdurende samenwerking tussen de Israëlische en Palestijnse autoriteiten over het waterbeheer. De gezamenlijke bijdragen van beide landen hebben geleid tot de recente goedkeuring van 61 van de 96 met dit doel voorgestelde projecten. Het probleem van onvoldoende water is echter nog niet opgelost.
Ioan Enciu (S&D). – (RO) Het herstel van de rivier de Jordaan is een kwestie met vele facetten, van universeel historisch en religieus belang. De problemen zijn met elkaar verstrengeld en hebben te maken met ecologie, humanitaire aspecten en internationale veiligheid.
Ik ben van mening dat het huidige debat zich vooral moet richten op het redden van de rivier zelf, en niet op het bekritiseren van een van de betrokken partijen. Als het reddingsproject slaagt, zal dit een positief effect hebben op de andere aspecten. In dat verband denk ik dat paragaaf E in de ontwerpresolutie niet direct te maken heeft met het onderwerp in kwestie, hetgeen een onwenselijke verwarring kan veroorzaken.
De Europese Unie kan en moet een aanzienlijke bijdrage leveren aan het anticiperen op de negatieve gevolgen van een eventuele totale verslechtering en uiteindelijke verdwijning van de beroemde rivier. De Europese Unie moet een veel actievere rol spelen in de onderhandelingen tussen de partijen, en helpen om een balans te vinden.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, we weten dat de Jordaan als grensrivier een belangrijke rol speelt in de politiek van het Midden-Oosten. Terwijl de rivier in de betrekkingen tussen Israël en Jordanië dankzij een verdragsbepaling dat Jordanië meer water mag aftappen, tot vrede heeft bijgedragen, geldt voor Syrië waarschijnlijk het tegendeel. Het is immers een publiek geheim dat de vrees dat Syrië het water zou kunnen omleiden de eigenlijke reden is dat Israël weigert de Golan-hoogvlakte terug te geven.
Indien de Jordaan inderdaad door het constante aftappen van water langs de hele loop van de rivier tot een kleine stroom van afvalwater verwordt – wat mogelijk ook de prijs is die voor de begroening van de woestijn moet worden betaald – zal de situatie in het Midden-Oosten ongetwijfeld binnen afzienbare tijd verslechteren, vooral gezien het feit dat sommige leiders van Hamas hebben verklaard de bevrijding van het gehele gebied tussen de Middellandse Zee en de Jordaan als hun morele en religieuze plicht te beschouwen.
De waterschaarste van de Jordaan heeft echter nog verdergaande gevolgen, aangezien vanwege de opdroging van de rivier ook de watertoevoer naar de Dode Zee afneemt. Het potentieel voor conflicten en ook het conflictgebied zal dus groter worden. Daarmee moeten we in onze strategie voor het Midden-Oosten rekening houden.
Véronique De Keyser (S&D). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u voor deze gelegenheid om een punt te verduidelijken waarop ik zojuist blijkbaar niet diep genoeg heb kunnen ingaan.
Wat betreft de exploitatie van water en de overexploitatie van water door de nederzettingen, wijs ik mijn collega's op het Special report on the situation in the Jordan valley van de Parlementaire Vergadering Euromed die zelf veelvuldig citeert uit het rapport van de Wereldbank getiteld Assessment of restrictions on Palestinian water sector development en dat van Amnesty International, Troubled waters [...], die de exacte cijfers geven van deze exploitatie, die aan Israëlische kant vier tot vijf maal zo hoog is. Zelf heb ik cijfers van één tot zes. Zo liggen de feiten - neemt u mij niet kwalijk, maar ik heb ze niet gedocumenteerd.
Mariya Nedelcheva (PPE). – (BG) De Europese Unie is een verantwoordelijk partner en via haar buitenlands beleid medeverantwoordelijk voor wat er op de wereld gebeurt. Als donor die betrokken is bij de financiering van ontwikkelingsprojecten in het Midden-Oosten en als actief deelnemer aan het vredesproces in het Midden-Oosten moeten de Europese Unie en in het bijzonder het Europees Parlement een ontwerp maken voor hun strategie voor en hun mogelijke bijdrage aan het herstel van de rivier de Jordaan, zodat haar belang als bron van leven in de regio behouden blijft.
Nog maar een paar maanden geleden heeft de ngo Friends of the Earth in het Midden-Oosten gewaarschuwd dat de Jordaan binnen een jaar droog kan vallen als de landen in de regio niet in actie komen. De daling van het rivierniveau heeft ook gevolgen voor het hele regionale klimaat en landschap. De situatie is een reële bedreiging voor de bestaansmiddelen van de bevolking in de regio, waar irrigatie problematisch is. Los van de pragmatische aspecten van deze problemen mogen we ook niet vergeten dat de rivier de Jordaan een krachtig spiritueel symbool is.
Een van de basiskenmerken van de Europese Unie is de balans tussen waarden en pragmatisme. Laten we dat in gedachten houden terwijl we als verantwoordelijke politici opnieuw onze unieke Europese aanpak tonen in onze zorg om de rivier de Jordaan.
Štefan Füle, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, bij grensoverschrijdende uitdagingen is er behoefte aan gemeenschappelijke inspanningen. Het Europees Parlement heeft er terecht op gewezen dat er voor deze regio een coöperatieve aanpak nodig is. De Europese Unie stimuleert de geest van samenwerking die we nodig hebben voor de aanpak van de serieuze waterproblemen in het Midden-Oosten en pleit voor een behandeling van de problemen bij de bron, en niet slechts van de symptomen die zich verderop voordoen.
Ten slotte wil ik bevestigen dat de Europese Unie zal blijven bijdragen aan inspanningen om het watertekort in deze regio te verminderen en de voorziening van schoon water te waarborgen, waarbij het milieu moet worden behouden en het drinkwater voor de mensen in de regio moet zijn veiliggesteld. De Europese Unie zal steun blijven verlenen aan maatregelen die bevorderlijk zijn voor een toekomstig herstel van de rivier de Jordaan en de instelling van een gemeenschappelijk en geïntegreerd beheer van de benedenloop van de rivier, indien de landen in de regio hiervoor kiezen.
De Europese Unie zal steun blijven verlenen aan de dialoog en zal grensoverschrijdende samenwerking in verband met waterkwesties tussen de verschillende buren in deze regio blijven aanmoedigen, hiermee bijdragend aan het creëren van vertrouwen. De buren zelf moeten zich serieus inspannen en politieke betrokkenheid tonen om de beschikbare voorraden en de vraag met elkaar in evenwicht te brengen. Hierbij moeten niet alleen regeringen, maar ook het maatschappelijk middenveld worden betrokken, zoals in Europa individuen, bedrijven en gemeenten een bijdrage moeten leveren aan het duurzaam beheer van watervoorraden. Dit is een uitdaging die we allemaal moeten aangaan.
De Voorzitter. – Tot besluit van het debat zijn er vijf ontwerpresoluties ingediend(1) overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt plaats op 9 september 2010.
(In afwachting van het vragenuur wordt de vergadering om 17.55 uur onderbroken en om 18.00 uur hervat.)
Betreft: Personen met een handicap en de Europa 2020-strategie
De door de Europese Raad aangenomen EU-strategie voor werkgelegenheid en groei in het volgende decennium is bedoeld om Europa te ondersteunen bij het herstel van de crisis en om de rol van Europa op internationaal en op EU-niveau te versterken door het concurrentievermogen, de productiviteit en de sociale cohesie te bevorderen. Het valt echter zeer te betreuren dat mensen met een handicap, die momenteel 12 procent van de EU-bevolking uitmaken, niet aan bod komen in deze strategie. Hoewel de Raad aanhoudend heeft aangedrongen op meer aandacht voor de integratie van mensen met een handicap bij de aanpak van handicapgerelateerde kwesties, bevat de Europa 2020-strategie geen specifieke taken, doelstellingen of toezeggingen die de basis zouden kunnen vormen voor een beter leven van meer dan 65 miljoen Europeanen met een handicap. Bijna 78 procent van de mensen met een handicap maakt geen deel uit van de arbeidsmarkt en is niet in de gelegenheid een eigen inkomen te verdienen. De meesten van hen zijn afhankelijk van uitkeringen, die helaas ook zijn verlaagd als gevolg van de recessie.
Hoe is de Raad van plan om te zorgen voor werkgelegenheid voor mensen met een handicap, en te verzekeren dat zij onder gelijke voorwaarden aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen? Lijkt het de Raad niet noodzakelijk specifieke richtsnoeren aan te nemen voor een gehandicaptenbeleid in het volgende decennium, of voor een speciale strategie met duidelijk omlijnde doelstellingen en toezeggingen?
Olivier Chastel, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) De Raad doet er alles aan om de mogelijkheden op het vinden van een baan en deelname op de arbeidsmarkt te vergroten, voor alle burgers, waaronder inbegrepen mensen met een handicap.
Een aantal van de kerndoelstellingen van de Europa 2020-Strategie die de Raad op 17 juni 2010 heeft goedgekeurd zijn speciaal gericht op mensen met een handicap. Ze zijn bedoeld om het vinden van een baan te vergemakkelijken, het opleidingsniveau te verbeteren en de sociale insluiting te bevorderen, in de eerste plaats door armoede terug te dringen.
De Europa 2020-Strategie verwijst in het kader van het kerninitiatief "Een Europees platform tegen de armoede" specifiek naar mensen met een handicap. Dat initiatief zal zowel op communautair niveau - via voorstellen en programma's van de Commissie ter bestrijding van discriminatie - als op nationaal niveau een impact hebben. De lidstaten zullen voor bepaalde risicogroepen, waaronder gehandicapten, specifiek gerichte maatregelen moeten vastleggen en implementeren.
Aansluitend op de conclusies van de Europese Raad van juni 2010 zijn de lidstaten nu verplicht iets te ondernemen om deze prioriteiten op nationaal niveau invulling te geven. Van elk gemeenschappelijk beleid wordt verwacht dat het deze strategie ondersteunt. Met deze holistische benadering hopen we de sociale uitsluiting van mensen met een handicap terug te dringen, en dat is een doelstelling die ook al voorkomt in de resolutie over een nieuw Europees kader ten behoeve van personen met een handicap die de Raad in juni heeft goedgekeurd. De lidstaten worden daarin opgeroepen gehandicaptenvraagstukken in alle geëigende vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie in te bouwen en het menselijk potentieel van personen met een handicap ten nutte te maken, onder andere door passende maatregelen inzake opleiding en werk te ontwikkelen.
In diezelfde resolutie nodigt de Raad de Commissie uit om in samenwerking met personen met een handicap en de organisaties die hen vertegenwoordigen voor het nu komende decennium een nieuwe Europese strategie ten behoeve van personen met een handicap uit te werken, die gebaseerd is op de Europa 2020-strategie en andere relevante documenten.
Vilija Blinkevičiūtė (S&D). – (LT) Ik dank u voor uw antwoord, minister, maar niettemin wil ik graag opmerken dat de stem van de 65 miljoen gehandicapten in de Europese Unie nog steeds niet luid genoeg wordt gehoord. Sta mij toe om daarom de volgende vraag te stellen: Moeten wij het tempo van de goedkeuring van de richtlijn ter bestrijding van discriminatie in alle lidstaten van de EU niet opschroeven om te zorgen dat gehandicapten hier als volwaardige burgers kunnen leven? Mijn vraag komt dus op het volgende neer: Wat is de status van de richtlijn ter bestrijding van discriminatie?
Olivier Chastel, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) De werkgroep sociale vraagstukken van de Raad onderzoekt op dit moment het voorstel van de Commissie voor een nieuwe Richtlijn ter implementatie van het principe van gelijke behandeling ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.
De Richtlijn is door de lidstaten unaniem aangenomen. Een aantal voorzitterschappen heeft veel werk gestoken in dit voorstel en het huidige Voorzitterschap kan op dit moment niet voorspellen hoe lang de discussies nog zullen duren en tot welke resultaten ze zullen leiden.
Janusz Władysław Zemke (S&D). - (PL) Ik zou u willen bedanken voor de informatie. Deze is helaas echter zeer algemeen. U sprak over terechte zaken, ik zou echter een concrete vraag willen stellen: zijn er, en in het geval dat het antwoord positief is, hoeveel bijkomende middelen worden er voorzien voor mindervaliden? Zonder bijkomende middelen, zonder financiële steun op Europees niveau, zal het zeer moeilijk zijn om deze personen hulp te bieden.
Silvia-Adriana Ţicău (S&D). – (RO) Ik wilde graag weten wat het tijdschema is en wat de plannen van de Raad zijn met betrekking tot de verordening betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers. Ik doel met name op mensen met een handicap en verminderde mobiliteit.
Olivier Chastel, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Wat de financiering betreft: er zal een algemeen begrotingsdebat worden gevoerd over de vraag hoe in volgende begrotingen een plaats kan worden ingeruimd voor een aantal vlaggenschipinitiatieven en wetgevingsideeën die in het kader van de Europa 2020-Strategie zijn aanvaard. Aangezien deze strategie een aantal nieuwe beleidsmaatregelen bevat ten behoeve van personen met een handicap zullen we moeten nagaan welke begrotingsmiddelen kunnen worden aangewend om deze maatregelen te ondersteunen.
Wat de ontwikkeling van wetgeving betreft: we zullen moeten onderzoeken welke rol de Commissie kan spelen met betrekking tot de bestaande wetgeving; De Raad probeert maatregelen vast te leggen overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde bevoegdheden om zo een actieve rol te spelen bij de bescherming van personen met een handicap. De Raad heeft - om een voorbeeld te noemen - tien jaar geleden al een Richtlijn opgesteld die een verbod inhield op discriminatie in de werksfeer, waaronder discriminatie van personen met een handicap. De Raad is uiteraard van plan zijn werk op dit gebied voort te zetten.
De Voorzitter. – Vraag nr. 2 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0358/10):
Betreft: Begrotingsinspanningen en particuliere schuld
De inspanningen voor economische hervormingen op Europees niveau streven naar een betere situatie van de overheidsfinanciën en naar een aanpassing van de begroting van de lidstaten. Daarnaast wordt actie ondernomen om de financiële wereld in de ruime zin, en de banksector in het bijzonder, te saneren omdat deze nauw samenhangen met de echte economie. Deze inspanningen hebben evenwel uitsluitend aandacht voor de situatie van de overheidsschuld en niet van de particuliere schuld, die de tweede component van de totale schuldenlast van een land vormt. Welke impact heeft de particuliere schuld op de sociale situatie van elk land en welk verband is er met de overheidsschuld? Wat denkt de Raad te ondernemen indien a) de particuliere schuld groter is dan de overheidsschuld en b) de particuliere schuld blijft toenemen? Op welke wijze zal hij een dergelijke trend aanpakken, rekening houdend met het feit dat het Stabiliteits- en groeipact niet in de aanpak van de particuliere schuld voorziet?
Olivier Chastel, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Op dit moment vormen de procedures voor macro-economisch en begrotingstoezicht zoals vastgelegd in de hoofdstukken 121 en 126 van het Verdrag de hoeksteen van het beleid voor de coördinatie van ons economisch beleid.
Bij de Top van maart 2010 heeft de Europese Raad een werkgroep opgezet die wordt voorgezeten door de voorzitter van de Europese Raad en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank. Deze werkgroep moet een analyse uitvoeren van de maatregelen die genomen zullen moeten worden om te komen tot een beter kader voor crisisoplossing en meer begrotingsdiscipline. Daarbij zal gekeken worden naar al de mogelijkheden voor het versterken van het wettelijk kader.
De werkgroep heeft in juni een voortgangsrapport aan de Europese Raad voorgelegd. In dat rapport wijst de werkgroep erop dat de procedures voor begrotingstoezicht moeten worden verscherpt. Van belang is vooral dat er meer aandacht wordt besteed aan de omvang en de ontwikkeling van de schuld en de mogelijkheden om die schuld met inachtneming van het bepaalde in het Groei- en Stabiliteitspact te onderhouden.
De groep meende verder dat er efficiëntere macro-economische toezichtsmaatregelen moesten worden doorgevoerd om macro-economisch onevenwichtige situaties al in een vroeg stadium te kunnen herkennen en alsdan aanbevelingen te kunnen formuleren teneinde een verslechtering van de situatie met al de daaruit voortvloeiende repercussies tegen te gaan.
Tot slot is het zo dat we voor dit doel speciale indicatoren zullen moeten definiëren. Zeker is in ieder geval dat de particuliere schuld als indicator ook wel eens een belangrijke rol zou kunnen blijken te spelen. Deze ideeën zijn door de Raad van 8 juni en die van 17 juni overgenomen. De werkgroep zal op basis van de gevonden resultaten in oktober een eindrapport aan de Raad voorleggen. Afhankelijk van het geval kan dan een begin worden gemaakt met de procedure voor het opstellen van nieuwe, of het aanpassen van reeds bestaande wetgeving. De Raad zal aan elk initiatief in deze richting beslist prioriteit verlenen.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, (PPE). – (EL) Ik wil de minister bedanken voor zijn poging om mijn vraag te beantwoorden, helaas heb ik iets van uw reactie op mijn vraag niet goed begrepen: wordt binnen de nieuwe plannen de particuliere schuld in acht genomen – ik refereer aan de zaken waar de minister in oktober over zal beslissen – en, is er in het kader van het geplande economisch bestuur ruimte voor een nieuwe interpretatie van het stabiliteitspact, voor de toepassingsmethoden, en voor de particuliere schuld? Ik zou u zeer erkentelijk zijn als u mijn vraag zou willen beantwoorden.
Olivier Chastel, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Zoals ik u al gezegd heb, is het gehele proces nog aan de gang. De werkgroep blijft bijeenkomen - ze heeft eergisteren nog vergaderd. Er zullen vóór de Raad van oktober nog wel één of twee vergaderingen worden gehouden, reden waarom het in dit stadium nog te vroeg is om in detail te discussiëren over de wijze waarop het schuldcriterium voortaan in het kader van het Groei- en Stabiliteitspact zal worden toegepast. De werkgroep zal haar rapport tijdens de Top van oktober aan de Raad voorleggen. Pas dan, als we kunnen beschikken over de resultaten van het onderzoek naar economische governance zoals de werkgroep dat heeft uitgevoerd, kunnen we een begin maken met een procedure voor het uitvaardigen van nieuwe, dan wel het aanpassen van bestaande wetgeving. En dan kan het zijn dat de particuliere schuld daarin betrokken wordt.
De Voorzitter. – Vraag nr. 3 van Silvia-Adriana Ticau (