– de mondelinge vraag (O-0149/2010) van Sophia in ’t Veld, Alexander Alvaro, namens de ALDE-Fractie, en Birgit Sippel, namens de S&D-Fractie, aan de Commissie: Doorgifte van gegevens aan de VS door de lidstaten op basis van memoranda van overeenstemming (B7-0555/2010),
– de mondelinge vraag (O-0160/2010) van Rui Tavares en Marie-Christine Vergiat, namens de GUE/NGL-Fractie, aan de Commissie: Doorgifte van gegevens aan de VS door de lidstaten op basis van memoranda van overeenstemming (B7-0558/2010), en
– de mondelinge vraag (O-0168/2010) van Jan Philipp Albrecht, namens de Verts/ALE-Fractie, aan de Commissie: Doorgifte van gegevens aan de VS door de lidstaten op basis van memoranda van overeenstemming (B7-0561/2010).
Sophia in 't Veld, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal het redelijk kort houden. Ik denk dat de mondelinge vraag duidelijk is. We werken momenteel aan een PNR-pakket. De Commissie heeft drie ontwerpmandaten voorbereid voor onderhandelingen met de Verenigde Staten, Canada en Australië. Maar intussen voeren de lidstaten bilaterale onderhandelingen met de Verenigde Staten over de overdracht van persoonsgegevens, of eigenlijk, over het verlenen van toegang tot Europese databanken, onder andere met persoonsgegevens van passagiers, aan de Verenigde Staten.
Voordat dit Parlement een standpunt kan innemen over een PNR-voorstel of een PNR-overeenkomst, moeten we weten hoe de zaken ervoor staan. Als de lidstaten bilateraal met de Verenigde Staten overeenkomen om PNR-gegevens over te dragen, vraag ik me af waar wij hier in het Parlement mee bezig zijn.
Mij is ook verteld – maar dat is niet te controleren omdat de bilaterale overeenkomsten en de bilaterale onderhandelingen geheim zijn – dat het mogelijk PNR-gegevens betreft van niet-EU-burgers of EU-burgers met andere bestemmingen dan de Verenigde Staten die daardoor niet onder een eventuele overeenkomst tussen de EU en de VS vallen. Voordat we verder praten over PNR, moet daar eerst duidelijkheid over zijn.
Tot slot, commissaris, stuitte ik afgelopen weekeinde op een andere kwestie waarover we niet geïnformeerd zijn en die relevant kan zijn voor dit debat. Het gaat om een programma genaamd “One-Stop Security” (eenmalige veiligheidscontroles), waarover de Commissie momenteel kennelijk onderhandelt met de Amerikaanse Transport Security Authority. Dit zou moeten resulteren in opheffing van veiligheidscontroles voor Amerikaanse reizigers die van en naar Europa reizen.
Ik vind het nogal vreemd dat de veiligheidscontroles voor Europese burgers die naar de Verenigde Staten reizen, steeds strenger worden – we moeten zelfs betalen voor het indienen van de aanvraag voor een reisvergunning via ESTA (elektronisch systeem voor reisvergunningen) – terwijl de Europese Commissie onderhandelt over opheffing van veiligheidscontroles voor Amerikanen die deze kant op komen.
Het wordt tijd dat de Europese Commissie ons volledig op de hoogte stelt van dit programma en de stand van zaken rond de onderhandelingen en ik wil graag weten – en daar sluit ik mee af – of het inderdaad zo is dat de Verenigde Staten de veiligheidsnormen hebben opgelegd die dit programma mogelijk zouden maken.
VOORZITTER: STAVROS LAMBRINIDIS Ondervoorzitter
Birgit Sippel, auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, vandaag is er al veelvuldig naar het Verdrag van Lissabon verwezen. Sta mij toe om nu eens iets positiefs daarover te zeggen. De meeste burgers vinden het een goede zaak dat wij in Europa grenzeloos kunnen reizen en dat wij ons wat onderwijs, werk en vrije tijd betreft, vrij in de Europese Unie kunnen bewegen. Daarbij laten wij echter wel een spoor aan gegevens achter. Onze gegevens worden allang niet meer slechts in één enkele lidstaat opgeslagen, maar worden verspreid over de hele Europese Unie bewaard. Daarom is het goed dat wij ook op dit gebied waarop de bescherming van de gegevens van de Europese burgers centraal staat, meer bevoegdheden op Europees niveau krijgen. De burgers verwachten namelijk terecht dat hun gegevens overal in de Europese Unie goed beschermd zijn en dat er geen gegevens onnodig worden doorgegeven, mogelijk zelfs aan landen buiten de EU.
Op welke wijze moeten wij als Europese Unie – en ik zeg in dat verband heel duidelijk als Europees Parlement en als Raad, dat wil zeggen samen met de lidstaten – die bescherming waarborgen? Wij onderhandelen weliswaar als Europese Unie met derde landen over het doorgeven van gegevens – over welke gegevens überhaupt noodzakelijk zijn, voor welk doel ze gebruikt mogen worden en welke mechanismen er nodig zijn om die gegevens te beschermen –, maar tegelijkertijd onderhandelen ook afzonderlijke lidstaten met derde landen over die gegevensoverdracht. Wat die laatste onderhandelingen betreft, hebben wij geen enkel idee over welke gegevens het gaat, welke beschermingsnormen gehanteerd worden en of gegevens eventueel in duplo doorgegeven worden, laat staan dat wij weten of er straks gegevens doorgegeven mogen worden waarvan wij op Europees niveau helemaal niet willen dat die doorgifte toegestaan wordt.
Daar komt nog een ander aspect bij waaraan de lidstaten in dit verband wellicht te weinig aandacht besteden. Want hoe wil een afzonderlijke lidstaat die met een derde land onderhandelt, garanderen dat er in de praktijk uitsluitend gegevens over zijn eigen burgers doorgegeven worden, als er überhaupt al gegevens worden doorgegeven. Wij beschikken in de Europese Unie immers inmiddels over databanken waarin gegevens over de meest uiteenlopende burgers op een centrale plaats worden verzameld en waartoe veel instanties van Europese landen toegang hebben. Wanneer mijn gegevens ergens in land A worden opgeslagen en dat land besluit om die gegevens door te geven, worden mijn gegevens dan ook naar derde landen gestuurd? Dat kan toch niet de meerwaarde van de Europese Unie zijn waartoe wij besloten hebben toen wij op basis van goede argumenten over het Verdrag van Lissabon aan het onderhandelen waren. Ook de lidstaten dienen de nieuwe machtsverhoudingen binnen de instellingen in acht te nemen en dienovereenkomstig te handelen. Ook zij moeten zich aan de spelregels houden en dat betekent in dit geval accepteren dat gegevensbescherming een Europese taak is. Wij moeten er op Europees niveau voor zorgen dat er zo weinig mogelijk gegevens voor uiterst beperkte doelen doorgegeven worden. Dat uitgangspunt mag niet door bilaterale initiatieven ondermijnd worden.
Rui Tavares, auteur. − (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het afgelopen jaar hebben we verschillende keren gedebatteerd over enkele onderwerpen in verband met de gegevensbescherming en de privacy van de Europese burgers en, laten we er niet om heen draaien, of we voor het garanderen van de fysieke veiligheid van bijvoorbeeld vliegtuigpassagiers concessies moeten doen met betrekking tot de veiligheid van de persoonsgegevens van de Europese burgers. Aan die uitruil zijn zowel juridische als politieke consequenties verbonden waar dit Huis aandacht aan moet schenken.
We weten dat de bouw van het huis in dit geval bij het dak begonnen is en iedere keer als er een probleem is proberen we die constructiefout te corrigeren. Eerst hadden we de SWIFT-overeenkomst en nu hebben we het PNR-akkoord maar we zijn nog steeds niet met de funderingen van het huis begonnen. We stellen niet eerst vast hoe er in Europa in het algemeen wordt gedacht over gegevensbescherming om vervolgens die visie horizontaal toe te passen op alle mogelijke onderwerpen en internationale partners of het nu, zoals vandaag, om de Verenigde Staten gaat, of in de toekomst om China, Zuid-Korea of Saoedi-Arabië; kortom, alle internationale partners die hetzelfde soort gegevens opvragen.
Door zo versnipperd en fragmentarisch te werk te gaan zijn wij voor een zeer duister schilderij geplaatst. Het Europees Parlement heeft pogingen ondernomen om wijs te worden uit dat schilderij, dat zoals wij allemaal weten op zijn kop hangt. De situatie ziet er al slecht uit en zal nog verder verslechteren als de berichten worden bevestigd dat een aantal lidstaten hebben onderhandeld over een memorandum van overeenstemming waardoor passagiersgegevens die hun oorsprong vinden in de desbetreffende lidstaten rechtstreeks kunnen worden doorgegeven aan de Verenigde Staten.
Ik wil hier wel duidelijk maken dat ik me niet in de eerste plaats beklaag over de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zijn een internationale partner van ons en een land dat om vele redenen te bewonderen valt. Wij delen met de VS gemeenschappelijke beginselen en belangen. Nee, ik beklaag me daarentegen over de lidstaten die breken met de onderhandelingen die we op Europees niveau dienen te voeren. Het is een gebrek aan loyaliteit van de kant van die lidstaten waarmee ze zowel de lopende onderhandelingen met de Verenigde Staten ondermijnen als de interinstitutionele eensgezindheid in de Europese Unie. Voorts wordt daarmee ook de mogelijkheid ondergraven om later met de VS een kaderakkoord te bereiken over gegevensbescherming, waarvoor de heer Albrecht rapporteur is.
Die houding leidt ook tot onvoorspelbare effecten. Op dit moment onderhandelen de VS afzonderlijk met lidstaten maar wat let hen in een latere fase met individuele luchtvaartmaatschappijen te onderhandelen over gegevens van burgers of direct te onderhandelen over passagiersgegevens bij het kopen van het vliegticket?
Iemand moet opkomen voor de rechten van 500 miljoen Europese burgers en op dit niveau heeft het Europees Parlement dat gedaan. Het is belangrijk dat de Commissie, de lidstaten en de Verenigde Staten beseffen dat bij de PNR-zaak het Parlement aan de knoppen zit. Zoals het Parlement al bij de SWIFT-overeenkomst heeft laten zien, is het niet bevreesd zijn prerogatieven te gebruiken om een interim-overeenkomst op te zeggen of om een definitieve overeenkomst te verwerpen indien het akkoord geen waarborgen biedt op het vlak van de privacy en veiligheid van de gegevens van Europese burgers.
Jan Philipp Albrecht, auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte vertegenwoordigers van de Commissie, ik verzoek u dringend om onze vraag zeer serieus te nemen. Zoals zojuist ook al is gezegd, gaat het namelijk om een principiële kwestie: In hoeverre is het überhaupt zinvol om over normen voor gegevensbescherming te onderhandelen, indien tegelijkertijd achter de rug van het Europees Parlement om (en wellicht zelfs ook achter de ruggen van de nationale parlementen om) over overeenkomsten wordt onderhandeld waarbij die normen omzeild worden.
Een nauwe trans-Atlantische samenwerking op het gebied van de veiligheid, om niet te zeggen álle trans-Atlantische samenwerking, is zeer belangrijk, met name wanneer het om het creëren van een ruimte van vrijheid en rechtvaardigheid gaat. Dat mag er echter niet toe leiden dat uiteindelijk de collectieve veiligheidsbelangen worden behartigd ten koste van de individuele vrijheden en grondrechten op dit gebied. Dat geldt in het bijzonder voor de gegevensuitwisseling binnen de internationale samenwerking.
Wij hebben als Parlement al jarenlang steeds weer duidelijk proberen te maken dat wij het belangrijk vinden dat er bij al deze maatregelen – of het nu gaat om het doorgeven van de PNR-gegevens van vliegtuigpassagiers of de toegang tot de SWIFT-databanken – algemene principes voor de gegevensbescherming worden gehanteerd die ook individueel afgedwongen kunnen worden. Daar wordt in dit verband echter steeds weer aan voorbij gegaan. Daarom hebben wij als Parlement het volgende duidelijk gemaakt: wij willen algemene normen die voor de gehele EU gelden en die vervolgens met de Verenigde Staten worden overeengekomen. Als rapporteur voor de raamovereenkomst tussen de EU en de VS moet ik daarbij de kanttekening plaatsen dat het zeer belangrijk is dat dit principe niet alleen op communautaire overeenkomsten wordt toegepast waarbij de lidstaten betrokken zijn, maar ook op bilaterale overeenkomsten die lidstaten sluiten. Het klopt dat dit een gebied is met gedeelde bevoegdheden, hetgeen betekent dat er nog steeds door lidstaten bilaterale overeenkomsten met de VS zullen worden gesloten. Daar is doorgaans niets mis mee, zo lang dit er in de eerste plaats niet toe leidt dat de gemeenschappelijk normen die op Europees niveau zijn overeengekomen, verlaagd of ondermijnd worden – en dat is waar dit debat om draait – en er in de tweede plaats voor gezorgd wordt dat de geldende wet- en regelgeving wordt geëerbiedigd.
Na het Verdrag van Lissabon is het nu eenmaal zo dat het Europees Parlement terecht met deze kwesties is belast, maar hebben wij ook te maken met een rechtskader dat bepaalt dat er in situaties met gedeelde bevoegdheden waarin al regelingen op EU-niveau zijn getroffen (zoals bij de gegevens van vliegtuigpassagiers), de desbetreffende kwesties voor de lidstaten verboden terrein zijn. Dan kan het in mijn optiek niet zo zijn dat de lidstaten op dit punt toch eigen onderhandelingen met de Verenigde Staten in gang zetten, want hierdoor wordt eenvoudigweg onze onderhandelingspositie met betrekking tot de gegevensbescherming ondermijnd.
Derhalve verlang ik van u, als Europese Commissie, dat u op dit vlak de lidstaten tot de orde roept en het voorzitterschap van de Raad duidelijk maakt dat die bilaterale onderhandelingen stopgezet moeten worden. In dat verband dient met name duidelijkheid te worden gecreëerd over de rechtsgrondslag die sinds het Verdrag van Lissabon van kracht is. Voor ons als Parlement is in ieder geval één ding duidelijk: wij hebben in die onderhandelingen niet alleen de stem van de EU, maar ook die van de Commissie nodig. Ik vind de voorstellen van de Commissie in veel gevallen goed, maar hierbij dient wel aangetekend te worden dat er daarbij in elk geval het volgende ondubbelzinnige principe moet worden toegepast: wij onderhandelen met één stem en daarbij is er geen ruimte voor steeds maar weer nieuwe onderhandelingen op bilateraal niveau.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom vragen van Parlementsleden. Ik zal meteen duidelijk maken dat de Commissie hun gevoeligheden over de bescherming van de persoonsgegevens van onze burgers deelt.
Ik zal bij het begin beginnen. Wellicht weet u dat dit geen nieuwe kwestie is. In augustus 2007 hebben de Verenigde Staten het programma voor visumontheffing gemoderniseerd en een aantal voorwaarden toegevoegd om de veiligheid verder te verbeteren. We moeten toegeven dat deze voorwaarden alle EU-lidstaten raken, of ze nu onderdeel uitmaken van het programma voor visumontheffing van de VS of niet. Op grond van deze voorwaarden moet een land, om deel te mogen uitmaken of blijven uitmaken van het programma voor visumontheffing, ermee instemmen om met de Verenigde Staten samen te werken op het gebied van rechtshandhavingskwesties. Er moet met name rechtshandhavingsinformatie worden uitgewisseld.
Deze nieuwe wet heeft de EU ertoe aangezet een tweesporenbenadering te volgen, zoals u al aangaf. In het kader van het EU-spoor is een aanvang gemaakt met onderhandelingen tussen de EU en de Verenigde Staten over bepaalde voorwaarden voor toegang tot het programma voor visumontheffing van de VS die tot de bevoegdheid van de EU behoren. Het EU-spoor betrof het terugkeerbeleid voor alle ingezetenen, de beveiliging van reisdocumenten en de beveiliging van luchthaven. Deze kwesties vallen onder onze bevoegdheid.
Het bilaterale spoor tussen de VS en individuele lidstaten, dat nog steeds bestaat, werd gebruikt om tegemoet te komen aan de vereiste van de Verenigde Staten om samen te werken op het gebied van terrorismebestrijdingsinitiatieven en informatie-uitwisseling. Een eerste vereiste voor lidstaten die in het programma voor visumontheffing willen worden opgenomen, is dat ze overeenkomsten inzake deze kwesties sluiten. Daar moeten we voor zorgen.
Voor lidstaten die al aan het programma voor visumontheffing deelnemen, zullen dergelijke onderhandelingen in een later stadium plaatsvinden, dus voor hen is het veel eenvoudiger. Volgens de informatie die de Commissie van de lidstaten heeft ontvangen, is dit de enige manier om met de kwestie om te gaan. Acht lidstaten hebben een memorandum van overeenstemming met de Verenigde Staten getekend waarin ze verklaren inzake dergelijke kwesties met de Verenigde Staten te zullen samenwerken. Deze lidstaten zijn Tsjechië, Estland, Griekenland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta en Slowakije. Dit was het probleem dat ze probeerden op te lossen. Op deze manier konden deze acht lidstaten aan het programma voor visumontheffing deelnemen en daarom hebben ze dat gedaan.
De Commissie begrijpt dat de memoranda van overeenstemming op zich niet bedoeld waren als rechtsgrondslag voor de uitwisseling van gegevens tussen de Verenigde Staten en de betrokken lidstaten. Ze waren uitsluitend bedoeld om uiting te geven aan de intentie van beide partijen om specifieke afspraken te maken en overeenkomsten te sluiten om de uitwisseling van gegevens te regelen. Daar gaat het om.
Ik moet onderstrepen dat informatie over de precieze inhoud van het memorandum van overeenstemming alleen bekend is bij de lidstaten zelf. Dat geldt onder andere voor de soorten gegevens waarop de memoranda betrekking hebben. Als het Europees Parlement dus aanvullende informatie wenst, zal het bij de betreffende lidstaten zelf moeten aankloppen.
De Commissie – en nu kom ik bij onze verantwoordelijkheid – heeft er echter voor gezorgd dat de Verenigde Staten de lidstaten geen verzoeken tot bilaterale regelingen inzake de uitwisseling van PNR-gegevens zullen doen, aangezien dat een kwestie is die op grond van de geldende PNR-overeenkomst tussen de EU en de Verenigde Staten tot de bevoegdheid van de EU behoort. Dat is wat we gedaan hebben.
Tot slot: tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst tussen de EU en de VS heeft er een briefwisseling plaatsgevonden waarin werd vastgelegd dat voldaan werd aan de wettelijke vereisten van de VS voor voortzetting van de deelname aan het VWP in verband met zaken die tot de bevoegdheid van de EU behoren. In dit verband heeft de Commissie duidelijk gemaakt dat aan deze briefwisseling, die onderdeel is van de lopende onderhandelingen, geen recht op toegang tot de EU-databank kan worden ontleend.
Carlos Coelho, namens de PPE-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik heb naar uw antwoorden geluisterd en ik moet bekennen dat ik stomverbaasd ben. Aan de ene kant zegt de Commissie namelijk dat indien wij meer informatie wensen we bij de lidstaten moeten aankloppen – daar bestaat geen andere uitleg voor dan dat de Commissie zegt ze geen enkele mogelijkheid heeft om druk uit te oefenen op de lidstaten of om op dit gebied in te grijpen – maar aan de andere kant zegt de commissaris dat de Commissie de Amerikaanse regering gevraagd heeft geen gegevens op te vragen die de toegang tot de Europese databestanden in gevaar brengen. Ik begrijp echter niet hoe de Commissie het makkelijker vond een verzoek te richten tot de Amerikaanse regering dan contact te leggen met de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie.
Dit valt volgens mij alleen maar te verklaren met de zwakke positie van de Europese Commissie. Het betekent ook dat de zorgen die het Europees Parlement in verband met dit onderwerp naar voren heeft gebracht alle zin hebben. Op de eerste plaats zijn we bezorgd over het feit dat de VS, ogenschijnlijk ongestraft, een verdeel-en-heersstrategie hebben toegepast. Voorts hebben we zorgen over het feit dat verschillende lidstaten besloten hebben dit bilateraal op te nemen en onderhandelingen te starten, wat getuigt van een zeker gebrek aan Europese solidariteit. Wij zijn echter bezorgd over de berustende houding van de Europese instellingen, die zich onttrekken aan hun verantwoordelijkheid, waardoor onze onderhandelingscapaciteit er zeker niet beter op wordt.
Op dit gebied dient Europa met één stem te spreken. Wij dienen ervoor te zorgen dat er geen toegang komt tot gegevensbestanden op basis van bilaterale overeenkomsten. De sluier van geheimhouding rond deze onderhandelingen, het feit dat in sommige lidstaten nog geen eens het nationale parlement op de hoogte is gebracht van de inhoud van het memorandum van overeenstemming en het feit dat het Europees Parlement nog steeds niet beschikt over alle informatie over deze zaak zijn gewichtige redenen die onze zorgen rechtvaardigen. De antwoorden die de commissaris hier net heeft gegeven nemen die zorgen geenszins weg.
Alexander Alvaro, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn hartelijke dank gaat uit naar de commissaris, die hier als plaatsvervanger van haar collega, mevrouw Malmström, de vragen beantwoordt. Dat stellen wij zeer op prijs. Eerlijk gezegd ben ik echter wel van mening dat wij op basis van andere feiten bezig zijn. Uiteindelijk gaat het immers niet alleen om het gebruik van DNA-databanken. Mijn collega’s hebben vermeden om dat expliciet ter sprake te brengen: het gaat om het feit dat DNA-gegevens opgevraagd kunnen worden, dat vingerafdrukken opgevraagd kunnen worden en dat gegevens over veroordeelde daders opgevraagd kunnen worden en wel via het systeem dat wij middels het Verdrag van Prüm hebben gecreëerd. In zoverre staat hier een elementair bestanddeel van het Europees beleid ter discussie.
Eerlijk gezegd vind ik dat nog niet eens het belangrijkste. Daar kan over gepraat worden en daar kan van gedachten over gewisseld worden. Daar zijn ook oplossingen voor te vinden waarover gediscussieerd kan worden als je erachter staat. Wat mij echter stoort, is dat noch de Raad noch de Commissie de moed hebben getoond om tegen de Verenigde Staten te zeggen dat dit zo niet kan. De ontheffing van de visumplicht kan niet, zoals in het geval van Oostenrijk (en dat is toch geen nieuwe lidstaat), als afpersingsmiddel worden gebruikt door te zeggen: als u niet bereid bent om de gevraagde gegevens te verstrekken, trekken wij de ontheffing van uw visumplicht in. Interessant in dit verband dat een lidstaat van de Europese Unie – als een soort tegenreactie – niet eens unilateraal de ontheffing van de visumplicht van de VS zou kunnen intrekken, aangezien in onze overeenkomst is geregeld dat wij die ontheffing als EU als geheel verlenen. Wat mij stoort, is de toonzetting en dat niemand de moed heeft om te zeggen: wij werken met jullie samen en wij zijn ook voorstander van een trans-Atlantisch partnerschap. Net als in elke goede relatie, net als in elk goed huwelijk, leveren fatsoen en respect een bijdrage aan het welslagen van die relatie of dat huwelijk. En dat is precies wat wij ook verwachten van de relatie met de Amerikaanse burgers en de Amerikaanse politiek. Wij zouden dan ook graag zien dat de Commissie en de Raad daar meer waarde aan gaan hechten.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, al bij de onderhandelingen over het SWIFT-compromis was duidelijk dat hetgeen ons als gegevensbescherming is verkocht, eigenlijk als een pijnlijk zelfbedrog van de Europeanen moet worden aangemerkt. Naar mijn idee is dat nu ook officieel bevestigd: het eigen controlesysteem van de EU is niet, naar verwacht werd, pas na enkele jaren werd ontmaskerd als een placebo, als een kalmeringstabletje voor de critici, maar al binnen enkele maanden.
De VS laten zich blijkbaar weinig aan overeenkomsten gelegen liggen. Eens te meer demonstreren de VS namelijk dat zij geen belangstelling voor partners hebben, maar in het beste geval alleen voor landen die op alle Amerikaanse machtsvertoon alleen maar ja en amen zeggen. Zo hebben wij dus tandenknarsend kennis moeten nemen van het feit dat de VS jarenlang naar believen toegang hadden tot Europese bankgegevens. Toen wij vervolgens in het kader van een overeenkomst vastgehouden hebben aan de Europese normen voor gegevensbescherming en aan een Europese toezichthouder daarvoor, konden de VS daar gemakkelijk mee instemmen, omdat via de bilaterale achterdeur toch weer een ongelimiteerde toegang tot de betreffende gegevens mogelijk was.
Ik vind dat wij deze nachtmerrie nu meteen moeten beëindigen en niet pas bij de volgende trans-Atlantische gesprekken.
Ernst Strasser (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte dames en heren, ik sluit mij graag bij de volgende woorden van een van de vorige sprekers aan: het is zeer prijzenswaardig dat u persoonlijk hiernaar toe bent gekomen om een verklaring af te leggen. Ik heb er ook begrip voor dat dit niet uw specialisme is. Ik moet echter heel duidelijk zeggen dat de verklaring van de Commissie buitengewoon onbevredigend is. Er is in dit verband iets gebeurd wat ik echt onder de aandacht moet brengen.
Alle grote fracties in dit Parlement willen over het uitgangspunt discussiëren. En wij zijn ontsteld, en dat is nog zacht uitgedrukt, dat de Commissie geen actie onderneemt. Dat was bij SWIFT precies hetzelfde. Wij hebben de Commissie tijdens de laatste plenaire zitting moeten wijzen op de 14 dollar inreisheffing. Vandaag heeft een van mijn collega’s terecht de volgende kwestie aan de orde gesteld: wat doet de Commissie en wat doen de lidstaten? En nu hoor ik dat er zelfs discussies zijn over voorkeursbehandelingen van Amerikanen ten opzichte van Europeanen!
Wij moeten duidelijk voor ogen houden dat wij met de Commissie zeer ernstig over het uitgangspunt willen praten. En dat uitgangspunt houdt in ieder geval wederkerigheid in. Dat betekent dat er geen toegang tot Europese gegevens wordt verleend, maar dat die gegevens “afgehaald” moeten worden: de push-procedure. Dat zijn uitgangspunten die verdedigbaar zijn, net zoals de burgerrechten. Daarmee doel ik op het feit dat burgers recht hebben om te weten welke gegevens van hen op welke manier worden gebruikt. Dit dient uiteraard op basis van een Europees concept te gebeuren. Wat wij hier nu vandaag te horen krijgen, is dat de Commissie eigenlijk de onderhandelingspositie ten opzichte van de Amerikanen verzwakt, doordat zij niet naar de lidstaten toegaat en alles coördineert. Daarnaast zou de Commissie zelf ook actie moeten ondernemen.
Wanneer gaan die onderhandelingen eigenlijk van start? Wanneer wordt men actief? Onder druk van het Parlement was SWIFT plotseling binnen één maand afgerond. Nu hebben wij met betrekking tot PNR en de gegevens in het algemeen soortgelijke acties nodig.
Zuzana Roithová (PPE). – Niettegenstaande het feit dat het terrorisme hard met alle daartoe beschikbare middelen bestreden moet worden, kunnen we het bij de internationale samenwerking op dit vlak niet stellen zonder de democratische normen die de volkeren in de trans-Atlantische ruimte eigen zijn. Ik ben dan ook buitengewoon ontstemd over het feit dat de Commissie en de lidstaten ten aanzien van de bilaterale betrekkingen met de VS andermaal geen lering getrokken hebben uit oude fouten en de onderhandelingen achter de rug van het Europees Parlement en de nationale parlementen om voeren. Door het snelle akkoord dat bovenal in de behoeften van de Amerikaanse verkiezingscampagne voorziet, worden de legitimiteit, de transparantie en de democratische controle te grabbel gegooid, en dit nog wel in een tijd waarin de VS geld zijn gaan vragen in het kader van de visumvrijstellingsregeling, wat niet bijster goed gevallen is in de Europese publieke opinie. Ik persoonlijk heb geen enkel probleem met de overdracht van bepaalde persoonsgegevens van Europese burgers, bijvoorbeeld vliegreizigers, aan ontwikkelde democratische landen, maar dan moet dit wel gebeuren in overeenstemming met alle wettelijke voorschriften, en dit op een dusdanige manier dat het geheel kan worden getoetst door van de regering onafhankelijke personen en instellingen, bijvoorbeeld parlementariërs en rechters.
Monika Flašíková Beňová (S&D). – (SK) De doorgifte van persoonlijke gegevens van burgers is altijd een gevoelig onderwerp, zowel vanuit het oogpunt van de burgers als vanuit het oogpunt van de mensenrechten.
De doorgifte van gegevens over burgers van de lidstaten van de Europese Unie aan de Verenigde Staten wordt vooral gerechtvaardigd door ons streven terrorisme te bestrijden en door het gemeenschappelijk belang van de veiligheid van onze burgers. Dat is zeker een edel doel, maar ik heb soms het gevoel dat we in naam van de strijd tegen het terrorisme onze burgers steeds meer van hun privacy ontnemen. Ik wil de onderhandelingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten beslist niet onderschatten, en ik blijf ervan overtuigd dat de Verenigde Staten onze sterkste bondgenoot zijn. Aan de andere kant spreekt alleen al het feit dat de Verenigde Staten ook individueel en bilateraal in gesprek zijn met de lidstaten, en niet alleen met de Europese Unie als geheel, voor zichzelf.
Tot slot wil ik graag mijn steun betuigen aan de lidstaten die al een memorandum van overeenstemming hebben gesloten. Dat is gebeurd omdat juist deze landen een visumovereenkomst hadden met de Verenigde Staten, en aangezien de Europese Unie niet optrad als één geheel zat er voor deze landen niets anders op dan deze bilaterale memoranda van overeenstemming te sluiten. Ik vertrouw er echter op dat de Europese Unie in de toekomst een prominentere rol zal spelen dan de individuele lidstaten.
Jaroslav Paška (EFD). – (SK) Ik ben er stellig van overtuigd dat we moeten volharden in ons streven terrorisme te bestrijden, want dat vormt nog steeds een groot gevaar voor de geciviliseerde wereld.
De omgang met persoonlijke gegevens van reizende Europeanen onder het mom van terrorismebestrijding lijkt mij echter ongecoördineerd en ongeorganiseerd. De grootste verzamelaar van persoonlijke gegevens zijn de Verenigde Staten, die gegevens van burgers van de Europese Unie verzamelen op grond van overeenkomsten met de Europese Unie en op grond van bilaterale overeenkomsten met individuele staten. Ik ben van mening dat we een dergelijk tweeslachtig beleid niet langer moeten tolereren. We zouden de wijze van omgang met persoonlijke gegevens van burgers van de Europese Unie moeten herzien, zodat de rechten voor de bescherming van persoonsgegevens van onze burgers niet worden geschonden door een soort semilegale procedures van de lidstaten. In onze betrekkingen met de Verenigde Staten moeten we dus wederkerigheid betrachten en er nauwlettend op toezien dat de regels ook voor ons Europeanen aanvaardbaar zijn, en dat de Europese gegevens van burgers van de Europese Unie worden verstrekt in overeenstemming met de regels die gelden in Europa.
De Voorzitter. – Mevrouw Morvai, ik sta deze interventie bij wijze van uitzondering toe. Collega’s, de spreektijd van één minuut werkt niet als u op het laatste moment om spreektijd vraagt. Als u wilt deelnemen aan deze procedure, verzoek ik u vriendelijk ruim van tevoren uw hand op te steken. Ik maak nu een uitzondering omdat er deze keer niet veel mensen op de lijst staan.
Krisztina Morvai (NI). – (EN) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter. Ziet u het maar als een verzachtende omstandigheid dat men zich kennelijk niet echt interesseert voor of opwindt over dit belangrijke onderwerp. Ik zal dus van weinig mensen de tijd verspillen.
Elk proces in verband met de bescherming van gegevens en elke procedure waarmee fundamentele belangen op het gebied van gegevensbescherming worden geschonden, moet een duidelijk herkenbaar doel dienen en moet het in zich hebben dat te rechtvaardigen doel te bereiken. Wat is volgens de VS precies het te rechtvaardigen doel en hoe kan de overdracht van persoonsgegevens ertoe bijdragen dat dit doel bereikt wordt? Met andere woorden: wat gaat er met deze gegevens gebeuren? Dat is mijn eerste vraag voor de Commissie.
Ik zou ook graag willen weten waarom er twee controleniveaus worden gehanteerd – een voor de “oude” lidstaten en een voor de “nieuwere” lidstaten, waaronder mijn eigen land, Hongarije. Waarom is een Hongaarse burger vanuit het oogpunt van terrorisme gevaarlijker dan een burger uit een “oudere” lidstaat? Is deze kwestie tijdens de onderhandelingen naar voren gekomen of wordt dit nog een punt?
Sophia in 't Veld, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u dat u mij in de gelegenheid stelt om te vragen om een toelichting van twee punten.
Het verbaasde mij nogal om de Commissie te horen zeggen dat de kwestie van het programma voor visumontheffing alleen de lidstaten raakt – ik meen althans dat u dat zei, commissaris. In 2007 zei de Europese Commissie aanvankelijk dat ze op dat terrein de exclusieve bevoegdheid had en dat ze deze bevoegdheid uiteindelijk aan de lidstaten zou moeten afstaan. Heb ik het goed begrepen dat de Europese Commissie haar standpunten over haar eigen bevoegdheden heeft gewijzigd?
Ten tweede, commissaris, zegt u dat er in geen van de memoranda van overeenstemming naar de overdracht van PNR-gegevens wordt verwezen. Welnu, ik kan u een kopie laten zien van een van de memoranda waarin PNR wordt genoemd. Betekent dit dat de Commissie zelf niet eens weet wat er speelt?
Ik zal u nu iets duidelijk maken, mevrouw de commissaris. Dit Parlement heeft besloten om de stemming over twee PNR-overeenkomsten uit te stellen omdat we van mening waren dat we ervan uit konden gaan dat de Commissie als Europese instelling zich even verantwoordelijk zou opstellen als wij als Europees Parlement. Ik begin me nu af te vragen of de Commissie dat vertrouwen wel verdient. Ik hoop dat u ons niet zult teleurstellen.
(Applaus)
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag zeggen dat ik deze discussie heel interessant vind en dat ik hier ben om uitleg te geven, maar beweringen dat de Commissie geen oog heeft voor de bescherming van de gegevens van EU-burgers, kan ik niet accepteren. De bewering dat ik alleen maar hier ben ter vervanging van mijn collega, zonder enige kennis van de kwestie of van wat er speelt, vind ik ook niet aanvaardbaar. We weten in de Commissie allemaal heel goed – bijzonder goed zelfs – wat er speelt en ik kan u vertellen dat we wel degelijk oog hebben voor de bescherming van de gegevens van onze burgers.
Laten we naar de feiten kijken: moeten we ons houden aan het Verdrag van Lissabon of niet? Wat stelt u voor? Moeten we de Raad negeren? Ik heb u, heel eenvoudig, horen zeggen dat u graag ziet dat Europa inzake deze kwestie een unieke stem heeft. Daar ben ik het mee eens: dat wil ik ook.
Dus wat doet u liever? De Commissie vertellen dat ze de Raad volledig moet negeren? Ik wijs u erop – en ik heb het hier over feiten, niet over dromen – dat we het de Raad al gevraagd hebben, zoals u heel goed weet, want dat is niets nieuws. We hebben de Raad er afgelopen mei in ons voorstel op gewezen dat als het toekomstige EU-VS-kader betrekking heeft op persoonsgegevens, dit ook moet gelden voor de gegevens van de lidstaten. We hebben voorgesteld wat u hier allemaal hebt besproken.
Als we dat zijn overeengekomen, gaan we er verder mee. Dat is het geval. Maar wat stelt u voor dat we doen, als dat niet met de Raad is overeengekomen? Gaan we dan naar de lidstaten en zeggen we dan dat we er niet verder mee kunnen? Ik begrijp dat u dat voorstelt en mijn antwoord is heel simpel: we moeten ons houden aan het Verdrag van Lissabon.
Dan een paar andere zeer interessante kwesties: ik heb veel gehoord over de Europese databank en over de Prüm-databank. Mijn antwoord is dat als de lidstaten memoranda van overeenstemming en bilaterale overeenkomsten hebben getekend, ze gegevens over hun eigen ingezetenen mogen verstrekken. Ze mogen geen gegevens uit de EU-databank of de Prüm-databank beschikbaar stellen en over dat punt ben ik heel duidelijk geweest. Ik ben ook heel duidelijk geweest over het feit dat we de Verenigde Staten hebben gevraagd ermee akkoord te gaan dat de bilaterale overeenkomsten geen betrekking op PNR-gegevens mogen hebben. Daar heeft een briefwisseling over plaatsgevonden en daar onderhandelen we nog steeds over. Dat wil niet zeggen dat er niet een aantal lidstaten is dat heeft geprobeerd met de Verenigde Staten te onderhandelen, maar dit is het standpunt van de Commissie.
Ik heb alle begrip voor uw bezorgdheid maar we moeten wel verder en op een betere manier – de best mogelijke manier – met de Verenigde Staten onderhandelen en proberen om binnen deze overeenkomst tot een paar bindende regels voor de lidstaten te komen, want alleen op deze manier kunnen we precies bereiken wat u voor ogen hebt. Op die manier kunnen we de zaak aanpakken en dus werkt de Commissie in die richting: we onderhandelen nu met de Verenigde Staten en we proberen tot een overeenkomst te komen die bindend is voor de lidstaten.
Daarom zijn we naar de Raad gegaan en hebben we gezegd dat die ervoor moet zorgen dat, als dit wordt overeengekomen en als we de gegevens in ons spoor – het spoor tussen de EU en de Verenigde Staten – kunnen beschermen, de Raad dat ook moet doen. Hebt u een ander voorstel op basis van het juridische kader waaraan we ons moeten houden? Zo ja, dan hoor ik dat graag. Als dat niet het geval is, moet u goed begrijpen dat wij ook oog hebben voor de gegevens van burgers en dat we die proberen te beschermen, maar we moeten ook proberen de lidstaten en de Raad te respecteren.
Dit is een doorlopende kwestie. Ik heb al uw bezorgdheden gehoord en ik zal proberen met alle punten rekening te houden. Wat de Commissie kan doen is naar de Raad gaan en zeggen dat hij niet meer met andere landen moet praten. Wat we kunnen zeggen is dat we gaan onderhandelen en dat we de Raad daarna aan ons spoor zullen proberen te binden. Op deze manier kunnen we te werk gaan.
De Voorzitter. – Mevrouw de commissaris, staat u mij toe om, vanuit mijn kennis over dit onderwerp, slechts te onderstrepen dat vrijwel elke fractie in dit Huis grote zorgen heeft geuit, zoals u gehoord heeft. We hebben hier wel te maken met een akkoord inzake persoonsgegevens van passagiers, de zogeheten PNR-overeenkomst, waarover opnieuw onderhandeld wordt en dat er ook zal komen. Het is buitengewoon belangrijk voor dit Parlement dat de Commissie deze zorgen uitermate serieus neemt en dat we niet het gevoel hebben dat er geen contact is, zoals we bijvoorbeeld bij de SWIFT-overeenkomst hadden.
We hebben in het recente verleden in deze debatten ook gewezen op de grijze gebieden, die zeer gevaarlijk zijn. Als iedere lidstaat bijvoorbeeld de data die hij in Europese gegevensbanken – Schengen, om maar een voorbeeld te geven – invoert aan een derde land geeft, kan het resultaat zijn dat dit derde land alle gegevens uit de Schengen-database verzamelt. Het krijgt die gegevens dan weliswaar niet van de Schengen-database, maar het krijgt ze wel afzonderlijk van elke lidstaat.
In dat verband zijn wij de Commissie dankbaar voor de krachtige wijze waarop zij de communautaire pijler in deze situatie beschermt, zoals u al zeer terecht opmerkte. Ik zou u ook willen vragen er zorg voor te dragen dat dit op de best mogelijke manier gebeurt.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het met u eens dat we met alle bezorgdheden rekening moeten houden en ik ben het met u eens dat er bezorgdheid heerst.
Dat heb ik vanaf het begin duidelijk gemaakt en ik hoop dat u dat begrijpt.
In de Commissie proberen we de juridische weg te volgen om het probleem overeenkomstig de Verdragen op te lossen en de communautaire pijler in dit kader te versterken.
Maar het is niet de enige pijler waarover wij beschikken. Ik herinner u eraan dat ik alle bezorgdheden heb begrepen. Ik hoop dat u begrijpt dat we om een toezegging van de Raad hebben gevraagd. Als we succes hebben en de bescherming van persoonsgegevens in onze overeenkomst hebben opgenomen, verlangen we van de Raad dat hij zich hieraan houdt.
Dit is de enige juridische weg om verder te komen.