De Voorzitter. – Om te beginnen wil ik u kort op de hoogte stellen van vier zaken. Ten eerste heb ik tot mijn grote genoegen vernomen dat de heer Liu Xiaobo de Nobelprijs voor de vrede heeft gekregen. Deze pleitbezorger voor de mensenrechten zit nog steeds in de gevangenis vanwege zijn vreedzame inzet voor de vrijheid van meningsuiting in China. Wij waarderen de recente inspanningen van de Chinese autoriteiten om te voldoen aan de politieke, economische en sociale normen van de vrije wereld. Deze inspanningen zijn echter nog niet voldoende, en daarom doen we een des te dringender oproep Liu Xiaobo, Hu Jia, winnaar van de Sacharovprijs, en andere mensenrechtenverdedigers vrij te laten uit de gevangenis. Het Europees Parlement blijft pal staan voor de mensenrechten.
Ten tweede organiseert het Europees Parlement deze week een aantal evenementen in verband met het feit dat het gisteren de Internationale Dag voor de uitroeiing van armoede was. Velen van ons dragen badges die hiernaar verwijzen. Ik zou u willen uitnodigen om, in aanvulling op plenaire debatten over dit onderwerp, deel te nemen aan een ceremonie die morgen om 14.45 uur zal plaatsvinden op de centrale binnenplaats, de Bronisław Geremek Agora. De secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-Moon, zal bij deze ceremonie aanwezig zijn.
Ten derde is het vandaag voor de vierde maal de Europese Dag tegen de mensenhandel. Mensenhandel is een probleem dat wij zeer serieus aanpakken. Op dit moment onderhandelen we over een voorstel voor een richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel.
Ten vierde, tot slot, zou ik u willen uitnodigen om woensdag om 12.00 uur mijn toespraak halverwege mijn mandaat als Voorzitter van het Parlement bij te wonen. Ik zal daarin hoofdzakelijk een samenvatting geven van de vooruitgang die het Europees Parlement geboekt heeft en vooral wat u in deze periode hebt bereikt. Ook zal ik ingaan op initiatieven die ik persoonlijk heb ontplooid, en op de vraag waar wij ons bevinden, wat onze positie is in een veranderde Europese Unie en hoe het Europees Parlement eruitziet. De samenwerking met andere instellingen komt eveneens aan de orde. Mijns inziens hebt u halverwege mijn mandaat recht op deze informatie.
4. Ondertekening van volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen besluiten: zie notulen
De Voorzitter. – Aan de orde is de definitieve ontwerpagenda die door de Conferentie van voorzitters is opgesteld overeenkomstig de artikelen 130 en 131 van het Reglement tijdens haar vergadering van 14 oktober 2010. De volgende wijzigingen zijn voorgesteld:
Met betrekking tot de maandag:
Geen wijzigingen.
Met betrekking tot de dinsdag:
Geen wijzigingen.
Met betrekking tot de woensdag:
Ik heb van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie het verzoek ontvangen om de stemming over het vergaderrooster van het Europees Parlement voor 2012 uit te stellen tot een volgende vergadering. De fractie wil wel stemmen, maar op een latere datum. Dit verzoek zal worden toegelicht door een fractievertegenwoordiger. Is er iemand die het woord wil voeren?
Daniel Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, neemt u mij niet kwalijk, iemand legde mij net de situatie in België uit, en ik begreep het niet goed.
Als ik het goed begrijp, gaat dit over de stemming over het vergaderrooster voor 2012. Mijnheer de Voorzitter, in onze fractie, en ook in andere fracties, wordt dit vergaderrooster, zoals gezegd voor 2012, ter discussie gesteld.
Aangezien het geen wetgevende tekst is, vindt er geen debat plaats en worden er geen amendementen ingediend. Wij stemmen simpelweg over het vergaderrooster. Wij verzoeken deze stemming uit te stellen tot de volgende vergadering, dus tot volgende maand in Straatsburg, zodat wij contact met de andere fracties kunnen opnemen om te bekijken of wij niet voorzichtig verandering kunnen gaan aanbrengen in dit rooster.
Francesco Enrico Speroni, namens de EFD-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, voor de eerste keer maakt het Parlement zich op om zo vroeg over een vergaderrooster te stemmen. Er is echter niet zo veel bijzonders aan de hand, daar het vergaderrooster de voortzetting vormt van wat we in het verleden hebben gedaan en geen belangrijke wijzigingen bevat.
In tegenstelling tot wat de heer Cohn-Bendit heeft beweerd, bestaat er wel degelijk de mogelijkheid om amendementen in te dienen, en als ik af moet gaan op de binnengekomen mail zijn een aantal collega’s van plan dat te doen. Voor mij is er geen reden de stemming uit te stellen, daar het vergaderrooster pas in 2012 van kracht zal worden waardoor we altijd de bevoegdheid en de keuze hebben om veranderingen in het rooster aan te brengen, mochten die nodig blijken.
(Het Parlement verwerpt het verzoek)
Met betrekking tot de donderdag:Geen wijzigingen.
(De agenda wordt aldus vastgesteld)
12. Rooster vergaderperiodes van het Europees Parlement - 2012
13. Verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie - Vrouwen in onzekere banen (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:
- het verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie [COM(2008)0637 - C6-0340/2008- 2008/0193(COD)] - Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Rapporteur: Edite Estrela (A7-0032/2010), en
- het verslag over vrouwen in onzeker dienstverband [2010/2018(INI)] - Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Rapporteur: Britta Thomsen (A7-0264/2010).
Edite Estrela, rapporteur. − (PT) Om te beginnen wil ik de schaduwrapporteurs en de rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken bedanken voor hun medewerking en het werk dat we gezamenlijk tot stand hebben kunnen brengen. Ik dank ook de vele non-gouvernementele organisaties en vakbonden, de experts die deelgenomen hebben aan de workshop waar de financiële effectbeoordeling is gepresenteerd, het secretariaat van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het secretariaat van mijn fractie, de beleidsafdeling van het Europees Parlement en mijn medewerkers. Zij waren allemaal onvermoeibaar en zeer professioneel en vakbekwaam.
Deze richtlijn bestaat al achttien jaar en is niet meer van deze tijd. Het herzieningsproces is moeizaam verlopen en heeft veel tijd gevergd. Nu is het moment gekomen voor het Europees Parlement om zich zonder verder getalm uit te spreken en tegemoet te komen aan de verwachtingen en noden van de Europese gezinnen.
De voorstellen die de Vrouwencommissie heeft goedgekeurd, vormen een garantie voor het realiseren van het tweeledige doel op basis van de verbrede rechtsgrond: het verdedigen van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, en het bevorderen van de gendergelijkheid en de combinatie van werk en gezin. Tegelijkertijd zullen de voorstellen een bijdrage leveren aan het afremmen van de negatieve demografische trend van de afgelopen decennia.
Honderd jaar geleden vertegenwoordigde de Europese bevolking 15 procent van de wereldbevolking terwijl naar verwachting dat aandeel in 2050 nog maar 5 procent zal zijn. De vergrijzing en de daarmee samenhangende vermindering van de beroepsbevolking brengen de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels en ook de economische groei in gevaar. Daarom moet het moederschap niet als een ziekte of als een last voor de economie worden gezien maar als een aan de maatschappij geleverde dienst.
De duur van het zwangerschapsverlof varieert in de 27 lidstaten van 14 tot 52 weken. Ook de hoogte van de uitkering loopt sterk uiteen maar in dertien lidstaten wordt het salaris al voor 100 procent doorbetaald. Ik weet dat de huidige economische conjunctuur niet gunstig is voor een verhoging van de sociale uitgaven maar het zwangerschapsverlof is een goede investering in onze collectieve toekomst, en de kosten van deze voorziening zijn zeker niet zo hoog als velen verkondigen. In de financiële effectbeoordeling wordt geconcludeerd dat de kosten van het voorstel van de Vrouwencommissie totaal gedekt zullen zijn indien als gevolg van het voorstel de arbeidsparticipatie van vrouwen slechts met 1 procent toeneemt. Het zijn evenwichtige en uitvoerbare voorstellen, die sporen met de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereldgezondheidsorganisatie.
Twintig weken zijn voldoende om vrouwen te helpen te herstellen van de bevalling, borstvoeding aan te moedigen en moeders de kans te geven een stevige band op te bouwen met het kind. Een langere periode zou de terugkeer van vrouwen op de arbeidsmarkt in de weg kunnen staan. Het doorbetalen van 100 procent van het salaris tijdens het zwangerschapsverlof is gerechtvaardigd omdat vrouwen niet financieel benadeeld mogen worden vanwege het krijgen van de kinderen die zij wensen en die Europa nodig heeft om de demografische uitdaging aan te kunnen.
Het recht op vaderschapsverlof wordt al erkend in 19 lidstaten en de uitkering bedraagt daar tussen de 80 à 100 procent van het salaris. De betrokkenheid van de vader bij het leven van het kind vormt een bijdrage voor de gezonde lichamelijke en psychologische ontwikkeling van het kind. Het is een recht van vaders en van kinderen.
Tijdens de hele behandeling van het voorstel stond ik volledig open voor het bereiken van een brede consensus en ik hoop dat degenen die zich zorgen maken over het welzijn van vrouwen, gezinnen en kinderen dit verslag zullen steunen. In het licht van de doelstellingen van de EU 2020-strategie is er geen enkele rechtvaardiging om vanaf 2020 niet minimaal twintig weken zwangerschapsverlof te hebben die volledig worden betaald. Daarom vraag ik u de amendementen 126, 127 en 128 te steunen. Om dezelfde reden kan ik geen steun geven aan de amendementen die op schandalige wijze de rechten van gezinnen beogen te verminderen.
Britta Thomsen, rapporteur. − (DA) Mijnheer de Voorzitter, we bespreken vandaag de arbeidsomstandigheden van vrouwen, omdat de arbeidsvoorwaarden van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt verschillen. Vrouwen liggen ver achter bij mannen voor wat betreft salarissen, pensioenen, topfuncties en leidinggevende posities. Daarom is het meer dan ooit nodig dat wij vanuit de EU initiatieven nemen die de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt verbeteren, zodat we Europa op één lijn met het Verdrag kunnen brengen. Wij moeten ervoor zorgen dat vrouwen – of ze nu uit Portugal of Polen, België of Bulgarije komen – een gelijke positie op de arbeidsmarkt wordt gegarandeerd.
Een grote en belangrijke stap in de richting van volledige gelijkstelling is een nieuwe en moderne EU-wetgeving inzake zwangerschapsverlof. Er zijn talloze goede redenen voor een nieuwe wetgeving voor zwangerschapsverlof in Europa. Allereerst bestaat het risico dat de EU binnen afzienbare tijd zal worden geconfronteerd met een demografische crisis – een crisis die minstens net zo ernstig zou kunnen worden als de economische crisis waarin we ons op dit moment bevinden. Vrouwen in de EU krijgen gewoon niet genoeg kinderen. Als we in de toekomst concurrerend willen blijven en groei willen realiseren, hetgeen noodzakelijk is om ons welvaartsniveau overeind te houden, moeten er meer kinderen in de EU worden geboren. Daarom hebben we een wet inzake zwangerschapsverlof nodig die gezinnen stimuleert kinderen te krijgen.
Een gemeenschappelijke hoge norm voor zwangerschapsverlof is essentieel voor het realiseren van een goed functionerende interne markt. Een interne markt moet niet alleen over goedkope producten gaan, het is net zo belangrijk om hoge sociale normen voor de werknemers te garanderen. Er mag geen sprake zijn van ongelijke concurrentievoorwaarden, waarbij het gunstig zou kunnen zijn de voorwaarden voor vrouwen te verslechteren, die dan het slachtoffer van sociale dumping worden.
Vaders moeten ook recht hebben op een vaderschapsverlof van twee weken met behoud van volledig salaris. Als we gelijkstelling van mannen en vrouwen willen realiseren, moeten we inzien dat mannen ook een belangrijke rol spelen in verband met verlof. Dat zal een gunstig effect hebben op de gelijkstelling, op de kinderen en niet in de laatste plaats op de vaders zelf.
We horen van de lobbyisten van ondernemersorganisaties dat dit compleet idioot is. Dat we ons een betere wetgeving voor zwangerschapsverlof niet kunnen veroorloven. Ik zou willen beweren dat juist het tegenovergestelde het geval is. We kunnen het ons niet permitteren niet voor een nieuwe, moderne wetgeving voor zwangerschapsverlof te zorgen. Het gaat om de veiligheid en gezondheid van vrouwen en kinderen in de EU. Die moeten we niet op het spel zetten.
We moeten de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt overal in de EU vergroten. De EU 2020-strategie beoogt dat 75 procent van alle vrouwen actief wordt op de arbeidsmarkt. Wetende dat op dit moment slechts 60 procent van de vrouwen werkt, is dit een grote uitdaging. Maar het moet lukken en het lijdt geen twijfel dat goede voorzieningen voor kinderopvang een stap in de goede richting zijn. Een ander, minstens net zo belangrijk initiatief is evenwel volledig salaris tijdens het zwangerschapsverlof. Alleen door discriminatie van vrouwen tegen te gaan, krijgen we meer vrouwen op de arbeidsmarkt.
Een andere belangrijke stap in de richting van een grotere gelijkstelling op de arbeidsmarkt is het verslag over vrouwen in onzeker dienstverband, waarvan ik zelf de rapporteur was. Helaas is de situatie zo dat vrouwen duidelijk oververtegenwoordigd zijn voor wat betreft deze banen. Met name vrouwen die aangesteld zijn in particuliere woningen werken onder zeer precaire omstandigheden, die onder meer gekenmerkt worden door geen of geringe baanzekerheid, geen sociale zekerheid, een hoog risico op discriminatie en een slechte werkomgeving. We mogen niet accepteren dat vrouwen onder zulke miserabele omstandigheden werken. Daarom moet de EU de lidstaten ondersteunen bij hun streven deze onzekere banen te vervangen door echte banen met fatsoenlijke werkomstandigheden. Het heeft heel lang aan aandacht voor deze kwetsbare vrouwen ontbroken en ik hoop dan ook dat de Commissie dit verslag serieus zal nemen en zich om een aantal van de meest kwetsbare burgers in de EU zal bekommeren.
Maroš Šefčovič, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben heel blij dat ik vanavond mag waarnemen voor vicevoorzitter Reding in dit uiterst belangrijke debat, want aan de orde zijn twee zeer actuele verslagen waarin fundamentele rechten en gendergelijkheid centraal staan. Namens de Commissie wil ik de twee rapporteurs, mevrouw Thomsen en mevrouw Estrela, die beiden fantastisch werk hebben afgeleverd, hartelijk bedanken.
Deze twee verslagen behandelen de veelal problematische situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt van de Europese Unie. De bijdrage van vrouwen aan ons ambitieuze streven naar een globale arbeidsparticipatie van 75 procent voor 2020 is cruciaal. We zullen deze doelstelling dan ook niet halen als wij de fundamentele rechten van werkneemsters niet waarborgen. Hierover gaan we vanavond van gedachten wisselen.
Om te beginnen wil ik het hebben over vrouwen in onzeker dienstverband. In de afgelopen jaren hebben we veel vooruitgang geboekt met de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het is een gegeven dat vrouwen meer kans lopen op een onzeker dienstverband dan mannen. Bepaalde vormen van onzeker werk dat door vrouwen wordt gedaan, zoals huishoudelijk werk tegen vergoeding en de verzorging van andere personen, zijn gewoonweg niet zichtbaar op de arbeidsmarkt. Als vrouwen geen fatsoenlijke banen hebben, kunnen ze ook niet economisch onafhankelijk zijn – terwijl dit noodzakelijk is willen zij de controle hebben over hun eigen leven.
We moeten iets doen aan de onderliggende oorzaken van het feit dat vrouwen vaker werken in onzeker dienstverband: de stereotypen, de ongelijke verdeling van huishoudelijke en gezinsverplichtingen en de onderwaardering van banen die hoofdzakelijk door vrouwen worden vervuld. Ook moeten we ervoor zorgen dat het groeiende aantal geïmmigreerde vrouwelijke werknemers, die vaak worden uitgebuit in de grijze economie, integreert op de arbeidsmarkt. Onze nieuwe gelijkheidsstrategie pakt al deze problemen aan en we moeten alle beschikbare instrumenten inzetten om de tenuitvoerlegging ervan te bespoedigen.
Als u mij toestaat richt ik mij nu op de richtlijn inzake werkneemsters tijdens de zwangerschap.
Het lijdt geen twijfel dat betere voorschriften voor zwangerschapsverlof op Europees niveau essentieel zijn voor de gezondheid van moeders en kinderen, alsook een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen, betere gezinsmodellen en het aanpakken van de demografische druk.
De belangrijkste punten van de Commissievoorstellen zijn onder andere: een verlenging van het zwangerschapsverlof met vier weken, conform de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie; stimulansen om tijdens het zwangerschapsverlof een hogere uitkering te verstrekken; meer flexibiliteit, zodat vrouwen de mogelijkheid hebben om tot kort voor de bevalling door te werken; en het recht om te vragen om flexibele werktijden.
Hiermee wil de Commissie de arbeidsrechten van werkneemsters beschermen, vrouwen voldoende tijd geven om te herstellen van de bevalling en een band op te bouwen met hun kind, en vrouwen financiële zekerheid geven tijdens hun zwangerschapsverlof.
Ik wil mevrouw Estrela dan ook complimenteren met haar uitgebreide verslag dat, in vele opzichten, een verbetering vormt van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie.
Ten eerste is de Commissie het volledig eens met de nadruk die wordt gelegd op de rol van vaders. De versterking van het ouderschapsverlof, via de nieuwe richtlijn die eerder dit jaar is aangenomen, vormt een belangrijke stap in de goede richting. De introductie van vaderschapsverlof onder de richtlijn inzake werkneemsters tijdens de zwangerschap is echter niet verenigbaar met de algemene doelstelling die we nastreven, en ook niet met de rechtsgrond van het voorstel. Het voorstel is gebaseerd op artikel 153 betreffende gezondheid en veiligheid op het werk voor zwangere vrouwen, en op artikel 157, dat de EU de mogelijkheid geeft om maatregelen te nemen in verband met de gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers.
Dat gezegd hebbende wil ik wel onderstrepen dat de Commissie zich verder op dit onderwerp gaat beraden. Momenteel voeren wij een diepgravend kosten-batenonderzoek uit met het oog op een eventueel afzonderlijk initiatief op dit gebied. Evenzo kan de Commissie niet accepteren dat het recht van vrouwen om nachtwerk te weigeren wordt ingeperkt.
Dan richt ik mij nu op de duur van het verlof en de uitkering die vrouwen in deze periode zullen ontvangen. Vicevoorzitter Reding heeft gedurende de afgelopen maanden met vele ministers gesproken. Zij hebben haar uitgelegd dat de nationale verlofregelingen goed werken en dat het, gezien de huidige financiële beperkingen, niet mogelijk is de duur te verlengen of de uitkering te verhogen. De Commissie heeft echter heel duidelijk gemaakt dat zij niet bereid is het ambitieniveau van dit voorstel bij te stellen.
In verband hiermee wil ik benadrukken dat de Commissie het minimale beschermingsniveau wil vaststellen, met inachtneming van de verschillende modellen voor het combineren werk en gezin en regelingen voor gezinsgerelateerd verlof in de lidstaten. Volgens de Commissie vormt dit voorstel een goede basis voor een akkoord tussen het Parlement en de Raad. De Commissie wil het Parlement ook bedanken voor een aantal van zijn amendementen, die de voorstellen verbeteren dan wel verhelderen.
Samenvattend: het voorstel moet voorzien in een betere bescherming van de gezondheid en veiligheid van vrouwen en vergroting van hun kansen op de arbeidsmarkt, en bijdragen aan een oplossing voor de vergrijzing. Ik zie belangstellend uit naar uw bijdragen en suggesties ten aanzien van deze twee uiterst belangrijke onderwerpen.
VOORZITTER: ROBERTA ANGELILLI Ondervoorzitter
Rovana Plumb, rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (RO) Commissaris, dames en heren, als rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken wil ik u zeggen dat het ons voornemen was om aan de hand van de in dit verslag beschreven verbeteringen bij te dragen aan de beleidsvormen die moeten bijdragen aan hogere werkgelegenheid en verbetering van de gezondheid en veiligheid op het werk.
Maar wanneer we praten over de doelstellingen van de EU 2020-strategie, moeten we voorrang geven aan de menselijke maat. In dit geval betreft het vrouwen. De nieuwe aanpak die wij voorstaan is dat moederschap nier langer mag worden bestraft, zeker niet bij een dalend geboortecijfer, om maar te zwijgen van vergrijzing en verarming, waardoor de houdbaarheid van socialezekerheidsstelsels op de tocht komt te staan.
Alle maatregelen die wij voorstellen zullen werkende vrouwen beschermen, zowel gedurende de zwangerschap als na de bevalling. De maatregelen die in het verslag worden voorgesteld zijn ook een investering in de toekomst van Europa. Wij willen gegarandeerd en volledig uitbetaald moederschapsverlof. Laat ons nadenken over de noodzaak om het moederschap in de 21ste eeuw in de Europese Unie niet langer te beboeten en ervoor te zorgen dat vrouwen alle voorwaarden genieten die bij behoorlijk werk passen.
Thomas Händel, rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, ongetwijfeld hebben wij in de afgelopen jaren vooruitgang geboekt wat een meer gelijke behandeling van mannen en vrouwen betreft. Niettemin zijn er nog steeds veel vrouwen die in laag gekwalificeerde banen weggedrongen worden. Dat is niet alleen van toepassing op activiteiten die traditioneel in gezinsverband worden verricht. Door de deregulering van de afgelopen jaren zijn de banen met een verplichte sociale verzekering vaak omgezet in banen met onregelmatige en onzekere arbeidsvoorwaarden. Dat geldt met name voor vrouwen. De ontwikkeling van de Europese werkgelegenheid tussen 2000 en 2010 bestaat voor 60 procent uit nieuwe onzekere en onregelmatige dienstverbanden. Het gaat daarbij in de meeste gevallen (voor twee derde deel) om vrouwen. Vaak wordt vrouwen de mogelijkheid ontzegd op een democratische participatie in bedrijven aangezien zij slechts in deeltijd werken en op onzekere voorwaarden Tegenwoordig zijn vrouwen echter aanzienlijk sterker geëngageerd en beter opgeleid dan welke andere generatie dan ook. Gemiddeld verdienen zij echter nog steeds 25 procent minder dan mannen.
In de Commissie werkgelegenheid hebben wij veel aandacht aan dit onderwerp besteed en goede voorstellen ontwikkeld met betrekking tot de werkgelegenheid van vrouwen, zoals de integratie in de socialezekerheidsstelsels (ongeacht de status van hun werk), de oprichting van kinderopvangvoorzieningen, een pensioenstelsel en een sociaal stelsel dat gericht is op een zelfstandig bestaan en het creëren van banen die gebaseerd zijn op het beginsel van “fatsoenlijk werk”. Deze voorstellen zijn in wezen allemaal in het verslag over vrouwen in onzeker dienstverband overgenomen. De Commissie werkgelegenheid is tevreden met het resultaat van deze werkzaamheden en stelt dan ook voor om het onderhavige verslag te steunen.
Anna Záborská, namens de PPE-Fractie. – (SK) Dit verslag is al de tweede poging van het Parlement om zijn standpunt ten opzichte van de minimumnormen ter bescherming van moeders in de Europese Unie te formuleren.
De meningen van vrijwel alle 27 delegaties in de zeven fracties lopen uiteen. Dat geldt ook voor mijn eigen fractie, de Christendemocraten. Veel leden zijn tot op heden niet op de hoogte van de gevolgen van onze stemming voor de economie in hun eigen land, want in de zojuist genoemde studie zijn slechts tien van de lidstaten in beschouwing genomen. Ik zit al twintig jaar in de politiek, maar zo een ingewikkelde situatie heb ik nog niet vaak meegemaakt. Het menselijk leven begint in het lichaam van de vrouw en daarom moeten we zowel voor als na de bevalling haar gezondheid beschermen. De bescherming van moeders moet als sociale kostenpost geen belemmering gaan vormen voor hun arbeidsparticipatie. De moeder moet niet in conflict raken met haar rol als werkneemster. Als we jonge hoogopgeleide vrouwen stimuleren om kinderen te krijgen, maar tegelijkertijd weigeren hun moederschap te erkennen en hen niet in staat stellen om voor hun kinderen te zorgen, zullen we er nooit in slagen de demografische ontwikkeling te keren.
De bescherming van de moeder moet worden beschouwd in samenhang met de zorg voor de vader, het natuurlijke kader van het gezin en de behoefte aan moederliefde van een pasgeborene. Baby’s zijn meer dan slechts toekomstige belastingbetalers. Persoonlijk ben ik het eens met de maximale eisen die in het verslag worden voorgesteld. Tevens pleit ik voor maatregelen ter ondersteuning van de re-integratie van moeders die besluiten de arbeidsmarkt weer te betreden. Het is echter ongelukkig om in verband met de bescherming van de moeder te spreken van gelijke kansen. Persoonlijk zou ik het op prijs stellen als de Commissie een voorstel zou indienen waarin rekening wordt gehouden met een complexe beschouwing van zwangerschap, geboorte en de daaropvolgende gezondheidszorg. Deze richtlijn zal misschien twee decennia van kracht zijn; momenteel bevinden we ons slechts aan het begin van een lang en moeilijk besluitvormingsproces. Ik vraag u of we de toekomstige sociale en economische ontwikkelingen slechts aan de hand van de huidige financiële situatie willen beoordelen. Dat staat er vandaag allemaal op het spel.
Marc Tarabella, namens de S&D-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, hoewel de commissaris namens mevrouw Reding en de Commissie heeft aangegeven dat de Commissie haar bedenkingen heeft om het vaderschapsverlof in deze tekst op te nemen, wil ik vandaag in de eerste plaats het woord voeren uit naam van alle vaders in Europa die nog geen recht op vaderschapsverlof hebben.
De natuur heeft ons niet het recht gegeven om kinderen te baren, maar mag de samenleving ons het recht onthouden om de eerste momenten uit het leven van onze kinderen te delen? Vaders zijn ook ouders; laten wij dat niet vergeten. De samenleving moet ons in staat stellen te genieten van onze dochters en zonen, zodat wij meteen na de geboorte een bijzondere band met hen kunnen opbouwen.
Daarom roep ik al mijn collega’s op om massaal vóór de invoering van een volledig bezoldigd vaderschapsverlof van twee weken in de gehele Europese Unie te stemmen. En passant verzoek ik ook de Europese Commissie en de Raad ons te steunen, en ik herhaal nog eens: hoe kunt u tegen ons verzoek ingaan om een nieuw recht voor vaders op Europees niveau in te stellen?
Ik roep al mijn collega’s tevens op om het verslag-Estrela in zijn geheel te steunen. Aan degenen die de economische crisis als argument aanvoeren om vrouwen een zwangerschapsverlof met een meer aanvaardbare duur en, vooral, met een toereikend salaris te ontzeggen, en om mannen vaderschapsverlof te onthouden, zou ik ronduit willen vragen waarom zij altijd weer de sociale verworvenheden ter discussie stellen als er sprake is van een economische crisis.
Realiseert u zich niet dat alle economische kosten zullen worden gecompenseerd door een grotere arbeidsdeelname van vrouwen, minder discriminatie, gendergelijkheid en een betere balans tussen beroepsleven en privéleven, en dus, op de lange termijn, reële economische voordelen zullen opleveren?
Tot slot wil ik nog eens zeggen tegen degenen die vaders en moeders willen offeren op het altaar van de economische crisis, dat wij niet moeten besnoeien als het gaat om fundamentele rechten. Met deze strijd wordt ook een menselijkere samenleving beoogd, en in deze tijden van crisis is het gezin steeds meer ons laatste bastion in de beproevingen die het leven met zich meebrengt.
Siiri Oviir, namens de ALDE-Fractie. − (ET) Mijnheer de commissaris, dames en heren, jarenlang heeft het Europees Parlement consequent opgeroepen tot de bescherming van zwangere werkneemsters en de aanpassing van bestaande wetgeving inzake zwangerschapsverlof. De betreffende richtlijn bestaat immers al achttien jaar. De demografische toekomst van Europa is niet bemoedigend en wij hebben, nadat wij over deze situatie hadden gedebatteerd, hier in 2008 een resolutie aangenomen waarin werd gepleit voor het nemen van maatregelen met betrekking tot de lengte en bescherming van het zwangerschapsverlof. Wij waren ervan overtuigd dat het met adequaat beleid mogelijk zou zijn de geboortecijfers te beïnvloeden door een financieel en psychologisch gunstige omgeving voor het gezin te creëren.
Het huidige Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie biedt ons in dit Parlement een rechtsgrondslag om de onderhavige richtlijn aan te nemen. Wij hebben veel gesproken over gelijke kansen voor mannen en vrouwen en gelijke rechten op de arbeidsmarkt, en het is duidelijk dat langer zwangerschapsverlof, en ook vaderschapsverlof, daarvoor een betere basis zal bieden. Het is een feit dat zwangerschap en bevalling een aanslag vormen op het lichaam van de vrouw. De richtlijn is gericht op het beschermen van de gezondheid van de vrouw. Het is daarom belangrijk een zodanige verlofperiode te hebben die het herstel van de gezondheid mogelijk maakt en daarnaast ook de moeder de mogelijkheid biedt haar kind borstvoeding te geven ten behoeve van de gezondheid en ontwikkeling van het kind.
Ik wil ook nog iets zeggen over het vaderschapsverlof. Wie anders dan de vader van het kind kan in die tijd een steun voor het kind zijn? Ik sta achter de invoering van vaderschapsverlof, waarbij dit verlof analoog aan het zwangerschapsverlof wordt gecompenseerd. Onze burgers werpen ons vaak voor de voeten dat de Europese wetgeving ingewikkeld is en vragen zich af of wij daar wel bij stilstaan. Laten wij de situatie dus niet nog ingewikkelder maken, maar de betreffende richtlijn aanvullen met een vaderschapsverlof dat net zo lang duurt als het zwangerschapsverlof. Wat de kosten betreft: wij bevinden ons in een economische crisis, of komen daar eigenlijk al uit, maar dat is geen rechtvaardiging om nu zo resoluut te weigeren het bedrag voor zwangerschapsverlof te betalen dat in de 21ste eeuw gepast is. De analyse toont aan dat wij de werkgelegenheid onder vrouwen met slechts 1 procent hoeven te laten stijgen om de kosten in evenwicht te brengen.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, het is geen goede tijd voor het moederschap, maar nog minder voor het vaderschap.
Dat komt doordat bepaalde politieke bewegingen en bepaalde groepen in de zakenwereld nog steeds de anachronistische visie aanhangen dat het krijgen van kinderen uitsluitend de taak van de vrouw is.
Welnu, dames en heren, dat is niet het geval. Op geen enkele manier. Het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid die de hele samenleving vanuit collectief oogpunt op zich dient te nemen. Dat is waarover we het vandaag hebben. Dat is waarover ons debat gaat: wie moet er opdraaien voor de verantwoordelijkheid en de kosten van het krijgen van kinderen, die ook onze toekomst moeten zijn?
Het is duidelijk dat alleen vrouwen zwanger kunnen worden en een kind kunnen baren. Er is niemand die dat betwist. Waarover we hier debatteren, is dat vrouwen als enigen voor deze kosten moeten opdraaien in hun beroepsleven en die verantwoordelijkheid op zich moeten nemen in hun privéleven.
Aan het eind van het vorige mandaat waren we in gelegenheid om op Europese schaal een enorme stap vooruit te zetten op dit gebied, en we zijn daar niet in geslaagd omdat een grote groep in dit Parlement - de meest conservatieve groep in dit Huis: bepaalde groepen in de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en in de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, sommige afvaardigingen, niet allemaal, maar sommige – dat tegenhield. Daardoor is het de moeders van nu onmogelijk gemaakt om meer rechten te hebben. Dat moeten we niet vergeten.
Wat hier vandaag voor ons ligt, is een nieuwe gelegenheid om dat probleem deels te corrigeren. Het verslag-Estrela, dat al is aangenomen door de Commissie rechten van de vrouw, is een goed uitgangspunt voor een compromis en een consensus, en ik vind dat we het woensdag moeten ondersteunen als we stemmen.
Het verslag geeft zwangere werkneemsters in Europa meer rechten, het zorgt ervoor dat hun salaris gehandhaafd blijft, het verplicht vaders om hun deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen, en het garandeert ook dat zwangere vrouwen niet hun rechten zullen verliezen als ze zich tussen de landen van de Europese Unie verplaatsen. Dat zijn allemaal belangrijke punten, en we mogen ze onder geen beding uit het oog verliezen.
Als we bij de stemming van woensdag op een aantal van deze essentiële punten verliezen, dan denk ik dat het belangrijk is dat wij goed beseffen, en dat ook de moeders en de vaders in Europa goed beseffen dat dit niet bij toeval gebeurd is, en dat het argument van de economische crisis niet kan worden aangevoerd in zo’n belangrijke context.
Natuurlijk is er een crisis, en daarvoor moeten we de verantwoordelijkheid nemen. Het is echter niet aan de moeders om die verantwoordelijkheid op zich te nemen. Dat valt te begrijpen als we bedenken dat we het niet over kosten hebben, maar over een investering. Het is een investering in de toekomst, en een investering in een veel gezondere samenleving.
Dat is de discussie die we zullen voeren op woensdag bij de stemming. Ik ben voor ondersteuning van het verslag van onze collega, mevrouw Estrela, en ik ben ervoor dat een grote meerderheid van dit Parlement precies datzelfde doet, want doet zij dit niet, dan brengen we niet alleen de gezondheid van werkende moeders in gevaar, maar ook de verzorgingsstaat waarvoor we zo lang gewerkt hebben om die in Europa te bereiken.
Marina Yannakoudakis, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, een bekende zakenman heeft eens gezegd dat gelijkheidswetgeving, wanneer deze te ver wordt doorgevoerd, de arbeidsperspectieven van vrouwen juist verkleint.
Bedrijven mogen een vrouw niet vragen of zij van plan is aan kinderen te beginnen, en dus ligt hun besluit voor de hand: ze nemen haar gewoon niet aan. Dat is, helaas, de harde realiteit van het verplichte volledig doorbetaalde zwangerschapsverlof in dit verslag.
Combineer dit met het economische effect op kleine en middelgrote ondernemingen – in het Verenigd Koninkrijk, 2,6 miljard pond; in Duitsland, 1,7 miljard euro – en we kunnen concluderen dat het voorliggende verslag ronduit gevaarlijk is in het huidige economische klimaat.
Als de clausule over het zwangerschapsverlof echter zou worden geschrapt, zou de situatie heel anders zijn. Dan zou de nadruk van het verslag liggen op het oorspronkelijke mandaat dat eraan ten grondslag ligt, namelijk de gezondheid en veiligheid van zwangere werkneemsters en vrouwen die recentelijk zijn bevallen.
Ik verzoek mijn collega’s in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid terug te keren naar de basis, en te doen waar vrouwen daadwerkelijk bij gebaat zijn. Vrouwen moeten keuzes hebben. Ze hebben instrumenten nodig om deze keuzes te kunnen maken. Werkgevers moeten vrouwen kunnen ondersteunen zonder dat zij daarvoor hun economische levensvatbaarheid moeten inleveren. Lidstaten moeten hun economieën versterken en zo mogelijkheden scheppen.
De ECR-Fractie heeft een amendement ingediend waarin veel van de problemen die de clausule over volledig doorbetaald zwangerschapsverlof opwerpt, aan de orde worden gesteld. Ik wil mijn collega’s verzoeken dit amendement te steunen en daarmee van dit verslag een bruikbaar geheel te maken.
De Europese Unie is er niet om met haar beleid aan maatschappelijke stuurkunde te doen. Het idee dat betaald zwangerschapsverlof vrouwen zal stimuleren om kinderen te krijgen is naïef. Kinderen zijn voor het leven. De financiële gevolgen worden een leven lang gevoeld. Dus alstublieft, houdt u mij niet voor dat wij de bevolkingsgroei kunnen stimuleren door vrouwen twintig weken volledig doorbetaald zwangerschapsverlof te geven.
Dit verslag heeft veel zwakke plekken. De effectbeoordeling waarom de ECR-Fractie heeft verzocht heeft dit uitgewezen. Het is nu de vraag of we dit verslag in deze fase gaan verbeteren, of het terugsturen naar de tekentafel.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Het debat over de richtlijn inzake zwangerschapsverlof en het initiatiefverslag over vrouwen in onzeker dienstverband betreffen de belangrijkste reden voor alle inspanningen ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen. De mogelijkheid en de voorwaarden voor vrouwen om in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien vormen het platform voor gelijkheid van vrouwen en mannen op alle beleidsgebieden. Aanstaande woensdag zullen we de mogelijkheid hebben om voor vrouwen het pad te effenen om ten volle deel te nemen aan de arbeidsmarkt.
Ik betreur dat we het in 2010 nog altijd hebben over zwangerschapsverlof in plaats van over ouderschapsverlof. Voor mij is het vanzelfsprekend dat kinderen recht hebben op hun beide ouders en ik denk dat we in dit geval ook naar het Verdrag inzake de rechten van het kind zouden moeten kijken. Wij bespreken de rechten van moeders en van vaders, maar we moeten ook het recht – het onvoorwaardelijke recht – van kinderen bespreken om een nauwe band op te bouwen met beide ouders.
Er is veel ophef gemaakt over de kosten voor dit verlof, in een heel andere toonaard dan toen we debatteerden over de miljoenen euro’s steun voor onder andere banken en de automobielindustrie. Soms vraag ik me af of het gemakkelijker is om kosten te aanvaarden in traditioneel mannelijke sectoren dan wanneer het om gelijkheid van vrouwen en mannen en het recht van het kind op zijn beide ouders gaat.
Ik vind ook dat in de discussie over de kosten geen rekening is gehouden met de voordelen van dit voorstel op zowel individueel als sociaaleconomisch niveau. Velen hebben de demografische toekomst ter sprake gebracht en gezegd dat er te weinig kinderen worden geboren. Ja, maar nu hebben we de kans om er te proberen voor te zorgen dat het mogelijk is om meer kinderen op de wereld te zetten.
De Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links en ik steunen de voorstellen van mevrouw Estrela en mevrouw Thomsen zoals we die goedkeurden in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, waar we de mogelijkheden hebben verbeterd.
Ik zie echter een aantal problemen voor bepaalde lidstaten die vandaag een veel beter ouderschapsverlof hebben. Ik zou willen dat dit wetgeving is die rechten verleent, geen wetgeving die een plicht oplegt aan een van de ouders. Ik zou ook willen dat het Verdrag inzake de rechten van het kind en het recht van het kind op beide ouders veel meer in de verf worden gezet.
In bepaalde lidstaten zijn er ook problemen met de beloningsniveaus. Tijdens het debat zei iemand dat werkgevers vandaag aan vrouwen van vruchtbare leeftijd vragen of ze van plan zijn om kinderen te krijgen. Ik hoop dat we in de toekomst, in de zeer nabije toekomst, dezelfde vragen stellen aan vaders omdat kinderen – nogmaals – een aangelegenheid zijn voor de beide ouders. Dat moeten we ernstig nemen.
Mara Bizzotto, namens de EFD-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de weg naar een op maat gemaakt Europa voor vrouwen is nog lang en zwaar. De statistieken spreken voor zich: de wereldwijde crisis heeft de arbeidsmarkt getroffen en de werkgelegenheid voor vrouwen zwaar op de proef gesteld. In 2008 is de arbeidsparticipatie van vrouwen nog eens met 0,7 procent teruggelopen. De consensus voor de europropaganda wordt steeds minder maar toch wordt er via dat kanaal op gezette tijden geprovoceerd met uitspraken over gelijke kansen en werkgelegenheid. Toch zijn er tot op heden geen concrete maatregelen genomen om vrouwen een reële ontplooiing als werkneemster en als moeder te garanderen.
Het Europa van de toekomst moet zich grondig bezinnen op zijn verzorgingsstaatmodel en zich er niet toe beperken zichzelf voortdurend andere etiketten op te plakken. Welnu, de richtlijn die zorgt voor het onderling aanpassen van het zwangerschapsverlof in de lidstaten is een goede zaak maar de keuze om in de marge van hetzelfde verslag het complementaire en even belangrijke thema van het vaderschapsverlof te behandelen is inefficiënt.
Meer integratie van vrouwen is niet alleen een morele waarde, maar ook een strategisch doel voor de houdbaarheid van het Europese sociale model. Daaraan wordt veel publiciteit gegeven, maar mij heeft dat model nog steeds niet kunnen overtuigen, omdat resultaten uitblijven.
Edit Bauer (PPE). – (HU) Het voorstel over zwangerschapsverlof is van oorsprong een voorschrift op het gebied van gezondheidsbescherming en veiligheid op het werk, en het is in de eerste plaats nodig de richtlijn uit 1992 te wijzigen en daarmee de levensomstandigheden van moeders te verbeteren, omdat de internationale arbeidsorganisatie ILO in 2000 een internationaal verdrag heeft aangenomen waarmee de minimale duur van het zwangerschapsverlof op 18 weken werd gesteld. In de tussentijd zijn we er echter getuige van dat de diverse gezondheidszorgstelsels zich vanwege de combinatie van zwangerschaps- en ouderschapsverlof zodanig in een andere richting hebben ontwikkeld als het gaat om de lengte van het zwangerschapsverlof, de financiering en de hoogte van de uitkering, dat het nu praktisch onmogelijk is geworden om een gemene deler te vinden. Ondanks alle goede bedoelingen is het zeker dat we, of we ons nu aan de rechter- of de linkerkant van dit Parlement bevinden, geen beslissing kunnen nemen die in elke lidstaat positief wordt ontvangen en verwelkomd.
De juiste oplossing zou zijn geweest om in dit voorstel bij veiligheid op het werk en gezondheidsbescherming te blijven en in een ander voorschrift gelijke kansen te versterken. Toen ik mijn verslag over de ongelijke beloning van mannen en vrouwen bij dit Parlement indiende, heb ik gewezen op de nadelige situatie waarin moeders terecht komen die na hun eerste kind terugkeren op de arbeidsmarkt. Er is dus ook een probleem met gelijke kansen dat moet worden opgelost. Maar zolang vaders en moeders niet dezelfde taak op zich kunnen nemen bij de bevalling, aangezien vaders geen kinderen kunnen baren, moeten we gelijke kansen waarschijnlijk op andere terreinen oplossen. Het probleem van gelijke kansen moet worden opgelost, en we moeten hierin vooruitgang zien te boeken, maar niet in deze richtlijn. We hebben de mogelijkheid verzaakt om de combinatie van ouderschaps- en zwangerschapsverlof te moderniseren.
Silvia Costa (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik meen dat het Parlement een uitgelezen kans heeft om te bekrachtigen dat het moederschap een sociale waarde is; dat er een betere bescherming van de gezondheid van moeder en kind moet komen; dat werkneemsters vanwege het moederschap niet gediscrimineerd mogen worden bij het vinden en behouden van werk; en dat de zorg voor kinderen meer gedeeld moet worden met vaders.
Zoals al is benadrukt, zitten we nu in een crisis, maar desalniettemin moeten we ons, net als de meest geavanceerde economen al hebben gedaan, bezinnen op het feit dat de effectbeoordeling de noodzaak heeft aangetoond van een holistischer en meer op de lange termijn gerichte aanpak. De kosten die we vandaag moeten opbrengen – maar die eventueel over een langere periode kunnen worden uitgesmeerd – vormen een sociale en economische investering voor meer kinderwelzijn, het terugdringen van ziekten en meer arbeidsparticipatie van vrouwen.
Velen beweren dat er geen nieuwe banen van kwaliteit en meer werkgelegenheid voor vrouwen zullen komen als de verzorgingsstaat niet opnieuw wordt ingericht en er geen nieuwe kansen voor het combineren van werk en gezin komen. Ik ben het volledig eens met de rapporteurs, mevrouw Estrela en mevrouw Plumb, en dank hen voor het complexe werk dat zij hebben verricht, evenals alle collega’s die zich hebben ingespannen voor compromissen.
Ik ben het ook eens met de opzet van de regeling, die naar ik meen velen van ons hebben gewild, waardoor ook moeders met gehandicapte kinderen, adopties, meerlingen, meer mogelijkheden voor flexibele werktijden, omkering van de bewijslast bij overtreding van de regelgeving en betere ontslagbescherming onder het voorstel vallen. Samen met andere collega’s heb ik bovendien voorgesteld dat er met betrekking tot de zes weken postnataal verlof een vrijwaringsclausule komt voor de landen waar dat verplicht verlof ook voor de bevalling wettelijk is geregeld.
Ik sluit af met het uitspreken van de hoop dat we nu in deze twee dagen bereid zijn om tot overeenstemming te komen zodat we niet ook in deze zittingsperiode de belangrijke kans voorbij laten gaan om deze richtlijn goed te keuren.
Antonyia Parvanova (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, wanneer wij het hebben over het gelijkelijk verdelen van gezinstaken tussen mannen en vrouwen – met als ultieme doelstelling een meer gelijke samenleving – in het kader van maatregelen ter vergemakkelijking van de combinatie van werk en gezin, in het belang van het kind, moeten wij ons realiseren dat wij hier in dit Parlement de burgers vertegenwoordigen, en niet het standpunt van de Raad. Recentelijk is mij opgevallen dat er hier te veel mensen van permanente vertegenwoordigingen rondlopen en lobbyen bij leden van dit Parlement, en naar mijn mening druist dat in tegen onze regels en het principe van onafhankelijk gekozen leden van het Europees Parlement.
Er wordt beweerd dat een langer zwangerschapsverlof de particuliere en de openbare samenleving in deze crisistijd opzadelt met hogere kosten. Maar dit is slechts 0,01 procent van het bbp, en we hebben het over twee miljard euro. Tegelijkertijd heb ik de defensiebegroting van de genoemde landen vergeleken. Die begroting is in een jaar tijd met drie miljard euro verhoogd en daar zijn nog in dit Parlement, noch in de nationale parlementen vragen over gesteld.
In deze tijd van groeiende economische onzekerheid en demografische veranderingen is het echter essentieel om flexibele verlofregelingen te ondersteunen, omdat deze kunnen helpen om de huidige demografische trends te keren. We moeten gezamenlijk in actie komen om ervoor te zorgen dat vrouwen overal in Europa deel gaan uitmaken van de arbeidsmarkt, en dat hun levenskeuze serieus wordt genomen. Dit kunnen wij bereiken door middel van een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen, waarbij meer rekening moet worden gehouden met het belang van kinderen en een evenwichtige verdeling tussen werk en gezin.
Afsluitend wil ik nadrukkelijk onderstrepen dat het Europese socialezekerheidsstelsel en maatregelen zoals voorzien in deze richtlijn waardevol zijn, en geen last voor de Europese markt.
Marije Cornelissen (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, uit de amendementen die door een aantal – gelukkig niet alle – collega’s van de ALDE-, de PPE- en de ECR-Fractie zijn ingediend, blijkt duidelijk dat zij hun ziel verkocht hebben aan bedrijven die enkel met kortetermijnbelangen bezig zijn en aan lobbyisten uit de lidstaten die niets om vrouwenrechten geven. Wanneer deze amendementen worden aangenomen, zal de kwaliteit van het leven van moeders en vaders in de Europese Unie er niet op vooruit gaan.
Wanneer verlof niet behoorlijk wordt betaald, zullen alleen vrouwen die onbelangrijke banen hebben verlof opnemen. U, lieve collega’s aan de rechterzijde, houdt een traditioneel systeem in stand: een mannelijke kostwinner en zijn kleine vrouwtje met haar onbeduidende bijbaantje dat hij keurig onder de duim houdt. Voor haar is het niet zo belangrijk hoe hoog de vergoeding is. Maar iedere onafhankelijke vrouw die financieel verantwoordelijk is voor haar gezin zal na de zes verplichte weken aan de slag moeten wanneer er daarna slecht betaald wordt, of ze nu nog bloed verliest of niet. En haar kind een goede start geven met borstvoeding kan ze vergeten.
Ik hoop uit de grond van mijn hart dat degenen die het leven van nieuwe moeders en vaders willen verbeteren deze stemming zullen winnen. Deze richtlijn zou een hoeksteen van een modern arbeidsmarktbeleid voor de vergrijzende samenleving kunnen zijn. In de toekomst is er behoefte aan politici die dapper genoeg zijn om hun eigen mening te hebben, die wat verder vooruit kunnen kijken en die een visie hebben op een maatschappij met veel meer werkende moeders en veel meer zorgende vaders. We kunnen zeker zonder degenen die meteen door de knieën gaan voor de lobby van directeuren met het zoveelste financiële rapport in gedachten en van nationale ministers die alleen maar bezig zijn met de volgende verkiezingen.
Tadeusz Cymański (ECR). – (PL) De betekenis van deze richtlijn reikt verder dan de problematiek van gelijke kansen voor en hulp aan jonge moeders. We moeten dit in een bredere context zien, niet alleen maatschappelijk, maar ook economisch, en dit over een langere tijdspanne. De paradox is dat we, door logische en begrijpelijke pogingen ter bescherming van de huidige financiële economie, in de komende generaties op financieel en economisch vlak heel veel kunnen verliezen.
Veel deskundigen zijn van mening dat de demografische ineenstorting een van de grootste problemen, misschien zelfs het belangrijkste probleem van Europa is. De medische vooruitgang, de betere levensomstandigheden en de daling van het geboortecijfer betekenen dat we in de toekomst met een heel oud en heel duur Europa zullen zitten. Nu al worden de kosten van de bejaardenzorg geschat op bijna twee procent van het Europees bnp. De redenen voor de daling van het geboortecijfer zijn heel complex en overstijgen de sociale kwesties en ook de materiële zekerheid. Het lijdt echter geen twijfel dat de nieuwe voorstellen die in de richtlijn zijn opgenomen een belangrijke impuls zullen vormen, die veel vrouwen in Europa zal helpen bij het besluit om te kinderen te nemen.
Mijnheer de Voorzitter, de mate waarin in de Europese landen hulp wordt verleend aan zwangere werkneemsters is zeer uiteenlopend. De betekenis van deze richtlijn zal bijzonder waardevol zijn in landen waar de reikwijdte van de bescherming zeer laag is en waar de steun aan gezinnen, ook tijdens de verdere opvoeding, zeer beperkt of zelfs onbestaand is. Daarom zou ik iedereen die aan deze richtlijn heeft gewerkt vooral willen bedanken voor hun sympathie voor de vrouwen in andere landen, die de toekomst met meer hoop tegemoet zullen kunnen zien. Wat de kinderen betreft, die willen natuurlijk een glimlachende mama zien, die niet bang is dat ze haar werk zal verliezen of dat ze hen niet zal kunnen voeden en opvoeden. Ik dank u nogmaals en reken op een compromis tijdens de stemming nu woensdag. Hartelijk dank.
Jacky Hénin (GUE/NGL). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, deze verslagen gaan in de goede richting en zouden veel meer publiciteit verdienen. 85 procent van de gedwongen deeltijdbanen en 80procent van de lage salarissen komen op het conto van vrouwen. Het salaris van vrouwen ligt 27procent lager dan dat van mannen. De helft van de vrouwen heeft een pensioen dat lager is dan 600 euro. Bij de meeste gevallen van valse aangifte of zwart werk die aan het licht komen, gaat het om werk dat door vrouwen wordt verricht. Zelfs nu, in de eenentwintigste eeuw, komen we in Europa nog gevallen van slavernij tegen. Daarbij gaat het uitsluitend om vrouwen.
Jazeker, wij moeten alles wat mogelijk is in het werk stellen om schandalige praktijken jegens vrouwen op het werk en in de samenleving uit te bannen. Maar goede wil alleen volstaat niet. De winsten die deze “smeerlappen” – om het maar ronduit te zeggen – voor ogen hebben zijn zo groot, en de boetes die zij krijgen zo gering, dat ze er niet voor terugschrikken om mensen te blijven uitbuiten alsof het om vee gaat. Het is dringend noodzakelijk om de lidstaten hun verantwoordelijkheid te laten nemen en om de strengst mogelijke straffen te eisen voor degenen die denken dat ze boven de wet staan.
Giancarlo Scottà (EFD). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou uw aandacht willen vestigen op een sector waar tot op de dag van vandaag de arbeidsomstandigheden voor vrouwen onzeker zijn. Ik doel op de landbouwsector, waar vrouwen zich zowel op innovatie als op het herstel van de traditie en het behoud van het agrarisch erfgoed richten waarmee zij het platteland levend houden. Vrouwen die in de landbouw werkzaam zijn ontmoeten echter verschillende obstakels bij hun activiteiten omdat zij werk en gezin moeten combineren.
Mevrouw Thomsen heeft in haar verslag een gegeven genoemd dat tot nadenken stemt: in de landbouw werkt 86 procent van de vrouwen in deeltijd. Jonge vrouwen betreden slechts met moeite deze arbeidsmarkt en daarom zijn bedrijfsleidsters in deze sector vaak ouder dan vijfenzestig. Andere vrouwen daarentegen zijn medewerkende echtgenote, dat wil zeggen dat zij helpen bij de werkzaamheden van het landbouwbedrijf van hun echtgenoot zonder dat zij een rechtspositie en een adequate beloning hebben.
Ik ben dus van mening dat het noodzakelijk is vrouwen en het werk van vrouwen in deze sector – waar het werk vaak tijdelijk en seizoensgebonden is – te beschermen door hen te steunen op het vlak van veiligheid en gezondheid en een billijke beloning en een gepaste erkenning van hun werk te garanderen.
Licia Ronzulli (PPE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, als we het over combineren hebben bedoelen we initiatieven die zowel rekening houden met de behoeften van gezinnen als van werknemers waardoor er een balans tot stand komt tussen werk en gezinsleven. We hebben het dus over steunmechanismen voor vrouwen die werken voor hun plezier, om carrière te maken of, vooral, uit noodzaak. Zonder die instrumenten komen zij op een tweesprong te staan en worden gedwongen de meest drastische – en bijna altijd definitieve – keuze te maken om hun baan op te geven. Als een vrouw eenmaal de arbeidsmarkt verlaten heeft is het nog veel moeilijker die weer te betreden. Dat leidt tot een sterk gevoel van frustratie aan de ene kant en grote economische offers aan de andere kant.
Het voorstel dat we vandaag behandelen bevat talloze instrumenten om vrouwen hulp te bieden en legt de basis voor een vorm van rechtszekerheid waardoor vrouwen een vrije keuze kunnen maken en werk en gezin echt met elkaar kunnen combineren. Ik wil nog iets anders benadrukken in verband met de situatie van vrouwen in onzeker dienstverband. Het is al gezegd dat vrouwen nog al te vaak het slachtoffer zijn van ongelijke kansen in verband met werk, de kwaliteit van werk en beloning. Wat betreft de kwaliteit van werk dienen we erop te wijzen dat vrouwen heel vaak geen aangifte doen en gedwongen zijn werk te aanvaarden dat op het randje van de legaliteit balanceert om aan voldoende inkomen te geraken om hun gezin te onderhouden. Het is hoog tijd daar een einde aan te maken.
Daarom moet er toezicht zijn op alle vormen van wangedrag van werkgevers ten opzichte van werkneemsters. Elk misbruik dient te worden vervolgd en bestraft zonder verzachtende omstandigheden toe te passen. Wij moeten ons allemaal blijven inzetten voor een rechtvaardiger en doeltreffender sociaal beleid.
Zita Gurmai (S&D). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het verslag dat we nu bespreken is van doorslaggevend belang voor ouders en kinderen in Europa en voor de Europese gemeenschap. De bepalingen uit dit wetgevingsvoorstel dragen eraan bij dat alle vrouwen in heel Europa zich verzekerd weten van dezelfde minimumrechten en hulp wanneer ze besluiten om aan kinderen te beginnen, en ze zorgen ervoor dat vrouwen die kinderen willen niet financieel gestraft worden wanneer ze kiezen voor een combinatie van moederschap en carrière.
Een uiterst belangrijke factor is de demografische uitdaging waar Europa mee te maken heeft. Lagere geboortecijfers en een vergrijzende bevolking – en als gevolg daarvan een afname van het aantal arbeidskrachten – bemoeilijken een constante economische groei, met name in tijden van crisis.
Is het een oplossing om vrouwen te ontmoedigen om kinderen te krijgen of te kiezen voor een Amerikaans model waarin vrouwen weinig of geen steun krijgen en weer aan het werk moeten nog voordat zij ook maar hersteld zijn van de bevalling? Als dat zo is, dan zeg ik nee. Geen kinderen krijgen kost de gemeenschap op de lange termijn meer geld. Vrouwen moeten herstellen van de bevalling voordat zij de arbeidsmarkt weer op gaan. Hun achttien weken toestaan is minimaal, en zij zouden niet gestraft moeten worden door directe of indirecte bezuinigingen.
In 24 van de 27 lidstaten van de Europese Unie draagt de overheid bij aan het zwangerschapsverlof en niet het bedrijfsleven. Zouden bedrijven niet willen investeren in jonge vrouwen die ze hebben geworven en opgeleid? Er zou sprake moeten zijn van sociale verantwoordelijkheid. In de wetenschap dat de Europese Unie en de lidstaten een gigantisch bedrag hebben gestoken in het redden van banken, moeten we ons afvragen waarom er altijd ten koste van vrouwen moet worden bezuinigd. Vaders zouden ook vrij moeten kunnen nemen om tijd met hun pasgeboren kinderen te kunnen doorbrengen.
We blijven maar praten over gezamenlijke verantwoordelijkheden en nu kunnen we daar iets mee doen. Sommigen hier vinden het onacceptabel. Hopelijk laat commissaris Šefčovič zien dat hij hier heel duidelijk en vooruitstrevend in zal zijn.
Elizabeth Lynne (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, deze richtlijn is altijd bedoeld, en terecht, om te voorzien in minimumbepalingen voor werkneemsters tijdens de zwangerschap en tijdens de lactatie. Ik vind echter dat een aantal amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken te ver gaan.
Ze houden geen rekening met de diverse gewoonten in verschillende lidstaten. Sommige landen hebben een zwangerschapsverlofregeling, andere landen hebben ook een vaderschapsverlofregeling en weer andere landen beschikken over een ouderschapverlofregeling. De hoogte van de uitkeringen verschillen compleet en de wijze waarop ze betaald worden ook; soms door sociale zekerheidstelsels, soms door bedrijven en soms is het een combinatie van beide. We moeten een aantal uitstekende systemen niet ruïneren.
Mijn amendementen zijn een poging om aan te geven hoe ingewikkeld het is om iets te realiseren dat bij alle lidstaten past. Het introduceren van volledige bezoldiging zou naar mijn mening een groot aantal jonge mensen – of jonge vrouwen met name – ervan weerhouden om aan het werk te blijven. Ik ben verheugd dat de tweede effectbeoordeling in ieder geval meer in detail was dan de eerste. Zoals u weet stond daarin dat het de tien lidstaten meer dan zeven miljard euro per jaar zou kosten als er sprake zou zijn van volledige bezoldiging. Er werd niet eens naar de overige zeventien lidstaten gekeken en ik ga ervan uit dat de kosten van het opnemen van volledige bezoldiging voor hen ook een probleem zou zijn.
Wat verplicht verlof betreft, heb ik altijd geloofd dat de moeder zelf moet beslissen hoe lang ze vrij wil nemen en wanneer ze vrij wil nemen. In de jaren zestig en zeventig hebben we gestreden voor gelijke rechten voor vrouwen. Niet om hun de wet voor te laten schrijven. Het lijkt erop dat we achteruit gaan in plaats van vooruit.
Andrea Češková (ECR). – (CS) Ik vrees dat hier twee diametraal verschillende zaken ten aanzien van de bescherming van vrouwen op één hoop worden gegooid, te weten de arbeidsrechtelijke voorwaarden voor vrouwen in loondienst en de juridische positie van vrouwen die werkzaam zijn als zelfstandig onderneemster. Bij vrouwen in loondienst gaat het om bescherming tijdens met name de zwangerschap en na de bevalling, en dit met behulp van het arbeidsrecht. In het geval van zelfstandig onderneemsters is een dergelijke bescherming middels het arbeidsrecht echter uitgesloten, aangezien dit recht eenvoudigweg niet op hen van toepassing is. Het is echter zelfs zo dat deze zelfstandig onderneemsters zelf mannen en vrouwen in dienst hebben, reden waarom ik met afgrijzen naar de amendementen kijk waarmee beoogd wordt het oorspronkelijke richtlijnvoorstel, dat uitsluitend betrekking had op bescherming van zwangere werkneemsters en werkneemsters vlak na de bevalling, uit te breiden tot zelfstandig onderneemsters. Dat is zowel praktisch als juridisch onhaalbare kaart. Ik hoop dan ook van ganser harte dat dit Parlement de amendementen die helaas reeds voor het leeuwendeel door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid zijn goedgekeurd en naar mijn stellige mening niets met deze richtlijn van doen hebben, terzijde schuift, aangezien ze eenvoudigweg niet voor zelfstandige ondernemers gelden kunnen.
Joe Higgins (GUE/NGL). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het verslag-Estrela wil de omstandigheden van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie verbeteren en dat zijn doelstellingen die wij van harte steunen.
We moeten nu, tegen de achtergrond van een acute crisis in de Europese en de internationale financiële wereld, oprecht bezorgd zijn dat met name kwetsbare werkneemsters het slachtoffer zullen worden van bepaalde werkgevers die winst willen blijven maken en van overheden die begonnen zijn met het proces van snijden in sociale zekerheid en openbare diensten.
Veel werkneemsters uit de lagere sociale klassen lijden onder aanzienlijke uitbuiting door bijvoorbeeld een veel lager salarisniveau dan bij mannen en door een onzeker dienstverband. Er is een reëel gevaar dat werkneemsters tijdens de zwangerschap of na de bevalling, wanneer zij in een kwetsbare positie verkeren, onder de huidige omstandigheden zullen lijden onder discriminatie. Wij zijn er grote voorstander van om zowel het recht van vrouwen om terug te keren naar dezelfde baan, als twintig weken zwangerschapsverlof en een redelijk vaderschapsverlof vast te leggen. Wij zouden ook het honderd procent doorbetalen van het inkomen steunen.
We kunnen echter niet alleen op de wet vertrouwen. Ieder vakgebied zou een sterke vakbondsorganisatie moeten hebben die concreet het recht van vrouwen om terug te komen na de bevalling kan garanderen, zonder dat ze bang hoeven zijn om gediscrimineerd te worden.
Elisabeth Morin-Chartier (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik heb dit dossier van nabij gevolgd in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, evenals in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Dit is de tweede keer dat een poging wordt ondernomen om minimumnormen voor de Europese Unie op te stellen, en persoonlijk voer ik in mijn arbeidzame leven nu al veertig jaar strijd voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, de integratie van meisjes door middel van opleiding, en hun maatschappelijke integratie door middel van hun beroepsintegratie. Gelijkheid, daar gaat het hier om: gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
In dit verslag-Estrela worden echter alle mogelijke zaken aan de orde gesteld, en we hoeven maar te luisteren naar de betogen die hier vandaag zijn gehouden om dit te constateren. Iedereen brengt zijn of haar eigen pakketje te berde en wil het ene onderdeel toevoegen aan het andere onderdeel. Uiteindelijk krijgen wij zo een lappendeken die zijn betekenis verliest, terwijl wij ons zouden moeten concentreren op de gezondheid en de veiligheid van zwangere vrouwen op het werk, zoals wij ons natuurlijk ook moeten concentreren op de gelijkheid van mannen en vrouwen in termen van salaris.
Verlof voor baby’s is zo ongeveer het enige dat niet in dit verslag is opgenomen. Ik wil u één ding zeggen: als wij vandaag stemmen vóór een zwangerschapsverlof van twintig weken met behoud van het volledige salaris, dan is dat onverantwoordelijk en demagogisch. Ik dring erop aan dat er effectieve maatregelen worden genomen, opdat dit zich niet tegen vrouwen keert. Hoe meer wij het zwangerschapsverlof verlengen zonder te benadrukken dat vrouwen moeten terugkeren op de arbeidsmarkt en dat zij hun gezins- en beroepsleven moeten combineren, en hoe meer wij het zwangerschapsverlof verlengen zonder maatregelen te nemen om de arbeidspositie van vrouwen te beschermen, des te meer werken wij tegen vrouwen.
Welnu, als wij beleid maken, dan is het onze plicht om ons moedig en verantwoordelijk op te stellen, en om de waarheid te zeggen. Wie zal dit betalen? Wie van onze lidstaten kan deze lastenverhoging betalen? Welke onderneming kan dit betalen? Uiteindelijk worden vrouwen klemgezet door een tekst die men op alle punten laat afglijden en die zich tegen deze vrouwen zal keren. Ik doe een beroep op uw verantwoordelijkheidsgevoel. Wij dragen een zware last voor de toekomst.
(Applaus)
(Spreekster verklaart zich bereid een “blauwe kaart”-vraag van Marije Cornelissen en Anneli Jäättenmäki krachtens artikel 149, lid 8 van het Reglement te beantwoorden)
Marije Cornelissen (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Morin-Chartier is niet de enige die dit heeft gezegd. Een aantal sprekers heeft gezegd dat een zwangerschapsverlof van twintig weken de kansen van een vrouw op de arbeidsmarkt zou verkleinen.
Ik zou graag willen weten waar dat idee vandaan komt. Wanneer je immers kijkt naar onderzoek en naar de situatie in Zweden, Noorwegen, IJsland of Bulgarije, dan zie je duidelijk dat een extreem hoge arbeidsmarktparticipatie van vrouwen hand in hand kan gaan met een behoorlijk lange periode van zwangerschapsverlof.
Elisabeth Morin-Chartier (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil aan de hand van twee punten op deze opmerking reageren.
Het eerste is dat er geen wiskundig verband bestaat tussen de duur van het zwangerschapsverlof en het vruchtbaarheidscijfer van vrouwen. Als bewijs voor deze stelling hoef ik alleen maar naar de situatie in Frankrijk te kijken, want dit land heeft momenteel een van de hoogste geboortecijfers in Europa bij een zwangerschapsverlof van veertien weken.
Het tweede punt van mijn antwoord is dat wij merken dat de kloof tussen het beroepsleven van vrouwen en dat van mannen bij iedere geboorte groter wordt. Bij iedere geboorte, bij ieder zwangerschapsverlof reduceren vrouwen in de eerste plaats hun beroepsmatige verantwoordelijkheden – tenzij dit initiatief van de onderneming of de overheidssector uitgaat. Bij de tweede geboorte verkorten zij hun arbeidstijd, en zij gaan hiermee door naarmate er meer kinderen worden geboren, terwijl mannen daarentegen bij iedere geboorte meer beroepsmatige verantwoordelijkheden op zich nemen. Beroepsmatig gezien worden de verschillen gedurende de carrières van mannen en vrouwen dus steeds groter.
Daarom vraag ik u om eens aandachtig te kijken naar wat er in de praktijk gebeurt, zowel in de overheidssector als in de particuliere sector.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). − (FI) Mevrouw Morin-Chartier, accepteert u de dubbele standaarden waarbij alle werknemers van de Europese Unie, dus die van de Commissie, de Raad, het Parlement en de parlementaire fracties, gedurende de twintig weken van hun zwangerschapsverlof volledig worden doorbetaald, terwijl tegelijkertijd wordt voorgesteld dat dit voor andere mensen niet mogelijk is? Ik ben van mening dat moeders in heel Europa in een gelijkwaardige positie moeten worden geplaatst en dat wij geen dubbele standaarden en een januskop mogen accepteren.
Elisabeth Morin-Chartier (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, wij hebben niet gezegd dat wij er voorstander van zijn om met twee maten en twee gewichten te meten. Er ligt een voorstel van achttien weken van de Europese Commissie. Wij stellen voor om een overbruggingsclausule op te nemen. Dat is een basis die heel goed mogelijk is. Er is echter een verschil tussen datgene wat mogelijk is en het utopische idee om twintig weken met behoud van volledig salaris voor te stellen; tussen datgene wat haalbaar is en datgene wat wij in het Parlement kunnen beloven, maar dat niet zal worden geaccepteerd door de Raad en de nationale parlementen.
Als wij woensdag voor het verslag-Estrela en de twintig weken stemmen, dan zal het Europees Parlement drie keer worden afgewezen: de eerste keer door de Raad, die zijn steun niet zal kunnen geven – de lidstaten zullen hun steun niet kunnen geven; de tweede keer door de nationale parlementen – de nationale parlementen zullen, gezien hun begrotingen, hun steun niet kunnen geven; en de derde keer door de vrouwen zelf, als zij zich realiseren dat wij tegen hen hebben gewerkt.
Emine Bozkurt (S&D). – Voorzitter, in het spitsuur van hun leven moeten we moeders en vaders bijstaan, de rust te geven om volledig betrokken te kunnen zijn bij het prille nieuwe leven van hun kind. De rust om borstvoeding te geven en volledig te herstellen van de bevalling. De rust om na het verlof weer volop de handen uit de mouwen te kunnen steken en deel te nemen aan het arbeidsproces. Moeders, vaders, bonden, ngo’s, allen willen ze dit.
Tegenstanders hangen onterecht een prijskaartje aan vrouwen. Het mag de alsmaar vergrijzende Europese maatschappij niets extra’s kosten. We moeten nu investeren in vrouwen als werkkrachten en in de verbetering van het kunnen combineren van werk en privé, opdat we in de toekomst onze samenleving betaalbaar houden. Uiteraard gaat zwangerschapsverlof om volledige betaling van het loon. Waarom zou een vrouw, terwijl zij biologisch gezien nu eenmaal de persoon is die een kind op de wereld kan zetten, tijdens haar verlof financieel gekort moeten worden?
We zeggen het belangrijk te vinden dat mannen en vrouwen werk en privé kunnen combineren, dat vrouwen gelijke kansen op de werkvloer moeten hebben. We moeten daarom stoppen met gekissebis en gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen. Moeders en vaders mogen we nu niet het kind van de rekening maken.
Nadja Hirsch (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de vraag die wij ons moeten stellen, is de volgende: Wat is de bedoeling van deze richtlijn? Er bestaat een relatief grote consensus over het feit dat die richtlijn bedoeld is om de gezondheid van zwangere vrouwen of jonge moeders te beschermen. Het grote debat draait om de vraag op welk gebied die richtlijn ook meer gendergelijkheid moet bewerkstelligen. Aan de andere kant moeten wij als Europees Parlement beseffen dat wij een besluit nemen over een richtlijn die niet slechts de komende 5 jaar, maar wellicht de komende 20 of zelfs 25 jaar van kracht zal zijn. Ik hoop dat de arbeidsvoorwaarden voor vrouwen tegen die tijd aanzienlijk beter zullen zijn en dat ondernemingen, niet in de laatste plaats vanwege een gebrek aan vakmensen, ook met enthousiasme jonge moeders in dienst nemen. Daarnaast valt te hopen dat die bedrijven dan ook voor de bijbehorende infrastructuur hebben gezorgd. Een dergelijk perspectief behoort uiteraard ook tot de mogelijkheden.
Ik moet echter ook constateren dat een meerderheid op dit moment niet bereid is om een dergelijk perspectief te hanteren. In zoverre zullen wij wel ergens op een bepaald moment overeenstemming bereiken en wordt er een compromis gesloten, bijvoorbeeld met betrekking tot de 18 weken, hogere wettelijke betalingspercentages of doorbetaling van 75 procent van het loon. Dat zou met name in bepaalde Europese landen tot een concrete verbetering leiden.
Een veel belangrijker aspect dat verder gaat dan het zwangerschapsverlof zijn vooral de kadervoorwaarden waarop een jong gezin terug kan vallen. Dat moet zich bijvoorbeeld uiten in meer faciliteiten voor kinderopvang, een voorziening die in Duitsland nog steeds niet in voldoende mate beschikbaar is. Dat zou pas een echt gendergelijkheidsbeleid zijn, waardoor vrouwen ook de kans krijgen om weer aan het werk te gaan.
Julie Girling (ECR). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, typisch iets voor de Groenen om te sneren naar degenen die het lef hebben om het er niet mee eens te zijn. Wij wagen het om van mening te verschillen over een klein gedeelte van deze voorstellen en daarom moeten we belachelijk worden gemaakt. Ik juich uw inzet voor deze voorstellen toe – ik ben het inderdaad met het grootste deel eens – maar er zijn een of twee delen waar ik niet mee instem. Ik prijs u dus vanwege uw inzet maar niet vanwege uw tolerantie. Komt u over dertig jaar terug en wanneer u net zoveel werk verzet hebt op dit terrein als ik, houd u dan een preek tegen mij over het bevorderen van vrouwenrechten.
Ik wil niet in het hokje “regressief” worden geplaatst. Er zijn aspecten van deze voorstellen die regressief zijn: de idee dat Europese vrouwen meer Europese baby’s moeten krijgen in een overbevolkte wereld is sociaal regressief. Twintig weken volledig betaald zwangerschapsverlof opleggen in het Verenigd Koninkrijk – ik kan ons systeem niet even snel uitleggen hier – is financieel regressief. Een onevenredig deel van de vrouwen in het Verenigd Koninkrijk zal het grootste gedeelte van de extra twee miljard pond opstrijken, de beter betaalde vrouwen. Het zal niet gaan naar de slechter betaalde vrouwen die we naar ik denk allemaal vooral willen helpen.
Hoe zit het dan met progressie? De lidstaten kunnen het beste zelf beslissen over deze details, het subsidiariteitsbeginsel zou van toepassing moeten zijn.
(Applaus)
Christa Klaß (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, moeders hebben speciale bescherming nodig. Daar is iedereen in deze ruimte het over eens. Het krijgen van kinderen is fysiek en emotioneel zwaar en vormt een ingrijpende ervaring voor vrouwen. Vanwege de lichamelijke veranderingen, de nieuwe levensomstandigheden en met name de herstel- en genezingsfase, is een adequate bescherming van aanstaande en jonge moeders absoluut noodzakelijk. Die bescherming moet door de samenleving worden geregeld. Over dit uitgangspunt bestaan er geen meningsverschillen. Er bestaan wel meningsverschillen over de vraag hoe en op welke voorwaarden dat geregeld moet worden. Daarbij mogen wij niet uit het oog verliezen dat de EU de minimumnorm vastlegt en dat de lidstaten de zwangerschapsverlofregeling moeten uitvoeren, organiseren en betalen. Wij beginnen dus niet bij nul.
De bescherming van het moederschap is in de lidstaten op zeer uiteenlopende wijze georganiseerd, voor een deel ook aangevuld door ouderschapsverlof, zodat ook de vaders een rol kunnen spelen. Die vaders dienen betrokken te worden bij de opvoeding. Dan hebben wij het niet alleen over de vakantieperioden, maar over een verantwoordelijke invulling van opvoedings- en gezinstaken. Vaderschapsverlof maakt echter geen deel uit van de bescherming van het moederschap, maar is een onderdeel van de ouderschapstijd. Vaders worden ook niet ziek door een bevalling. Ik feliciteer alle lidstaten die de mogelijkheid voor vaderschapsverlof hebben gecreëerd en ik zie uit, mijnheer de commissaris, naar het zojuist aangekondigde voorstel van de Commissie. Een uitbreiding van het ouderschapsverlof mag niet ten koste gaan van de zo belangrijke bescherming van het moederschap. Bij die bescherming staat de gezondheid centraal. Geen enkele moeder is 20 weken ziek. En een moeder die borstvoeding geeft, is ook niet ziek.
Onze verantwoording ten opzichte van vrouwen die ook op de arbeidsmarkt actief zijn, vereist dat wij een verdedigbare moederschapsregeling treffen. Wij stellen derhalve een zwangerschapsverlof van 18 weken voor, waarbij de lidstaten de hoogte van de financiële vergoeding in de laatste vier weken zelf kunnen bepalen. Dat is de strekking van de amendementen 115 en 116, en ik verzoek u dan ook om deze amendementen te steunen.
Daarnaast roep ik de lidstaten op om hun mogelijkheden te benutten om alle gezinnen en moeders een hogere vergoeding aan te bieden, waarvan dan op vrijwillige basis gebruik kan worden gemaakt. Moeders bouwen aan onze toekomst en hebben dan ook ons aller steun nodig.
Antigoni Papadopoulou (S&D). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, door voor het verslag-Estrela te stemmen komen wij in feite tegemoet aan hetgeen miljoenen vrouwen vragen, namelijk sterkere beschermingsmaatregelen voor zwangere vrouwen, kraamvrouwen en zogende moeders en hun baby´s. Met een verlenging van het moederschapsverlof tot twintig en het vaderschapsverlof tot twee weken met volledige uitbetaling van loon dragen wij bij aan niet alleen het herstel na de internationale crisis maar ook de economische groei in de Europese Unie, omdat wij het samengaan van gezins- en beroepsleven bevorderen. Door werkneemsters te beschermen tegen ontslag gedurende de zwangerschap en de zes daaropvolgende maanden stimuleren wij de verwezenlijking van een strategisch doel van de Europese Unie, namelijk de verhoging van de vrouwelijke participatie aan de arbeidsmarkt tot 75 procent in 2020.
Door voor het verslag-Thomsen te stemmen proberen wij werkende vrouwen te beschermen tegen onzekerheid op het werk. Door die onzekerheid wordt immers de salariskloof tussen mannen en vrouwen in stand gehouden, worden vrouwen belemmerd in hun beroepsmatige ontplooiing en lopen zij een verhoogd risico op verlies van allerlei sociale, pensioen- en vakbondsrechten.
Door voor beide verslagen te stemmen, stemmen wij voor een evenwichtig en sociaal Europa, voor een Europa waarin de mens in het middelpunt staat, en voor gelijkheid van mannen en vrouwen.
Gesine Meissner (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, vandaag gaat het om de arbeidsvoorwaarden voor vrouwen waarvan wij graag willen dat die in Europa verbeterd worden. Ik zal specifiek ingaan op het verslag-Thomsen waarvoor ik als schaduwrapporteur heb gefungeerd, dat wil zeggen het verslag over “vrouwen in onzeker dienstverband”.
Op dit moment zitten wij in het Europees Jaar tegen armoede en sociale uitsluiting. Het is een vaststaand feit dat vrouwen verhoudingsgewijs eerder het slachtoffer van armoede worden. Dat mag natuurlijk onder geen beding in de toekomst zo blijven. Armoede bij vrouwen kan uiteenlopende oorzaken hebben. Een van die oorzaken kan zijn dat vrouwen minder betaald krijgen dan mannen. Maar dat is natuurlijk niet het enige. Vrouwen hebben ook meer onderbrekingen in hun loopbaan, omdat zij bijvoorbeeld kinderen krijgen en tijd aan de opvoeding besteden. Vrouwen oefenen vaak ook lager gekwalificeerde beroepen uit. Bij vrouwen met een onzeker dienstverband is de situatie bijzonder ernstig omdat zij in sommige gevallen helemaal geen, dan wel onregelmatige arbeidsovereenkomsten hebben. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat zij geen enkele (sociale) zekerheid hebben, en weinig toegang tot adequate informatie. Wanneer vrouwen dan ook nog een migratieachtergrond hebben, is de situatie extra gecompliceerd. Dat kan ertoe leiden dat de armoede blijft voortduren en dat zij uiteindelijk ook op oudere leeftijd nog steeds arm zijn.
Wij moeten deze negatieve spiraal waar juist vrouwen eerder in terecht komen dan mannen, doorbreken. Dat kan bijvoorbeeld via onderwijs en opleidingen. Elke vrouw, elk meisje heeft een diploma of getuigschrift nodig, los van hun achtergrond. Daarnaast moeten zij toegang krijgen tot beroepen die hun de mogelijkheid bieden om op behoorlijke wijze in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Een leven lang leren moet in het algemeen ook voor vrouwen een optie zijn. Ook moeten wij ervoor zorgen dat er meer meisjes en vrouwen in beter betaalde banen terecht komen. Vaak gaat het daarbij om beroepen waarin mannen traditioneel veel sterker vertegenwoordigd zijn.
Het gaat dus in ieder geval om toegang tot onderwijs en toegang tot socialezekerheidssystemen. Als wij daarin slagen, zal er voor vrouwen veel verbeteren!
Joanna Katarzyna Skrzydlewska (PPE). – (PL) Minimumnormen vaststellen voor de duur en financiële compensatie van zwangerschapsverlof is moeilijk in de huidige Europese sociaaleconomische situatie. In sommige landen ligt het voorgestelde minimum hoger dan het beschermingsniveau dat de nationale wetgeving op dit ogenblik aan zwangere vrouwen biedt. Enerzijds kampen we nog altijd met de gevolgen van de crisis: de regeringen van de afzonderlijke staten verhogen de belastingen, voeren ernstige besnoeiingen door, onze werkloosheidsgraad is hoog. Anderzijds zitten we met het probleem van het dalende geboortecijfer, de negatieve natuurlijke groei en ten gevolge daarvan een vergrijzende samenleving. Binnen afzienbare tijd kunnen onze pensioenstelsels verstoord raken en misschien zelfs ineenstorten.
In een dergelijke situatie bestaan er geen eenvoudige en kosteloze oplossingen. Maar we moeten beseffen dat we door in vrouwen te investeren, gunstige voorwaarden voor hen te scheppen, hen kunnen overhalen om kinderen te krijgen. Volledig betaald en langer zwangerschapsverlof volstaat natuurlijk niet. We hebben gezinsvriendelijke fiscale oplossingen en stabiele banen nodig. We hebben in dit geval geen alternatief. Er bestaat geen andere manier om het aantal Europeanen die over dertig jaar professioneel actief zullen zijn te doen stijgen, als we nu niet in het gezin gaan investeren. Daarom hebben we een fair en waardig minimum voor de duur en financiële compensatie van zwangerschapsverlof in Europa nodig. Laten we vrouwen de mogelijkheid geven om ervoor te kiezen om moeder te worden.
Jutta Steinruck (S&D). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, ik mis bij dit debat het noodzakelijke onderscheid tussen de nationale omzetting in de lidstaten en de taak waarvoor wij op Europees niveau staan. Dat wij bij dit onderwerp met nationale omstandigheden rekening moeten houden, moge duidelijk zijn. Aan de hand van het voorbeeld van het maatschappelijk debat in Duitsland kan ik zeggen dat ik denk dat het in Duitsland heel goed mogelijk moet zijn om dit verslag om te zetten. Het gaat om minimumnormen op EU-niveau met het oog op het creëren van kadervoorwaarden voor vrouwen. Wij verwijzen immers altijd graag naar de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) wanneer het fatsoenlijk werk en de arbeidszekerheid en gezondheidsbescherming betreft. Dan vraag ik mij af: waarom zouden wij dat in dit geval dan ook niet doen?
Met betrekking tot het debat over de kosten, wil ik iedereen in dit Parlement erop wijzen dat de antidiscriminatierichtlijn bij ons in Duitsland – en ook in andere Europese landen – tot enorme lobbyactiviteiten vanuit het bedrijfsleven heeft geleid. Daarbij ging het om argumenten als een lawine aan kosten, ondernemingen die failliet zouden gaan en de extra belasting van de economie en van de werknemers. En wat blijkt daar jaren later van te kloppen? Helemaal niets! Dit debat en het huidige gelobby roept dat allemaal weer in herinnering. Ik roep dan ook op om nu eindelijk eens een keer de economie terzijde te schuiven en de mensen in het middelpunt van ons handelen te stellen.
Ik ben niet een van degenen die hier alleen maar mooie praatjes wil houden. Ik heb gezegd dat ik mij sterk zal maken voor een sociaal Europa. Daar horen wat mij betreft ook de vrouwen bij. En in deze situatie hebben de vrouwen onze hulp nodig!
Sari Essayah (PPE). − (FI) Mevrouw de Voorzitter, in haar stemming heeft de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid een aantal amendementen aangenomen op het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor een richtlijn.
Helaas heeft deze commissie in haar amendementen het subsidiariteitsbeginsel met betrekking tot de kostenverdeling volstrekt genegeerd. De poging om de regelgeving inzake het zwangerschapsverlof van 27 verschillende lidstaten te harmoniseren, heeft een verwarrend voorstel opgeleverd. Bovendien kwam hier nog een voorstel voor vaderschapsverlof bij, dat krachtens de rechtsgrondslag niet eens onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt, zoals de commissaris gelukkig meteen in het begin al duidelijk zei. Vaderschapsverlof moet worden gereguleerd in connectie met het stelsel voor ouderschapsverlof en niet in connectie met het verlof dat bedoeld is voor herstel na zwangerschap en bevalling.
In de voorstellen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid worden ook de vergevorderde stelsels van zwangerschaps- en ouderschapsverlof in veel landen, waaronder de noordse landen, genegeerd. In de voorstellen worden deze stelsels, die keuzevrijheid op nationaal niveau bieden, met elkaar verward en in sommige opzichten verzwakken zij zelfs het welzijn van de moeder en het kind. Bijvoorbeeld als de moeder overeenkomstig het voorstel van deze commissie pas na de bevalling met de verplichte zes weken zwangerschapsverlof begint, dan brengt dat een vergroot risico met zich mee voor zwangere vrouwen die tot het laatste moment doorwerken en hun kinderen. Een moeder in de laatste fase van haar zwangerschap kan niet tot het eind toe werkdagen van acht uur maken, en dit voorstel zal daarom leiden tot meer ziekteverloven voorafgaand aan bevallingen.
Het voorstel van de commissie houdt met betrekking tot de compensatie geen rekening met nationale stelsels waarin het zwangerschapsverlof nauw gekoppeld is aan een aanzienlijk langer ouderschapsverlof, omdat men daarin niet volledig wordt doorbetaald. Bijvoorbeeld in Finland kunnen ouders hun kinderen thuis verzorgen tot een leeftijd van gemiddeld 18 maanden en dat kunnen wij ons veroorloven, omdat in verschillende fasen werkgevers, werknemers en ook de belastingbetalers de kosten delen. Als werknemers alle kosten zouden moeten dragen, dan is het overduidelijk dat daardoor de arbeidskansen van vrouwen minder worden en dat vrouwen als werknemers tekort worden gedaan.
Olle Ludvigsson (S&D). – (SV) Nu is het belangrijk dat we flexibele oplossingen vinden voor de controversiële details in deze richtlijn. Tezelfdertijd moeten we het ruimere perspectief zien. Hoe willen we dat de gelijkheid van vrouwen en mannen er over tien jaar uit zal zien in Europa? Met dat in het achterhoofd is het zonneklaar dat de voorgestelde regels vooruitgang teweeg zouden brengen op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen.
De gelijkheid van vrouwen en mannen en het gendergelijkheidsperspectief zouden worden versterkt. De doelstelling van de EU 2020-strategie om de werkgelegenheidsgraad onder vrouwen te verhogen tot 75 procent zou kunnen worden gehaald. Als meer vrouwen een betaalde baan zouden hebben, zou dat de samenleving onmiskenbaar ten goede komen. Er zouden betere stimulansen zijn om kinderen te krijgen en een gezin te stichten, wat een positief tegengewicht zou vormen voor de vergrijzende Europese bevolking.
Laten we daarom het ruime perspectief niet over het hoofd zien in onze discussies.
Astrid Lulling (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, over het algemeen brengt tijd raad. Helaas is dat niet het geval voor dit tweede verslag, dat door een meerderheid van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid is goedgekeurd en waarover wij, zeventien maanden na het eerste verslag, hier in het Parlement discussiëren. In zijn huidige vorm is dit tweede verslag net zo rommelig, contraproductief en overladen met teksten die niet in een wetgevingsbesluit passen, als het verslag dat in mei 2009 naar de commissie werd terugverwezen.
Wij hebben al twee jaar verloren om de bescherming van het moederschap te verbeteren. Als wij dit verslag in de huidige vorm aannemen, dan verliezen wij nog eens minstens zo veel tijd aan besprekingen met de Raad in het kader van de medebeslissingsprocedure. En dat terwijl het oorspronkelijke voorstel van de Commissie uit 2008 redelijk was en substantiële vooruitgang bracht in lidstaten die wat betreft de duur en vergoeding van het zwangerschapsverlof achterblijven bij de bestaande praktijk in sommige landen; het komt maar zelden voor dat wij twintig weken krijgen met behoud van volledig salaris, zonder maximum, dat betaald wordt door de staat.
Laten wij niet vergeten dat het er nu om gaat minimale drempels in te stellen en dat wij de 27 geen verregaande oplossingen kunnen voorschrijven. Om vrouwelijke werknemers – vooral hooggekwalificeerde vrouwen – te motiveren om kinderen te krijgen, is het bovendien belangrijker dat zij recht hebben op een minder lang maar volledig doorbetaald zwangerschapsverlof, dan op een verlof van twintig of dertig weken zonder de garantie van een volledig salaris. De voorstellen van het verslag-Estrela zijn niet alleen contraproductief voor de inzetbaarheid van vrouwen, ze zijn in sommige lidstaten ook moeilijk te financieren voor regeringen en ondernemingen. Het is beter om nu een concrete stap in de goede richting te zetten, dan een belofte te doen voor de toekomst die pas over tien jaar wordt ingelost.
Persoonlijk zal ik niet voor dit verslag in zijn huidige vorm stemmen, en ik verzoek al mijn collega’s om alle amendementen die niets met de bescherming van het moederschap te maken hebben, zoals de bepalingen betreffende zelfstandige werkneemsters, te verwerpen. Wij hebben hier amper vier maanden geleden nog een richtlijn aangenomen inzake zwangerschapsverlof voor vrouwelijke zelfstandigen.
Hetzelfde geldt voor het vaderschapsverlof, mijnheer Tarabella, en ik ben daar voorstander van. De Belgen kunnen morgen een volledig doorbetaald vaderschapsverlof van twintig weken instellen als zij een regering hebben; niets weerhoudt hen ervan dit te doen. Evenzo – want daar moeten wij ook over nadenken – voeren de sociale partners momenteel besprekingen over een ontwerprichtlijn inzake vaderschapsverlof. Laten wij daar op wachten, en dan pakken wij het net zo aan als met het ouderschapsverlof; dat is de juiste aanpak.
Ik roep mijn collega’s op om voor de amendementen te stemmen die het zwangerschapsverlof beperken tot achttien weken, evenals voor de weldoordachte amendementen, mevrouw de Voorzitter, die door uw en mijn fractie zijn ingediend.
(Spreekster verklaart zich bereid een “blauwe kaart”-vraag van Marc Tarabella krachtens artikel 149, lid 8, van het Reglement te beantwoorden)
Vasilica Viorica Dăncilă (S&D). – (RO) Het uitbannen van elke vorm van discriminatie in elk aspect van het maatschappelijk leven is een absolute eerste vereiste om de mensenrechten en het welzijn van elke burger te beschermen. De bevordering van het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, samen met het waarborgen van een grotere en volwaardige deelname van vrouwen aan het economisch en maatschappelijk leven, moeten voortdurende aandacht hebben. Ik meen dat deze benadering tot uiting moet komen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid om ervoor te zorgen dat mannen en vrouwen eerlijk en in gelijke mate worden vertegenwoordigd. Aan de andere kant kan deze aanpak ervoor zorgen dat diverse beleidsvormen doeltreffend op Europees niveau worden uitgevoerd, en wel in elke arbeidssector, maar vooral in de landbouw.
Met in gedachten dat het beginsel van gendergelijkheid in de Europese wetgeving is vastgelegd en een van de fundamentele vereisten is van de Europa 2020-strategie, beschouw ik het als wenselijk om deze kwestie ook op de landbouw van toepassing te laten zijn, wat ook betekent dat er nieuwe instrumenten worden gebruikt om dit beginsel te bevorderen. Ik steun zowel het verslag van mevrouw Estrela als dat van mevrouw Thomsen, die vrouwenkwesties op de voorgrond plaatsen als het gaat om moederschap en om hun arbeidsomstandigheden. Dit zijn belangrijke aspecten in het leven van elke vrouw en van degenen onder ons die in deze kwesties solidariteit met hen zouden moeten betonen.
Marc Tarabella (S&D). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mevrouw Lulling graag bedanken dat zij heeft ingestemd met een korte interventie van mijn kant. Ik wil er alleen even op wijzen dat er in België al tien doorbetaalde verlofdagen voor vaders zijn. Negentien van de zevenentwintig landen in de Europese Unie gaan op dezelfde manier te werk, met verschillende vergoedingen.
Ik wilde alleen maar weten of u er voorstander of tegenstander van bent dat er op Europees niveau een harmonisatie naar boven plaatsvindt. Twee weken is weliswaar niet veel, maar het is redelijk; twee weken voor alle vaders in Europa om de taken te verdelen die de komst van een kind in een gezin meteen na de geboorte met zich meebrengt. Ik wilde graag weten of u vóór of tegen deze harmonisatie was. Ik dank u voor uw antwoord, mevrouw Lulling.
Astrid Lulling (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik ben daar natuurlijk voorstander van, mijnheer Tarabella. Ik ben voor een Europese richtlijn, maar ik ben er geen voorstander van dat dit in deze ontwerprichtlijn geregeld wordt, die betrekking heeft op de bescherming van vrouw en kind. Zoals ik al zei voeren de sociale partners momenteel besprekingen over een ontwerprichtlijn inzake vaderschapsverlof.
Ik vind dat wij de uitkomst daarvan moeten afwachten. Dan hebben wij een goed voorstel, zoals wij dat ook hadden voor het ouderschapsverlof, dat wij overigens onlangs verbeterd hebben, maar dat nog niet perfect is. Ik vind dat dit de juiste weg is die wij moeten volgen. Ik vind ook dat wij het aan de sociale partners moeten overlaten om voorstellen op dit gebied te doen, omdat zij het best gekwalificeerd zijn. Ik ben dus voor. Ik feliciteer u: u kunt de situatie in België verbeteren.
Ik wilde simpelweg zeggen tegen u, en tegen al die vrouwen die totaal niet hebben begrepen dat een Europese richtlijn minimumnormen stelt en geen maximumnormen, dat het iedereen vrij staat om verder te gaan, maar dat wij de landen die onder – ver onder – de norm van achttien weken blijven, de mogelijkheid moeten bieden zich aan te passen.
En ik denk dat als u en ik dit verslag hadden moeten opstellen, wij hier lang geleden al, in het kader van de medebeslissingsprocedure met de Raad, de juiste maatregelen hadden genomen.
Thomas Mann (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, nu weet ik hoe spreektijd veranderd en verlengd kan worden. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (EMPL) stelt 18 weken zwangerschapsverlof voor; dat is 4 weken meer dan waartoe in Duitsland in goed overleg is besloten. De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (FEMM) heeft op 20 weken aangedrongen met een doorbetaling van het volledige loon plus 2 weken vaderschapsverlof en een uitbreiding van het toepassingsgebied tot zelfstandigen. Daarbij wordt echter met de volgende aspecten absoluut geen rekening gehouden: die 20 weken kosten Frankrijk per jaar 2 miljard EUR en Groot-Brittannië 2,85 miljard EUR extra volgens de Commissie. Voor Duitsland zouden die extra kosten circa 1,7 miljard EUR bedragen. Soms moet er toch ook aan de kosten worden gedacht.
Onlangs hebben de Commissies EMPL en FEMM een gemeenschappelijk onderzoek uitgevoerd met talrijke fouten. Zo is er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met bepaalde betalingen, zoals de moederschapsuitkering in Duitsland. Het referentiekader voor het Duitse ouderschapsgeld is verkeerd. De ramingen van de kosten die door een aantal lidstaten op verzoek zijn verstrekt, zijn onvoldoende in aanmerking genomen. Op een dergelijke basis kan er geen verantwoord beleid worden gevoerd. Duitsland is een rolmodel: gedurende het ouderschapsverlof wordt tweede derde deel van het loon tot 14 maanden doorbetaald. 14 weken zwangerschapsverlof worden op deze manier tot maximaal 170 weken uitgebreid. Dat betekent dat Duitsland Europees kampioen babybescherming is en recht heeft op een uitzonderingsregeling in deze richtlijn.
Daarom heb ik samen met 50 collega’s van de PPE-Fractie een amendement ingediend dat op steun kan rekenen van de ECR-Fractie en grote delen van de ALDE-Fractie. Ons doel is dat er op adequate wijze rekening wordt gehouden met de nationale regelingen. Hopelijk krijgt dit logische amendement bij de stemming op woensdag een meerderheid. Wij streven naar een toereikende bescherming van moeders, maar elke overdreven uitbreiding vormt, juist op grond van ideologische overwegingen, een te hoge drempel voor het in dienst nemen van vrouwen. Dat willen we nu precies voorkomen en niet bevorderen.
Anna Hedh (S&D). – (SV) In veel lidstaten zijn er hevige reacties op dit verslag geweest en veel politici hebben geprobeerd om te scoren door brandhout te maken van dit EU-initiatief. Wat daarbij wordt vergeten, is dat dit een herziening is van een bestaande richtlijn. Je mag denken wat je wilt over wat op EU-niveau moet worden geregeld, maar nu hebben we de mogelijkheid om een – zoals ik al zei – reeds bestaande richtlijn te verbeteren.
Gelijkheid van vrouwen en mannen is een onderwerp dat door het Verdrag van Lissabon aan belang heeft gewonnen, en we hebben de verantwoordelijkheid om daar werk van te maken. Vandaag kunnen we vaststellen dat in lidstaten met goed werkende regels inzake zwangerschapsverlof een groot percentage vrouwen een baan heeft, in tegenstelling tot de situatie in de landen met slechtere en minder goed werkende regels.
Als deze richtlijn wordt aangenomen, is de kans ook groter dat we de doelstelling halen die in de EU 2020-strategie is vastgelegd. Ik ben het ermee eens dat het voorstel een aantal controversiële details bevat, maar belangrijk is dat we het kunnen verbeteren. De critici beweren dat het voorstel te duur is, maar ik ben ervan overtuigd dat grotere gelijkheid van vrouwen en mannen lonend is voor de samenleving.
Barbara Matera (PPE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, voor vandaag heeft deze plenaire vergadering – de vertegenwoordiging van alle 27 staten – met moed en eigenzinnigheid besloten nog eens een delicaat en tegelijkertijd actueel thema te behandelen voor de sociale groei van onze landen. Het verslag dat wij behandelen betreft het sociale beleid, het arbeidsmarktbeleid en het economische beleid van de lidstaten en is van belang voor heel het Europa dat eensgezind wil groeien.
Mevrouw Estrela volgt in haar verslag, dat al behandeld en geamendeerd is, met overtuiging zowel het beginsel van het combineren van privéleven en werk als het beginsel van gelijke kansen; met andere woorden een gezonde en evenwichtige vorm van vooruitgang. Het garanderen in heel Europa van een minimumbeschermingsniveau van die beginselen komt neer op het verbeteren van de levenskwaliteit van vrouwen maar ook van onze gezinnen. Het gaat dus ook om onszelf en wij zetten ons met overtuiging en de juiste compromissen in voor het voorstel.
Een evenwichtige verhouding zowel tussen doelstellingen als tussen procedures is noodzakelijk. Die balans moet garant staan voor de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en voor de prerogatieven van de lidstaten bij de uitvoering van hun beleid. Jean Monet heeft ons geleerd te groeien via kleine stappen. Laten we die kleine stappen gaan zetten zonder vrees ze te laten volgen door andere stappen.
Vilija Blinkevičiūtė (S&D). – (LT) Het is vandaag de dag, waar het gaat om gendergelijkheid, werkelijk zeer belangrijk een betere balans te vinden tussen werk en privéleven bij het streven naar economische groei, welvaart en concurrentievermogen. Aangezien de geboortecijfers in bijna alle lidstaten sterk teruglopen, moeten we maatregelen nemen om de beste mogelijke voorwaarden te creëren voor moeders om én hun kinderen groot te brengen én een serieuze mogelijkheid hebben terug te keren op de arbeidsmarkt. Ik roep de lidstaten en de leden van het Europees Parlement dan ook op om mogelijkheden te zoeken om de kosten voor zwangerschapsverlof en kinderopvang zodanig te coördineren dat vrouwen geen duurdere werknemers zijn dan mannen. Het delen van gezinsverantwoordelijkheden en de mogelijkheid om ook mannen het recht op twee weken ouderschapsverlof te geven, zou vrouwen betere mogelijkheden bieden om terug te keren op de arbeidsmarkt en zou de gezinsbanden versterken. Ik ben er daarom van overtuigd dat een langer zwangerschapsverlof ook zal bijdragen aan een verbetering van de geboortecijfers, vooral ook omdat onze samenleving snel aan het vergrijzen is.
Anne Delvaux (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, voor mij hoeft de noodzaak om het ouderschapsverlof uit te breiden niet bewezen te worden. Het verhogen van de minimumdrempel van het zwangerschapsverlof is een vooruitgang, een voordeel, en wij moeten ons niet al te demagogisch opstellen door de economische impact te vergelijken met een kwalitatief voordeel dat lastig te kwantificeren valt.
Er zijn in wezen evenwel twee kanten aan het probleem: ten eerste de economische context, inderdaad, maar dat is onvoldoende reden om miljoenen gezinnen nog tientallen jaren in de steek te laten; ten tweede de juridische leemtes van het verslag, want de tekst bevat verschillende soorten gezinsverlof waarvan de rechtsgrondslagen niet met elkaar verenigbaar zijn. Als voorbeeld noem ik adoptieverlof, dat in de tekst in één adem wordt genoemd met zwangerschaps- en vaderschapsverlof.
Als adoptiemoeder en namens alle vrouwen die ik vertegenwoordig, stel ik het persoonlijk op prijs dat men bereid is adoptiemoeders dezelfde rechten te geven als biologische moeders. In feite ben ik het door mevrouw Morin-Chartier ter sprake gebrachte extra pakketje dat aan het verslag-Estrela moet worden toegevoegd.
Als de doelstelling inderdaad is om de gezondheid en de rechten van vrouwen – van alle vrouwen – op de arbeidsmarkt te verbeteren, dan hebben adoptiemoeders, die net als de andere vrouwen moeder zijn geworden, recht op dezelfde rechten en dezelfde bescherming op het werk. Net als andere moeders zijn zij volwaardig moeder, of ze nu trouwens een kind ouder of jonger dan twaalf maanden adopteren; wij moeten dit soort discriminaties, die nu in de tekst staan, voorkomen.
Wat adoptie betreft, betreur ik dat de tekst zo weinig gedetailleerd is. Er is zelfs geen rekening gehouden met de impactstudie van Ramboll. Dit is allemaal niet goed uitgewerkt, hetgeen duidelijk een zwak punt is. Ondanks dit minpunt zal ik het verslag van mevrouw Estrela niettemin steunen, want los van economische overwegingen zijn er niet alleen mannen en vrouwen die hun ouderschap beter moeten vervullen in een samenleving die haar verantwoordelijkheden steeds meer van zich afschuift als het gaat om de opvoeding van haar jongeren, maar is het ook onze plicht ervoor te zorgen dat mensen niet voor de keuze komen te staan om hun kinderen op te offeren voor hun werk of om hun werk op te offeren voor hun kinderen.
Tot slot, wij zijn geen leden van de Raad, maar van het Parlement. Als wij, als rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordigers, al niet ambitieus zijn, wie zal dat dan wel zijn?
Sylvie Guillaume (S&D). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, er is al veel gezegd, met name zojuist. De verschillende wendingen en controverses rond het verslag van mevrouw Estrela tonen echter één ding aan: het is – ook nu nog – heel moeilijk om gelijkheid van vrouwen en mannen, en vooral het combineren van beroeps- en gezinsleven, op een kalme manier te behandelen.
Dat deze wetgevende tekst – vergeeft u mij de uitdrukking – een moeilijke bevalling doormaakt, komt voornamelijk omdat er op dit gebied nog veel aan de mentaliteit moet veranderen. Impactstudies zijn ongetwijfeld noodzakelijk om een algemeen begrip te krijgen van wat er op het spel staat. Wij moeten deze studies echter zien voor wat ze zijn en ze omzichtig benaderen. De tegenstrijdige conclusies van de studies vormen hier overigens het duidelijke bewijs van.
Natuurlijk zou het dom zijn om de kwestie van de kosten die bepaalde ingediende amendementen met zich meebrengen, niet aan de orde te stellen. Maar het zou net zo dom zijn om niet te willen kijken naar de sociaaleconomische voordelen op de middellange en lange termijn voor de gezondheid van moeders en kinderen, en voor de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Daar komt bij dat ons debat, in mijn optiek, beter zou verdienen dan bepaalde karikaturen en clichés zoals wij die ook vandaag nog gehoord hebben.
VOORZITTER: SILVANA KOCH-MEHRIN Ondervoorzitter
Regina Bastos (PPE). – (PT) Europa is vergrijsd en heeft zeer lage geboortecijfers. Die twee factoren vormen voor de Europese Unie geweldige uitdagingen, waar wij concrete antwoorden op moeten geven. Over deze constatering hebben wij consensus kunnen bereiken niettegenstaande de verschillende visies die bij dit debat duidelijk zijn geworden.
In Portugal bijvoorbeeld is het geboortecijfer te laag om de huidige generaties volledig te vervangen, wat een wissel trekt op de toekomst. Naast mijn land kennen de meeste lidstaten van de Europese Unie deze trend. Ik ben er zeker van dat een flexibeler beleid met betrekking tot het zwangerschapsverlof een bijdrage kan leveren aan het omkeren van die trend. We moeten de gezinnen een coherente boodschap geven dat wij het zwangerschapsverlof steunen met concrete maatregelen om werk, privéleven en gezin beter met elkaar te kunnen combineren. Vrouwen hebben bescherming nodig zodat ze ervoor kunnen kiezen kinderen te krijgen zonder de arbeidsmarkt te hoeven verlaten. Het realiseren van deze
uitdaging is essentieel als we de economische en sociale doelstellingen van de EU 2020-strategie willen halen en de vergrijzing willen bestrijden.
Zo bedraagt in Portugal de uitkering tijdens het zwangerschapsverlof 100 procent van het salaris gedurende een periode van 120 dagen. Het is een poging om het lage geboortecijfer dat Portugal treft om te buigen. Daarom pleit ik voor het doorbetalen van het salaris van vrouwen tijdens het zwangerschapsverlof op basis van de regeling in het verslag dat wij behandelen. Het lijkt me een verstandige procedure dat wij de lidstaten tot uiterlijk 2020 de tijd geven om de voorwaarden te creëren waarmee het doel van het doorbetalen van het volledige salaris tijdens het zwangerschapsverlof is verzekerd.
Tot slot complimenteer ik de rapporteur, mevrouw Estrela, met haar volharding bij het bepleiten van maatregelen ter bescherming van gezinnen die tegelijkertijd een bijdrage leveren aan het tegengaan van de vergrijzing.
Iratxe García Pérez (S&D). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat wij ons bewust zijn van de verantwoordelijkheid die het Parlement vandaag dient te nemen voor het herzien van de richtlijn inzake de werkomstandigheden van vrouwen; een richtlijn die onderwerp van debat is sinds de vorige zittingsperiode en waarmee we, als gevolg van verschillende gezichtspunten en moeilijkheden, niet verder zijn opgeschoten.
Daarom zeg ik dat we vandaag, vanuit de verschillende standpunten die we eventueel hebben, de verantwoordelijkheid moeten nemen om vooruitgang te bereiken op het gebied van de gelijke rechten tussen mannen en vrouwen en om de levensomstandigheden van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren.
Deze richtlijn gaat verder dan het aantal weken zwangerschapsverlof, want ik ben er zeker van dat we het er allemaal over eens zijn dat die veertien weken verlof onvoldoende zijn en dat deze periode moet worden uitgebreid. Behalve over het aantal weken verlof hebben we het echter ook over vraag of het ontslag van een vrouw die moeder is geworden als onrechtvaardig moet worden beschouwd, en of vaderschapsverlof moet worden ingesteld ten behoeve van de gezondheid van de werkende vrouw.
Ik begrijp niet waarom mensen zeggen dat het vaderschapsverlof de gezondheid van de werkende vrouwen niet ten goede zou komen. Natuurlijk is dat wel het geval. Dat de vader en de moeder de eerste dagen na de geboorte van hun kind de taak van de verzorging van hun kind(eren) kunnen delen, is essentieel en van fundamenteel belang de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen. Er zijn landen, zoals Spanje, die al een zelfstandig en onoverdraagbaar vaderschapsverlof hebben ingesteld.
We dienen mannen in de gelegenheid te stellen om de verantwoordelijkheid te delen met de vrouwen, zodat er vooruitgang kan worden bereikt op het onderhavige gebied. Ik denk dat dit heel belangrijk is.
Ik zou de rapporteur, mevrouw Estrela, willen bedanken voor haar inspanningen en de verantwoordelijkheid voor het Parlement om…
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Godfrey Bloom (EFD). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, zo’n vijfeneenhalf jaar gelden veroorzaakte ik nogal wat opschudding met mijn opmerking dat elke kleine ondernemer met een beetje gezond verstand wel gek zou zijn om een vrouw in de vruchtbare leeftijd in dienst te nemen.
Sindsdien is het er alleen maar erger op geworden, aangezien de balans werknemer versus werkgever, die toch al gunstig was voor de werknemers, inmiddels compleet is doorgeslagen. Een van mijn kiezers uit York schreef mij vorig jaar dat het al niet eens meer gaat om het aanstellen van vrouwen in de vruchtbare leeftijd: elke kleine ondernemer die überhaupt nog iemand in dienst wil nemen, moet welhaast gek geworden zijn.
Dit is toch echt een heel bijzondere situatie, niet? Aan de ene kant hebben we jonge vrouwen die verschrikkelijk graag aan het werk gaan, die heel graag bij bedrijven willen gaan werken, met name kleine bedrijven – de drijvende kracht achter de economie van het Verenigd Koninkrijk – en aan de andere kant hebben we werkgevers die veel te bang zijn om hen aan te nemen. Dat is het probleem. We maken het – hier in dit Parlement, waar zo weinig commerciële ervaring zit – kleine bedrijven vrijwel onmogelijk om jonge vrouwen in dienst te nemen, iets dat ze op zich wel willen.
Ik dacht altijd dat het door een of andere Chinees getinte samenzwering kwam dat dit Parlement het functioneren van de Europese economie vrijwel onmogelijk maakte, en dat het achter de schermen de Chinezen waren die ons het leven zó zuur maakten dat we uiteindelijk letterlijk alles uit China zouden moeten gaan importeren. Nou, ik heb nu een andere hypothese, namelijk dat het best eens zo zou kunnen zijn dat de vrouwen die het in commissies, in de Commissie en hier in het Parlement zo moeilijk maken voor kleine bedrijven om jonge vrouwen aan te nemen, zelf op hun grote kans zitten te loeren.
Volgens mij kunnen ze, als de kiezers heel goed naar hen kijken en ze over een paar jaar op de keien worden gezet wegens incompetentie en stupiditeit, alleen weer een normale baan vinden omdat ze in de middelbare leeftijd of iets ouder zijn. Ze hebben dan vrij spel. Dat denk ik echt. Ik kan echt geen enkele andere zinnige reden bedenken voor deze belachelijke interventie tussen werkgever en werknemer. Als u dit een vreemde hypothese vindt, neem dan gerust van mij aan dat hier in dit Parlement niets te dol is, kijk bijvoorbeeld ook maar eens naar de manier waarop hier over klimaatverandering wordt gepraat.
Salvatore Iacolino (PPE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, het feit dat na anderhalf jaar intensieve voorbereiding we nu een wetsvoorstel in het Parlement behandelen is zonder twijfel een positieve ontwikkeling. Het ligt voor de hand dat bij een voorstel met deze kenmerken de meningen uiteenlopen gezien de zeer grote verschillen tussen de wetgeving van de lidstaten. Het vernieuwend karakter van het voorstel valt zonder meer positief te beoordelen, evenals de bekrachtiging van de beginselen dat het gezin centraal staat en vrouwen in het algemeen en zwangere vrouwen in het bijzonder een hoog niveau van sociale bescherming gegarandeerd moet worden.
We moeten ook zorg dragen voor een homogene bescherming van zwangere vrouwen, daar er in Europa en ook in veel lidstaten nog aanzienlijke verschillen bestaan met betrekking tot de bescherming van zwangere vrouwen en het ongeboren leven. Dat zeg ik ofschoon de regelgeving in dit voorstel breder is dan wat oorspronkelijk was gepland.
Die regelgeving moet gecombineerd worden met de noodzaak misbruik door werkgevers uit te sluiten. Ook dienen we de draagwijdte van de amendementen te beperken; sommige voorstellen leiden volgens mij zelfs tot een verstarring van de regelgeving. Om te beginnen komt het mij voor dat het vaderschapsverlof niet echt op zijn plaats is in een voorstel dat in de grond van de zaak de bescherming van de vrouw tot doel heeft.
Tot slot moeten we zeker op gepaste wijze rekening houden met de problemen van migrerende werknemers en huispersoneel – die onder een aan dit verslag gelieerd voorstel vallen: het wetsvoorstel betreffende werkneemsters in onzeker dienstverband – in een flexibele en elastische markt waar de vrouw, met name vandaag, beschouwd moet worden als een belangrijke hulpbron voor de gemeenschap.
Nicole Sinclaire (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, Britse werkgevers en de Britse regering roepen de Britse leden van het Europees Parlement op tegen de voorstellen te stemmen voor de verruiming van het volledig doorbetaalde zwangerschapsverlof van 14 naar 20 weken – hoewel dit volgens mij uiterst hypocriet is van de kant van de conservatieven die in de commissie een amendement indienden waarin om 24 doorbetaalde weken werd gevraagd. Hypocrisie loopt blijkbaar door alle partijen heen.
De British Federation of Small Businesses heeft gezegd dat deze plannen onbetaalbaar zijn en het Britse bedrijfsleven meer dan 2,5 miljard Britse pond per jaar zouden kosten. Zelfs de coalitieregering in het Verenigd Koninkrijk, waarvan de liberaal-democraten deel uitmaken, is tegen deze wijzigingen. De voorgestelde wijzigingen kunnen het Verenigd Koninkrijk maar liefst 2 miljard Britse pond gaan kosten, en dat in een tijd dat waarin ambtenaren en werknemers in de particuliere sector moeten afvloeien om bedragen te besparen die veel kleiner zijn.
Ook is het zo dat de aanpassingen hun doel voorbij kunnen schieten, aangezien volgens de Britse regering de hoogst betaalde werknemers het meest, en de lager betaalde werknemers het minst zullen profiteren. Alle goede bedoelingen ten spijt zullen deze wijzigingen in de praktijk zo uitpakken dat het proces van het streven naar gelijkheid voor werkende moeders alleen maar wordt teruggedraaid. Ook is het zo dat de wijzigingen alleen maar een stimulans voor werkgevers zullen zijn om mannen aan te nemen in plaats van vrouwen.
Mevrouw de Voorzitter, er zijn andere manieren om de rechten van verzorgende moeders te versterken, bijvoorbeeld flexibeler vormen van verlof. Ook moeten we de sociale en culturele verschillen in en tussen de lidstaten respecteren. Uniforme oplossingen zijn er niet, maatwerk is nodig. De werkende gezinnen die zozeer op ons rekenen om wetgeving te krijgen op basis waarvan zij kunnen leven, werken en kinderen grootbrengen bevinden zich in de echte wereld, niet in een of ander ideologisch Eurodisney-land.
De wijzigingen worden op het verkeerde moment voorgesteld en bevoordelen de verkeerde mensen. In een tijd waarin regeringen in de hele EU proberen te bezuinigen op de overheidsuitgaven, verhoogt u de arbeidskosten, wat zich vooral zal doen voelen in een sector waar erg veel vrouwen werken, die daardoor in sterkere mate blootstaan aan het risico van het schrappen van banen. Het Verenigd Koninkrijk hanteert nu al de beste, eerlijkste en meest genereuze normen wat het moederschaps- en vaderschapsverlof betreft. Britse moeders krijgen momenteel zes weken 90 procent van hun loon doorbetaald, en krijgen daarna 33 weken een wettelijke moederschapsuitkering van 125 Britse pond per week.
Ik ga stemmen in het belang van de Britten. Ik volg het advies van de regering van Hare Majesteit en ga tegen de amendementen betreffende de moederschapsuitkering stemmen.
Ria Oomen-Ruijten (PPE). – Voorzitter, als ik dit allemaal zo aanhoor, wat hier in deze plenaire vergadering gezegd is, dan zou, dat weet ik zeker, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, waar toch ook veel moed en veel geld en veel inspanningen voor nodig zijn geweest, zeker niet bereikt zijn. Ik zeg dat niet alleen tegen een aantal collega's van onze eigen fractie, die overigens de zaal hebben verlaten, maar ik zeg dit ook tegen anderen. Dat is het eerste.
Het tweede punt: vergrijzing en ontgroening in deze samenleving. Van uitermate groot belang voor Europa. Daarom is het makkelijker krijgen van kinderen van het grootste belang. Ik waardeer bijvoorbeeld het interview dat de minister van Financiën, mevrouw Lagarde, nu gegeven heeft over de positie van vrouwen op de arbeidsplaats. Dat was perfect. Ik hoop ook dat we ons daaraan houden.
Het derde punt: met de gelijke behandeling hebben we ons ingezet voor een sociaal Europa. In dat sociale Europa hebben we gezegd dat mannen en vrouwen ook gelijke kansen op de arbeidsmarkt moeten hebben, en tegelijkertijd kinderen moeten kunnen krijgen. We gaan nu vandaag, en daar zijn we het over eens, met zijn allen naar die achttien weken, maar we weten nog niet hoe we – achttien weken daar zijn we het nu ongeveer over eens – die gaan betalen.
Ik heb geen enkele moeite met het compromis dat is ingediend door mijn eigen fractie, om die vier weken te maximeren op 75 procent. Waar ik wel moeite mee heb, is dat in dat er in dat compromis ook nog een koppeling zit naar de ziektekosten. Daar heb ik de grootste moeite mee. Want dat geeft landen als Groot-Brittannië, Ierland - overigens heeft Frankrijk een hoge toelage, maar dat geeft deze landen de kans te ontsnappen aan die 75% die doorbetaald moeten worden. Ik vraag mij dus af of we dat stukje niet uit dat compromis kunnen stemmen. Dan zouden we ook een gedegen advies, wat kan rekenen op een meerderheid in de Raad, hier kunnen afgeven.
Pascale Gruny (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, wij hebben behoefte aan Europese wetgeving ter bescherming van de gezondheid van vrouwen tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, en wij moeten inspelen op de demografische uitdaging die ons te wachten staat en ervoor zorgen dat het geboortecijfer in Europa omhoog gaat. Deze vooruitgang mag echter geen belemmering vormen voor de werkgelegenheid van vrouwen.
Ik wil drie punten benadrukken. Ten eerste verwelkom ik het voorstel van de Europese Commissie inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. Ik leg de nadruk op de titel, die het rechtskader van deze ontwerprichtlijn is, omdat wij maar al te vaak geneigd zijn te vergeten waar het in deze tekst precies om gaat. Wij hebben het hier over vrouwen, aangezien mannen – totdat het tegendeel is bewezen – geen kinderen kunnen baren.
Door de verwijzing naar vaderschaps- of ouderschapsverlof neigt het debat te verwateren. Laten wij in de eerste plaats het probleem van vrouwen oplossen, door ons te concentreren op hun gezondheid als zij een kind ter wereld brengen. Wij moeten reële garanties instellen om de gezondheid van deze vrouwen op de arbeidsmarkt te beschermen. Het vaderschaps- en ouderschapsverlof kan dan in een andere richtlijn worden behandeld.
Ten tweede: het debat draait om het aantal weken. Op dit moment is de gemiddelde duur van het zwangerschapsverlof vastgesteld op veertien weken. De Europese Commissie stelt achttien weken voor en het verslag twintig. Als vrouw en moeder van drie kinderen is het uiteraard mijn wens dat moeders de mogelijkheid krijgen om zo lang mogelijk bij hun baby te blijven. Het is dan echter de vraag wie deze verlenging van veertien naar twintig weken zal betalen. De staat? Het bedrijfsleven?
Ik ben ervan overtuigd dat de gemiddelde overgang van veertien naar achttien weken een belangrijke Europese vooruitgang is, en een daadwerkelijke investering van onze economie betekent om het geboortecijfer in Europa omhoog te krijgen. Twintig weken zou wel eens een negatieve invloed op de werkgelegenheid voor vrouwen kunnen hebben; dit zou een rem op de arbeid van vrouwen betekenen. In deze tijden van crisis kunnen de ondernemingen en onze overheden deze enorme extra financiële last niet dragen.
Ten derde dient er meer prioriteit te worden gegeven aan het verbeteren van de kinderopvang, zodat moeders hun beroeps- en gezinsleven kunnen combineren. Ondanks talrijke oproepen van ons Parlement is er op dit punt weinig vooruitgang geboekt. Laten wij ons dus niet contraproductief opstellen en niet bewerkstelligen dat vrouwen weer thuis komen te zitten.
Elena Băsescu (PPE). – (RO) Ik wil deze gelegenheid te baat nemen om mijn deelneming te betuigen met de familie van Maricica Hăhăianu. Deze 32-jarige Roemeense verpleegster was naar Italië gegaan om een betere baan te zoeken. Ze kwam afgelopen week om het leven nadat ze door een Italiaanse jongeman in een metrostation was aangevallen.
Ik meen dat onzekere arbeidsomstandigheden een zorg voor Europa aan het worden zijn. Veel vrouwen hebben slecht betaald werk en vertegenwoordigen de ruime meerderheid van deeltijdwerkers in de Europese Unie. In een aantal gevallen is het effect van de crisis op vrouwen op de arbeidsmarkt beperkt gebleven. Zo is het aandeel van vrouwen die werk vonden in Roemenië gedurende 2009 blijven toenemen.
Ik moet echter wijzen op de bedroevende omstandigheden waaronder in het buitenland werkende vrouwen verkeren. Ze werken vaak illegaal en genieten geen rechten …
(Spreekster wordt door de voorzitter onderbroken)
Rovana Plumb (S&D). – (RO) Ik moet opnieuw de richtlijn met betrekking tot het zwangerschapsverlof ter sprake brengen. Ik heb zeer aandachtig geluisterd naar het debat van vanavond en ik zou willen opmerken dat tegenstanders van dit ontwerp, en ik heb het nu over verlenging van zwangerschapsverlof en volledige uitbetaling, slechts één argument te berde weten te brengen – en dat is de economie. Maar dat is simplistisch, want als we verder kijken dan het begrotingstekort, hebben we te maken met mensen. Zij beseffen niet dat er meer in het voordeel spreekt van dit verslag dan dat er nadelige kanten aan zitten, zowel voor werknemers als werkgevers. Ik doel ook op werkgevers, in de zin van investeren in de toekomst.
Daarnaast beseffen tegenstanders niet dat het daadwerkelijk bestraffen van het moederschap en van plannen hiertoe, in een tijd van dalende geboortecijfers – om maar te zwijgen van de vergrijzing en verarming van de bevolking – de duurzaamheid van socialezekerheidsstelsels schaadt.
Frédérique Ries (ALDE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ook ik heb aandachtig geluisterd naar alles wat hier tot nu toe gezegd is, en ik constateer, zoals zo vaak het geval is, dat wij door te veel te willen, slechter af zijn. De argumenten die worden aangevoerd ter rechtvaardiging van dit super-zwangerschapsverlof – twintig weken, waarvan zes verplicht voor de geboorte en twee erna, volledig doorbetaald – zijn niet overtuigend. Het zijn natuurlijk niet dit soort opzichzelfstaande maatregelen die Europa in staat zullen stellen de buitengewoon complexe uitdagingen op het gebied van demografie en werkgelegenheid voor vrouwen aan te gaan.
Wie gelooft er nu serieus dat mensen besluiten een kind, een baby, te krijgen om te profiteren van vijf maanden verlof in plaats van vierenhalf? Aan de andere kant draagt het afschaffen van de vrije keuze van vrouwen in mijn ogen niet bij aan een verbetering van de positie van de vrouw. En laten wij alstublieft oppassen voor de bijkomende schade van de besluiten die wij nemen. Om vrouwen te beschermen moeten wij onze eisen vooral niet te ver doorvoeren en dus geen voorwaarden scheppen die nieuwe discriminaties opleveren voor de aanstelling en de terugkeer van vrouwen op het werk, hetgeen door alle deskundigen van de OESO en van bijvoorbeeld de Belgische belangenvereniging van zelfstandigen Union des Classes Moyennes (UCM) wordt bevestigd.
Ik ben dus voorstander van een zwangerschapsverlof van achttien weken, van het principe van vaderschapsverlof en, uiteraard, van de speelruimte voor de lidstaten om verder te gaan; dat spreekt vanzelf.
Franziska Katharina Brantner (Verts/ALE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil slechts op één punt kort nader ingaan en wel op de erkenning van het ouderschapsverlof in de afzonderlijke landen. De heer Mann en zijn collega’s hebben over dit onderwerp ook amendementen ingediend, waaronder nummer 115. In het eerste deel van dat amendement gaat het om de vraag of die vier weken nu meetellen of niet.
Helaas is het tweede deel van het amendement hieraan gekoppeld. Dat zal ik nu even voorlezen, zodat de strekking ook echt duidelijk is: dat de vergoeding van de gemiddelde uitkering gedurende de 18 weken van het zwangerschapsverlof minimaal overeenkomt met 75 procent van het laatste maandsalaris of van een gemiddeld salaris op grond van de relevante nationale wetgeving, waarbij in die wetgeving ook een bovengrens kan worden opgenomen. In de praktijk betekent dit dat wij de Europese harmonisatie loslaten met betrekking tot de financiering op dit gebied en dus ook met betrekking tot de hoogte van de uitkering waarop vrouwen gedurende het zwangerschapsverlof recht hebben. Als beide delen tegelijkertijd in stemming worden gebracht, zou ik dat bijzonder jammer vinden. Wij willen toch niet dat het eindresultaat is dat wij de harmonisatie op Europees niveau loslaten? Wij willen die harmonisatie juist vergroten, zodat de situatie voor alle vrouwen en mannen er alleen maar beter op wordt.
Cornelia Ernst (GUE/NGL). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, wij moeten ons afvragen, wat wij met deze hele discussie nu eigenlijk willen bereiken. Gaat het om een beetje gendergelijkheid, om een beetje gezinsondersteuning en dan bij voorkeur tegen zo weinig mogelijk kosten? Uiteraard kost het op elkaar afstemmen van werk en gezinsleven geld. Ik zou mijn collega’s uit Duitsland de volgende simpele vraag willen stellen: wat stelt een bedrag van 1 miljard in Duitsland nou nog voor als er tegelijkertijd 450 miljard aan garanties voor banken wordt uitgegeven? Wat willen wij nu eigenlijk op dit gebied? Een volledige doorbetaling tijdens het ouderschapsverlof? Ja natuurlijk, dat is volledig terecht. Een andere optie is er niet. Het gaat toch niet om vrije tijd en ook niet om vakantie. Het gaat gewoon om werk.
Natuurlijk zijn wij ook voorstander van een uitbreiding tot 20 weken, omdat wij vinden dat dit werk alleen op die manier goed uitgevoerd kan worden.
Het draait ook niet alleen om een beetje gelijkere behandeling op de arbeidsmarkt. Wij streven naar een volledig gelijke behandeling voor zowel mannen als vrouwen. Daarvoor zijn drastische maatregelen nodig, zoals bijvoorbeeld een wettelijk minimumloon in alle landen.
Angelika Werthmann (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de kwestie van de bescherming van het moederschap dient vanwege de culturele verschillen in Europa een zaak van de lidstaten te blijven. Oostenrijk kent 16 weken zwangerschapsverlof. Een uitbreiding van die periode zou per week extra jaarlijks 17,4 miljoen EUR kosten. Indien er sprake zou zijn van een verplicht verlof van 20 weken dan zou het in Oostenrijk om een bedrag van meer dan 60 miljoen EUR gaan. Daarnaast zouden er extra kosten ontstaan als er ook nog eens een doorbetaald ouderschapsverlof van twee weken voor vaders verplicht zou worden gesteld.
Wij moeten duidelijke afwegingen maken: in de eerste plaats gaat het om een zeer persoonlijke beslissing van de ouders. In de tweede plaats brengt dit volgens mij een risico op nog meer discriminatie met zich mee van vrouwen op een vruchtbare leeftijd. Dat kan tot een toename van het aantal onzekere dienstverbanden leiden, een dienstverband dat al kenmerkend is voor 31,5 procent van de werkende vrouwen. De vraag is of wij een dergelijke toename ook echt willen.
Seán Kelly (PPE). – (GA) Mevrouw de Voorzitter, we hebben hier vanavond een uitstekend debat gevoerd en er zijn, al met al, vele goede argumenten ingebracht. De punten waar het om gaat zijn idealistisch, maar mevrouw Estrela verdient lof vanwege het feit dat ze ze voor ons naar voren heeft gebracht. Tegelijk moeten we echter praktisch en realistisch zijn. Op dat punt heb ik mijn twijfels. Wanneer we alle suggesties zouden volgen zou het gevolg kunnen zijn dat het met name voor jonge vrouwen onmogelijk wordt werk te vinden. Ik bekijk dit als ouder van twee dochters. Ik wil dat zij dezelfde kansen hebben als jongens om banen te vinden. Daar gaat het bovenal om! In Ierland hebben we het momenteel lastig vanwege de financiële situatie. Twintig procent van de jongeren is werkloos. Iedere dag sluiten vier kleine en middelgrote bedrijven de deuren en we hebben te maken met de slechtste overheidsbegroting ooit. Dus, hoewel we hier te maken hebben met vele goede ideeën, denk ik dat ze beter uitkomen op een later tijdstip. Momenteel lijken ze niet praktisch.
Marita Ulvskog (S&D). – (SV) Dit is een zeer spannend debat geweest. Ik denk dat is gebleken dat het mogelijk is om tot compromissen te komen opdat we hier een besluit over kunnen nemen.
Ik denk dat het een zeer goede zaak zou zijn als we dit zouden kunnen doen, en dat vereist natuurlijk dat we te werk gaan op basis van het feit dat we allemaal verschillende stelsels hebben. Er is in de verschillende lidstaten niet overal evenveel vooruitgang geboekt.
Ik kom uit Zweden, waar we een ouderschapsverlof hebben van meer dan een jaar, met een hoog beloningsniveau en waarbij de vader verplicht is om een deel van het ouderschapsverlof op te nemen.
Ik denk niet dat het haalbaar is om op EU-niveau iets tot stand te brengen wat zo goed is geweest voor mannen, vrouwen en kinderen, alsmede voor de mate waarin de vrouwen deelnemen aan de arbeidsmarkt. Laten we er echter voor zorgen dat we een minimumrichtlijn krijgen die ons in staat stelt om tot een overeenkomst te komen.
Elżbieta Katarzyna Łukacijewska (PPE). – (PL) In verband met de kwestie van de professionele activering van vrouwen zou ik uw aandacht willen vestigen op twee leeftijdsgroepen: de eerste groep, waarover vandaag uitvoerig is gesproken, bestaat uit jonge, hoogopgeleide vrouwen, die geen werk vinden omdat de werkgevers vaak bang zijn voor de kosten die een zwangerschap en zwangerschapsverlof met zich meebrengen.
De tweede groep bestaat uit vrouwen die ouder zijn dan 50 en als minder productieve en minder creatieve werkneemsters worden beschouwd. Volgens de statistieken maken in de leeftijdsgroep van 59-60 jaar de vrouwen slechts 25 procent van de werknemers uit. Het percentage van vrouwelijke zestigplussers die werken is nog lager. Daarom moeten we tijdens onze discussie over vrouwen in onzeker werkverband aandacht besteden aan die twee groepen en er ook alles aan doen opdat vrouwen gemakkelijker een eerste baan vinden, na hun zwangerschapsverlof hun baan kunnen heropnemen en hogere kwalificaties kunnen verwerven.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Izaskun Bilbao Barandica (ALDE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, doel van dit initiatief is de veiligheid en gezondheid te verbeteren van werkende vrouwen die zwanger of net bevallen zijn, en maatregelen in te stellen om gezins- en beroepsleven met elkaar te combineren.
De vrouwen van Europa houden vandaag hun blik gericht op het Europees Parlement in de verwachting dat wij de moderne maatregelen voorstellen die de eenentwintigste eeuw vereist. Daarom moeten we praten over de mogelijkheid van 20 weken zwangerschapsverlof, met behoud van 100 procent van het salaris van de moeder, wat ook moet gelden voor vrouwen die als kleine zelfstandigen werken, en over de mogelijkheid dat vaders verlof opnemen na de bevalling en dat vrouwen en mannen gelijk worden gesteld als het gaat om opnemen van dit soort verlof. Dat is niet alleen een zaak van vrouwen.
Praten over de kosten van het zwangerschapsverlof is niet alleen een straf te meer voor de vrouw; hieruit blijkt ook een gebrek aan verantwoordelijkheid, als je de crisis van de geboortecijfers in aanmerking neemt en de veroudering van de bevolking waaronder Europa op het ogenblik gebukt gaat, die ook bijdraagt aan de ontwikkeling van de economische crisis.
Is het niet bij u opgekomen om bij voorbeeld te vragen wat de kosten zijn van het ziekteverzuim in Europa? Hierover heb ik geen woord gehoord. We hebben de gelegenheid om de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen, dus laten we de bevolking van Europa niet teleurstellen.
Maroš Šefčovič, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil alle geachte afgevaardigden bedanken voor hun deelname aan dit belangrijke, stimulerende en, ik zou willen zeggen ook zeer gepassioneerde debat.
Hoewel we deze thematiek vanuit verschillende invalshoeken bekijken, zijn de meesten van ons het wel eens over een aantal zaken. Er moet geen soort van sanctie komen te staan op zwangerschapsverlof, we moeten ons keihard inzetten voor gelijke betaling en we moeten heel zorgvuldig nagaan wat de economische gevolgen zijn van de besluiten die we hier nemen.
Sommigen van u gingen in op het vaderschaps- of ouderschapsverlof. Ik wil u erop wijzen dat de onlangs aangenomen ouderschapsverlofrichtlijn voorziet in minimaal acht maanden verlof voor de ouders per kind. Voor het eerst hebben we nu op EU-niveau een wettelijke stimulans voor vaders om verlof op te nemen.
Er gaat een hele maand verlof verloren als de vader zijn verantwoordelijkheid niet neemt. Deze richtlijn zal binnenkort in werking treden. We zullen verdergaan op de ingeslagen weg en zorgvuldig kijken naar verdere voorstellen over vaderschapsverlof.
Zoals ik in mijn eerste toespraak zei, buigen we ons momenteel over de situatie en zullen we u heel snel verslag doen van de resultaten.
Ik zou de stimulans voor vaders om een deel van de zorgtaken op zicht te nemen met een paar persoonlijke woorden kracht willen bijzetten. Ik had het geluk dat ik bij de bevalling van twee van mijn drie kinderen kon zijn. Uiteraard kon ik in het ziekenhuis niet veel meer doen dan een stoer gezicht opzetten, net doen alsof ik me helemaal nergens druk over maakte en proberen mijn vrouw waar ik maar kon te ondersteunen. Op sommige momenten waren het echter mijn vrouw en de vriendelijke verpleegkundigen die juist voor mij zorgden, zodat ik die morele ondersteuning ook echt kon geven! Ik zal nooit die uiterst belangrijke momenten vergeten na de bevalling, en die eerste dagen toen ik mijn vrouw kon helpen met de pasgeboren baby.
Het is zonneklaar dat niet alleen moeders een band moeten krijgen met een pasgeboren kind. De vaders moeten hetzelfde doen, we moeten hen stimuleren, de bekende vaderrol bijstellen en voorwaarden scheppen waarin vaders ook een band kunnen opbouwen met hun pasgeboren kinderen.
Terugkomend op de verslagen die we vandaag hebben besproken, heb ik wat het verslag van mevrouw Thomsen over vrouwen in onzeker dienstverband aangaat, heel goed geluisterd. Ik kan u verzekeren dat de Commissie alle steun zal geven aan maatregelen ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden voor vrouwelijke werknemers met een onzeker dienstverband door toe te zien op het nationale werkgelegenheidsbeleid en, in het bijzonder, steun uit de structuurfondsen te verlenen.
Voor wat betreft het uitgebreide verslag van mevrouw Estrela over het voorstel van de Commissie voor een verbeterde zwangerschapsverlofrichtlijn proberen we inderdaad de juiste balans te vinden, wat in dit geval met veel pijn en moeite gepaard gaat. We moeten de grondrechten van vrouwelijke werknemers zeker stellen, maar we mogen de lidstaten geen excuus in handen spelen om deze zeer belangrijke onderhandelingen te staken. We moeten modellen bestuderen die garanties inhouden voor beide aspecten, een hoge arbeidsparticipatie én hoge vruchtbaarheidscijfers.
In die geest verwelkomt de Commissie de amendementen die de instandhouding van een verlof van minimaal 18 weken beogen, een ander beloningsniveau vaststellen, de verwijzing naar het ziekteverlof niet schrappen en het mogelijk maken om ook andere vormen van verlof mee te tellen als zwangerschapsverlof.
Dit alles onder de voorwaarde dat het huidige niveau van bescherming onaangetast blijft. Een stap terug in dit opzicht is geen optie voor de Europese Unie.
Ik hoop van harte dat het Parlement en de Raad tot een compromis zullen komen. Het standpunt van de Commissie is erop gericht de kloof tussen de standpunten van beide instellingen te overbruggen en een solide basis te verschaffen voor de besprekingen.
De verbetering van de voorwaarden en omstandigheden voor vrouwen in Europa moet ons hoogste doel zijn. Zij hebben een ongelooflijk belangrijke inbreng in de samenleving en moeten daarvoor beloond worden.
Miroslav Mikolášik (PPE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, er hebben nogal wat collega’s kunnen spreken die echt pas na mij en mijn collega hier kwamen. Wij vroegen het woord al toen Voorzitter Buzek dit agendapunt opende, dus ik maak er bezwaar tegen dat u spreektijd hebt toegestaan volgens de "catch the eye"-procedure, omdat ik dat niet correct vind.
De Voorzitter. – Hartelijk dank voor uw verzoek om het woord te mogen voeren. Zoals ik al zei, waren er veel meer verzoeken om spreektijd dan we feitelijk konden inwilligen. Negentien mensen wilden het woord voeren, in een tijdsbestek van slechts vijf minuten. Ik heb daarom geprobeerd die mensen op de lijsten die ik hier heb, aan de beurt te laten komen.
Uw opmerkingen zullen vanzelfsprekend worden genotuleerd. We zullen bij de volgende debatten onze uiterste best doen de zaken zo eerlijk mogelijk te laten verlopen.
Edite Estrela, rapporteur. − (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil u bedanken voor de ontvankelijkheid die u zowel bij uw inleidende als bij uw afsluitende betoog heeft getoond en voor uw persoonlijke verklaring die ik zeer belangrijk vind. Samen met de verklaringen van mannelijke leden die het woord hebben gevoerd bij dit debat, zal uw uitspraak zeker bijdragen aan het veranderen van bepaalde vooroordelen en stereotypen die nog steeds in onze samenleving bestaan.
Daarom is het belangrijk dat wij ook in deze richtlijn het vaderschapsverlof opnemen door gebruik te maken van de dubbele rechtsgrond die zowel gendergelijkheid als het combineren van gezin en privéleven beoogt te bevorderen. Een van de stereotypen in de samenleving is immers dat de vrouw aan de reproductieve en de man aan de productieve functie wordt gekoppeld. Welnu, vrouw en man zijn beiden ouder en tegelijkertijd werknemer. Daarom hebben zij beiden het recht om zich te ontplooien in hun werk en vanaf de geboorte voor hun kinderen te zorgen. Een vrouwelijke collega uit het Verenigd Koninkrijk die hier het woord heeft gevoerd maar er inmiddels niet meer is, zou ik willen vragen of David Cameron soms beter is dan andere burgers in Europa die ook vaderschapsverlof zouden willen aanvragen maar in minstens acht lidstaten worden gediscrimineerd.
Wij zitten nog in de eerste lezing en we hebben dus nog kans om samen met de Commissie en de Raad deze voorstellen te verbeteren. Tevens zou ik de collega’s willen danken voor hun deelname en voor de volgens mij zeer belangrijke algemene consensus.
We maken inderdaad moeilijke tijden door, maar juist nu heeft de samenleving behoefte aan moedige besluitvormers. De Romeinse dichter Horatius zei immers een paar duizend jaar geleden al: “Wie bang is voor storm zal uiteindelijk gaan kruipen”.
Britta Thomsen, rapporteur. − (DA) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag mijn collega’s bedanken voor hun commentaar op mijn verslag over vrouwen in onzeker dienstverband en de Commissie voor haar bereidheid stappen te ondernemen om verbetering in deze situatie te brengen.
Zoals al door een groot aantal leden is benadrukt, vormen vrouwen de grote meerderheid van diegenen die onder slechte omstandigheden werkzaam zijn voor een gering salaris. Dat betekent niet alleen dat vrouwen in Europa minder verdienen dan mannen, maar ook dat zij lagere pensioenen krijgen dan mannen, en in het Europa van de toekomst zullen we dan ook veel vaker arme vrouwen zien, omdat het huwelijk niet langer automatisch financiële zekerheid op oudere leeftijd biedt.
De kwetsbaarste groep op de Europese arbeidsmarkt wordt gevormd door immigrantenvrouwen. In deze groep is er in hoge mate sprake van uitbuiting, met name onder de elf miljoen vrouwen die als hulp in de huishouding werken. Deze groep omvat tevens au pairs. Au pair betekent ‘op gelijke voorwaarden’, maar veel van de vrouwen die als au pair uit de Filippijnen en de voormalige Sovjetrepublieken komen, komen niet voor culturele uitwisseling. Ze komen om geld te verdienen en de regeling wordt op veel plaatsen in Europa misbruikt als een manier om goedkope arbeidskrachten te werven. Ik zou de Commissie willen vragen naar deze situatie onderzoek te doen. We moeten niet accepteren dat deze vorm van exploitatie in Europa legaal is. We moeten derhalve de au-pairregeling aanscherpen.
De salarisverschillen tussen mannen en vrouwen beginnen, volgens de eigen salarisstatistieken van de Commissie, op het moment dat er kinderen komen. Als we tot een volledig gelijkstelling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt willen komen, moeten vrouwen tijdens hun zwangerschapsverlof volledig worden gecompenseerd en moeten mannen worden betrokken bij de zorg voor de kinderen en dus vaderschapsverlof krijgen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming over het verslag-Estrela vindt woensdag 20 oktober plaats.
De stemming over het verslag-Thomsen vindt dinsdag 19 oktober plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Sergio Berlato (PPE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de gelijkheid van man en vrouw is een van de fundamentele beginselen van de Europese Unie. Dat principe is al in 1992 vastgelegd in het Verdrag van Maastricht en enkele jaren later, in 1997, in het Verdrag van Amsterdam. We kunnen de lijn verder doortrekken tot aan de EU 2010-2015-strategie van onze dagen. De sociale agenda van de Europese Unie heeft onder meer als prioriteit de noodzaak beleid te stimuleren dat de combinatie van werk en privé- en gezinsleven van vrouwen bevordert. In dat kader is volgens mij het moederschap een grondrecht dat onmisbaar is met het oog op het sociale evenwicht.
Op dit moment staat de Europese Unie voor de demografische uitdaging van lage geboortecijfers en een voortdurende toename van het aantal bejaarden. Ik denk dat betere regelgeving ter bevordering van het evenwicht tussen werk en gezinsleven van vrouwen deel moet uitmaken van het antwoord op deze demografische achteruitgang. Ik zie het belang in van een sterkere vorm van ontslagbescherming in de periode die ligt tussen het begin van de zwangerschap en de maanden direct na het einde van het zwangerschapsverlof.
Ik steun dan ook de wijzigingen die met het oog daarop in het voorstel zijn opgenomen, met name het recht van vrouwen om terug te keren naar dezelfde of een gelijkwaardige baan.
Zuzana Brzobohatá (S&D), schriftelijk. – (CS) Het verslag is in de eerste plaats gericht op verbetering van de veiligheid en de bescherming van zwangere werkneemsters, werkneemster vlak na de bevalling en werkneemsters die borstvoeding geven wanneer ze weer aan het werk zijn. Persoonlijk acht ik het voorstel om de minimale duur van het moederschapsverlof van de huidige 14 weken te verlengen naar 20 weken het belangrijkste van al. We mogen er namelijk een positieve invloed van verwachten op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de moeder, die zich volledig zal kunnen wijden aan de zorg voor het kind. Deze verlenging van de minimale duur van het moederschapsverlof werkt tevens het geven van borstvoeding in de hand, dat een bewezen gunstige invloed heeft op de gezondheid van zowel moeder als kind. En dan is er nog het minstens even belangrijke voorstel om de uitkering tijdens het moederschapsverlof gelijk te stellen aan het volle salaris dat de werkneemster voorafgaand genoot, of anders het gemiddelde maandloon of minimaal 85 procent ervan. Met deze toereikende maatregel wordt voorkomen dat gezinnen onder de armoedegrens terechtkomen of sociaal worden buitengesloten, eenoudergezinnen in het bijzonder. In een gedeelte van het verslag wordt stilgestaan bij de kwestie van de traditionele positie van vrouwen. De zorg voor kinderen en andere afhankelijke personen komt nog altijd voor het grootste deel op de schouders van vrouwen terecht. Zij zien zich in tegenstelling tot mannen daarom vaak gedwongen een duidelijke keuze te maken tussen ofwel het ouderschap ofwel een professionele carrière. Het is daarom van buitengewoon belang dat nieuwe vormen van ouderschapsverlof geen afspiegeling vormen van bestaande maatschappelijke stereotypen, noch deze versterken. Voor de Tsjechische Republiek heeft dit voorstel overigens slechts gevolgen voor de hoogte van de uitkering tijdens het moederschapsverlof en geenszins voor de duur van dit verlof.
Corina Creţu (S&D), schriftelijk. – (RO) Vrouwen zijn een dankbaar slachtoffer van de recessie, doordat ontslagen in de eerste plaats onregelmatig werk bettreffen. Degenen die het meest worden getroffen door ontslagen, loonverlagingen en misbruik door werkgevers zijn vrouwen die voor betaalde huishoudelijke arbeid in dienst zijn genomen, waarbij zij zorg verlenen op basis van tijdelijke overeenkomsten. Huishoudelijk werk voorziet voor bijna een tiende in het totale aantal banen in ontwikkelde landen, wat staat voor een groot aantal burgers, vooral vrouwen, in een kwetsbare positie. Dit moedigt een slechte behandeling door werkgevers aan, met name wanneer de arbeiders immigranten zijn, afkomstig van hetzij de nieuwe lidstaten van de Europese Unie, zoals Roemenië, hetzij derde landen.
Ik meen dat opheffing van arbeidsbeperkingen voor Roemenen en Bulgaren de eerste stap moet zijn naar opheffing van het discriminerend gedrag dat hen in de meeste oude lidstaten nog altijd veroordeelt tot een onzekere en inferieure status. Het tragische voorbeeld van een Roemeense verpleegster die kort geleden in een Italiaans metrostation onder de onverschillige blik van voorbijgangers werd vermoord, moet een alarmbel doen rinkelen over het gevaar van collectieve discriminatie en stigmatisering, die – zoals uit dit geval blijkt - onvoorzienbare en uiterst ernstige gevolgen kunnen hebben. Ik wil ook aandringen op verlenging van de minimumduur van zwangerschapsverlof naar twintig maanden, zodat vrouwen de tijd krijgen die ze nodig hebben om voor hun kinderen te zorgen.
Proinsias De Rossa (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik sta achter dit verslag, dat pleit voor verlenging van het Europees zwangerschapsverlof tot twintig weken met volledig behoud van loon, en twee weken betaald vaderschapsverlof. Het is nu essentieel dat de regeringen de aanbevelingen van het Europees Parlement ondersteunen in de Raad van ministers van Sociale Zaken op 2 december. Wanneer deze maatregel geen doorgang vindt, zullen veel vrouwen worden uitgesloten van de arbeidsmarkt en verliezen we waardevolle krachten. De Europese Unie moet vrouwen niet straffen omdat zij kinderen krijgen, maar hen juist ondersteunen en helpen een betere balans te vinden tussen hun werk en hun gezinsleven. Beter zwangerschapsverlof is een investering in de gezondheid van onze samenleving in de toekomst. De eerste weken van het leven van pasgeboren baby’s zijn van onschatbare waarde voor de ontwikkeling van hun vertrouwen en zintuiglijk-cognitieve vaardigheden, en voor het opbouwen van een band met hun ouders. Uit onderzoek is ook gebleken dat sociale voorzieningen zoals zwangerschapsverlof helpen om de arbeidsparticipatie van vrouwen met drie tot vier procent te verhogen. Het heeft zeker zin om te investeren in beter zwangerschapsverlof en betaald vaderschapsverlof. Uit de effectbeoordeling met betrekking tot deze maatregel blijkt dat een toename van de arbeidsparticipatie met iets meer dan een procent al voldoende is om de kosten van de 20 weken betaald zwangerschapsverlof en 2 weken betaald vaderschapsverlof te dekken.
Jim Higgins (PPE), schriftelijk. – (EN) In de afgelopen vijftig jaar hebben de vrouwen in Europa enorme vooruitgang geboekt op weg naar gendergelijkheid. Een van de belangrijkste doelen die zijn bereikt is de intrede van vrouwen op de arbeidsmarkt, hoewel de toegenomen oververtegenwoordiging van vrouwen in “niet-standaard”-banen uitermate zorgwekkend is. Ik zou de oproepen die in het verslag aan de Commissie worden gedaan willen herhalen, namelijk “om de lidstaten ertoe aan te zetten om de beste werkwijzen onderling uit te wisselen en volledig gebruik van de medefinancieringsmogelijkheden van de structuurfondsen te maken, om ruimere toegang tot betaalbare en kwaliteitsvolle opvangvoorzieningen voor kinderen en ouderen te bieden, zodat vrouwen niet verplicht zijn om dergelijke taken buiten elk formeel dienstverband op zich te nemen”, en “benadrukt dat erop toegezien moet worden dat onzekere werkgelegenheid in de thuiszorg zo veel mogelijk in fatsoenlijke en langdurige werkgelegenheid omgezet wordt”. Onzeker werk is al lang een bron van zorg, maar omdat deze kwestie, en met name het probleem van vrouwen met een onzeker dienstverband, er door de huidige economische en financiële crisis alleen maar urgenter op is geworden, dring ik er bij de Commissie op aan actie te ondernemen om vrouwen die in een kwetsbare positie verkeren en werkzaam zijn binnen een onzeker dienstverband, te beschermen.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. − (FI) In plechtige toespraken wordt gepleit voor verbetering van de positie van het gezin. In werkgelegenheidsstrategieën is bevordering van gelijke kansen een prioriteit. Het wordt tijd dat woorden in daden worden omgezet. Gezinnen verlangen concrete daden en willen werk en gezinsleven beter kunnen combineren. De werkgelegenheids- en geboortecijfers onder vrouwen zijn hoger in landen waar goede stelsels van gezinsverloven en kinderopvang de last verlichten die het hebben van kinderen met zich meebrengt. Goede voorbeelden daarvan zijn Zweden, Denemarken, IJsland en Finland. Het is dus mogelijk dat de deelname van vrouwen op de arbeidsmarkt samengaat met hoge geboortecijfers en dat zou in de Europese Unie moeten worden gesteund. Ik sta achter het voorstel van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid voor een volledig doorbetaald zwangerschapsverlof van twintig weken. Vrouwen en gezinnen mogen niet worden gestraft voor het krijgen van kinderen. Naast de eis voor een volledig salaris wordt in het voorstel voor een richtlijn ook verlangd dat het zwangerschapsverlof als gewerkte tijd wordt beschouwd bij de berekening van het pensioen. Deze kwestie houdt verband met de oproep van de Europese Unie tot gelijke beloning. Als de richtlijn op deze punten wordt gerealiseerd, dan zal zij de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen verkleinen. De richtlijn zal ook de positie van meerling- en adoptiegezinnen en gezinnen met gehandicapte kinderen verbeteren. Het is dan ook lastig om redenen te bedenken om het voorstel voor een richtlijn met de amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid niet te steunen. Betere coördinatie van het gezins- en het arbeidsleven bevordert het welzijn van gezinnen, de werkgelegenheid en economische ontwikkeling.
Eija-Riitta Korhola (PPE), schriftelijk. − (FI) Wij zijn het met elkaar eens dat zwangere vrouwen en vrouwen die pas zijn bevallen speciale bescherming nodig hebben in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Het gaat uiteindelijk om het versterken van de positie van de hoeksteen van de samenleving, namelijk het gezin. Wij verschillen echter van mening over het soort wetgeving dat er moet komen om dit doel in de lidstaten te bereiken. Ik ben het met het standpunt van de Commissie eens dat de minimumperiode voor zwangerschapsverlof in de Europese Unie moet worden verlengd van veertien naar achttien maanden, waarin de betaalde vergoeding ten minste zo hoog is als de vergoeding die voor ziekteverlof wordt betaald. Dat zou in Europa een aanzienlijke vooruitgang zijn. Als wij bovendien rekening houden met de wijzigingen in het ouderschapsverlof die vorig jaar zijn doorgevoerd, dan kunnen wij constateren dat de bescherming van het gezin in de Europese Unie verbetert. De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heeft echter amendementen aangenomen die de verschillen tussen nationale stelsels en ook de financiële realiteiten niet respecteren. De lidstaten hebben zeer uiteenlopende stelsels voor zwangerschapsverlof. Het op één hoop gooien van deze stelsels leidt tot slechte wetgeving en schendt het subsidiariteitsbeginsel. Bijvoorbeeld in Finland vormt zwangerschapsverlof gecombineerd met vaderschapsverlof en een lange periode van ouderschapsverlof van ruim zes maanden een uitgebreid stelsel, waarvan de kostenlast door verschillende partijen wordt gedeeld. Dit stelsel wordt nog eens aangevuld met de mogelijkheid van een periode van zorgverlof, waarin het arbeidscontract niet wordt verbroken. De kosten van een volledig doorbetaald zwangerschapsverlof van twintig weken, zoals nu wordt voorgesteld, zouden in Finland stijgen van de huidige dertig miljoen euro naar tachtig miljoen euro. In veel lidstaten zou dit nog hogere kosten betekenen. In deze economische situatie kan zoiets alleen worden voorgesteld door iemand die totaal geen begrotingsverantwoordelijkheid heeft. Wat gelijke behandeling betreft maak ik mij bovendien zorgen om het gevaar dat de kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt in feite minder kunnen worden als werknemers zelf voor de enorme kosten moeten opdraaien.
Jiří Maštálka (GUE/NGL), schriftelijk. – (CS) Er zijn nu reeds vijftien jaar verstreken sinds de ratificatie van het Beijing-actieplatform, een document waarin de positie van vrouwen in de wereld op een rijtje wordt gezet en aanbevelingen worden gedaan voor verbeteringsmaatregelen. Het document legt daarbij veel nadruk op de arbeidsomstandigheden van vrouwen, met name in de landbouw, alsook op bescherming van de gezondheid en op onderwijs. Het Europees Parlement en de Raad hebben meerdere richtlijnen uitgebracht teneinde genoemde aanbevelingen ten uitvoer te leggen. Op basis van de behaalde resultaten, die verregaand positief waren, hebben zij verdere opdrachten uitgewerkt en hebben zij de lidstaten een routekaart opgegeven voor gendergelijkheid voor de periode 2006-2010. Het jaarverslag van het Europees Parlement inzake gendergelijkheid voor 2009 dat februari jongstleden uitkwam, stelt dat als gevolg van de economische crisis en de bezuinigingen de werkgelegenheid in de lidstaten van de EU terugloopt, en dan met name voor vrouwen. Vrouwen geven veelal makkelijk toe aan de druk van hun werkgevers, wat vooral internationale detailhandelsketens in de kaart speelt. Verder gaat de werkdruk ten koste van de gezondheid van vrouwen, het gezin, de wettelijke arbeidsduur of het volgen van opleidingen. Maar weinig werkgevers zijn bereid om hun werknemers dusdanige voorwaarden te bieden dat zij werk en privé beter kunnen combineren. Immigrantenvrouwen hebben nog wel de meest gecompliceerde arbeidsomstandigheden. Zij hebben te maken met een taalbarrière, gebrek aan kennis over het arbeidsrecht, over familietradities en culturele tradities, enz. De crisis heeft ertoe geleid dat talrijke goede doelstellingen weer verder weg zijn komen te liggen. Het Europees Instituut voor gendergelijkheid dient de huidige situatie dan ook onverwijld in kaart te brengen en het is aan de Europese Commissie en het Europees Parlement om zo snel mogelijk doeltreffende maatregelen te treffen teneinde de huidige neerwaartse trend ten aanzien van de positie van vrouwen te keren.
Erminia Mazzoni (PPE), schriftelijk. – (IT) De lange bevalling (een passende term in dit verband) van deze ontwerprichtlijn valt te wijten aan de botsing tussen degenen die onmogelijke zaken in het voorstel wilden opnemen om er een symbool van te maken en degenen die als enig doel hadden de verdere ontwikkeling van onze samenleving reëel te bevorderen via het vastleggen van een aantal rechten. Uiteindelijk is het compromis niet volledig bevredigend in het licht van de gestelde beschermingseisen: bescherming van de gezondheid van zwangere vrouwen; waarborgen voor gelijke behandeling van vrouwelijke werknemers en vrouwelijke zelfstandigen; en meer gedeelde verantwoordelijkheid tussen de ouders bij de zorg voor minderjarigen. De nieuwe elementen in het voorstel – verlenging van het zwangerschapsverlof tot 18 weken en verlenging van het verplichte postnatale verlof tot 6 weken; een uitkering van 100 procent van het laatste salaris; versterking van ontslagbescherming; en het recht flexibele werktijden aan te vragen – hebben ons in staat gesteld een stap vooruit te zetten, terwijl het recht van de lidstaten om andere plafonds vast te leggen en gunstiger regelingen te handhaven onverlet blijft. Ik heb voor de resolutie gestemd, maar bij veel amendementen heb ik anders gestemd dan mijn fractie, in een poging het centrale karakter van de maatregelen ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk te benadrukken.
Siiri Oviir (ALDE), schriftelijk. − (ET) Al heel lang is genderongelijkheid op de arbeidsmarkt een zeer belangrijk thema voor de Europese Unie en jarenlang is geprobeerd daar een oplossing voor te vinden. Toch kunnen wij ook vandaag geen positieve ontwikkelingen op dit gebied melden. Zo is bijvoorbeeld, volgens de gegevens van Eurostat, het aandeel vrouwen in onzeker dienstverband – dat betekent vrouwen die deeltijds werken – toegenomen tot maar liefst 31,4 procent, terwijl dat percentage voor mannen 8,3 procent bedraagt. Het lijkt gerechtvaardigd de redenen hiervoor te zoeken in de huidige economische en financiële crisis, die de problemen van vrouwen in onzekere banen nog groter heeft gemaakt. Ik denk dat onzekere banen niet alleen een reden zijn voor het verschil in loon tussen vrouwen en mannen, maar ook een belemmering voor loopbaanmogelijkheden. Aangezien het aandeel vrouwen in onzekere banen vandaag de dag veel te hoog is en aangezien daardoor de zojuist genoemde schadelijke gevolgen een onevenredig groot effect hebben op de situatie van zulke vrouwen, ben ik van mening dat de Europese Unie de rechtsregels inzake tijdelijk werk deeltijdwerk en uitzendwerk moet verbeteren. Misschien kunnen wij dan ooit zeggen dat de Europese Unie gelijke rechten tussen mannen en vrouwen waarborgt en genderongelijkheid op de arbeidsmarkt heeft uitgebannen.
Sirpa Pietikäinen (PPE), schriftelijk. − (FI) Dames en heren, ik wil mevrouw Estrela bedanken voor haar verdienstelijke verslag over de wijziging van de richtlijn van de Raad ter verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. De hervormingen in het verslag zijn belangrijk voor het verbeteren van de rechten en het welzijn van de burgers van de Europese Unie en het creëren van gezondere mededinging op de interne markt. De Europese Unie heeft een samenhangend sociaal beleid nodig. De harmonisatie van het zwangerschapsverlof is een belangrijke stap in de richting van een socialer Europa. In het verslag wordt een volledig doorbetaald zwangerschapsverlof van 20 weken voorgesteld. Dit zou de zwangerschapstoelagen in veel EU-landen verhogen. Het is aangetoond dat een lang en goedbetaald zwangerschapsverlof een positieve invloed heeft op de deelname van vrouwen op de arbeidsmarkt. Een grotere deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt zal de volgens velen onoverkomelijke kosten van de hervorming snel dekken. Hogere zwangerschapstoelagen zullen ook voor hogere geboortecijfers zorgen. Een vergrijzend Europa heeft belastingbetalers nodig om de sociale zekerheid in de toekomst te kunnen handhaven. De eis van een volledig betaald zwangerschapsverlof is ook een belangrijke stap in het verkleinen van de inkomensverschillen tussen vrouwen en mannen. Een periode van zwangerschapsverlof betekent dan niet langer minder inkomsten voor vrouwen en bovendien verhoogt een volledig betaald zwangerschapsverlof het opgebouwde pensioen. Oudere vrouwen lopen in het Europa van vandaag grote kans in armoede te moeten leven.
Daciana Octavia Sârbu (S&D), schriftelijk. – (RO) De meeste onzekere banen zijn altijd door vrouwen vervuld. Er wordt al lange tijd gesproken over een verbetering van arbeidsomstandigheden voor vrouwen, maar helaas verandert er niets. In verband hiermee wil ik de aandacht vestigen op het lot van seizoenswerkers die aardbeien plukken in Spanje. Ik ken hun situatie niet alleen uit de talloze klachten die ik heb ontvangen van Roemeense arbeiders of vakbonden, maar ook uit directe ervaringen ter plaatse. Elk jaar gaan duizenden Roemeense vrouwen drie tot vijf maanden aardbeien plukken in Spanje. Sommigen worden heek vaak slecht behandeld door hun werkgevers. De oorspronkelijke contracten worden vervangen door contracten in het Spaans die zij niet kunnen lezen. Ze krijgen geen ziektekostenverzekering en worden zelfs gedwongen om die uit hun eigen zak te betalen. Soms moeten ze met pesticiden besproeide aardbeien plukken, zonder enige beschermende uitrusting. Ze kunnen echter niet hun beklag doen, omdat ze bang zijn dat ze worden ontslagen en naar huis gestuurd. Ik heb de aandacht van de Europese Commissie gevestigd op hun situatie door vragen in te dienen waarin wordt verzocht om een richtlijn die de rechten van seizoenswerkers in de Europese Unie reguleert, maar het antwoord van de Commissie luidde dat deze kwestie niet op haar prioriteitenlijst staat. Om die reden roep ik de Commissie opnieuw op een wetgevingsvoorstel over deze materie in te dienen.
Olga Sehnalová (S&D), schriftelijk. – (CS) De ondersteuning van vrouwen bij het combineren van werk en gezin mag gerust een van de moeilijkste taken van de moderne tijd worden genoemd. Het moge verder duidelijk zijn dat het besluit om al dan niet een gezin te stichten niet afhankelijk is van de duur van het moederschapsverlof, noch van de uitkering tijdens die periode. Dat neemt niet weg dat de context waarbinnen dat besluit genomen wordt, niet van belang ontbloot is. Het gaat om een zekere mate van zekerheid voor vrouwen tijdens die periode, opdat zij zich in de eerste weken en maanden rustig en zonder zorgen aan hun moederschap wijden kunnen. Het is ook een uiting van waardering van de samenleving voor deze vrouwen: beschouwt zij het moederschap in feite louter als een betreurenswaardig obstakel op het carrièrepad van volledig aan de grillen van de arbeidsmarkt overgeleverde vrouwen, of is de samenleving in staat vrouwen de benodigde bescherming te bieden? Indien betere bescherming van vrouwen rond de bevalling en in verband met het moederschap op de arbeidsmarkt vooral gezien wordt als een economische last die de Europese samenleving niet bereid is op zich te nemen, dan moeten er toch de nodige vraagtekens gezet worden bij de waarden van die samenleving. Een kwestie van maatschappelijke prioriteiten dus.
Edward Scicluna (S&D), schriftelijk. – (EN) Het is logisch dat veel sprekers het hebben gehad over de economische gevolgen van de uitbreiding van het zwangerschapsverlof van 14 naar 20 weken. Jammer genoeg gaat het vaak over de kosten, omdat die makkelijk meetbaar zijn. De baten zijn echter ook meetbaar. Een onderwerp waar gedegen kwantitatief onderzoek naar is gedaan, is het effect van betaald zwangerschapsverlof op de participatiegraad van de vrouwelijke beroepsbevolking (FLFPR) in het leeftijdssegment 25-55 jaar. Uit een van de meest gezaghebbende econometrische studies van de ECB komt duidelijk naar voren dat de FLFPR van vrouwen in dat leeftijdssegment tot aan het punt van 43 weken betaald zwangerschapsverlof alleen maar oploopt; pas na dat punt gaat die graad dalen. Voor veel lidstaten waar de duur van het zwangerschapsverlof dicht bij het wettelijk minimum ligt en de participatie van de vrouw derhalve laag is, levert een verlenging van het betaald zwangerschapsverlof economisch voordeel op. Voor deze lidstaten is het zo dat het geld dat met zo’n verlenging gemoeid is, juist een goede investering is in plaats van een last.
14. Herziening van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie - Aanpassing van het EP-Reglement aan het herziene kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- het verslag over de herziening van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie [2010/2118(ACI)] - Commissie constitutionele zaken. Rapporteur: Paulo Rangel (A7-0279/2010), en
- het verslag betreffende de aanpassing van het Reglement van het Europees Parlement aan het herziene kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie [2010/2127(REG)] - Commissie constitutionele zaken. Rapporteur: Paulo Rangel (A7-0278/2010).
Paulo Rangel, rapporteur. − (PT) In de eerste plaats zou ik in verband met deze twee verslagen de collega’s Lehne, Swoboda, Roth-Behrendt, Wallis en Harms, die deel uitmaakten van het team dat met de Commissie over het kaderakkoord heeft onderhandeld, willen feliciteren met het belangrijke werk dat zij hebben verricht. In de Commissie constitutionele zaken heb ik hen al gelukgewenst maar ik wil die complimenten hier nog eens publiekelijk herhalen.
Ik zou ook willen wijzen op de zeer open houding en de zeer constructieve samenwerkingsgezindheid van de voorzitter van de Commissie en, na het aantreden van de nieuwe Commissie, van commissaris Šefčovič en zijn medewerkers. Ik geloof dat we uitmuntend werk hebben geleverd, waardoor er een historisch akkoord tot stand is gekomen. Het is het eerste kaderakkoord na de ondertekening van het Verdrag van Lissabon. Voor het eerst is er nu een specifieke rechtsgrond voor een dergelijk akkoord in de Verdragen op basis van artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Dit akkoord zorgt voor zeer transparante, dynamische en intense betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie. Het is in de kern een compromis, een evenwicht tussen de visies van de twee instellingen op de nieuwe rol die beide hebben gekregen op grond van het Verdrag van Lissabon.
Ik geloof dat ons onderhandelingsteam zeer positief werk heeft geleverd, daar wij de nieuwe en de versterkte bevoegdheden die voortvloeien uit het Verdrag van Lissabon in dit kaderakkoord hebben kunnen omzetten. Dat geldt zowel voor de wetgevingsprocedure als voor de programmering en de planning. Ik noem slechts twee voorbeelden: de betrokkenheid van het Parlement bij het werkprogramma van de Commissie en het gebruik door de Commissie van “zachte wetgeving” bij wetgevende bevoegdheden van het Parlement.
In de tweede plaats is de versterking van de controle- en toezichtsbevoegdheden van het Parlement zeer belangrijk. Er zijn nu specifieke en gedetailleerde regels voor de verkiezing van de voorzitter van de Commissie en het college van Commissieleden. Voorts is onder meer de rol van het Parlement bij herschikking van de Commissie, ontslag van een commissaris, de hoorzittingen van de kandidaat-directeuren van de regulerende bureaus of agentschappen en het begeleiden van internationale onderhandelingen geregeld. Op al deze terreinen zijn de bevoegdheden vastgelegd op basis van het Verdrag van Lissabon.
Ook de toegang tot informatie is zeer belangrijk, met name de toegang tot gerubriceerde of vertrouwelijke informatie. Daarnaast is eveneens de uitwisseling van informatie en standpunten tussen de leiding van het Parlement en de Commissie van belang. Zo weten we bijvoorbeeld dat de verantwoordelijke commissaris voor constitutionele zaken en de voorzitter van de Commissie voortaan bij voor hen relevante delen van de vergaderingen van de Conferentie van voorzitters aanwezig kunnen zijn. Ook zijn er nu expliciet verschillende platforms geregeld voor dialoog tussen de Conferentie van voorzitters, de Conferentie van commissievoorzitters, de Voorzitter van het Parlement en de voorzitter van de Commissie en het college van Commissieleden. Ook de aanwezigheid van de Commissie in het Parlement is versterkt, onder meer door naast het vragenuur met de Voorzitter van de Commissie een vragenuur met alle andere commissarissen in te voeren.
Ik zou dan ook willen zeggen dat er nu, met volledige eerbiediging van zowel het Verdrag van Lissabon en het nieuwe evenwicht tussen de machten dat eruit voortvloeit als de scheiding der machten, een akkoord is dat verduidelijking biedt en het Verdrag van Lissabon actueel, levend en toepasbaar maakt.
Maroš Šefčovič, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is mij een groot genoegen om aan uw debat over het herziene kaderakkoord over de betrekkingen tussen onze twee instellingen deel te nemen. Ik ben heel blij dat het Parlement in de resolutie waarover u woensdag gaat stemmen, wordt aanbevolen het kaderakkoord te steunen. Hierdoor kan een proces dat bijna een jaar geleden met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in gang is gezet, met succes worden afgerond.
Ik wil bij deze gelegenheid uiting geven aan mijn oprechte dankbaarheid aan de heer Lehne en de gehele werkgroep: mevrouw Diana Wallis, mevrouw Dagmar Roth-Behrendt, mevrouw Rebecca Harms, de heer Hannes Swoboda en, natuurlijk, onze rapporteur, de heer Paulo Rangel. We hebben zeer geïnspireerd en heel intensief samengewerkt en onze discussies waren constructief en tegelijkertijd heel eerlijk.
Het is duidelijk dat de uitgebreide rechten en bevoegdheden van het Parlement krachtens het nieuwe Verdrag op allerlei manieren van invloed zijn op de werkrelatie tussen onze instellingen. Dit kwam tot uiting in de resolutie van het Parlement van 9 februari 2010 en de verklaring van voorzitter Barroso naar aanleiding daarvan diezelfde dag. Het is derhalve van groot belang dat onze instellingen, met het herziene kaderakkoord, nu een stevige en formeel overeengekomen basis krijgen voor wederzijdse betrekkingen en in staat zullen zijn om een aanvang te maken met de tenuitvoerlegging van alle onderdelen van het akkoord in de dagelijkse praktijk. Dit herziene kaderakkoord bouwt verder op het bestaande kaderakkoord uit 2005, dat zoals we hebben gezien, een zeer geslaagd instrument was om de betrekkingen tussen onze instellingen te beheren.
In deze geest van geslaagde samenwerking zijn we in maart met de onderhandelingen over de herziening van het kaderakkoord begonnen. Ik ben van mening dat we allemaal zeer tevreden kunnen zijn met het resultaat. Net als uw rapporteur, de heer Rangel, ben ik ook van mening dat deze herziening een belangrijk resultaat is dat zal zorgen voor verdieping van de relatie tussen onze instellingen en zal leiden tot praktische oplossingen die in overeenstemming zijn met de grotere bevoegdheden van het Parlement na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Op deze manier brengen we het bijzondere partnerschap tussen de Commissie en het Europees Parlement in de praktijk.
Ik zal een paar onderdelen noemen die tot wezenlijke vooruitgang zullen leiden. Het akkoord voorziet in regels en een tijdschema voor een geïntensiveerde en gestructureerde dialoog tussen onze instellingen die het Parlement in staat stelt om een grote inbreng te hebben wanneer de Commissie haar werkprogramma’s voorbereidt en zo bij te dragen aan de EU-programmering.
Er worden uitgebreide regels gesteld inzake de wijze waarop de Commissie het Parlement zal informeren over de onderhandelingen over en sluiting van internationale overeenkomsten. De regels inzake het verstrekken van vertrouwelijke informatie aan het Parlement worden afgestemd op de internationale normen en maken het zo eenvoudiger het Parlement bijvoorbeeld te informeren over internationale onderhandelingen.
Er worden ook regels gesteld ter verbetering van de informatieverstrekking aan het Parlement in verband met het werk van deskundigen die de Commissie adviseren.
Ik verwacht dat dit zal leiden tot een verbetering van onze dialoog en coördinatie met betrekking tot de planning van de vergaderperioden van het Parlement en de aanwezigheid van commissarissen.
Hoewel het akkoord nog niet van kracht is, hebben we belangrijke onderdelen ervan al ten uitvoer gelegd. Ik zal een paar voorbeelden noemen met betrekking tot de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2011. Op 7 september hield voorzitter Barroso zijn toespraak tijdens het debat over de stand van de Unie in het Parlement en ik was aanwezig bij de Conferentie van voorzitters met informatie over de voortgang bij de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie.
Op 7 oktober kwamen het college van commissieleden en de Conferentie van commissievoorzitters bij elkaar in het Berlaymontgebouw. Verder zal voorzitter Barroso de Conferentie van voorzitters van het Parlement woensdag opnieuw ontmoeten.
Dit alles is erop gericht om de politieke dialoog tussen onze instellingen te intensiveren en mijns inziens lijken we hiervoor de juiste instrumenten te hebben ontworpen in ons kaderakkoord.
Zoals u allemaal weet, hebben de onderhandelingen over het herziene kaderakkoord lang geduurd en heeft het grote inspanning van beide instellingen gekost om tot een tekst te komen die een goede neerslag is van de belangen en bezorgdheden van onze beide instellingen.
We wisten ook dat we voor een aantal aspecten van onze betrekkingen – bijvoorbeeld de EU- programmering waarin het Verdrag van Lissabon voorziet – ook de Raad in de onderhandelingen zouden moeten betrekken.
Aangezien de Raad ervoor koos niet aan de onderhandelingen over het herziene kaderakkoord deel te nemen, hebben we erop gelet dat we niet op de feiten vooruitlopen als het gaat om kwesties waarover we het met de Raad eens moeten worden.
De onderhandelaars van beide zijden hebben dus oprecht getracht het evenwicht tussen de instellingen, zoals beschreven in de Verdragen, en de verplichting om loyaal samen te werken, volledig te respecteren.
Hier wordt in het akkoord herhaaldelijk naar verwezen en de Commissie is er bovendien vast van overtuigd dat de uiteindelijke tekst, na soms zware onderhandelingen, de rechten en bevoegdheden van elk van de EU-instellingen volledig respecteert en de juridische toets zal doorstaan.
Toch wordt er wel gezegd dat het kaderakkoord al te ver gaat en dat niet kan worden uitgesloten dat het akkoord of specifieke aspecten van de tenuitvoerlegging ervan in rechte zullen worden aangevochten.
In dit verband merkt de Commissie op dat in de ontwerpresolutie over het herziene kaderakkoord officieel de interpretatie van de overeengekomen tekst van het Parlement is opgenomen.
Met betrekking tot enkele belangrijke kwesties gaat deze interpretatie verder dan de na gevoelige besprekingen overeengekomen tekst. Dit betreft met name de bepalingen inzake het informeren van het Parlement over onderhandelingen over internationale overeenkomsten en de opname van leden van het Europees Parlement als waarnemers in delegaties van de Unie op internationale conferenties alsook de definities en voorwaarden voor de toepassing van “zachte wetgeving”.
Toen we deze benadering in de Commissie constitutionele zaken in twijfel trokken, werd de Commissie verteld dat deze interpretaties in feite bedoeld waren om de oorspronkelijke doelstellingen van het Parlement te boek te stellen en dat alleen de tekst van het kaderakkoord als zodanig juridische waarde had.
Om alle dubbelzinnigheid te vermijden leest de Commissie de door het Parlement aangevoerde interpretatie van de tekst op deze manier.
De Commissie staat vierkant achter alle toezeggingen die ze in het akkoord heeft gedaan en ze is van plan om het akkoord toe te passen op grond van de overeengekomen tekst. Laat ik er duidelijk over zijn dat de Commissie niet gebonden is aan een unilaterale interpretatie van dit kaderakkoord. De tekst van het kaderakkoord zoals die is overeengekomen, zal ons in de praktijk alle benodigde mogelijkheden bieden om tot oplossingen te komen die in het belang zijn van zowel het Parlement als de Commissie, zonder de rechten en belangen van andere instellingen te negeren.
In deze geest zullen we het bijzondere partnerschap tussen onze beide instellingen in de praktijk blijven brengen en tegelijkertijd loyaal met alle instellingen samenwerken.
Ik verheug me op de ondertekening van het akkoord en de succesvolle tenuitvoerlegging ervan.
Íñigo Méndez de Vigo, namens de PPE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, het is nu achttien jaar geleden dat ik in dit Parlement gekomen ben. Het Europees Parlement was toen een raadgevend parlement. Het was een parlement dat geen bevoegdheden had.
In dit proces van de afgelopen achttien jaar hebben we het Europees Parlement zien veranderen van een raadgevend in een volwaardig medewetgevend parlement. Onze goede vriend Francisco Lucas Pires, die getuige was van dit proces, zei dat het van een debatterend parlement veranderde in een wetgevend parlement.
De tekst die we woensdag zullen goedkeuren is dan ook het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen tussen de Commissie en het Parlement over het kaderakkoord.
Ik moet u bekennen dat wanneer ik aan mijn familie moet uitleggen dat ik naar Straatsburg ga om deel te nemen aan het debat over het kaderakkoord tussen het Parlement en de Commissie, ik heel wat tijd nodig heb om voor mijn uitleg. Dat komt doordat deze dingen natuurlijk niet bestaan in nationale parlementen of op nationaal niveau, en daarom begrijpen de mensen niet waarom er een akkoord tussen de Commissie en het Parlement moet worden bereikt om wat er in de Verdragen staat ten uitvoer te leggen.
Dat is echter wel wat er moet worden gedaan. Het moet worden gedaan om een heel simpele reden die Paulo Ranger en ook Maroš Šefčovič al genoemd hebben: omdat we efficiënt willen zijn.
Het kaderakkoord is er hoofdzakelijk op gericht alle praktische obstakels uit de weg ruimen die zich zouden kunnen voordoen op het gebied van wetgeving, parlementaire controle en gedragscodes.
Ik denk dan ook dat het akkoord een goed mengsel van Europese democratie is. Het is een op consensus gebaseerde democratie en niet een op conflict gebaseerde democratie, zoals de democratie die wij in onze landen kennen.
In de op consensus gebaseerde democratie is het verstandigste wat je kunt doen oplossingen vinden voor alle problemen die eventueel kunnen ontstaan. Het kaderakkoord is dan ook een instrument voor het vermijden van problemen in de toekomst en om wat er in de Verdragen staat te verwezenlijken. Daar we een nieuw verdrag hebben, het Verdrag van Lissabon, ligt het voor de hand dat te implementeren.
Ik zou Paulo Rangel en het team waaraan hij leiding heeft gegeven, geluk willen wensen, evenals de Europese Commissie, omdat ik denk dat zij een heel redelijk akkoord bereikt hebben. Als je de inhoud van dat akkoord leest, dan kun je niet anders dan bevreemd zijn over de stemmen die in sommige nationale parlementen te horen zijn en die vragen of de bevoegdheden van de Raad hiermee niet in gevaar komen.
Neem me niet kwalijk zeg! De Raad is toch immers de andere medewetgever. Wij willen inderdaad wetten maken, en we stellen ook veel wetten op en met succes, samen met de Raad van ministers. Wij zijn medewetgever op voet van gelijkheid. We hoeven absoluut op geen enkele manier een voordeeltje te behalen. Wat we willen, is dat dit doeltreffend is, en ik denk dat dit akkoord daartoe zal bijdragen.
Staat u mij toe te zeggen, mijnheer Šefčovič, dat u de koe bij de hoorns gevat heeft – een uitdrukking die nauw verbonden is met de stierengevechten in mijn land – toen u zei dat de interpretatie van de artikelen 6 en 7 van de resolutie de interpretatie is van het Parlement met betrekking tot internationale verdragen en conferenties. Daar schuilt niets vreemds in, lijkt me. Waar het hier om gaat, is dat het Parlement geïnformeerd wordt en dat het participeert via de Commissie en door onderhandelingen, anders niet. Wat het doel hiervan is? Doel is dat wij weten wat de Commissie gedaan heeft als wij ons er hier over moeten uitspreken.
Daarom – en hiermee sluit ik af, mevrouw de Voorzitter – wens ik beide partijen geluk. Ik denk dat dit een goed voorteken is, zoals ze zouden zeggen in de film Casablanca: “het begin van een mooie vriendschap”.
Ramón Jáuregui Atondo, namens de S&D-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik schaar mij achter wat alle sprekers tot nog toe gezegd hebben in dit debat.
Los van de technische moeilijkheden die dit akkoord zou kunnen geven, denk ik dat we het over het een belangrijke kwestie hebben, iets wat we moeten bekijken naast de herziening van het Reglement dat we een paar maanden geleden hebben opgesteld, na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Dit kaderakkoord en het nieuwe Reglement zijn twee essentiële elementen van de nieuwe Europese democratische structuur.
Ik ben ervan overtuigd dat deze nieuwe rol die het Parlement op zich neemt als gevolg van het Verdrag van Lissabon door een wetgevend Huis te worden, met de herziening van het Reglement Orde en het kaderakkoord voorzien wordt van een basis, een fundament om goed te kunnen functioneren. Dat is omdat het - zoals hier al gezegd is – van belang is dat dit Huis nu de belangrijke rol heeft om te debatteren en met de Commissie overeenstemming te bereiken over nieuwe wetten voor de Europese Unie.
Om dat te doen hebben we een nieuw Reglement en een kaderakkoord waarin ook alle elementen zijn vastgelegd waaruit onze betrekking bestaat. In dit verband wil ik bijvoorbeeld wijzen op het belang van de controlerende taken die het Parlement heeft ten aanzien van de Commissie.
Mijnheer Šefčovič, ik denk dat we uiteindelijk een mechanisme zouden moeten overwegen met betrekking tot de aanwezigheid van de Commissie in dit Huis, zoals wordt voorgesteld in dit kaderakkoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen inhouden dat alle commissarissen samen aanwezig zijn om rechtstreekse vragen te beantwoorden. Dat is wat we zouden we moeten doen om meteen en rechtstreeks te beantwoorden aan de vereisten van de politieke verstandhouding die we hebben.
Wat betreft uw uitleg van de paragrafen 7 en 8 moet ik zeggen dat ik die begrijp. Ik begrijp die omdat het waar is dat het Parlement strikt genomen geen partij hoeft te zijn bij de onderhandelingen, maar u moet ook begrijpen dat wij als Parlement een wens hebben aangegeven, een aanvankelijk en een toekomstig standpunt ten aanzien van de vraag welke positie dit Huis dient in te nemen bij internationale onderhandelingen.
Andrew Duff, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we hebben met veel belangstelling geluisterd naar commissaris Šefčovič, die er meer geïnteresseerd in leek te zijn om de Raad gunstig te stemmen dan het standpunt van het Parlement serieus aan te vallen. Ik denk dat dit terecht is want als de Raad – die hier vanavond nog niet is, zie ik – serieus belangstelling had gehad om ook partij te worden bij dit kaderakkoord, dan had dat gekund.
Als Parlement weten wij dat we na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon onze nieuwe bevoegdheden op discrete en verantwoordelijke wijze moeten uitoefenen. We moeten ook de invloed van de EU in internationale onderhandelingen ondersteunen door middel van effectief optreden door de Commissie. Ik wil vooral onderstrepen dat het van belang is dat voorzitter Barroso de gedragscode voor Commissieleden, met name de financiële declaraties, herziet. We waren ons bewust van bepaalde zwakke plekken die in de loop van de goedkeuringsprocedure voor de Commissie Barroso II in het Parlement aan het licht waren gekomen.
Ryszard Czarnecki, namens de ECR-Fractie. – (PL) Onze Spaanse collega Méndez de Vigo zei dat hij het heel moeilijk vindt om aan zijn eigen gezin de zeer specifieke formeel-juridische relaties tussen de verschillende EU-organen uit te leggen. Hij heeft meer geduld dan ik. Ik bespreek dit onderwerp niet eens met mijn vrouw, het is veel te ingewikkeld. Ik denk dat het Verdrag van Lissabon een soort van blind date is gebleken, wat betekent dat het niet juist of goed is dat we nu pas de competenties van de afzonderlijke EU-organen aan het preciseren zijn. Dit is laat, maar “beter laat dan nooit”, zoals de titel van een Amerikaanse film zegt. Laten we het niet over vriendschap hebben, zoals mijnheer de Vigo voorstelt. We kunnen beter praten over de zeer concrete relaties en de zeer nauwe contacten tussen de Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Dat is beter dan over vriendschap te praten. Hartelijk dank.
Morten Messerschmidt, namens de EFD-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om mijn erkentelijkheid voor het goede werk van de heer Rangel met betrekking tot een aantal paragrafen in het verslag uit te spreken. Het is duidelijk een stap vooruit dat we meer informatie van de Commissie krijgen. Dat de noodzaak van parlementaire controle wordt benadrukt en dat een betere onderlinge samenwerking noodzakelijk is, zijn ook beslist stappen in de goede richting.
Maar één terrein – het terrein dat vandaag en in het vorige debat de grootste rol heeft gespeeld – geeft aanleiding om mijn teleurstelling uit te spreken. Dat betreft uiteraard het gemeenschappelijk buitenlands beleid, waarover de heer Rangel niets te verwijten valt, maar er is alle reden de richting te bekritiseren waarin zich dit terrein heeft ontwikkeld sinds het Verdrag van Lissabon in werking is getreden. Ik was lid van het Folketing, het Deense Parlement, toen Denemarken werd verlokt tot een ja tegen het Verdrag van Lissabon op voorwaarde dat dit niet tot de overdracht van soevereiniteit zou leiden. We hebben van alle officiële EU-autoriteiten de toezegging gekregen dat daar geen sprake van zou zijn en nu zien we dat het Europees Parlement zich onmiskenbaar een macht toe-eigent zoals dat oorspronkelijk op het terrein van het buitenlands beleid niet was bedoeld. Dat is zeer betreurenswaardig omdat zeer veel Europeanen, waaronder ongetwijfeld ook de Fransen, de Nederlanders en de Ieren, die bij één gelegenheid nee hebben kunnen zeggen, deze samenwerking zijn aangegaan in de verwachting dat het buitenlands beleid een terrein was waarop ze hun soevereiniteit zouden behouden. Nu zien we dat alles zal worden afgehandeld in een wisselwerking tussen de Commissie en het Europees Parlement en dat de Raad geheel buitenspel wordt gezet. Dat is zeer betreurenswaardig.
Andrew Henry William Brons (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal de verleiding weerstaan om een akkoord tussen twee groepen voorstanders van “het project”, zoals het genoemd wordt, automatisch als verraderlijk of waardeloos van de hand te wijzen. Ik zal proberen het op zijn eigen waarde te beoordelen.
Het team van het Parlement heeft een missie om de macht en de invloed van het Parlement te vergroten en daar is het enigszins in geslaagd. Het zou onjuist zijn dat te ontkennen. Ze zijn geslaagd in het afdwingen van gelijke behandeling van het Parlement ten opzichte van de Raad, een grotere verplichting voor de Commissie om wetgevingsinitiatieven van het Parlement in overweging te nemen, vragenuren met de hoge vertegenwoordiger, betrokkenheid bij internationale onderhandelingen, en nog veel meer.
Maar er zit nog een kant aan deze kwestie. De gelijkheid tussen het Parlement en de Raad leidt noodzakelijkerwijs tot een relatieve beperking van de macht van dat orgaan, dat de belangen van nationale staten vertegenwoordigt – hoe slecht het dat in het geval van mijn land ook doet. Verder wordt de invloed die het Parlement uitoefent, door de leiders van de grote politieke fracties en de commissievoorzitters op onevenredige wijze uitgeoefend. De gewone leden van deze fracties hebben niet meer onafhankelijke invloed dan de niet-ingeschrevenen onder ons.
De belofte om bij internationale onderhandelingen betrokken te worden, stond ook in het akkoord van 2005 maar het Parlement is minachtend behandeld. Ons werd niet verteld wie de toezichthouder in verband met de overeenkomst inzake de overdracht van financiële gegevens met de Verenigde Staten was, en toen leden van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken vroegen wat de reden achter de als zodanig ervaren geheimhouding was, weigerde het lid van de Commissie daarop in te gaan en deed hij het voorkomen dat hij de vraag niet begreep.
Salvatore Iacolino (PPE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de onderhandelaars feliciteren met het positieve resultaat, dat bovendien binnen een redelijk korte termijn is bereikt. Het bewijs voor de concrete invulling van een constructieve interinstitutionele dialoog levert dit akkoord. Wij hebben er alle vertrouwen in dat het woensdag kan worden goedgekeurd en vervolgens onmiddellijk geratificeerd.
Dit akkoord geeft ongetwijfeld een impuls aan de centrale rol van het Europees Parlement, wat duidelijk de bedoeling was van het Verdrag van Lissabon. Het akkoord schrijft een innige vorm van samenwerking tussen de instellingen voor en de intensieve activiteiten van de onderhandelaars waren daar zeker op gericht. Het staat vast dat het Parlement zijn vertrouwen schenkt aan de Commissie. Op basis van constante controle dient het Parlement de werkzaamheden van de Commissie te beoordelen die voortvloeien uit goedgekeurde programma’s, evenals de tastbare resultaten. We hebben een positief oordeel over de gedragscode voor de commissarissen en de plicht informatie te verstrekken, ook als die informatie van vertrouwelijke aard is.
Ik ben het niet eens met een aantal amendementen die volgens mij de tegenovergestelde richting ingaan, hoewel de ze over het geheel genomen een bepaalde samenhang vertonen met de opzet van de overeengekomen tekst. Ik ben er ook van overtuigd dat we op basis van dit verslag betere wetten kunnen maken en tevens betere effectbeoordelingen van de afzonderlijke wetsvoorstellen kunnen bereiken. Tegelijkertijd dienen we de banden met de nationale parlementen aan te halen. De activiteiten in die parlementen vormen het spiegelbeeld van wat we hier doen.
We hebben een positief oordeel over de activiteiten in verband met de agentschappen en ik ben ervan overtuigd dat het primaat van de politiek ook afhangt van een grotere bereidheid tot samenwerking van de directoraten-generaal van de Commissie met het Parlement.
Tot slot hoop ik dat de Commissie het akkoord als het eenmaal is afgesloten op een onbureaucratische wijze zal toepassen.
Zita Gurmai (S&D). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij om te zien dat het nieuwe kaderakkoord een aanzienlijke verbetering en verdieping van de betrekkingen met de Commissie met zich meebrengt. De nieuwe bevoegdheden van het Europees Parlement krachtens het Verdrag van Lissabon komen in het bijzondere partnerschap tot uiting. Dankzij het voortreffelijke werk binnen de Commissie en de werkgroep zullen de praktische oplossingen in het voorgestelde herziene akkoord leiden tot belangrijke verbeteringen in de wetgevingsprocedure en -planning, parlementaire controle, informatieplicht en de aanwezigheid van de Commissie in het Parlement. Welkom, commissaris Šefčovič!
Ik wil u op twee punten in het bijzonder wijzen. Met het oog op een vlotter goedkeuringsproces en een voorspelbaarder procedureverloop beschouw ik de betrokkenheid van het Parlement bij internationale onderhandelingen als een grote stap vooruit. Onder de belangrijkste elementen vallen, mijns inziens, de maatregelen naar aanleiding van verzoeken om wetgevingsinitiatieven van het Parlement. Ik verwelkom de ontwikkeling dat de Commissie heeft toegezegd om binnen drie maanden na de aanneming van verzoeken om wetgevingsinitiatieven verslag te doen van de concrete maatregelen die naar aanleiding hiervan zijn genomen; de Commissie moet uiterlijk na één jaar een wetgevingsvoorstel indienen of het voorstel opnemen in haar werkprogramma van het jaar daarop. Indien de Commissie geen voorstel indient, dient zij het Parlement een gedetailleerde beschrijving van de redenen hiervoor te verstrekken.
Als rapporteur over het Europees burgerinitiatief hoop ik dat de maatregelen naar aanleiding van verzoeken van burgers met evenveel respect zullen worden behandeld. Ik was blij om te zien dat er in de commissie zo’n brede steun is voor het verslag. Ik vertrouw erop dat de plenaire vergadering de tussen de Commissie en de werkgroep van het Europees Parlement overeengekomen lijn zal volgen. Uitstekend gedaan. Ik dank u zeer.
Trevor Colman (EFD). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit kaderakkoord over de betrekkingen tussen de Commissie en dit Parlement dat voortvloeit uit het Verdrag van Lissabon – in werkelijkheid de EU-grondwet – moet leiden tot een democratischer bestuursproces. Het is niets meer dan een illusie van democratie terwijl er in werkelijkheid van democratie geen sprake is.
De volgende punten zijn van belang. Lissabon heeft geen democratische of morele legitimering in het Verenigd Koninkrijk, waar de heersende politieke klasse de Britse bevolking niet de kans heeft geboden zich uit te spreken over het Verdrag. De zogenaamde wijzigingen in deze overeenkomst beperken op geen enkele wijze de macht en de activiteiten van de niet-gekozen en niet-verantwoordingsplichtige Commissie die door dit volgzame Parlement wordt gesteund. In de praktijk zal de EU gewoon in achterkamertjes en achter gesloten deuren zaken blijven doen, zoals ze altijd heeft gedaan.
Te zijner tijd zal de aanbeveling zijn om resoluut tegen deze voorstellen te stemmen aangezien we het Verdrag van Lissabon niet erkennen, nu niet en in de toekomst niet, tenzij en totdat het ter goedkeuring aan de Britse bevolking is voorgelegd. Dat is echte democratie.
Monika Flašíková Beňová (S&D). – (SK) Het doet me een groot genoegen dat we tijdens de zitting van vandaag kunnen debatteren over de herziening van het kaderakkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. In deze herziening wordt de sterkere positie van het Europees Parlement na de ratificatie van het Verdrag van Lissabon bevestigd en geconcretiseerd. Ik wil persoonlijk graag mijn lof uitspreken over de overeenkomst die is gesloten tussen de Commissie en de werkgroep van het Europees Parlement met betrekking tot het kaderakkoord en u, mijnheer de Ondervoorzitter, hartelijk danken voor uw persoonlijke inzet.
Staat u mij toe enkele opmerkingen te maken met betrekking tot het kaderakkoord. De sterkere positie van het Europees Parlement maakt de Europese Unie democratischer. Als de gekozen vertegenwoordigers van de burgers van de lidstaten van de Europese Unie zullen wij deelnemen aan de goedkeuring van de Europese wetgeving en meer controle krijgen over de Commissie. Die zal ons bijvoorbeeld verslagen moeten voorleggen over de concrete vervolgmaatregelen die zijn aangenomen voor elk initiatiefwetsvoorstel. Tevens zal de Commissie ons om toestemming moeten vragen, mocht zij de gedragscode voor de leden van de Commissie willen wijzigen. Het stemt ons beslist ook tevreden dat het Parlement op grond van het akkoord beter en transparanter zal worden geïnformeerd over de sluiting van internationale overeenkomsten. Bovengenoemde maatregelen zijn niet de enige; het herziene kaderakkoord bevat nog veel meer soortgelijke maatregelen, en ik ben er stellig van overtuigd dat die allemaal zullen bijdragen tot een effectievere en nauwere samenwerking tussen de beide organen en de weerslag zullen vormen van een coherente tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon.
Tot slot wil ik graag nog een belangrijk punt onder de aandacht brengen: de eis van stipte samenwerking van het Parlement bij de behandeling van verzoeken die voortkomen uit Europese burgerinitiatieven is een belangrijke maatregel, die volgens het akkoord een nauw contact van het Europees Parlement met de burger zal garanderen.
Hannes Swoboda (S&D). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, sta mij toe om allereerst de heer Rangel hartelijk te bedanken voor zijn verslag. Die dank gaat uiteraard ook in de richting van de heer Šefčovič voor de onderhandelingen die wij hebben gevoerd. Hij was geen gemakkelijke, maar wel een eerlijke onderhandelingspartner. Naar mijn idee hebben wij een goed resultaat tot stand gebracht. Dat concrete resultaat vormt uiteraard de basis voor onze samenwerking. De uitleg die de heer Rangel hieraan geeft is wellicht wat uitgebreid, maar het kan geen kwaad om bepaalde doelen voor ogen te blijven houden.
Wat in ieder geval blijft, is niet alleen de openheid en transparantie tussen onze instellingen, maar ook de noodzaak om de – vandaag afwezige – Raad ervan te overtuigen dat een goede samenwerking niet altijd ten koste van de Raad hoeft te gaan. De Raad gedraagt zich helaas soms als een kind wiens speelgoed wordt afgepakt en dat dan vervolgens gaat jammeren en beledigd is. In plaats van beledigd te zijn en met eisen te dreigen, zou de Raad moeten samenwerken zodat wij voor de burgers op ons continent een optimaal resultaat kunnen bewerkstelligen. Als wij naar buiten toe namelijk sterk willen zijn – en het gemeenschappelijk buitenlands beleid en gemeenschappelijke handelsovereenkomsten en dergelijke zijn belangrijke aspecten in dat geheel –, is samenwerking de beste oplossing.
Kader Arif (S&D). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, zoals wij allemaal weten, en zoals zojuist is gezegd, versterkt het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van het Parlement. Weinigen van ons zijn zich echter bewust van de ingrijpende verandering die dit Verdrag in het bijzonder teweegbrengt op het vlak van het handelsbeleid, dat ik van dichtbij volg.
Dankzij het Verdrag van Lissabon gaat het Parlement alle internationale handelsovereenkomsten goedkeuren. Daar wordt al veel ophef over gemaakt, en de besprekingen over de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) en over de vrijhandelsovereenkomst met Korea zijn daar slechts een eerste signaal van. De socialisten en democraten in de Commissie internationale handel wilden echter verder gaan dan het Verdrag toestaat. Ik ben hun woordvoerder, en ondanks de scepsis van sommigen en de tegenstand die door anderen is geuit, heb ik een heldere boodschap overgebracht. Als het Parlement iedere handelsovereenkomst moet valideren, dan moet het er meteen vanaf het begin van het proces bij worden betrokken. Wat altijd een utopie leek, is nu een essentieel onderdeel van onze betrekkingen met de Commissie, aangezien wij volledig zullen worden geraadpleegd over de onderhandelingsmandaten. Daar ben ik blij om.
Ik roep de Commissie en de Raad daarom op de communautaire geest en de democratische bezieling die centraal staan in het Verdrag, te eerbiedigen. Daarnaast roep ik mijn collega’s op – want wij lijden aan een soort Stockholmsyndroom als het om de Commissie en de Raad gaat – om gebruik te maken van al onze rechten, want het gaat hier om de rechten van onze medeburgers.
Guido Milana (S&D). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, de herziening van het kaderakkoord tussen het Parlement en de Commissie legt de basis voor betere samenwerking tussen de twee instellingen. Er is veel vooruitgang geboekt wat betreft procedures, planning van de wetgeving, parlementaire controle, informatieplicht en de aanwezigheid van de Commissie in het Parlement. Ik hecht er echter het meest aan te onderstrepen dat er vooruitgang is geboekt op het terrein van de internationale interinstitutionele betrekkingen.
We moeten niet spreken van een versterkte rol van het Parlement, maar van een noodzakelijke rol. We hopen dat niemand eraan twijfelt dat het toelaten van waarnemers van het Europees Parlement bij internationale multilaterale en bilaterale conferenties een daad van verantwoordelijkheid is. Leden van het Europees Parlement de status van waarnemer ontzeggen bij onderhandelingen over bilaterale overeenkomsten als visserijakkoorden leidt ertoe dat het Parlement geen volledige kennis heeft van de zaken waarover is onderhandeld terwijl het er zich vervolgens wel over moet uitspreken.
Ik meen dat we niet om deze uitgangspunten heen kunnen want anders zullen die bilaterale overeenkomsten bij de behandeling in het Parlement worden verworpen. Dergelijke overeenkomsten kunnen immers per definitie niet geamendeerd worden en zonder deelname van het Parlement aan de onderhandelingen zou de stemming over die akkoorden louter een formaliteit zijn.
Zuzana Roithová (PPE). – (CS) Het doet mij buitengewoon deugd dat de Europese Commissie er zich bewust van is dat voor een succesvolle toekomst van de EU het besluitvormingsproces zo democratisch mogelijk moet zijn, in concreto dat de rol van het Europees Parlement dient te worden versterkt. Het doet mij deugd dat met het nieuwe akkoord over de samenwerking met de Europese Commissie het belang van het Parlement nog meer versterkt wordt dan in het Verdrag van Lissabon. Ook het feit dat dankzij het akkoord gedetailleerde effectrapportages kunnen worden gemaakt en de Commissie beter in moet gaan op politieke wensen van het Europees Parlement, stemt mij tevreden. Met name is het van belang dat de Commissie, zoals reeds eerder gezegd, de toegang van parlementsleden tot documenten, met inbegrip van internationale overeenkomsten, daadwerkelijk verbetert. De ratificatie van deze overeenkomsten moet meer zijn dan een loutere formaliteit, zoals veelal bij nationale parlementen het geval is. We hebben, op voorhand, relevante informatie nodig, opdat wij tijdens het proces invloed kunnen uitoefenen op de inhoud ervan. De Raad voelt zich gepasseerd, maar zal zich erbij moeten neerleggen dat ze in de toekomst veel beter met het Europees Parlement zal moeten samenwerken.
Jaroslav Paška (EFD). – (SK) Het Verdrag van Lissabon heeft zowel voor het Europees Parlement als voor de Europese Commissie nieuwe taken en verplichtingen met zich mee gebracht.
Het is prijzenswaardig dat we nog geen jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een herziening van het kaderakkoord op tafel hebben liggen voor betere samenwerking bij het vervullen van de gezamenlijke taken van de Europese Commissie en het Europees Parlement. De wederzijdse overeenkomst over gezamenlijke procedures en methoden zal beslist misverstanden helpen voorkomen die kunnen ontstaan bij het nemen van gezamenlijke beslissingen. De Europese Unie is echter opgericht op grond van een overeenkomst tussen nationale staten die een deel van hun bevoegdheden hebben overgedragen aan ons, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Daarom heeft het Verdrag van Lissabon op bepaalde punten ook de verplichting met zich meegebracht om samen te werken met de nationale parlementen. De juiste vorm van deze samenwerking zou de volgende stap moeten zijn in het bepalen van de samenwerking binnen de Europese Unie. Dat is wat ik u, Commissaris, zou willen verzoeken.
Franz Obermayr (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, het Parlement en de Raad fungeren in de EU als wetgever en beschikken over een direct democratisch mandaat (het Parlement) dan wel in ieder geval over een indirect democratisch mandaat (de Raad). Niettemin blijft de Commissie, die over geen enkele democratische legitimiteit beschikt, nog steeds het enige orgaan dat voorstellen voor EU-regelingen kan doen, en dat ondanks het Verdrag van Lissabon. Op dat punt zijn er volgens mij nog steeds grote tekortkomingen.
Om te zorgen dat het Europees Parlement op efficiënte wijze gebruik kan maken van zijn initiatiefrecht, dient de informatieplicht dienovereenkomst uitgebreid te worden. Dankzij het nieuwe instrument van het burgerinitiatief zou het Parlement, als instantie die de burgers vertegenwoordigt, zo vroeg mogelijk bij het wetgevingsproces betrokken moeten worden.
Ook op het gebied van de internationale betrekkingen dient de informatiestroom tussen de Commissie en het Parlement verbeterd te worden. Het buitenlands beleid van de EU mag niet de uitsluitende bevoegdheid van de Europese Dienst voor extern optreden zijn. Dat is immers een instantie die relatief ver van de burgers af staat.
Elena Băsescu (PPE). – (RO) Ik denk dat de nieuwe overeenkomst de betrekkingen tussen het Parlement en de Europese Unie tussen 2010 en 2015 aanzienlijk zal verbeteren.
De timing van de herziening van de rechtsgrondslag voor deze samenwerking is passend, zo kort nadat het Verdrag van Lissabon in werking is getreden. In de nieuwe regels is de politieke verantwoordelijkheid van beide instellingen duidelijk omschreven en worden de bevoegdheden die het Europees Parlement onlangs heeft verworven, versterkt.
Wat betreft de toegang tot wetgevingsdocumenten of begrotingsdocumenten zal het parlement, op grond van dit beginsel van gelijke behandeling, dezelfde rechten uitoefenen als de Raad. Daarnaast zal de belangrijke rol van het Parlement bij het opstellen van het jaarlijkse EU-werkprogramma de betrokkenheid van burgers bij de prioriteitenvaststelling van het Europees beleid versterken.
Krisztina Morvai (NI). – (HU) Het is een Bijbelse wijsheid dat een goede boom goede vruchten draagt en een slechte boom slechte vruchten. Het Verdrag van Lissabon is onder dictatoriale omstandigheden tot stand gekomen, dus kan het geen democratische gevolgen hebben. Het Verdrag is de natiestaten, of in ieder geval mijn eigen land, Hongarije, opgedrongen onder expliciet dictatoriale en antidemocratische omstandigheden, waarmee achter de rug en over de hoofden van mensen verscheidene beslissingsbevoegdheden in verband met hun eigen lot zijn afgenomen en overgedragen aan Brussel. Krachtens het natuurrecht is het Verdrag van Lissabon in elk geval met betrekking tot Hongarije duidelijk ongeldig, want ten eerste heeft men nagelaten dit Verdrag met verstrekkende gevolgen te bespreken en te overleggen met de mensen, de publieke opinie en verscheidene maatschappelijke organisaties, en tweede is het aangenomen zonder dat men enig idee had van wat er in de tekst stond. Tot zover het democratische gevolg van dit dictatoriale Verdrag.
Maroš Šefčovič, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste dank ik alle sprekers, met name degenen die hun steun voor het kaderakkoord uitspraken. Ik ben namelijk van mening dat het een zeer belangrijke handleiding is voor betere samenwerking in de toekomst.
Ik wil nogmaals onderstrepen dat ik de werkgroep en het team van het Europees Parlement erkentelijk ben voor alle tijd die we samen hebben doorgebracht. We hebben elf ronden met zeer intensieve onderhandelingen gehad, maar het harde werk is beloond en ik denk dat we vandaag echt mogen vieren dat er een voortreffelijk akkoord ligt.
Natuurlijk heb ik aandachtig geluisterd naar de commentaren van de geachte afgevaardigden en naar hun vragen, uit een aantal waarvan bezorgdheid over het bereikte akkoord naar voren komt.
Ik moet derhalve eerst onderstrepen dat het een belangrijk beginsel voor de Commissie is dat gevestigde en succesvolle samenwerkingspraktijken tussen onze instellingen behouden moeten blijven. Dit betekent dat het herziene kaderakkoord er niet toe mag leiden dat succesvolle praktijken worden teruggeschroefd. Ik verwacht zelfs dat het kaderakkoord in alle gevallen tot duidelijke verbeteringen zal leiden.
Beide partijen hebben tijdens de onderhandelingen weliswaar onderkend dat er moeilijkheden zullen ontstaan rond de interpretatie, maar ze hebben ook aangegeven dat ze bereid zijn om het herziene kaderakkoord op een zo constructief mogelijke wijze ten uitvoer te leggen en ik verzeker u dat de Commissie zich daarvoor zal inzetten.
Ik ben ervan overtuigd dat uit de praktijk zal blijken dat veel van de bezorgdheden die vandaag naar voren zijn gebracht, nooit werkelijkheid zullen worden. Ook zal een aantal verwachtingen die verder gaan dan de bevoegdheden die op grond van de Verdragen aan ieder van de instellingen worden toegekend, worden bijgesteld. In antwoord op het verzoek uit de zaal met betrekking tot mijn verklaring over de gedragscode, kan ik bevestigen dat de Commissie binnenkort met een voorstel voor een herziene gedragscode komt en dat ze het Parlement, overeenkomstig de voorwaarden van het kaderakkoord, tijdig om zijn standpunt zal vragen, zoals tijdens de onderhandelingen was toegezegd.
Tot slot wil ik onderstrepen dat, mochten we op problemen stuiten, we weer samen om de tafel gaan zitten om daar oplossingen voor te vinden. We hebben voor eind 2011 zelfs voorzien in een herziening van het kaderakkoord, zodat we alle gelegenheid hebben de fouten die gemaakt zijn, te herstellen.
In die zin kijk ik er echt naar uit om op basis van dit herziene kaderakkoord met u samen te werken en ik hoop dat u dit akkoord woensdag steunt.
Ik ben van mening en hoop dat deze positieve geest ook de boventoon zal voeren tijdens de algehele betrekkingen tussen alle instellingen van de Europese Unie, want dat is wat de burgers van ons verwachten en dat is waar we voor moeten zorgen.
Paulo Rangel, rapporteur. − (PT) Ik zou willen afsluiten met een reactie op wat hier tijdens het debat naar voren is gebracht. Een van de hoofddoelen van dit kaderakkoord was de Raad en het Parlement op het gebied van de gewone wetgeving en de begrotingsprocedures op gelijke voet te plaatsen, dus parallel ten opzichte van elkaar. Voorts was het doel om op de overige terreinen niet alleen het machtsevenwicht te eerbiedigen zoals dat is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, maar ook het beginsel van de scheiding der machten te respecteren, zodat het Europees Parlement – naast zijn controle op begrotingszaken en gewone wetgeving – zijn politieke controle beter kan uitoefenen.
Ik geloof dat deze verduidelijking en verdere ontwikkeling die het kaderakkoord ons heeft opgeleverd, een goede zaak is voor beide instellingen. De betrekkingen tussen de twee instellingen worden er helderder en transparanter door.
Maar het is ook een goede zaak voor de andere instellingen, in het bijzonder de Raad. De Raad heeft nu een duidelijke basis, indruk en visie wat betreft de ontwikkeling van de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie op grond van de vooruitgang in het Verdrag van Lissabon. Hoeveel kritiek de Raad ook levert – soms ingegeven door emoties – op het kaderakkoord, toch zal er ooit een moment komen dat de Raad inziet dat het akkoord een stap vooruit was voor alle instellingen. Ook zal er ooit, zoals de Europese burgers verwachten, een kaderakkoord van drie instellingen komen in plaats van een overeenkomst tussen slechts twee instellingen. Al die instellingen kunnen dan eindelijk hun visie op de letter en de geest van het Verdrag van Lissabon verdedigen.
Ik feliciteer de Commissie met haar open opstelling tijdens het hele onderhandelingsproces.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag 20 oktober plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Rafał Trzaskowski (PPE), schriftelijk. – (PL) Een jaar geleden, toen de gesprekken over het nieuwe interinstitutioneel akkoord begonnen, hebben we benadrukt dat het, gezien de versterking van de positie van het Parlement door het Verdrag van Lissabon, tijd is dat onze samenwerking met de Commissie nieuw gehalte krijgt. Ikzelf heb destijds gezegd dat het Parlement met het Verdrag van Lissabon natuurlijk terrein heeft gewonnen ten koste van de Commissie, maar dat het venijn in de details zou zitten, en dat het ook van die details zou afhangen in hoeverre onze onderhandelaars erin zouden slagen de letter van het Verdrag om te zetten in een kaderakkoord met specifieke bepalingen die gunstig zijn voor het Parlement. Deze bepalingen liggen nu voor ons, en we kunnen vaststellen dat het ons is gelukt de voorwaarden die wij in de plenaire vergadering van februari in onze resolutie hebben vastgelegd, op te nemen. Daarvoor zijn wij felicitaties verschuldigd aan onze onderhandelaars en de rapporteur voor de Commissie constitutionele zaken, de heer Rangel. Laten we hopen dat het akkoord, ondanks de aanvankelijke frictie tussen ons en de Commissie over de interpretatie van de bedongen voorwaarden, zal bijdragen aan een efficiëntere en effectievere samenwerking tussen onze instellingen.
15. Doorgifte van gegevens aan de VS door de lidstaten op basis van memoranda van overeenstemming (debat)
– de mondelinge vraag (O-0149/2010) van Sophia in ’t Veld, Alexander Alvaro, namens de ALDE-Fractie, en Birgit Sippel, namens de S&D-Fractie, aan de Commissie: Doorgifte van gegevens aan de VS door de lidstaten op basis van memoranda van overeenstemming (B7-0555/2010),
– de mondelinge vraag (O-0160/2010) van Rui Tavares en Marie-Christine Vergiat, namens de GUE/NGL-Fractie, aan de Commissie: Doorgifte van gegevens aan de VS door de lidstaten op basis van memoranda van overeenstemming (B7-0558/2010), en
– de mondelinge vraag (O-0168/2010) van Jan Philipp Albrecht, namens de Verts/ALE-Fractie, aan de Commissie: Doorgifte van gegevens aan de VS door de lidstaten op basis van memoranda van overeenstemming (B7-0561/2010).
Sophia in 't Veld, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal het redelijk kort houden. Ik denk dat de mondelinge vraag duidelijk is. We werken momenteel aan een PNR-pakket. De Commissie heeft drie ontwerpmandaten voorbereid voor onderhandelingen met de Verenigde Staten, Canada en Australië. Maar intussen voeren de lidstaten bilaterale onderhandelingen met de Verenigde Staten over de overdracht van persoonsgegevens, of eigenlijk, over het verlenen van toegang tot Europese databanken, onder andere met persoonsgegevens van passagiers, aan de Verenigde Staten.
Voordat dit Parlement een standpunt kan innemen over een PNR-voorstel of een PNR-overeenkomst, moeten we weten hoe de zaken ervoor staan. Als de lidstaten bilateraal met de Verenigde Staten overeenkomen om PNR-gegevens over te dragen, vraag ik me af waar wij hier in het Parlement mee bezig zijn.
Mij is ook verteld – maar dat is niet te controleren omdat de bilaterale overeenkomsten en de bilaterale onderhandelingen geheim zijn – dat het mogelijk PNR-gegevens betreft van niet-EU-burgers of EU-burgers met andere bestemmingen dan de Verenigde Staten die daardoor niet onder een eventuele overeenkomst tussen de EU en de VS vallen. Voordat we verder praten over PNR, moet daar eerst duidelijkheid over zijn.
Tot slot, commissaris, stuitte ik afgelopen weekeinde op een andere kwestie waarover we niet geïnformeerd zijn en die relevant kan zijn voor dit debat. Het gaat om een programma genaamd “One-Stop Security” (eenmalige veiligheidscontroles), waarover de Commissie momenteel kennelijk onderhandelt met de Amerikaanse Transport Security Authority. Dit zou moeten resulteren in opheffing van veiligheidscontroles voor Amerikaanse reizigers die van en naar Europa reizen.
Ik vind het nogal vreemd dat de veiligheidscontroles voor Europese burgers die naar de Verenigde Staten reizen, steeds strenger worden – we moeten zelfs betalen voor het indienen van de aanvraag voor een reisvergunning via ESTA (elektronisch systeem voor reisvergunningen) – terwijl de Europese Commissie onderhandelt over opheffing van veiligheidscontroles voor Amerikanen die deze kant op komen.
Het wordt tijd dat de Europese Commissie ons volledig op de hoogte stelt van dit programma en de stand van zaken rond de onderhandelingen en ik wil graag weten – en daar sluit ik mee af – of het inderdaad zo is dat de Verenigde Staten de veiligheidsnormen hebben opgelegd die dit programma mogelijk zouden maken.
VOORZITTER: STAVROS LAMBRINIDIS Ondervoorzitter
Birgit Sippel, auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, vandaag is er al veelvuldig naar het Verdrag van Lissabon verwezen. Sta mij toe om nu eens iets positiefs daarover te zeggen. De meeste burgers vinden het een goede zaak dat wij in Europa grenzeloos kunnen reizen en dat wij ons wat onderwijs, werk en vrije tijd betreft, vrij in de Europese Unie kunnen bewegen. Daarbij laten wij echter wel een spoor aan gegevens achter. Onze gegevens worden allang niet meer slechts in één enkele lidstaat opgeslagen, maar worden verspreid over de hele Europese Unie bewaard. Daarom is het goed dat wij ook op dit gebied waarop de bescherming van de gegevens van de Europese burgers centraal staat, meer bevoegdheden op Europees niveau krijgen. De burgers verwachten namelijk terecht dat hun gegevens overal in de Europese Unie goed beschermd zijn en dat er geen gegevens onnodig worden doorgegeven, mogelijk zelfs aan landen buiten de EU.
Op welke wijze moeten wij als Europese Unie – en ik zeg in dat verband heel duidelijk als Europees Parlement en als Raad, dat wil zeggen samen met de lidstaten – die bescherming waarborgen? Wij onderhandelen weliswaar als Europese Unie met derde landen over het doorgeven van gegevens – over welke gegevens überhaupt noodzakelijk zijn, voor welk doel ze gebruikt mogen worden en welke mechanismen er nodig zijn om die gegevens te beschermen –, maar tegelijkertijd onderhandelen ook afzonderlijke lidstaten met derde landen over die gegevensoverdracht. Wat die laatste onderhandelingen betreft, hebben wij geen enkel idee over welke gegevens het gaat, welke beschermingsnormen gehanteerd worden en of gegevens eventueel in duplo doorgegeven worden, laat staan dat wij weten of er straks gegevens doorgegeven mogen worden waarvan wij op Europees niveau helemaal niet willen dat die doorgifte toegestaan wordt.
Daar komt nog een ander aspect bij waaraan de lidstaten in dit verband wellicht te weinig aandacht besteden. Want hoe wil een afzonderlijke lidstaat die met een derde land onderhandelt, garanderen dat er in de praktijk uitsluitend gegevens over zijn eigen burgers doorgegeven worden, als er überhaupt al gegevens worden doorgegeven. Wij beschikken in de Europese Unie immers inmiddels over databanken waarin gegevens over de meest uiteenlopende burgers op een centrale plaats worden verzameld en waartoe veel instanties van Europese landen toegang hebben. Wanneer mijn gegevens ergens in land A worden opgeslagen en dat land besluit om die gegevens door te geven, worden mijn gegevens dan ook naar derde landen gestuurd? Dat kan toch niet de meerwaarde van de Europese Unie zijn waartoe wij besloten hebben toen wij op basis van goede argumenten over het Verdrag van Lissabon aan het onderhandelen waren. Ook de lidstaten dienen de nieuwe machtsverhoudingen binnen de instellingen in acht te nemen en dienovereenkomstig te handelen. Ook zij moeten zich aan de spelregels houden en dat betekent in dit geval accepteren dat gegevensbescherming een Europese taak is. Wij moeten er op Europees niveau voor zorgen dat er zo weinig mogelijk gegevens voor uiterst beperkte doelen doorgegeven worden. Dat uitgangspunt mag niet door bilaterale initiatieven ondermijnd worden.
Rui Tavares, auteur. − (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het afgelopen jaar hebben we verschillende keren gedebatteerd over enkele onderwerpen in verband met de gegevensbescherming en de privacy van de Europese burgers en, laten we er niet om heen draaien, of we voor het garanderen van de fysieke veiligheid van bijvoorbeeld vliegtuigpassagiers concessies moeten doen met betrekking tot de veiligheid van de persoonsgegevens van de Europese burgers. Aan die uitruil zijn zowel juridische als politieke consequenties verbonden waar dit Huis aandacht aan moet schenken.
We weten dat de bouw van het huis in dit geval bij het dak begonnen is en iedere keer als er een probleem is proberen we die constructiefout te corrigeren. Eerst hadden we de SWIFT-overeenkomst en nu hebben we het PNR-akkoord maar we zijn nog steeds niet met de funderingen van het huis begonnen. We stellen niet eerst vast hoe er in Europa in het algemeen wordt gedacht over gegevensbescherming om vervolgens die visie horizontaal toe te passen op alle mogelijke onderwerpen en internationale partners of het nu, zoals vandaag, om de Verenigde Staten gaat, of in de toekomst om China, Zuid-Korea of Saoedi-Arabië; kortom, alle internationale partners die hetzelfde soort gegevens opvragen.
Door zo versnipperd en fragmentarisch te werk te gaan zijn wij voor een zeer duister schilderij geplaatst. Het Europees Parlement heeft pogingen ondernomen om wijs te worden uit dat schilderij, dat zoals wij allemaal weten op zijn kop hangt. De situatie ziet er al slecht uit en zal nog verder verslechteren als de berichten worden bevestigd dat een aantal lidstaten hebben onderhandeld over een memorandum van overeenstemming waardoor passagiersgegevens die hun oorsprong vinden in de desbetreffende lidstaten rechtstreeks kunnen worden doorgegeven aan de Verenigde Staten.
Ik wil hier wel duidelijk maken dat ik me niet in de eerste plaats beklaag over de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zijn een internationale partner van ons en een land dat om vele redenen te bewonderen valt. Wij delen met de VS gemeenschappelijke beginselen en belangen. Nee, ik beklaag me daarentegen over de lidstaten die breken met de onderhandelingen die we op Europees niveau dienen te voeren. Het is een gebrek aan loyaliteit van de kant van die lidstaten waarmee ze zowel de lopende onderhandelingen met de Verenigde Staten ondermijnen als de interinstitutionele eensgezindheid in de Europese Unie. Voorts wordt daarmee ook de mogelijkheid ondergraven om later met de VS een kaderakkoord te bereiken over gegevensbescherming, waarvoor de heer Albrecht rapporteur is.
Die houding leidt ook tot onvoorspelbare effecten. Op dit moment onderhandelen de VS afzonderlijk met lidstaten maar wat let hen in een latere fase met individuele luchtvaartmaatschappijen te onderhandelen over gegevens van burgers of direct te onderhandelen over passagiersgegevens bij het kopen van het vliegticket?
Iemand moet opkomen voor de rechten van 500 miljoen Europese burgers en op dit niveau heeft het Europees Parlement dat gedaan. Het is belangrijk dat de Commissie, de lidstaten en de Verenigde Staten beseffen dat bij de PNR-zaak het Parlement aan de knoppen zit. Zoals het Parlement al bij de SWIFT-overeenkomst heeft laten zien, is het niet bevreesd zijn prerogatieven te gebruiken om een interim-overeenkomst op te zeggen of om een definitieve overeenkomst te verwerpen indien het akkoord geen waarborgen biedt op het vlak van de privacy en veiligheid van de gegevens van Europese burgers.
Jan Philipp Albrecht, auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte vertegenwoordigers van de Commissie, ik verzoek u dringend om onze vraag zeer serieus te nemen. Zoals zojuist ook al is gezegd, gaat het namelijk om een principiële kwestie: In hoeverre is het überhaupt zinvol om over normen voor gegevensbescherming te onderhandelen, indien tegelijkertijd achter de rug van het Europees Parlement om (en wellicht zelfs ook achter de ruggen van de nationale parlementen om) over overeenkomsten wordt onderhandeld waarbij die normen omzeild worden.
Een nauwe trans-Atlantische samenwerking op het gebied van de veiligheid, om niet te zeggen álle trans-Atlantische samenwerking, is zeer belangrijk, met name wanneer het om het creëren van een ruimte van vrijheid en rechtvaardigheid gaat. Dat mag er echter niet toe leiden dat uiteindelijk de collectieve veiligheidsbelangen worden behartigd ten koste van de individuele vrijheden en grondrechten op dit gebied. Dat geldt in het bijzonder voor de gegevensuitwisseling binnen de internationale samenwerking.
Wij hebben als Parlement al jarenlang steeds weer duidelijk proberen te maken dat wij het belangrijk vinden dat er bij al deze maatregelen – of het nu gaat om het doorgeven van de PNR-gegevens van vliegtuigpassagiers of de toegang tot de SWIFT-databanken – algemene principes voor de gegevensbescherming worden gehanteerd die ook individueel afgedwongen kunnen worden. Daar wordt in dit verband echter steeds weer aan voorbij gegaan. Daarom hebben wij als Parlement het volgende duidelijk gemaakt: wij willen algemene normen die voor de gehele EU gelden en die vervolgens met de Verenigde Staten worden overeengekomen. Als rapporteur voor de raamovereenkomst tussen de EU en de VS moet ik daarbij de kanttekening plaatsen dat het zeer belangrijk is dat dit principe niet alleen op communautaire overeenkomsten wordt toegepast waarbij de lidstaten betrokken zijn, maar ook op bilaterale overeenkomsten die lidstaten sluiten. Het klopt dat dit een gebied is met gedeelde bevoegdheden, hetgeen betekent dat er nog steeds door lidstaten bilaterale overeenkomsten met de VS zullen worden gesloten. Daar is doorgaans niets mis mee, zo lang dit er in de eerste plaats niet toe leidt dat de gemeenschappelijk normen die op Europees niveau zijn overeengekomen, verlaagd of ondermijnd worden – en dat is waar dit debat om draait – en er in de tweede plaats voor gezorgd wordt dat de geldende wet- en regelgeving wordt geëerbiedigd.
Na het Verdrag van Lissabon is het nu eenmaal zo dat het Europees Parlement terecht met deze kwesties is belast, maar hebben wij ook te maken met een rechtskader dat bepaalt dat er in situaties met gedeelde bevoegdheden waarin al regelingen op EU-niveau zijn getroffen (zoals bij de gegevens van vliegtuigpassagiers), de desbetreffende kwesties voor de lidstaten verboden terrein zijn. Dan kan het in mijn optiek niet zo zijn dat de lidstaten op dit punt toch eigen onderhandelingen met de Verenigde Staten in gang zetten, want hierdoor wordt eenvoudigweg onze onderhandelingspositie met betrekking tot de gegevensbescherming ondermijnd.
Derhalve verlang ik van u, als Europese Commissie, dat u op dit vlak de lidstaten tot de orde roept en het voorzitterschap van de Raad duidelijk maakt dat die bilaterale onderhandelingen stopgezet moeten worden. In dat verband dient met name duidelijkheid te worden gecreëerd over de rechtsgrondslag die sinds het Verdrag van Lissabon van kracht is. Voor ons als Parlement is in ieder geval één ding duidelijk: wij hebben in die onderhandelingen niet alleen de stem van de EU, maar ook die van de Commissie nodig. Ik vind de voorstellen van de Commissie in veel gevallen goed, maar hierbij dient wel aangetekend te worden dat er daarbij in elk geval het volgende ondubbelzinnige principe moet worden toegepast: wij onderhandelen met één stem en daarbij is er geen ruimte voor steeds maar weer nieuwe onderhandelingen op bilateraal niveau.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom vragen van Parlementsleden. Ik zal meteen duidelijk maken dat de Commissie hun gevoeligheden over de bescherming van de persoonsgegevens van onze burgers deelt.
Ik zal bij het begin beginnen. Wellicht weet u dat dit geen nieuwe kwestie is. In augustus 2007 hebben de Verenigde Staten het programma voor visumontheffing gemoderniseerd en een aantal voorwaarden toegevoegd om de veiligheid verder te verbeteren. We moeten toegeven dat deze voorwaarden alle EU-lidstaten raken, of ze nu onderdeel uitmaken van het programma voor visumontheffing van de VS of niet. Op grond van deze voorwaarden moet een land, om deel te mogen uitmaken of blijven uitmaken van het programma voor visumontheffing, ermee instemmen om met de Verenigde Staten samen te werken op het gebied van rechtshandhavingskwesties. Er moet met name rechtshandhavingsinformatie worden uitgewisseld.
Deze nieuwe wet heeft de EU ertoe aangezet een tweesporenbenadering te volgen, zoals u al aangaf. In het kader van het EU-spoor is een aanvang gemaakt met onderhandelingen tussen de EU en de Verenigde Staten over bepaalde voorwaarden voor toegang tot het programma voor visumontheffing van de VS die tot de bevoegdheid van de EU behoren. Het EU-spoor betrof het terugkeerbeleid voor alle ingezetenen, de beveiliging van reisdocumenten en de beveiliging van luchthaven. Deze kwesties vallen onder onze bevoegdheid.
Het bilaterale spoor tussen de VS en individuele lidstaten, dat nog steeds bestaat, werd gebruikt om tegemoet te komen aan de vereiste van de Verenigde Staten om samen te werken op het gebied van terrorismebestrijdingsinitiatieven en informatie-uitwisseling. Een eerste vereiste voor lidstaten die in het programma voor visumontheffing willen worden opgenomen, is dat ze overeenkomsten inzake deze kwesties sluiten. Daar moeten we voor zorgen.
Voor lidstaten die al aan het programma voor visumontheffing deelnemen, zullen dergelijke onderhandelingen in een later stadium plaatsvinden, dus voor hen is het veel eenvoudiger. Volgens de informatie die de Commissie van de lidstaten heeft ontvangen, is dit de enige manier om met de kwestie om te gaan. Acht lidstaten hebben een memorandum van overeenstemming met de Verenigde Staten getekend waarin ze verklaren inzake dergelijke kwesties met de Verenigde Staten te zullen samenwerken. Deze lidstaten zijn Tsjechië, Estland, Griekenland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta en Slowakije. Dit was het probleem dat ze probeerden op te lossen. Op deze manier konden deze acht lidstaten aan het programma voor visumontheffing deelnemen en daarom hebben ze dat gedaan.
De Commissie begrijpt dat de memoranda van overeenstemming op zich niet bedoeld waren als rechtsgrondslag voor de uitwisseling van gegevens tussen de Verenigde Staten en de betrokken lidstaten. Ze waren uitsluitend bedoeld om uiting te geven aan de intentie van beide partijen om specifieke afspraken te maken en overeenkomsten te sluiten om de uitwisseling van gegevens te regelen. Daar gaat het om.
Ik moet onderstrepen dat informatie over de precieze inhoud van het memorandum van overeenstemming alleen bekend is bij de lidstaten zelf. Dat geldt onder andere voor de soorten gegevens waarop de memoranda betrekking hebben. Als het Europees Parlement dus aanvullende informatie wenst, zal het bij de betreffende lidstaten zelf moeten aankloppen.
De Commissie – en nu kom ik bij onze verantwoordelijkheid – heeft er echter voor gezorgd dat de Verenigde Staten de lidstaten geen verzoeken tot bilaterale regelingen inzake de uitwisseling van PNR-gegevens zullen doen, aangezien dat een kwestie is die op grond van de geldende PNR-overeenkomst tussen de EU en de Verenigde Staten tot de bevoegdheid van de EU behoort. Dat is wat we gedaan hebben.
Tot slot: tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst tussen de EU en de VS heeft er een briefwisseling plaatsgevonden waarin werd vastgelegd dat voldaan werd aan de wettelijke vereisten van de VS voor voortzetting van de deelname aan het VWP in verband met zaken die tot de bevoegdheid van de EU behoren. In dit verband heeft de Commissie duidelijk gemaakt dat aan deze briefwisseling, die onderdeel is van de lopende onderhandelingen, geen recht op toegang tot de EU-databank kan worden ontleend.
Carlos Coelho, namens de PPE-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik heb naar uw antwoorden geluisterd en ik moet bekennen dat ik stomverbaasd ben. Aan de ene kant zegt de Commissie namelijk dat indien wij meer informatie wensen we bij de lidstaten moeten aankloppen – daar bestaat geen andere uitleg voor dan dat de Commissie zegt ze geen enkele mogelijkheid heeft om druk uit te oefenen op de lidstaten of om op dit gebied in te grijpen – maar aan de andere kant zegt de commissaris dat de Commissie de Amerikaanse regering gevraagd heeft geen gegevens op te vragen die de toegang tot de Europese databestanden in gevaar brengen. Ik begrijp echter niet hoe de Commissie het makkelijker vond een verzoek te richten tot de Amerikaanse regering dan contact te leggen met de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie.
Dit valt volgens mij alleen maar te verklaren met de zwakke positie van de Europese Commissie. Het betekent ook dat de zorgen die het Europees Parlement in verband met dit onderwerp naar voren heeft gebracht alle zin hebben. Op de eerste plaats zijn we bezorgd over het feit dat de VS, ogenschijnlijk ongestraft, een verdeel-en-heersstrategie hebben toegepast. Voorts hebben we zorgen over het feit dat verschillende lidstaten besloten hebben dit bilateraal op te nemen en onderhandelingen te starten, wat getuigt van een zeker gebrek aan Europese solidariteit. Wij zijn echter bezorgd over de berustende houding van de Europese instellingen, die zich onttrekken aan hun verantwoordelijkheid, waardoor onze onderhandelingscapaciteit er zeker niet beter op wordt.
Op dit gebied dient Europa met één stem te spreken. Wij dienen ervoor te zorgen dat er geen toegang komt tot gegevensbestanden op basis van bilaterale overeenkomsten. De sluier van geheimhouding rond deze onderhandelingen, het feit dat in sommige lidstaten nog geen eens het nationale parlement op de hoogte is gebracht van de inhoud van het memorandum van overeenstemming en het feit dat het Europees Parlement nog steeds niet beschikt over alle informatie over deze zaak zijn gewichtige redenen die onze zorgen rechtvaardigen. De antwoorden die de commissaris hier net heeft gegeven nemen die zorgen geenszins weg.
Alexander Alvaro, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn hartelijke dank gaat uit naar de commissaris, die hier als plaatsvervanger van haar collega, mevrouw Malmström, de vragen beantwoordt. Dat stellen wij zeer op prijs. Eerlijk gezegd ben ik echter wel van mening dat wij op basis van andere feiten bezig zijn. Uiteindelijk gaat het immers niet alleen om het gebruik van DNA-databanken. Mijn collega’s hebben vermeden om dat expliciet ter sprake te brengen: het gaat om het feit dat DNA-gegevens opgevraagd kunnen worden, dat vingerafdrukken opgevraagd kunnen worden en dat gegevens over veroordeelde daders opgevraagd kunnen worden en wel via het systeem dat wij middels het Verdrag van Prüm hebben gecreëerd. In zoverre staat hier een elementair bestanddeel van het Europees beleid ter discussie.
Eerlijk gezegd vind ik dat nog niet eens het belangrijkste. Daar kan over gepraat worden en daar kan van gedachten over gewisseld worden. Daar zijn ook oplossingen voor te vinden waarover gediscussieerd kan worden als je erachter staat. Wat mij echter stoort, is dat noch de Raad noch de Commissie de moed hebben getoond om tegen de Verenigde Staten te zeggen dat dit zo niet kan. De ontheffing van de visumplicht kan niet, zoals in het geval van Oostenrijk (en dat is toch geen nieuwe lidstaat), als afpersingsmiddel worden gebruikt door te zeggen: als u niet bereid bent om de gevraagde gegevens te verstrekken, trekken wij de ontheffing van uw visumplicht in. Interessant in dit verband dat een lidstaat van de Europese Unie – als een soort tegenreactie – niet eens unilateraal de ontheffing van de visumplicht van de VS zou kunnen intrekken, aangezien in onze overeenkomst is geregeld dat wij die ontheffing als EU als geheel verlenen. Wat mij stoort, is de toonzetting en dat niemand de moed heeft om te zeggen: wij werken met jullie samen en wij zijn ook voorstander van een trans-Atlantisch partnerschap. Net als in elke goede relatie, net als in elk goed huwelijk, leveren fatsoen en respect een bijdrage aan het welslagen van die relatie of dat huwelijk. En dat is precies wat wij ook verwachten van de relatie met de Amerikaanse burgers en de Amerikaanse politiek. Wij zouden dan ook graag zien dat de Commissie en de Raad daar meer waarde aan gaan hechten.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, al bij de onderhandelingen over het SWIFT-compromis was duidelijk dat hetgeen ons als gegevensbescherming is verkocht, eigenlijk als een pijnlijk zelfbedrog van de Europeanen moet worden aangemerkt. Naar mijn idee is dat nu ook officieel bevestigd: het eigen controlesysteem van de EU is niet, naar verwacht werd, pas na enkele jaren werd ontmaskerd als een placebo, als een kalmeringstabletje voor de critici, maar al binnen enkele maanden.
De VS laten zich blijkbaar weinig aan overeenkomsten gelegen liggen. Eens te meer demonstreren de VS namelijk dat zij geen belangstelling voor partners hebben, maar in het beste geval alleen voor landen die op alle Amerikaanse machtsvertoon alleen maar ja en amen zeggen. Zo hebben wij dus tandenknarsend kennis moeten nemen van het feit dat de VS jarenlang naar believen toegang hadden tot Europese bankgegevens. Toen wij vervolgens in het kader van een overeenkomst vastgehouden hebben aan de Europese normen voor gegevensbescherming en aan een Europese toezichthouder daarvoor, konden de VS daar gemakkelijk mee instemmen, omdat via de bilaterale achterdeur toch weer een ongelimiteerde toegang tot de betreffende gegevens mogelijk was.
Ik vind dat wij deze nachtmerrie nu meteen moeten beëindigen en niet pas bij de volgende trans-Atlantische gesprekken.
Ernst Strasser (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte dames en heren, ik sluit mij graag bij de volgende woorden van een van de vorige sprekers aan: het is zeer prijzenswaardig dat u persoonlijk hiernaar toe bent gekomen om een verklaring af te leggen. Ik heb er ook begrip voor dat dit niet uw specialisme is. Ik moet echter heel duidelijk zeggen dat de verklaring van de Commissie buitengewoon onbevredigend is. Er is in dit verband iets gebeurd wat ik echt onder de aandacht moet brengen.
Alle grote fracties in dit Parlement willen over het uitgangspunt discussiëren. En wij zijn ontsteld, en dat is nog zacht uitgedrukt, dat de Commissie geen actie onderneemt. Dat was bij SWIFT precies hetzelfde. Wij hebben de Commissie tijdens de laatste plenaire zitting moeten wijzen op de 14 dollar inreisheffing. Vandaag heeft een van mijn collega’s terecht de volgende kwestie aan de orde gesteld: wat doet de Commissie en wat doen de lidstaten? En nu hoor ik dat er zelfs discussies zijn over voorkeursbehandelingen van Amerikanen ten opzichte van Europeanen!
Wij moeten duidelijk voor ogen houden dat wij met de Commissie zeer ernstig over het uitgangspunt willen praten. En dat uitgangspunt houdt in ieder geval wederkerigheid in. Dat betekent dat er geen toegang tot Europese gegevens wordt verleend, maar dat die gegevens “afgehaald” moeten worden: de push-procedure. Dat zijn uitgangspunten die verdedigbaar zijn, net zoals de burgerrechten. Daarmee doel ik op het feit dat burgers recht hebben om te weten welke gegevens van hen op welke manier worden gebruikt. Dit dient uiteraard op basis van een Europees concept te gebeuren. Wat wij hier nu vandaag te horen krijgen, is dat de Commissie eigenlijk de onderhandelingspositie ten opzichte van de Amerikanen verzwakt, doordat zij niet naar de lidstaten toegaat en alles coördineert. Daarnaast zou de Commissie zelf ook actie moeten ondernemen.
Wanneer gaan die onderhandelingen eigenlijk van start? Wanneer wordt men actief? Onder druk van het Parlement was SWIFT plotseling binnen één maand afgerond. Nu hebben wij met betrekking tot PNR en de gegevens in het algemeen soortgelijke acties nodig.
Zuzana Roithová (PPE). – Niettegenstaande het feit dat het terrorisme hard met alle daartoe beschikbare middelen bestreden moet worden, kunnen we het bij de internationale samenwerking op dit vlak niet stellen zonder de democratische normen die de volkeren in de trans-Atlantische ruimte eigen zijn. Ik ben dan ook buitengewoon ontstemd over het feit dat de Commissie en de lidstaten ten aanzien van de bilaterale betrekkingen met de VS andermaal geen lering getrokken hebben uit oude fouten en de onderhandelingen achter de rug van het Europees Parlement en de nationale parlementen om voeren. Door het snelle akkoord dat bovenal in de behoeften van de Amerikaanse verkiezingscampagne voorziet, worden de legitimiteit, de transparantie en de democratische controle te grabbel gegooid, en dit nog wel in een tijd waarin de VS geld zijn gaan vragen in het kader van de visumvrijstellingsregeling, wat niet bijster goed gevallen is in de Europese publieke opinie. Ik persoonlijk heb geen enkel probleem met de overdracht van bepaalde persoonsgegevens van Europese burgers, bijvoorbeeld vliegreizigers, aan ontwikkelde democratische landen, maar dan moet dit wel gebeuren in overeenstemming met alle wettelijke voorschriften, en dit op een dusdanige manier dat het geheel kan worden getoetst door van de regering onafhankelijke personen en instellingen, bijvoorbeeld parlementariërs en rechters.
Monika Flašíková Beňová (S&D). – (SK) De doorgifte van persoonlijke gegevens van burgers is altijd een gevoelig onderwerp, zowel vanuit het oogpunt van de burgers als vanuit het oogpunt van de mensenrechten.
De doorgifte van gegevens over burgers van de lidstaten van de Europese Unie aan de Verenigde Staten wordt vooral gerechtvaardigd door ons streven terrorisme te bestrijden en door het gemeenschappelijk belang van de veiligheid van onze burgers. Dat is zeker een edel doel, maar ik heb soms het gevoel dat we in naam van de strijd tegen het terrorisme onze burgers steeds meer van hun privacy ontnemen. Ik wil de onderhandelingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten beslist niet onderschatten, en ik blijf ervan overtuigd dat de Verenigde Staten onze sterkste bondgenoot zijn. Aan de andere kant spreekt alleen al het feit dat de Verenigde Staten ook individueel en bilateraal in gesprek zijn met de lidstaten, en niet alleen met de Europese Unie als geheel, voor zichzelf.
Tot slot wil ik graag mijn steun betuigen aan de lidstaten die al een memorandum van overeenstemming hebben gesloten. Dat is gebeurd omdat juist deze landen een visumovereenkomst hadden met de Verenigde Staten, en aangezien de Europese Unie niet optrad als één geheel zat er voor deze landen niets anders op dan deze bilaterale memoranda van overeenstemming te sluiten. Ik vertrouw er echter op dat de Europese Unie in de toekomst een prominentere rol zal spelen dan de individuele lidstaten.
Jaroslav Paška (EFD). – (SK) Ik ben er stellig van overtuigd dat we moeten volharden in ons streven terrorisme te bestrijden, want dat vormt nog steeds een groot gevaar voor de geciviliseerde wereld.
De omgang met persoonlijke gegevens van reizende Europeanen onder het mom van terrorismebestrijding lijkt mij echter ongecoördineerd en ongeorganiseerd. De grootste verzamelaar van persoonlijke gegevens zijn de Verenigde Staten, die gegevens van burgers van de Europese Unie verzamelen op grond van overeenkomsten met de Europese Unie en op grond van bilaterale overeenkomsten met individuele staten. Ik ben van mening dat we een dergelijk tweeslachtig beleid niet langer moeten tolereren. We zouden de wijze van omgang met persoonlijke gegevens van burgers van de Europese Unie moeten herzien, zodat de rechten voor de bescherming van persoonsgegevens van onze burgers niet worden geschonden door een soort semilegale procedures van de lidstaten. In onze betrekkingen met de Verenigde Staten moeten we dus wederkerigheid betrachten en er nauwlettend op toezien dat de regels ook voor ons Europeanen aanvaardbaar zijn, en dat de Europese gegevens van burgers van de Europese Unie worden verstrekt in overeenstemming met de regels die gelden in Europa.
De Voorzitter. – Mevrouw Morvai, ik sta deze interventie bij wijze van uitzondering toe. Collega’s, de spreektijd van één minuut werkt niet als u op het laatste moment om spreektijd vraagt. Als u wilt deelnemen aan deze procedure, verzoek ik u vriendelijk ruim van tevoren uw hand op te steken. Ik maak nu een uitzondering omdat er deze keer niet veel mensen op de lijst staan.
Krisztina Morvai (NI). – (EN) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter. Ziet u het maar als een verzachtende omstandigheid dat men zich kennelijk niet echt interesseert voor of opwindt over dit belangrijke onderwerp. Ik zal dus van weinig mensen de tijd verspillen.
Elk proces in verband met de bescherming van gegevens en elke procedure waarmee fundamentele belangen op het gebied van gegevensbescherming worden geschonden, moet een duidelijk herkenbaar doel dienen en moet het in zich hebben dat te rechtvaardigen doel te bereiken. Wat is volgens de VS precies het te rechtvaardigen doel en hoe kan de overdracht van persoonsgegevens ertoe bijdragen dat dit doel bereikt wordt? Met andere woorden: wat gaat er met deze gegevens gebeuren? Dat is mijn eerste vraag voor de Commissie.
Ik zou ook graag willen weten waarom er twee controleniveaus worden gehanteerd – een voor de “oude” lidstaten en een voor de “nieuwere” lidstaten, waaronder mijn eigen land, Hongarije. Waarom is een Hongaarse burger vanuit het oogpunt van terrorisme gevaarlijker dan een burger uit een “oudere” lidstaat? Is deze kwestie tijdens de onderhandelingen naar voren gekomen of wordt dit nog een punt?
Sophia in 't Veld, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u dat u mij in de gelegenheid stelt om te vragen om een toelichting van twee punten.
Het verbaasde mij nogal om de Commissie te horen zeggen dat de kwestie van het programma voor visumontheffing alleen de lidstaten raakt – ik meen althans dat u dat zei, commissaris. In 2007 zei de Europese Commissie aanvankelijk dat ze op dat terrein de exclusieve bevoegdheid had en dat ze deze bevoegdheid uiteindelijk aan de lidstaten zou moeten afstaan. Heb ik het goed begrepen dat de Europese Commissie haar standpunten over haar eigen bevoegdheden heeft gewijzigd?
Ten tweede, commissaris, zegt u dat er in geen van de memoranda van overeenstemming naar de overdracht van PNR-gegevens wordt verwezen. Welnu, ik kan u een kopie laten zien van een van de memoranda waarin PNR wordt genoemd. Betekent dit dat de Commissie zelf niet eens weet wat er speelt?
Ik zal u nu iets duidelijk maken, mevrouw de commissaris. Dit Parlement heeft besloten om de stemming over twee PNR-overeenkomsten uit te stellen omdat we van mening waren dat we ervan uit konden gaan dat de Commissie als Europese instelling zich even verantwoordelijk zou opstellen als wij als Europees Parlement. Ik begin me nu af te vragen of de Commissie dat vertrouwen wel verdient. Ik hoop dat u ons niet zult teleurstellen.
(Applaus)
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag zeggen dat ik deze discussie heel interessant vind en dat ik hier ben om uitleg te geven, maar beweringen dat de Commissie geen oog heeft voor de bescherming van de gegevens van EU-burgers, kan ik niet accepteren. De bewering dat ik alleen maar hier ben ter vervanging van mijn collega, zonder enige kennis van de kwestie of van wat er speelt, vind ik ook niet aanvaardbaar. We weten in de Commissie allemaal heel goed – bijzonder goed zelfs – wat er speelt en ik kan u vertellen dat we wel degelijk oog hebben voor de bescherming van de gegevens van onze burgers.
Laten we naar de feiten kijken: moeten we ons houden aan het Verdrag van Lissabon of niet? Wat stelt u voor? Moeten we de Raad negeren? Ik heb u, heel eenvoudig, horen zeggen dat u graag ziet dat Europa inzake deze kwestie een unieke stem heeft. Daar ben ik het mee eens: dat wil ik ook.
Dus wat doet u liever? De Commissie vertellen dat ze de Raad volledig moet negeren? Ik wijs u erop – en ik heb het hier over feiten, niet over dromen – dat we het de Raad al gevraagd hebben, zoals u heel goed weet, want dat is niets nieuws. We hebben de Raad er afgelopen mei in ons voorstel op gewezen dat als het toekomstige EU-VS-kader betrekking heeft op persoonsgegevens, dit ook moet gelden voor de gegevens van de lidstaten. We hebben voorgesteld wat u hier allemaal hebt besproken.
Als we dat zijn overeengekomen, gaan we er verder mee. Dat is het geval. Maar wat stelt u voor dat we doen, als dat niet met de Raad is overeengekomen? Gaan we dan naar de lidstaten en zeggen we dan dat we er niet verder mee kunnen? Ik begrijp dat u dat voorstelt en mijn antwoord is heel simpel: we moeten ons houden aan het Verdrag van Lissabon.
Dan een paar andere zeer interessante kwesties: ik heb veel gehoord over de Europese databank en over de Prüm-databank. Mijn antwoord is dat als de lidstaten memoranda van overeenstemming en bilaterale overeenkomsten hebben getekend, ze gegevens over hun eigen ingezetenen mogen verstrekken. Ze mogen geen gegevens uit de EU-databank of de Prüm-databank beschikbaar stellen en over dat punt ben ik heel duidelijk geweest. Ik ben ook heel duidelijk geweest over het feit dat we de Verenigde Staten hebben gevraagd ermee akkoord te gaan dat de bilaterale overeenkomsten geen betrekking op PNR-gegevens mogen hebben. Daar heeft een briefwisseling over plaatsgevonden en daar onderhandelen we nog steeds over. Dat wil niet zeggen dat er niet een aantal lidstaten is dat heeft geprobeerd met de Verenigde Staten te onderhandelen, maar dit is het standpunt van de Commissie.
Ik heb alle begrip voor uw bezorgdheid maar we moeten wel verder en op een betere manier – de best mogelijke manier – met de Verenigde Staten onderhandelen en proberen om binnen deze overeenkomst tot een paar bindende regels voor de lidstaten te komen, want alleen op deze manier kunnen we precies bereiken wat u voor ogen hebt. Op die manier kunnen we de zaak aanpakken en dus werkt de Commissie in die richting: we onderhandelen nu met de Verenigde Staten en we proberen tot een overeenkomst te komen die bindend is voor de lidstaten.
Daarom zijn we naar de Raad gegaan en hebben we gezegd dat die ervoor moet zorgen dat, als dit wordt overeengekomen en als we de gegevens in ons spoor – het spoor tussen de EU en de Verenigde Staten – kunnen beschermen, de Raad dat ook moet doen. Hebt u een ander voorstel op basis van het juridische kader waaraan we ons moeten houden? Zo ja, dan hoor ik dat graag. Als dat niet het geval is, moet u goed begrijpen dat wij ook oog hebben voor de gegevens van burgers en dat we die proberen te beschermen, maar we moeten ook proberen de lidstaten en de Raad te respecteren.
Dit is een doorlopende kwestie. Ik heb al uw bezorgdheden gehoord en ik zal proberen met alle punten rekening te houden. Wat de Commissie kan doen is naar de Raad gaan en zeggen dat hij niet meer met andere landen moet praten. Wat we kunnen zeggen is dat we gaan onderhandelen en dat we de Raad daarna aan ons spoor zullen proberen te binden. Op deze manier kunnen we te werk gaan.
De Voorzitter. – Mevrouw de commissaris, staat u mij toe om, vanuit mijn kennis over dit onderwerp, slechts te onderstrepen dat vrijwel elke fractie in dit Huis grote zorgen heeft geuit, zoals u gehoord heeft. We hebben hier wel te maken met een akkoord inzake persoonsgegevens van passagiers, de zogeheten PNR-overeenkomst, waarover opnieuw onderhandeld wordt en dat er ook zal komen. Het is buitengewoon belangrijk voor dit Parlement dat de Commissie deze zorgen uitermate serieus neemt en dat we niet het gevoel hebben dat er geen contact is, zoals we bijvoorbeeld bij de SWIFT-overeenkomst hadden.
We hebben in het recente verleden in deze debatten ook gewezen op de grijze gebieden, die zeer gevaarlijk zijn. Als iedere lidstaat bijvoorbeeld de data die hij in Europese gegevensbanken – Schengen, om maar een voorbeeld te geven – invoert aan een derde land geeft, kan het resultaat zijn dat dit derde land alle gegevens uit de Schengen-database verzamelt. Het krijgt die gegevens dan weliswaar niet van de Schengen-database, maar het krijgt ze wel afzonderlijk van elke lidstaat.
In dat verband zijn wij de Commissie dankbaar voor de krachtige wijze waarop zij de communautaire pijler in deze situatie beschermt, zoals u al zeer terecht opmerkte. Ik zou u ook willen vragen er zorg voor te dragen dat dit op de best mogelijke manier gebeurt.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het met u eens dat we met alle bezorgdheden rekening moeten houden en ik ben het met u eens dat er bezorgdheid heerst.
Dat heb ik vanaf het begin duidelijk gemaakt en ik hoop dat u dat begrijpt.
In de Commissie proberen we de juridische weg te volgen om het probleem overeenkomstig de Verdragen op te lossen en de communautaire pijler in dit kader te versterken.
Maar het is niet de enige pijler waarover wij beschikken. Ik herinner u eraan dat ik alle bezorgdheden heb begrepen. Ik hoop dat u begrijpt dat we om een toezegging van de Raad hebben gevraagd. Als we succes hebben en de bescherming van persoonsgegevens in onze overeenkomst hebben opgenomen, verlangen we van de Raad dat hij zich hieraan houdt.
Dit is de enige juridische weg om verder te komen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
16. Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan - Controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- de aanbeveling over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van wijzigingen in het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan [2010/0042(NLE)] - Commissie visserij. Rapporteur: Jarosław Leszek Wałęsa (A7-0262/2010), en
- het verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt [2009/0051(COD)] - Commissie visserij. Rapporteur: Carmen Fraga Estévez (A7-0260/2010).
(De Voorzitter benadrukt dat de sprekers zich strikt aan hun spreektijd dienen te houden)
Jarosław Leszek Wałęsa, rapporteur. − (PL) Het verdrag, waarvan ik de eer heb het aan u te mogen voorstellen, is in 1978 ondertekend in Ottawa en is in werking getreden op 1 januari 1979. Krachtens dit verdrag werd de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, of kortweg NAFO, opgericht om de instandhouding en het optimale gebruik van de visbestanden te bevorderen en de internationale samenwerking in stand te houden. De verdragsluitende partijen hebben wijzigingen in het verdrag goedgekeurd op de jaarlijkse vergadering van de NAFO van 2007 en die van 2008. Dit document brengt grondige wijzigingen aan in het verdrag, die in de eerste plaats beogen het verdrag beter in overeenstemming te brengen met andere regionale verdragen en internationale instrumenten, en om er moderne concepten van visserijbeheer in op te nemen. De structuur van de organisatie is gestroomlijnd, de verantwoordelijkheid van de verdragsluitende partijen, de vlagstaten en de havenstaten zijn duidelijk afgebakend, een coherenter besluitvormingsproces is tot stand gebracht en de formule voor de berekening van de bijdrage aan de NAFO-begroting is gemoderniseerd. Er zijn ook mechanismen voorzien voor geschillenbeslechting, ingevoerd voor het geval het tussen de verdragsluitende partijen tot een geschil komt.
In het licht van de vangstmogelijkheden die krachtens het verdrag aan de Europese Unie toekomen, is het in het belang van de Europese Unie de voorgestelde wijziging van het verdrag goed te keuren. Daarom moeten we onze goedkeuring verlenen aan de wijzigingen in het verdrag. Dit gezegd hebbende, zou ik nu een paar problemen die tijdens de wijziging van het verdrag zijn gerezen helder en duidelijk willen beklemtonen. Ten eerste hebben de verdragsluitende partijen de wijzigingen goedgekeurd op de jaarlijkse vergadering van de NAFO in 2007 en werd er een Engelstalige versie opgesteld.. In 2008 is er een Franstalige versie geleverd, maar het COM-document, het voorstel van de Commissie om dit om te zetten in communautair recht, dateert van 8 maart 2010. Dit betekent dat de opstelling van dit document meer dan twee jaar heeft aangesleept. Een dergelijke vertraging is ontoelaatbaar en zou zich in de toekomst niet meer mogen herhalen. Een snelle besluitvorming is een absolute voorwaarde voor een doeltreffende werking van de Unie. De drie instellingen (Commissie, Raad en Parlement) moeten een gepaste oplossing vinden om de vertragingen in de procedure te voorkomen en om een van de hoofddoelstellingen van het Verdrag van Lissabon, de vereenvoudiging en bespoediging van het besluitvormingsproces, te verwezenlijken. Dit voorstel, dat ter goedkeuring is voorgelegd, bewijst dat er nog steeds iets misloopt en dat er dringend stappen moeten worden ondernomen om deze situatie recht te trekken. Ten tweede wil ik er aan herinneren dat het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden. In het licht van de nieuwe bevoegdheden zouden de Commissie visserij en het Europees Parlement naar behoren vertegenwoordigd moeten zijn tijdens komende onderhandelingen over toekomstige internationale verdragen. In 2007 en 2008 was het Europees Parlement niet vertegenwoordigd, om voor de hand liggende redenen. Onze instelling is echter bereid om de wijzigingen goed te keuren in het kader van haar bevoegdheden, maar tegelijkertijd moeten de Raad en de Commissie herinnerd worden aan de nieuwe procedurevereisten en de noodzaak om de nieuwe bevoegdheden van het Europees Parlement te eerbiedigen.
Carmen Fraga Estévez, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe mijn dank uit te spreken aan de Raad en de Europese Commissie dat dit uitstekende akkoord in eerste lezing bereikt is, en ik zou met name de juridische diensten van de drie instellingen willen bedanken voor hun medewerking en hulp bij het oplossen van de problemen ontstaan door de nieuwe comitologieprocedure ten gevolge van het Verdrag van Lissabon.
Ik denk dat we een goed compromis hebben bereikt, vooral omdat hij vergeleken met huidige situatie een behoorlijke stap vooruit betekent, ofschoon we allen, net als bij elke compromis, concessies hebben moeten doen en soepel hebben moeten zijn, in iets dat wat een bijzonder gecompliceerde taak is geweest, daar we het Commissievoorstel kregen voordat het Verdrag van Lissabon in werking trad. Dat betekende dat het tegelijkertijd moest worden aangepast aan de nieuwe situatie, in het bijzonder aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag, inzake gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.
Het gaat hier om een omzetting naar communautaire regelgeving van aanbevelingen gedaan door een regionale visserijorganisatie, in dit geval de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, de NEAFC – waarop echter nog vele andere zullen volgen. Daarom had het Parlement het doel een mechanisme vast te stellen waarmee die omzettingen zo snel mogelijk gedaan kunnen worden, door te vermijden dat we door interne, bureaucratischer vertragingen niet in staat zouden zijn om naar behoren aan onze internationale verplichtingen te voldoen, zoals tot op heden het geval was.
Zo zal de nieuwe formulering van artikel 48, na het met de Raad bereikte compromis over latere wijzigingen van deze verordening, de Commissie in staat stellen om zowel te voldoen aan de verplichtingen die zijn opgelegd door de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, als om zich aan te passen aan nieuwe aanbevelingen die in de toekomst gedaan worden, door het delegeren van bevoegdheden.
Het is waar dat de Commissie wilde dat het mogelijk was om alle artikelen van het voorstel te herzien door middel van gedelegeerde handelingen, en in het compromis wordt ermee ingestemd dat dit zal gelden voor een meerderheid van de artikelen, behalve op gebieden zoals de vangstregistratie, overladingen, of inspecties van of toezicht op overtredingen: voornamelijk zaken die betrekking hebben op de controle en het toezicht, die blijven vallen buiten het kader van de gewone wetgevingsprocedure.
In elk geval, commissaris, belooft het Parlement deze procedure te zullen wijzigen als mocht blijken dat de opneming van deze aspecten in de gewone wetgevingsprocedure de naleving van de verplichtingen van de Europese Unie in gevaar brengt, en met name die van de Commissie als verdragsluitende partij van de regionale visserijorganisatie.
Om die reden zijn wij van oordeel dat dit compromis een wezenlijke stap vooruit betekent, niet alleen wat betreft dit concrete voorstel, maar ook om de grondslagen te leggen van toekomstig overleg tussen Raad, Commissie en Parlement over het visserijbeleid.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie dringt er bij het Parlement op aan om zijn toestemming te geven voor de goedkeuring van de amendementen op het verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, die collectief worden aangeduid als het Amendement op het NAFO-verdrag.
Ik dank de heer Wałęsa voor zijn zinvolle werk aan dit verslag.
Dit amendement betreft een herziening van het verdrag en beoogt het verdrag beter in overeenstemming te brengen met andere regionale verdragen en internationale instrumenten. Het amendement bevat moderne concepten van visserijbeheer, stroomlijnt de structuur van de Visserijorganisatie van het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO), bakent duidelijk de verantwoordelijkheid van de verdragsluitende partijen, de vlaggenstaten en de havenstaten af, en brengt een coherenter besluitvormingsproces tot stand.
Het voorziet in de modernisering van de formule voor de berekening van de bijdrage aan de NAFO-begroting en een mechanisme om geschillen tussen de verdragsluitende partijen te beslechten.
Dit ingrijpende amendement zal de EU helpen haar internationale verplichtingen inzake duurzame visserij na te komen en de doelstellingen van het Verdrag te bevorderen. Een snelle ratificatie van het amendement is in het belang van de EU en ik beveel het amendement derhalve aan bij het Parlement.
Dan buig ik me nu over het tweede verslag, over een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt.
Ik dank mevrouw Fraga Estévez voor haar werk aan dit verslag. Ik ben blij om te zien dat de Commissie visserij de inhoud van dit belangrijke voorstel zeer krachtig steunt.
De tenuitvoerlegging van de controle- en handhavingsregeling van de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) is inderdaad een belangrijke maatregel, die ons kan helpen de visbestanden in het Atlantisch gebied te beheren en een eind te maken aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IUU) visvangst.
Ik moet er echter wel op wijzen dat de Commissie niet zo blij is met het totaalakkoord dat het Parlement en de Raad tijdens hun triloog met de Commissie hebben gesloten.
Bepaalde resultaten, met name ten aanzien van artikel 48, inzake de procedure in geval van wijziging van de verordening, stellen mij zelfs teleur.
De Commissie heeft gezocht naar grotere gedelegeerde bevoegdheden voor omzetting van toekomstige amendementen op de regeling. Ik zal uitleggen waarom – en ik verzoek u aandachtig te luisteren want in de toekomst zullen zich dezelfde problemen voordoen.
Zoals u weet, moet de Europese Unie deze regeling volledig ten uitvoer leggen omdat we op grond van het NEAF-verdrag de internationale verplichting hebben dat te doen. Krachtens dit verdrag worden amendementen normaal gesproken tachtig dagen na aanneming bindend voor ons. We hebben dus tachtig dagen om ze ten uitvoer te leggen. Ik maak me er echt zorgen over dat de beperkte bevoegdheden die de beide wetgevers aan de Commissie hebben gedelegeerd, de tijdige omzetting van de amendementen in EU-wetgeving in de weg kunnen staan. Dat is de realiteit en dat is een antwoord op de bezorgdheid van de heer Wałęsa over het tijdschema.
Het is weliswaar niet mijn verantwoordelijkheid om de regeling te steunen, maar ik wil wel dat u zich bewust bent van het probleem.
We moeten uiteindelijk zien te voorkomen dat de omzetting van NEAFC-maatregelen uitmondt in een moderne versie van de mythe van Sisyfus. Zoals de zaken er nu voorstaan, zullen de maatregelen die de NEAFC vorig jaar heeft aangenomen, omgezet zijn tegen de tijd dat het totaalakkoord definitief wordt aangenomen, maar volgende maand zal de NEAFC zeer waarschijnlijk nieuwe amendementen aannemen die voorzien in de effectieve omzetting in EU-wetgeving begin 2011.
We zullen hier derhalve meer tijd voor nodig hebben.
De Commissie is derhalve van oordeel dat deze verordening geen afbreuk doet aan toekomstige standpunten van de instelling met betrekking tot de toepassing van de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor de omzetting van maatregelen van de regionale visserijorganisaties.
Verder behoudt de Commissie zich het recht voor om amendementen op de verordening voor te stellen en het aantal maatregelen dat moet worden aangenomen door middel van gedelegeerde of uitvoeringshandelingen, uit te breiden.
Dit zullen we doen als omzetting via de gewone wetgevingsprocedures tot vertraging leidt, waardoor het gevaar ontstaat dat we niet aan onze internationale verplichtingen kunnen voldoen.
Tot slot dank ik nogmaals mevrouw Fraga Estévez en de heer Wałęsa voor hun verslagen en de Commissie visserij voor haar werk met betrekking tot deze belangrijke kwesties.
Alain Cadec, namens de PPE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik zal voornamelijk ingaan op het verslag van mevrouw Fraga Estévez. Wij zullen ons vandaag uitspreken over dit verslag, dat van het grootste belang is voor de versterking van de controle in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en voor de rol van het Europees Parlement als medewetgever in kwesties die betrekking hebben op het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Een van de prioriteiten van de Commissie visserij van het Europees Parlement is namelijk om te strijden tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visvangst (IUU), die rechtstreekse gevolgen heeft voor onze vissers en onze Europese visserij-industrieën. Zij zijn namelijk het slachtoffer van de oneerlijke concurrentie van een ondergrondse visserij-industrie. Illegale reders buiten onderbetaalde bemanningen uit en verkopen visserijproducten tegen zeer lage prijzen. Deze niet-naleving van het zeerecht, de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie en de IUU-verordening van 1 januari 2010 zorgt ervoor dat Europese reders niet langer kunnen concurreren vanwege de arbeidskosten die zij moeten opbrengen. Wij willen dat de regels en arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op de visserij die in de Europese Unie door derde landen wordt bedreven, naar boven worden geharmoniseerd.
Europese vissers houden zich ook aan strikte regels op het gebied van beheer en controle, die leiden tot de instandhouding van visbestanden en een duurzame ontwikkeling van de Europese visserij. Het moet echter niet zo zijn dat onze vissers worden gestraft door deze regels, in vergelijking met degenen die ze niet naleven. Daarom roep ik op tot een versterking van de controles en een juiste toepassing van de sancties tegen deze illegale visserij.
In dit verband feliciteer ik onze voorzitter met haar verslag, waarin erop wordt gewezen dat de controleregeling die door de visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) is goedgekeurd, snel in Europees recht moet worden omgezet; meer in het bijzonder verwelkom ik de introductie van het programma ter bevordering van de naleving van de regels door vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen. In dit verslag wordt ook de reikwijdte van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gepreciseerd als het gaat om gedelegeerde handelingen.
Het verheugt mij dat er in een aanhangsel drie verklaringen zijn toegevoegd waarin de voorwaarden worden vastgelegd voor de tenuitvoerlegging van gedelegeerde handelingen, die het mogelijk maken de uitvoerende bevoegdheden van de Commissie te controleren en het institutionele evenwicht te bewaren.
Ik wijs er nog eens op dat het Parlement in zijn hoedanigheid van wetgever volledige vrijheid van handelen moet hebben als het om delegatie gaat.
Ulrike Rodust, namens de S&D-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Damanaki, geachte collega’s, mevrouw de commissaris, geachte dames en heren, het doet mij deugd dat wij een besluit over een verordening kunnen nemen die een kleine stap vooruit vormt op onze gemeenschappelijke weg naar een duurzame visserij. De regionale visserijorganisaties zijn wereldwijd van bijzonder belang voor een goed beheer. Helaas verlopen de onderhandelingen vaak problematisch en is de vooruitgang die geboekt wordt, voor een ongeduldig iemand als ik veel te gering. Daarom moeten wij alles in het werk stellen om die regionale visserijorganisaties sterker te maken.
Sta mij toe op specifieke punten in te gaan op het NEAFC-verslag. Naar mijn idee mogen wij zeer verheugd zijn over het nieuwe systeem voor havenstaatcontrole waartoe in het kader van de NEAFC is besloten en over de nieuwe maatregelen ter voorkoming van illegale visserij. Niettemin hebben wij intensief met de Raad en de Commissie over kwesties moeten onderhandelen die op het eerste gezicht weliswaar een zeer technische indruk maken, maar die voor onze toekomstige activiteiten bijzonder belangrijk zijn. Ik denk dat wij over de kwestie van de gedelegeerde besluiten een compromis hebben gesloten dat voor alle partijen acceptabel is.
Wij hebben eveneens overeenstemming kunnen bereiken over de vraag op welke wijze NEAFC-besluiten in EU-recht omgezet moeten worden. Het is echter geen geheim dat de Commissie niet erg gelukkig is met het betreffende resultaat. Dat kan ik begrijpen. Het mag geen jaren duren voordat de EU NEAFC-besluiten omzet. De Raad en het Parlement moeten op dit punt gezamenlijk bewijzen dat wij, indien noodzakelijk, in staat zijn om een medebeslissingsprocedure snel af te ronden.
Sta mij toe om tot slot nog even kort op een actueel thema in te gaan: het conflict met Ierland over de makreelvisserij. Wij beschikken al over de NEAFC die verantwoordelijk is voor de internationale wateren in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. Bij trekvissen zoals de makreel, dient er echter ook overeenstemming te worden bereikt over de nationale territoriale wateren. U weet dat de schoen daar nog steeds wringt. Ik vind het buitengewoon betreurenswaardig dat er op dit punt, ondanks de in wezen goed functionerende samenwerking, nog zo veel onenigheid bestaat. Zou het geen oplossing zijn als wij de regionale visserijorganisaties ook de bevoegdheid voor de kustwateren geven – in ieder geval voor trekvissen? Dat is natuurlijk een radicale stap, maar absoluut het overwegen waard.
Britta Reimers, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, op grond van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan is de NAFO opgericht (de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan). Dit is een bijzonder belangrijke organisatie, die tot doel heeft om de visrijkdommen in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan optimaal te gebruiken en in stand te houden. Vervolgens is dit verdrag gewijzigd met het oog op een betere afstemming op andere regionale verdragen. Zo zijn er nu ook moderne concepten voor visserijbeheer in opgenomen. Ik vind het belangrijk dat de structuur van de organisatie gestroomlijnd wordt en dat de verplichtingen van de verdragsluitende partijen duidelijk gedefinieerd zijn. Het is ook een goede zaak dat conflicten tussen partijen nu via een procedure voor geschillenbeslechting opgelost kunnen worden. De vangstmogelijkheden van de Europese in het kader van het verdrag zijn van groot belang voor de EU. Het Parlement dient op grond van de nieuwe bevoegdheden uit hoofde van het Verdrag van Lissabon zijn goedkeuring aan die wijzigingen te geven.
Als schaduwrapporteur namens de ALDE-Fractie steun ik het standpunt van de heer Walesa.
Isabella Lövin, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteurs, mevrouw Fraga Estévez en de heer Wałęsa, voor de verslagen die we vandaag bespreken.
De Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) is een zeer belangrijke regionale visserijorganisatie – of RVO – voor Europa en voor de ecosystemen in het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. Een onafhankelijke beoordeling van de resultaten van de NEAFC was over het geheel positief, wat niet altijd het geval is bij RVO’s. Hoewel de NEAFC het beter doet dan andere RVO’s, bevinden de voornaamste visbestanden in het verdragsgebied zich op een kritisch punt. Op het gebied van economische en sociale aspecten kunnen de resultaten niet worden geëvalueerd en dat leidt tot enorme onzekerheden over de vraag of de doelstelling van optimale benutting van het verdrag wel of niet wordt gehaald. Verbeteringen bij instellingen voor controle en toezicht en de hantering van zwarte lijsten voor IUU-schepen en havenstaatmaatregelen zijn evenwel belangrijke resultaten.
Een ander resultaat van de evaluatie was de vorming van een geschillenbeslechtingsmechanisme, maar het heeft veel te lang geduurd voordat de EU dit in wetgeving heeft omgezet. Deze maatregelen zijn al in 2006 door de NEAFC aangenomen en zijn nu pas van kracht geworden. De EU moet beter voorbereid zijn om te kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen en haar internationale verantwoordelijkheden na te komen.
De bestrijding van de illegale visvangst wordt steeds belangrijker. In sommige gevallen is 30 procent van de vangst illegaal. Op wereldwijde schaal wordt ieder jaar 11 tot 26 miljoen ton vis, met een geschatte waarde van 23 miljard dollar, illegaal aan land gebracht. Dit staat gelijk aan ongeveer een vijfde van de wereldwijd gemelde visvangst. Illegale visvangst ondermijnt een duurzaam visserijbeheer met name, maar niet alleen, op volle zee en in de kustwateren van ontwikkelingslanden. Illegale visvangst heeft ook grote ecologische, sociale en economische gevolgen.
De inwerkingtreding van de controleverordening en de IUU-regelgeving zijn belangrijke instrumenten voor de EU. In het gebied van het CCAMLR (Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren) is gebleken dat IUU-vissers op beheersmaatregelen gericht op het terugdringen van de IUU-visserij reageren door van visgronden, havens, aanlandingen en vlaggenstaten te veranderen. Hun aanpassingsvermogen heeft geresulteerd in een wapenwedloop tussen IUU-vissers en instanties voor visserijbeheer op nationaal en internationaal niveau. Nalevingsmechanismen in een RVO kunnen ertoe leiden dat IUU-schepen van visgronden veranderen. IUU-vissers veranderen nu stelselmatig van vlaggenstaat, wat wel wordt aangeduid als “flag hopping”. Dit is iets waar de EU aandacht aan moet schenken.
De EU moet verder gaan. Samenwerking tussen RVO’s is van belang, maar we moeten ook het initiatief nemen door een wereldwijd register van vissersvaartuigen, inclusief alle ondersteuningsvaartuigen, op te stellen waarin duidelijk wordt aangegeven wie de uiteindelijk gerechtigde van een schip is. De EU moet meer verantwoordelijkheid op zich nemen bij de aanpak van de wereldwijde IUU-visserij.
Marek Józef Gróbarczyk, namens de ECR-groep. – (PL) Om te beginnen zou ik de rapporteurs willen feliciteren met hun buitengewoon cruciale en belangrijke verslagen en in het bijzonder de verslagen die de kwestie van de controle regelen. Aangezien er in de wateren die eigendom zijn van de EU plaatsen zijn die niet gecontroleerd worden of tijdens controles volledig worden overgeslagen, dient er actie te worden ondernomen om alle Europese wateren te controleren.
In het licht van de controles dient er vooral op te worden gewezen dat er geen uniform systeem bestaat voor de verdeling van quota en de rapportage van de vangsten door de afzonderlijke landen. De voorgelegde analyses bewijzen dat de Commissie zelf geen knowhow in huis heeft en dat de door vertegenwoordigers van de Commissie geuite meningen meer dan eens tegenstrijdig zijn. Ook de regionale raadgevende bureaus beschikken niet over dergelijke kennis. We mogen de tragische toestand van de haringbestanden in de westelijke Oostzee niet vergeten. Al sinds 2004 wordt er onderzoek verricht naar de redenen van deze crisis. Tot op heden is er nog geen rationele verklaring voor gevonden. Het is onbegrijpelijk dat het probleem van de overproductie van vismeel en visolie over het hoofd wordt gezien.
Er moet aandacht worden besteed aan de kwestie van het Bureau voor visserijcontrole in Vigo, dat in bepaalde gevallen een subjectieve voorstelling van inspectieverslagen geeft, zoals in het geval van de oostelijke Oostzee. Ook de inspectie van de industriële vissersschepen zorgt voor controverse. Momenteel is de aanleg van de North Stream-pijpleiding echter een fundamentele kwestie, waarbij de vissers op eigen houtje hun rechten moeten laten gelden voor de geleden winstderving. Dit allemaal dwingt ons om een grondigere analyse uit te voeren, die moet worden opgenomen in het toekomstige gemeenschappelijk visserijbeleid, en elk verslag zou een implementering van dit beleid moeten zijn.
Diane Dodds (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Damanaki, u hebt het vanavond behoorlijk druk. We zijn elkaar namelijk ook al in de Commissie visserij tegengekomen. Om te beginnen dank ik de rapporteurs voor deze verslagen en ik sluit mij aan bij de bezorgde opmerkingen van diverse collega’s hier vanavond over de vertraagde voortgang van deze zaken.
Maar ik wil deze gelegenheid in het Parlement vooral benutten om meer in het algemeen bij visserijovereenkomsten stil te staan en de noodzaak van samenwerking tussen alle partijen bij de overeenkomst te benadrukken. De commissaris schetste dat toen ze aangaf dat overeenkomsten verantwoordelijkheid vergen van alle betrokkenen.
Nu moet u zich voorstellen dat u zojuist miljoenen ponden hebt geïnvesteerd in een nieuwe ultramoderne fabriek waar jaarlijks op basis van een hernieuwbare en duurzame hulpbron een hoogwaardig product wordt vervaardigd dat voldoet aan de hoogste internationaal erkende normen. Vervolgens besluit uw buurman die internationale overeenkomst te verscheuren en unilateraal te verklaren dat hij het gebruik van de natuurlijke hulpbron waar uw bedrijf van afhankelijk is, aanzienlijk gaat uitbreiden. Dat is precies wat er is gebeurd met makreel en, met name, één bepaalde visserijfamilie uit Noord-Ierland.
Ik heb het natuurlijk over de kuststatenovereenkomst tussen de EU, Noorwegen, IJsland en de Faeröer. Commissaris, we hebben u al gehoord en we waarderen het krachtige standpunt dat u ten aanzien van deze specifieke kwestie inneemt. We zijn u erkentelijk voor uw inspanningen namens deze vissers, maar we dringen er ook bij het Parlement en de Commissie op aan om achter u te gaan staan terwijl u verder onderhandelt over een oplossing voor wat een zeer moeilijke en zeer beladen situatie begint te worden.
Seán Kelly (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er zijn hier vanavond drie sprekers uit Ierland aanwezig: mevrouw Dodds, die aan het woord is geweest, Pat the Cope, die dadelijk aan het woord komt, en ikzelf. Wij drieën vertegenwoordigen bijna de gehele visserijgemeenschap van het eiland Ierland. Visserij is al vele jaren van zeer groot belang voor ons land. We hebben prachtige kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij, maar, zoals ik hier al vaker heb gezegd, ik ben nog nooit ergens een groep mensen tegengekomen die zo ontgoocheld zijn als deze vissers. Dat is het gevolg van quota, illegale visvangst, gebrek aan traceerbaarheid “van vis tot vork” en, met name, doorgeslagen regelgeving, zeer hoge boetes en ondermijnende concurrentie door de import van vis van dubieuze kwaliteit en dubieuze oorsprong.
Gelukkig hebben de rapporteurs een aantal van deze kwesties hier vanavond aan de orde gesteld. Ik verwelkom met name het in het Verdrag inzake de visserij in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan voorgestelde verbod op de aanvoer van bevroren vis via Europese havens zonder ratificatie door de vlaggenstaat van het buitenlandse vaartuig. Dat is een zeer belangrijk punt en ik hoop dat het met hetzelfde enthousiasme ten uitvoer wordt gelegd als waarmee we onze eigen verordeningen met betrekking tot onze eigen visserijgemeenschappen ten uitvoer leggen.
De rapporteurs wezen erop dat het voor het Parlement van belang is om zijn prerogatief om toekomstige amendementen op het verdrag aan een onderzoek te onderwerpen, te behouden, maar het is evenzeer van belang dat de Commissie en het Parlement nauw samenwerken om de grootst mogelijke voordelen te behalen voor onze kustgemeenschappen, voornamelijk visserijgemeenschappen.
Tot slot moeten we de kans niet laten schieten om alle mogelijkheden voor de ontwikkeling van aquacultuur die voor ons openstaan, te bekijken. Er wordt veel te veel vis ingevoerd in de Europese Unie terwijl we die zelf zouden kunnen produceren. Er liggen beslist grote kansen voor de ontwikkeling van aquacultuur in deze tijden van economische crisis.
Josefa Andrés Barea (S&D). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Damanaki bedanken voor haar aanwezigheid en de rapporteurs gelukwensen, de heer Walesa en mevrouw Fraga.
Het verslag van mevrouw Fraga is het resultaat van de aanbevelingen over de controleregeling die in 2006 is goedgekeurd door de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, de NEAFC, ofschoon het Verdrag in 1982 was opgesteld, en het herdefinieert de controle- en uitvoeringsmaatregelen voor vaartuigen in de gebieden die onder het Verdrag vallen. Het verslag van mevrouw Fraga is het rechtskader dat is opgenomen in het voorstel voor een verordening teneinde de maatregelen op Europees niveau in te voeren.
De voornaamste wijzigingen zijn: het bevorderen van de naleving van de maatregelen door vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen, een nieuw controlesysteem, het verbod om ingevroren vis te lossen waarvan de wettelijkheid niet is aangetoond, de aansluiting op andere verdragen, maatregelen voor het visserijbeleid en nieuwe maatregelen ter bestrijding van illegale visserij.
Ik zou uw aandacht willen vestigen op een punt dat al eerder genoemd is door sommige collega’s. In mevrouw Fraga’s verslag staat dat de aanbeveling inzake de controleregeling in het jaar 2006 is goedgekeurd, ofschoon het Verdrag is opgesteld in 1982, 28 jaar eerder, terwijl het Verdrag dat genoemd wordt in het verslag van de heer Walesa in 1978 is goedgekeurd, en ik geloof dat hij zei dat het is omgezet in het jaar 1989. Met andere woorden, ik zou willen zeggen dat ik het niet eens ben met de methode die de Commissie hanteert bij het omzetten van de aanbevelingen van de regionale visserijorganisaties.
Niet alleen moet er gecontroleerd worden op illegale visserij door middel van TAC’s en quota, we moeten ook het rechtsvacuüm aanpakken dat kan ontstaan als gevolg van het gebrek aan omzetting van de wetgeving.
Er kan niet worden volstaan met het omzetten van aanbevelingen van andere verordeningen, omdat dit de duidelijkheid en betrouwbaarheid zou verminderen. Bovendien roept dat vragen op over de gewone wetgevingsprocedure en het institutionele evenwicht. De maatregelen genomen in regionale organisaties dienen zo snel en doeltreffend mogelijk te worden opgenomen. Dit Parlement heeft vaak benadrukt dat prioriteit moet worden gegeven aan de regionale organisaties en hun overeenkomsten.
Als het communautaire recht niet wordt nageleefd bij de omzetting van deze besluiten die regionale organisaties hebben genomen, gaat dat ten koste van dit Parlement zelf, en natuurlijk is het een aanfluiting voor het Verdrag van Lissabon.
De commissaris heeft erop gewezen dat er nieuwe akkoorden op stapel staan. Daarom verzoeken wij de Commissie, om kort te gaan, om snelheid en soepelheid te betrachten bij hun omzetting in EU-wetgeving. We mogen niet toelaten dat het rechtsvacuüm ruimte biedt aan illegale visserij.
Pat the Cope Gallagher (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste complimenteer ik beide rapporteurs met hun verslagen en ik verwijs met name naar het verslag van Carmen Fraga Estévez, dat oncontroversieel is gebleken aangezien alle partijen met het compromis hebben ingestemd. Het verslag is gericht op de instandhouding en de optimale benutting van visbestanden in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan op de lange termijn en voorziet in duurzame ecologische en sociale voordelen.
Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken door het lopende geschil over makreel aan de orde te stellen, aangezien een deel van de bestanden binnen het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan wordt gevangen. Het is belangrijk dat dit geschil zo snel mogelijk wordt opgelost, want overbevissing van de makreelbestanden zal verwoestende gevolgen hebben voor de vangsten in de toekomst. Het is van wezenlijk belang dat de bestanden op een duurzame manier worden gevangen, en alle partijen dienen dat te onderschrijven. Ik begrijp dat recente besprekingen in Londen geen resultaat hebben opgeleverd, maar ik merk hierbij op dat de besprekingen volgende week worden hervat. Ik wens de betrokkenen succes en ik hoop dat het gezond verstand zal zegevieren. Commissaris, ik begrijp dat u de situatie na de besprekingen op 26 oktober gaat beoordelen en ik waardeer het krachtige standpunt dat u hierbij inneemt. U moet ervoor zorgen dat deze gezamenlijk beheerde visbestanden in de toekomst gezond blijven. Tot slot nog dit: we kunnen het ons niet veroorloven te vervallen in de fouten die we in het verleden hebben gemaakt met betrekking tot de blauwe wijting. We mogen deze gezonde makreelbestanden niet decimeren.
Ian Hudghton (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun de verslagen waarover wij debatteren en ik wil van de gelegenheid gebruik maken om een paar meer algemene opmerkingen te plaatsen over internationale en multinationale visserijovereenkomsten.
Als we willen dat overeenkomsten tussen visserijlanden een succes worden, moeten alle partijen duidelijk gestimuleerd worden om de instandhoudingsmaatregelen die van tijd tot tijd noodzakelijk zijn, na te leven.
Er moet ook vertrouwen zijn in het wetenschappelijk advies dat als uitgangspunt dient voor plannen voor behoud en beheer. Vanuit mijn eigen visserijland, Schotland, gezien is het gemeenschappelijk visserijbeleid, de internationale overeenkomst van de EU, niet echt een succes.
Het zogenaamde herstelplan leidt tot teruggooi van vis waar niets mis mee is en legt een nagenoeg onwerkbare combinatie van quotabeperkingen en zeedagen op. Het huidige geschil over makreel – de meest waardevolle visserij voor Schotland – waarover we andere sprekers hebben gehoord, heeft gevolgen voor alle internationale onderhandelingen.
Als er enige hoop op succesvolle onderhandelingen tussen visserijlanden is, dan mag er geen situatie ontstaan waarbij visbestanden worden bedreigd door een wedloop om alle beschikbare vis op unilaterale basis te vangen.
Ik verzoek de commissaris haar inspanningen om dit geschil tot een oplossing te brengen, voort te zetten. Ik weet dat ze er door haar recente bezoek van doordrongen is dat deze kwestie in Schotland sterk leeft, maar ik doe in algemene termen een beroep op de commissaris om er vooral voor te zorgen dat we bij alles wat we proberen te doen, uitgaan van een stevig wetenschappelijk advies, van beheersplannen met verstandige, werkbare regels – wat in het gemeenschappelijk visserijbeleid een unicum zou zijn – en, bovenal, dat we degenen die het onderwerp van deze plannen zijn, dat wil zeggen de visserijgemeenschappen, stimuleren om de maatregelen na te leven.
Daciana Octavia Sârbu (S&D). – (RO) Illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij vernietigt gemeenschappen in kustgebieden, heeft een verwoestend effect op mariene ecosystemen en is een bedreiging voor voedselbronnen. Daarom verwelkom ik deze overeenkomst met de Raad. Ik meen dat we een stap voorwaarts hebben gezet in de uitvoering van aanbevelingen van de visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Het is van vitaal belang om de controlemaatregelen te verscherpen en deze op deugdelijke wetgeving te baseren. Zo kunnen wij voldoen aan de verplichtingen in het Verdrag en de rijkdommen van de ernstig overbeviste Atlantische Oceaan beschermen. Maar ondanks deze vooruitgang stelt het toepassingsgebied van de verordening ons niet in staat de problemen betreffende illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij volledig aan te pakken.
Wij zijn ons er allen van bewust dat duizenden vaartuigen vlaggen voeren van staten die niet bereid of in staat zijn internationale wetgeving toe te passen. Niet alleen visbestanden lijden hieronder, dat geldt evenzeer voor het mariene milieu. De arbeidsomstandigheden op veel van deze vaartuigen komen neer op slavenarbeid.
Czesław Adam Siekierski (PPE). – (PL) De verdragen inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk en noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan vragen om aanpassingen in reactie op de huidige uitdagingen, en daarom dienen de verdragsbepalingen te worden gewijzigd. De voorgestelde wijzigingen betreffen ten eerste een optimaal gebruik van de visbestanden, ten tweede een correct visbeheer en de juiste vismethodes, en ten slotte ook het voorkomen van illegale visvangst.
Deze wijzigingen zullen een duurzame en evenwichtige ontwikkeling van de visvangst bevorderen, maar essentieel is de systematische controle van de processen van de uitputting van de visbestanden en processen ter aanvulling van de visbestanden, om de werkelijke situatie in te kunnen schatten en de juiste beslissingen op dit vlak te nemen.
Elie Hoarau (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de onderhandelingen over de overeenkomsten van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) had de delegatieleider van de Europese Unie toegezegd de vissers van Saint-Pierre en Miquelon het Franse visquotum voor kabeljauw terug te geven. Deze teruggave komt niet voor in de NAFO-overeenkomst.
Namens de vissers van Saint-Pierre en Miquelon verzoek ik om een bevestiging van deze teruggave en om de formalisering van deze teruggave. Ik denk dat dit simpelweg per brief kan geschieden, als de NAFO-overeenkomsten eenmaal definitief geratificeerd zijn. Kan de commissaris ons nadere informatie verschaffen over deze kwestie?
João Ferreira (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, multilaterale samenwerking op visserijgebied in internationale wateren is de voorwaarde om de duurzaamheid van visserijactiviteiten te garanderen, met behoud op middellange en lange termijn van de visbestanden. Het vastleggen van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor visbestanden op het niveau van de regionale visserijorganisaties moet natuurlijk gepaard gaan met het vastleggen van maatregelen die kunnen zorgen voor de daadwerkelijke naleving van genoemde maatregelen.
Daarom zijn we voor maatregelen die de gaten in de controleregeling dichten, met name wat betreft de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij. De controle op de visserijactiviteiten stelt vandaag de dag hogere eisen aan de lidstaten, zowel op het vlak van het gemeenschappelijke visserijbeleid (GVB) als op het vlak van de multilaterale samenwerking. Het voorstel dat hier ter discussie staat is er een bewijs van.
De Commissie mag dat feit niet negeren. De noodzakelijke aanschaf, ontwikkeling en modernisering van controlemiddelen kan een aanzienlijke financiële inspanning vergen. Daarom is het belangrijk ons te bezinnen op de financiële middelen die worden ingezet voor controleactviteiten in de bestaande wetgevingsinstrumenten. Hierbij denk ik meer in het bijzonder aan de verordening betreffende financieringsmaatregelen voor het GVB en de herziening van het maximumpercentage voor de cofinanciering op dit terrein, dat op dit moment 50 procent bedraagt.
Franz Obermayr (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de jaarlijkse vergadering van de NAFO zijn er wijzigingen aangebracht in het Verdrag van Ottowa van 1 januari 1979. Het is belangrijk dat wij de fundamentele argumenten daarvoor nog eens in herinnering roepen, te weten een optimaal gebruik en zinvol beheer van de visrijkdommen. Wij hebben een duurzaam en ecologisch concept nodig om de voedselvoorziening door de visserij ook voor toekomstige generaties zeker te stellen.
Op basis van deze overeenkomsten dient met name het voortbestaan van de kleine, lokale vissers met hun familiebedrijven gewaarborgd te worden. Die lokale vissers moeten zo ook niet alleen beschermd worden tegen de concurrentie met illegale methoden, maar ook tegen grootschalige visvloten die met elektronische apparatuur en diepzeenetten met roofbouw bezig zijn. Kortom: visserijindustrie ja, maar niet in deze vorm, omdat de kleine, de lokale visbedrijfjes hierdoor bedreigd worden aangezien zij aangezet worden om op een negatieve wijze hun bedrijf uit te oefenen. Er moet met het oog op de toekomstige generaties naar een duurzame aanpak worden gestreefd. Om de visbestanden adequaat te kunnen beschermen, dient dat in overeenkomsten vastgelegd te worden.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de twee rapporteurs nogmaals voor hun voortreffelijke werk en ik dank ook alle Parlementsleden voor hun opmerkingen. Ik begrijp dat dit zeer belangrijke verslagen zijn. Deze amendementen zouden leiden tot een drastische verbetering van de situatie, met name op het gebied van de controle en onze houding tegenover het probleem van de illegale visvangst.
Ik ben het met iedereen eens dat we het probleem van de illegale visvangst moeten aanpakken, omdat het de duurzaamheid van visbestanden verwoest. Het is ook een ernstig gevaar voor onze kustgemeenschappen, want als de duurzaamheid van de visbestanden instort, hebben onze kustgemeenschappen geen toekomst meer. Het is van groot belang dat we deze controleregelingen veiligstellen. De verslagen en de amendementen met betrekking tot deze regelingen kunnen ons hierbij enorm helpen.
Ik onderstreep ook dat ik begrijp dat we meer middelen nodig hebben – en misschien ook meer financiering – om ervoor te zorgen dat deze regels behoorlijk ten uitvoer worden gelegd. Het valt niet mee om met deze crisis om te gaan, maar we zullen zeker ons best doen.
Ik wil wat uitgebreider stilstaan bij het medebeslissingsproces tussen het Parlement, de Raad en de Commissie in het kader van de amendementen op deze RVO-besluiten en de omzetting ervan in onze wetgeving. Ik deel uw standpunt dat deze regionale visserijorganisaties van groot belang zijn voor ons beleid en we moeten hun activiteiten versterken om illegale visvangst wereldwijd te bestrijden. Ik ben het er ook mee eens dat als we de tenuitvoerlegging van onze beginselen wereldwijd kunnen veiligstellen, dit de duurzaamheid van de visserij zeer ten goede zou komen.
Ik verwelkom ook de voorstellen over de manier waarop we de samenwerking kunnen versterken en het voorstel om een internationaal register van vissersvaartuigen op te zetten, maar er moeten nog diverse stappen worden genomen voor we dat stadium hebben bereikt.
Als we de internationale samenwerking echt willen versterken, moeten we onverbiddelijk doorgaan en de in deze organisaties genomen besluiten snel ten uitvoer leggen. Daarom vraagt de Commissie om meer gedelegeerde bevoegdheden inzake deze kwestie. We respecteren het medebeslissingsproces, we begrijpen dat er nu sprake is van een nieuw klimaat en we begrijpen dat de Raad en het Parlement beslissen over de bevoegdheden die u ons uit hoofde van het delegatiemandaat kunt geven. Toch zou ik willen onderstrepen dat het niet alleen het probleem van de Commissie is: de internationale reputatie van de EU staat op het spel als we de omzetting van de besluiten van deze regionale organisaties in onze wetgeving uitstellen. Daarom dringen we aan op meer evenwicht in deze kwestie.
Ik ben het met u eens dat evenwicht tussen de drie instellingen noodzakelijk is, maar we moeten op zoek naar een beter evenwicht en ik ben bereid deel te nemen aan specifieke discussies met het Parlement over de vraag hoe deze RVO-maatregelen effectiever in EU-wetgeving kunnen worden omgezet.
Jarosław Leszek Wałęsa, rapporteur. − (PL) Ik zou iedereen willen bedanken voor het debat dat we vandaag hebben gevoerd. Ik zie dat we eensgezind zijn. De wijzigingen die door middel van herzieningen zijn aangebracht in de verdragen zijn absoluut essentieel. Ik wil mevrouw Estévez bedanken voor het voorzitten van onze commissie, maar bovenal zou ik mevrouw de commissaris willen bedanken. Het was een waar genoegen om met u samen te werken. Ik dank u voor uw woorden en garanties, want ik zie dat u de veranderende werkingsdynamiek van de Europese instellingen begrijpt. Ondanks het feit dat wij als Europees Parlement alleen wijzigingen in de verdragen kunnen goedkeuren, hoop ik ten zeerste dat de samenwerking en onderhandelingen zullen verlopen zoals het hoort en dat ze snel, transparant en efficiënt zullen zijn. Mevrouw de commissaris, ik dank u voor uw woorden en reken op een verdere goede samenwerking.
Carmen Fraga Estévez, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de commissaris willen zeggen dat het voorbeeld van deze laatste verordening betreffende de NEAFC, die wij morgen zullen goedkeuren, naar mijn idee geen goed voorbeeld is, want wat er gebeurd is, is precies wat we willen vermijden.
De Commissie is laat met haar voorstel gekomen en de procedure is veranderd omdat we van de raadplegingsprocedure zijn overgegaan op de gewone wetgevingsprocedure, en het voorstel als geheel is gewijzigd overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure. Dat is wat juist wat we met dit compromis vermijden. Door de nieuwe formulering van artikel 48 van de verordening, het artikel dat voorziet in wijziging van deze verordening in de toekomst teneinde de verschillende aanbevelingen van de NEAFC om te zetten in EU-recht, hebben we, in de meeste artikelen, bevoegdheden overgedragen aan de Commissie. We hebben de gewone wetgevingsprocedure slechts op enkele gebieden gehandhaafd en behouden – dat was het compromis met de Raad.
Er is dus een belangrijke stap vooruit gezet om ervoor te zorgen dat dit werkt in de toekomst, maar dan nog, commissaris, heb ik hier openlijk toegezegd dat als het in de toekomst niet goed werkt en we ervan worden weerhouden onze verplichtingen na te komen, het Parlement bereid zal zijn om de procedure te herzien. Ik denk dat we een behoorlijke inspanning hebben geleverd, en ik denk dat een belangrijke stap vooruit is als uitgangspunt. We zijn er zeker van dat de Commissie gebruik zal weten te maken van de nieuwe bevoegdheden die haar zijn toegekend door de Raad en het Parlement.
Dank u, mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik ben er zeker van dat dit veel beter gaat functioneren dan het in het verleden gedaan heeft. Natuurlijk bent u, commissaris, wel degene die de instrumenten zal hebben om ervoor te zorgen dat dit gebeurt.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag 19 oktober 2010 om 12.30 plaats.
(De vergadering wordt kortstondig onderbroken)
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Luis Manuel Capoulas Santos (S&D), schriftelijk. – (PT) Portugal kent een grote traditie op visserijgebied en heeft specifieke belangen in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO). Als Portugees lid van het Parlement juich ik de wijzigingen in het NAFO-verdrag toe, omdat die tot doel hebben deze regionale visserijorganisatie (RVO) beter te doen functioneren.
De herstructurering waardoor de besluitvormingscapaciteit bij één enkel nieuw orgaan wordt geconcentreerd en er een nieuwe procedure voor het beslechten van geschillen komt zal de interne besluitvorming stroomlijnen. Nieuwe definities hebben gezorgd voor duidelijker richtsnoeren met betrekking tot de rechten en de plichten van de verdragsluitende partijen en meer transparantie van de visserijactiviteiten in die zone.
Bij de NAFO moet de EU een proactieve houding innemen in samenspraak met de overige verdragsluitende partijen. De EU dient te streven naar het handhaven van optimale betrekkingen met Canada zonder het streven naar dialoog en consensus met de andere verdragsluitende partijen van deze organisatie te verwaarlozen. Voorts moeten we streven naar optimale betrekkingen tussen de lidstaten die betrokken zijn bij deze RVO.
Wetenschappelijke adviezen spelen een essentiële rol. Zij vormen de basis voor besluiten die een duurzaam beheer van de mariene bronnen mogelijk maken en die succesvol zijn gebleken bij een aantal vissoorten. Desalniettemin moeten die besluiten weloverwogen genomen worden zodat er een evenwicht tot stand komt, dat alleen duurzaam kan zijn als er ook rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische effecten.
17. Spreektijd van één minuut (artikel 150 van het Reglement)
De Voorzitter. − Aan de orde zijn de opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang.
Íñigo Méndez de Vigo (PPE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, op 14 februari 2008 heeft de Conferentie van voorzitters besloten, alsof het een valentijnscadeautje was, dat de interfractiewerkgroepen alleen nog op de donderdagen bijeen zouden komen.
Sindsdien hebben we getracht deze kwestie tot een oplossing te brengen. We zijn daar niet in geslaagd. Nu moeten de interfractiewerkgroepen bijeenkomen op een dag die niet geschikt is. Er zijn bijna nooit zalen vrij en er zijn nooit tolken beschikbaar.
Ik spreek hier vandaag niet alleen als voorzitter van de interfractiewerkgroep “Armoede en mensenrechten” maar ook met een mandaat van de meeste interfractiewerkgroepen van dit Huis, en derhalve van de leden van dit Huis die in die interfractiewerkgroepen zitten. Ik verzoek de Conferentie van voorzitters officieel om haar besluit van 14 februari 2008 te heroverwegen en in te trekken, en terug te keren tot de situatie zoals die was, waarin de interfractiewerkgroepen de vrije hand werd gelaten.
Doet de Conferentie dat niet, dan zou ik, met alle respect, willen zeggen dat we deze kwestie zullen voorleggen aan de plenaire van het Parlement, die zal beslissen wie hier soeverein is in dit Huis, en dat is het Parlement.
Evgeni Kirilov (S&D) . – (BG) Vandaag is het 85 jaar geleden dat het Verdrag van Angora tussen Bulgarije en Turkije werd gesloten. Dit handelt over de kwestie van de eigendomsrechten van bijna 350 000 Bulgaren uit Thracië, die aan het begin van de vorige eeuw gewelddadig uit Turkije zijn verdreven. Sommigen van hen leven nog steeds en de groep telt bijna 800 000 afstammelingen.
De kwestie van het in beslag genomen Thracische onroerend goed is door de twee landen bij talrijke gelegenheden besproken, ook op het hoogste niveau en in werkgroepen, maar zonder enig resultaat. Turkije beschouwt deze mensen als ontheemden, maar uit talrijke historische feiten en documenten, waaronder het protocol van 1926 van de Volkerenbond over de vluchtelingenlening voor Bulgarije, blijkt hun status van vluchteling.
Minister-president Erdoğan heeft reeds een suggestie gedaan: mensen die een document hebben waaruit blijkt dat het hun eigendom is, zouden in beroep moeten gaan bij een Turks gerechtshof. Dit soort documenten bestaan, maar het is schunnig om ze van mensen te vragen die gestorven zijn of het er nauwelijks levend vanaf hebben gebracht. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 21 mei 2008 Turkije opgeroepen om de dialoog met Bulgarije over deze zaak te verbeteren. Ik hoop oprecht dat we zullen zien dat de goede wil zal zegevieren in het belang van goede relaties met de buren.
Ramon Tremosa i Balcells (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals u wellicht weet, is er sprake van een duidelijke asymmetrie in de melksector in termen van onderhandelingsmacht tussen boeren en de melkdistributiesector. Deze asymmetrie en de schommelingen in de melkprijzen zijn de laatste jaren toegenomen, waardoor melkproducenten minder winst behalen en moeilijker voorspellingen kunnen doen.
Om dit probleem aan te pakken geef ik alle steun aan de oprichting van een Europees agentschap voor melkcontroles om tot betere overeenkomsten over volumes en melkprijzen te komen. Zo’n agentschap onder toezicht van de Europese Commissie zou kunnen vaststellen wat de behoeften van de markt zijn en de ontwikkeling van melkproductiekosten regelmatig kunnen onderzoeken. Dit systeem zou tot een grotere mate van stabiliteit in de melksector leiden en een verlaging van de huidige overheidssteun mogelijk maken.
Michael Cramer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Rheinische Post meldt op 15 oktober op de voorpagina dat de commissaris voor vervoer, de heer Siim Kallas, gezegd zou hebben dat het hogesnelheidstraject tussen Parijs en Bratislava een bijzonder belangrijke trans-Europese oost-westas is; dat de Commissie zich tot het uiterste zal inspannen om de aanleg van dat traject te realiseren; en dat Stuttgart 21 een centraal onderdeel van deze hoofdverkeersader vormt.
Is dat slechts een canard of niet? De coördinator van het project, Péter Balász, heeft immers herhaaldelijk gezegd dat de spoorwegen deel uitmaken van de TEN-projecten en dat de stations een nationale aangelegenheid vormen. Gezien de beperkte financiële middelen voor de ontwikkeling van het trans-Europese verkeersnet moeten de stations en alle bijbehorende infrastructuur door gemeentelijke, regionale en nationale instanties worden gefinancierd.
Ik roep Siim Kallas op om in een persbericht het huidige standpunt van de Commissie te bevestigen en luid en duidelijk te verklaren dat het ondergrondse station in Stuttgart niet door de Europese Unie medegefinancierd wordt.
Marisa Matias (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, in Brussel is het wachtwoord op dit moment bezuinigen, bezuinigen en nog eens bezuinigen. De resultaten zijn helaas voor iedereen zichtbaar. De stabiliteits- en groeiplannen zijn niets anders dan collectieve diefstal van de werknemers en gepensioneerden, dus van de Europese burgers. In zekere zin hebben we een golf van algemene stakingen zonder weerga in heel Europa gezien. Eerst in Griekenland, Spanje en Frankrijk en voor november zijn er al stakingen gepland in Italië en in Portugal, waar op 24 november wordt gestaakt. En dat is slechts het begin.
Ik vraag me af hoeveel algemene stakingen, demonstraties en tegengeluiden nog nodig zijn voordat de plannen worden teruggedraaid, de consensus van Brussel wordt doorbroken en mensen worden gerespecteerd. Door deze maatregelen wordt de crisis niet bestreden, maar is ze eerder verergerd. Mijnheer de Voorzitter, ik vraag om het nemen van andere en rechtvaardiger maatregelen. Waar staan we eigenlijk nog op te wachten?
Nikolaos Salavrakos (EFD). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, uit Griekse persberichten en uit officiële gegevens van de Griekse regering, die door niemand worden betwist, blijkt dat het aantal buitenlanders dat zonder reisdocumenten via de noordelijke grens Griekenland binnenkomt, op verontrustende wijze is gestegen. Dankzij het optreden van Frontex kon de binnenkomst van buitenlanders via de noordoostelijke zeegrenzen aanzienlijk worden beperkt, maar helaas konden niet dezelfde resultaten worden geboekt aan de noordelijke landsgrenzen waarlangs nu duizenden buitenlanders het land binnenkomen. Daardoor is een onhoudbare situatie ontstaan. Zo wordt bijvoorbeeld gemeld dat het aantal in de grensstad Orestiada gearresteerde buitenlanders in één jaar tijd met 640 procent is toegenomen terwijl dat aantal op de eilanden met 80 procent is verminderd.
Gelet op bovenstaande stel ik voor dat het Parlement ten eerste met spoed besluit tot de oprichting van een Frontex-bureau aan Turkse zijde, aan de rivier de Evros, ten tweede Turkije veroordeelt, dat van de Europese Unie een hoop geld krijgt voor het immigratievraagstuk maar zijn verplichtingen krachtens het Protocol van Ankara niet nakomt, en tot slot, en ten derde, het probleem van de illegale immigratie, dat een Europees probleem is, gaat herzien.
Csanád Szegedi (NI). – (HU) Dames en heren, vandaag wil ik het hebben over de ramp met de rode modder in Hongarije. Allereerst wil ik mijn dank uitspreken aan degenen die de afgelopen periode de slachtoffers en hun familieleden hebben geholpen. Het meest tragische aan deze ramp is dat alle gebeurtenissen, die helaas ook verscheidene levens hebben geëist, voorkomen hadden kunnen worden. Het is de plicht van de Europese Unie om dergelijke rampen te voorkomen. Daarvoor is het van cruciaal belang dat de privatiseringscontracten die in de Midden-Europese regio worden gesloten, en die in de praktijk gelijk staan aan plundering en verdachte postcommunistische financiële kringen aan macht hebben geholpen, moeten worden herzien. Verder moeten bedrijven worden genationaliseerd als deze de mensen ten onrechte zijn afgenomen. Deze financiële kringen hebben tegenwoordig geen aandacht meer voor werknemers, en zelfs een ecologische ramp kan hun geldzucht niet indammen. Hiervoor wil ik de hulp inroepen van de Europese Unie.
Alf Svensson (PPE). – (SV) Milieu- en klimaatkwesties raken ons allemaal. Ze zijn, zoals we weten, mondiaal. De EU moet vanzelfsprekend een leidende rol spelen in de strijd om onze levensomstandigheden te verzekeren.
Milieudeskundigen beweren dat de op een na grootste boosdoener voor het klimaat en de op een na belangrijkste bron van emissies, na industriële activiteit, al die primitieve haarden en fornuizen zijn in hutten en krotten in Afrika, Azië en Zuid-Amerika.
Een paar naties die zich inzetten voor milieubescherming, hebben dat eindelijk ingezien. Er bestaan vandaag eenvoudige fornuizen op zonne-energie die voor weinig geld een einde maken aan 95 procent van de giftige emissies die koolstofzwart, mest en andere brandstoffen bij verbranding veroorzaken.
Uit berekeningen blijkt bovendien – en dat is toch het belangrijkste om te benadrukken – dat bijna twee miljoen mensen voortijdig sterven omdat ze gedwongen worden om die gassen in te ademen.
Ik hoop dat de EU, samen met de VS, die er blijk van heeft gegeven zich van het probleem bewust te zijn, actieve belangstelling zal tonen voor deze zeer concrete mogelijkheid om mensenlevens en het milieu te redden.
Iosif Matula (PPE). – (RO) Nog maar kort geleden zijn er specifieke stappen genomen om de energiezekerheid van de Europese Unie te verhogen door aardgas uit een groot aantal verschillende bronnen te betrekken, teneinde een nieuwe gascrisis in Europa te vermijden. Ik refereer aan de opening van de Arad-Szeged pijplijn die Roemenië en Hongarije verbindt en die ook door de EU is gefinancierd.
Dit maakt de investering niet alleen tot een succesverhaal, maar ook tot een model van samenwerking tussen EU-landen.
De op Europees niveau overwogen onderlinge verbindingen, samen met de algemene voorziening voor gasvervoer in beide richtingen in 2014, alsmede gasvoorraden, maken een grotere energieonafhankelijkheid van alle landen in de regio mogelijk. In het geval van een nieuwe gascrisis zullen Europese staten elkaar kunnen helpen.
Een ander, even belangrijk aspect is dat de gasprijs op regionaal niveau wordt vastgesteld, in plaats van dat erover wordt onderhandeld met een enkele leverancier. Ik hoop dat de voltooiing van de Arad-Szeged-pijplijn niet alleen enig elan zal geven aan het Nabucco-gaspijplijnproject, maar ook aan het AGRI-project, dat via een route door Azerbeidzjan, Georgië en Roemenië zal worden gebruikt om aardgas naar Europa te vervoeren.
Alexander Mirsky (S&D). – (LV) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Ik wil graag de aandacht vestigen op een interessant moment in ons werk. Op donderdag verlaten bijna alle leden van het Europees Parlement Straatsburg om 13.30 uur. Zoals bekend vertrekt er op dat tijdstip een speciaal gecharterde trein. Kunt u uitleggen wat de logica hiervan is? Waarom vinden in plenaire vergaderingen stemmingen over mensenrechten altijd plaats om 16.00 uur? Waarom plant u stemmingen op een moment dat u weet dat 95 procent van de afgevaardigden niet aan de vergadering heeft deelgenomen? Dit is complete onzin. Ik ben ervan overtuigd dat mijn opmerkingen niet zullen worden gehoord. Ook dat is zeer treurig, mijnheer de Voorzitter. Dank u.
Daciana Octavia Sârbu (S&D). – (RO) De democratie wordt met voeten getreden in Roemenië, een lidstaat van de Europese Unie, en nog wel door de partij die in de regering zit en niet hoeft te vrezen voor repercussies. De voorzitter van de Kamer van Afgevaardigden, een van de twee kamers van het Roemeense parlement, telde de 80 leden die in de Kamer waren en kondigde aan dat de uitkomst van de telling 170 bedroeg.
Op dat moment werd een wet die van vitaal belang is voor veel Roemeense burgers ter stemming aangeboden. Dit was een voorstel voor een nieuwe pensioenwet, die voorzag in een excessieve stijging van de pensioengerechtigde leeftijd, waarbij voor mannen en vrouwen dezelfde pensioenleeftijd werd vastgesteld en het pensioenbedrag voor een groot aantal pensioengerechtigden reëel werd verlaagd aan de hand van een herberekening.
Hoewel de oppositie sterk tegen deze amendementen was gekant en niet aanwezig was in kamer op het moment van de stemming, kon de fraude dankzij de camera’s worden vastgesteld. Maar als de oppositie en de pers sindsdien niet elke dag hadden geprotesteerd, zou de Roemeense president de wet vandaag officieel hebben afgekondigd.
Olle Schmidt (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Zweedse regering ontving vandaag een juridisch advies over de zaak van Dawit Isaak, die al negen jaar in Eritrea in de gevangenis zit. Dawit Isaak is een Zweedse journalist die gevangen zit in verband met de vrijheid van meningsuiting.
Volgens het juridisch advies op basis van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hebben Zweden, de EU-lidstaten en de EU de plicht om alle beschikbare diplomatieke en juridische middelen in te zetten om ervoor te zorgen dat Dawit Isaak gebruik kan maken van zijn fundamentele rechten. Eritrea is een van de armste landen op aarde en afhankelijk van de hulp van de Europese Unie. We moeten de onmiddellijke vrijlating van Dawit Isaak eisen in ruil voor financiële hulp.
Morgen komt de broer van Dawit Isaak naar het Europees Parlement waar hij de Voorzitter van het Parlement en commissaris Piebalgs zal ontmoeten en het juridisch advies aan de Europese instellingen zal overhandigen. Ik hoop dat de Europese instellingen zich hierdoor genoodzaakt zullen voelen om meer druk op de president van Eritrea uit te oefenen om Dawit Isaak vrij te laten en zo zijn leven te redden.
Joe Higgins (GUE/NGL). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in september heb ik als lid van een delegatie van de Fractie Europees Unitair Links van het Europees Parlement een week in Kazachstan doorgebracht. Kazachstan is onder president Nazarbayev een totalitaire dictatuur, waar de mensenrechten stelselmatig worden onderdrukt.
We hebben diverse groepen ontmoet die strijden voor de mensenrechten, politieke rechten en rechten voor werknemers. We hebben kennis genomen van beangstigende getuigenverklaringen over het monsterlijke en extreem gewelddadige regime dat heerst in veel gevangenissen in Kazachstan. Onlangs vrijgelaten gevangenen beschrijven hoe gevangenen op groteske wijze worden vernederd, stelselmatig worden afgetuigd en brute verkrachtingen en andere martelingen moeten ondergaan.
Met het oog hierop is het schandelijk dat Kazachstan is beloond met het voorzitterschap van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa voor 2010, met in december een belangrijke top van staatshoofden van de OVSE in de hoofdstad Astana. Het is beschamend dat president Nazarbayev, die verantwoordelijk is voor deze nachtmerrie, volgende week een officieel bezoek brengt aan de Europese Unie en ontmoetingen zal hebben met de Voorzitter van het Europees Parlement, de heer Buzek, Commissievoorzitter Barroso en anderen. Hij wordt natuurlijk ontvangen vanwege de grote olie- en gastransacties die bedrijven uit de EU in Kazachstan afsluiten, maar ik sta erop dat die leiders deze groteske schendingen van de mensenrechten aan de orde stellen en dat ze van Nazarbayev eisen dat hij controleerbare maatregelen neemt om daar een eind aan te maken.
Oriol Junqueras Vies (Verts/ALE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, de afgelopen weken zijn meer dan dertig Mapuche-indianen in hongerstaking gegaan uit protest tegen de militarisering van hun land en tegen het feit dat zij zowel aan de burgerlijke als de militaire rechtspraak zijn onderworpen. Ook protesteren zij tegen de toepassing van de antiterrorismewetgeving die nog dateert uit de tijd van de militaire dictatuur. Desondanks hebben de twee grootste fracties in dit Parlement geen spoedresolutie in verband met deze humanitaire kwestie willen aanvaarden.
Op dit moment is de hongerstaking beëindigd, maar de redenen die eraan ten grondslag lagen, zijn er nog steeds, zoals in april dit jaar is erkend door de rapporteur van de Verenigde Naties voor de rechten van inheemse volken.
Kortom, Chili moet de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken aanvaarden, evenals Verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie waarin het recht van inheemse volken om vooraf geraadpleegd te worden over en om op vrije en geïnformeerde wijze in te stemmen met alle wetgeving die inbreuk maakt op hun rechten en belangen, is geregeld. Het Europees Parlement moet van alle mogelijke politieke instrumenten gebruik maken zodat de Chileense regering de internationale wetgeving en de akkoorden met de Europese Unie eerbiedigt.
Dimitar Stoyanov (NI). – (BG) Ik was van plan om mijn mening te geven over het komende debat in de Nationale Vergadering van Bulgarije over het te houden referendum over het lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie. Maar ik heb me geërgerd aan de verklaring van mijn collega-afgevaardigde van de andere kant van het Huis, de heer Kirilov, die bijna woordelijk de toespraak heeft herhaald die de voorzitter van mijn partij, Volen Siderov, nog maar een paar dagen geleden in de Nationale Vergadering van Bulgarije heeft gehouden.
Ik zou echter iets willen toevoegen aan wat de heer Kirilov heeft gezegd. Geachte collega’s, deze mensen die uit oostelijk Thracië zijn verdreven, hebben geen documenten waaruit blijkt dat ze eigenaar zijn van hun onroerend goed. Ze legden hun kinderen te vondeling tot de dood erop volgde, omdat wanneer baby’s huilden, zij deze mensen aan de Turken verrieden die jacht op hen maakten en hen wilden doden.
Turkije is een land dat trots is op zijn geschiedenis van volkerenmoorden, zoals de volkerenmoord die in 1913 werd begaan, waarbij 50 000 Bulgaren werden afgeslacht en 300 000 Bulgaren uit oostelijk Thracië werden verdreven, de generale repetitie is geweest voor de volkerenmoord op de Armenen, die door de Ottomanen niet officieel wordt erkend. Dat is de reden waarom de boodschap van Attack de volgende is: “ja” op een referendum over het lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie en “nee” tegen het lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie.
Theodoros Skylakakis (PPE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, Jean-Claude Juncker zei gisteren dat de Griekse regering al in 2008 onder druk was gezet opdat zij passende maatregelen zou nemen, maar dat daar geen ruchtbaarheid aan was gegeven omdat de Eurogroep een informele instelling is. De Commissie laat doorschemeren dat het Griekse tekort voor 2009 uiteindelijk boven de 15 procent zal uitkomen, terwijl dit volgens haar voorspelling van mei 2009 5 procent zou zijn.
Ik vraag mij dan ook af hoe het mogelijk is dat men 10 procentpunten van het bbp zo maar over het hoofd heeft kunnen zien. De ministers van Economische Zaken komen niet alleen bijeen in de Eurogroep maar ook in de Raad Ecofin, die wel degelijk een institutionele bevoegdheid heeft. Wisten die ministers dan niet hoe de vork in de steel zat? Het probleem houdt dus niet zozeer verband met het feit dat er slechte prognoses worden opgesteld, maar met het feit dat er politieke criteria worden toegepast. Hadden de Griekse burgers als Europese belastingbetalers echter niet het recht om dit alles te weten? Ik geloof dat wij uiteindelijk onafhankelijkere autoriteiten nodig hebben, die toezicht houden op de begrotingscriteria en die er vooral voor zorgen dat de regels automatisch en op een billijke manier op iedereen worden toegepast.
Crescenzio Rivellini (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Top tussen de Europese Unie en China op 6 oktober jongstleden in Brussel is afgesloten met de nodige spanningen, die zo hoog opliepen dat de geplande persconferentie aan het eind van de top werd afgelast onder het laconieke mom van logistieke redenen. Op de achtergrond speelde het conflict over de koers van de yuan, die de eurozone veel te laag acht.
De Europese Unie heeft de Chinese premier gevraagd om, als basisvoorwaarde voor het aanpakken van de erkenning van China als markteconomie, de munt op te waarderen en een eind te maken aan de oneerlijke handelspraktijken, die al jaren leiden tot tariefoorlogen.
Sinds juni is de Chinese munt opgewaardeerd met 2,15 procent ten opzichte van de dollar, maar tegelijkertijd is de yuan met 9,4 procent gedevalueerd ten opzichte van de euro. Dat is zeer slecht nieuws voor de uitvoer vanuit de eurozone, want Europa schijnt de enige grootmacht te zijn die niet over middelen beschikt om zijn munt te devalueren.
Bij de betrekkingen met China verkeert de Europese Unie in een nadelige positie door de verschillen in de arbeidscontracten van de werknemers, de kosten van de grondstoffen en het protectionistische en roekeloze handelsbeleid. Daarom is het onmogelijk te concurreren zolang de euro nog steeds is overgewaardeerd. Over twee weken zullen we met de Europese delegatie deze onderwerpen proberen te behandelen.
Vasilica Viorica Dăncilă (S&D). – (RO) Met het aanmoedigen van plaatselijke productie en een aanpassing aan de eisen van de markt wordt het terugdringen van het vervoer van voedselproducten over lange afstanden een steeds dringender zaak en is het van vitaal belang dat er een impuls wordt gegeven aan de productie van schapenvlees in de EU.
Het is onacceptabel dat er voor de EU-markt schapenvlees tegen exorbitante prijzen van duizenden kilometers ver weg wordt aangeleverd, terwijl onze eigen producenten worden gedwongen hun producten tegen belachelijke prijzen te verkopen en de sector de rug toekeren.
Op vier landen na heeft Roemenië het grootste aantal schapen in de Europese Unie, maar dat aantal is met meer dan 40 procent teruggelopen. De uitvoer van schapenvlees blijft echter een belangrijk onderdeel van onze economie.
Gezien deze factoren en met mogelijk ernstige sociale, economische en ecologische factoren op de lange termijn in gedachten, waardoor een eeuwenlange traditie verloren zou kunnen gaan, steunt Roemenië de actie van Ierland en verkeert het in gespannen afwachting van behoorlijke steunmaatregelen van de Commissie en de Raad, die een halt zullen toeroepen aan de almaar toenemende achteruitgang van de schapenvleessector in de Europese Unie.
Kriton Arsenis (S&D). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, in 2008 hadden wij de grootste voedselcrisis ooit. De graanprijzen rezen de pan uit en veroordeelden hele bevolkingsgroepen tot honger, met name in Afrika. In hetzelfde jaar was er echter ook een recordgraanoogst. Men zei dat de biobrandstoffen verantwoordelijk waren voor deze paradox, maar uiteindelijk bleek dat kredietondernemingen hiervoor verantwoordelijk waren, omdat zij na hun spelletjes op Nasdaq en de zeepbellen op de onroerendgoedmarkten hun speculatiepijlen richtten op de schulden van landen en de prijzen van basisvoedingsmiddelen.
Door deze spelletjes zijn miljoenen medeburgers in de wereld veroordeeld tot armoede. Wij kunnen de activiteiten van deze ondernemingen niet langer dulden. Er moet nu een duidelijk kader worden vastgesteld voor het functioneren van deze ondernemingen op zowel Europees als mondiaal niveau.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, vandaag is de Europese dag tegen mensenhandel. Wij moeten aan die dag de grootst mogelijke aandacht besteden en eisen dat het niet bij de gebruikelijke gemeenplaatsen blijft over deze tragedie, die alleen al hier in de Europese Unie elk jaar honderdduizenden mensen treft. Zij zijn het slachtoffer van een moderne vorm van slavernij die veroorzaakt wordt door honger en extreme armoede waar één miljard mensen in de wereld onder te lijden hebben. Dat is de donkerste kant van de kapitalistische uitbuiting en de nasleep van het kolonialisme en neokolonialisme waarvoor verschillende Europese grootmachten een grote verantwoordelijkheid voor dragen.
Daarom bestaat er een nauwe en symbolische band tussen de Werelddag van verzet tegen armoede van gisteren en de Europese dag tegen mensenhandel van vandaag. Voor de strijd tegen armoede en mensenhandel zijn maatregelen op mondiaal niveau nodig. Daarvoor moet gebroken worden met het neoliberale beleid en krachtig worden ingezet op de sociale dimensie van het macro-economische beleid om te kunnen zorgen voor ontwikkeling en sociale vooruitgang, die de burgers en arbeiders overal in Europa met demonstraties eisen.
Franz Obermayr (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, 67 jaar na het afzetten van de dictator Benito Mussolini worden vandaag de dag in Zuid-Tirol nog steeds fascistische gedenktekens in stand gehouden, onderhouden en uitgebreid gerestaureerd. Voor de mensen in Zuid-Tirol vormt dit een dagelijkse herinnering aan het onrecht dat hen is aangedaan. Het is een onwaardige situatie in het verenigd Europa van de 21e eeuw! Al jaren geleden heeft de toenmalige EU-commissaris Franco Frattini de aanzet gegeven voor een Europese wet om alle nazisymbolen te verbieden. Dan zou het logisch zijn geweest om in de strijd tegen die nazisymbolen ook de fascistische gedenktekens in Zuid-Tirol te verbieden en te verwijderden. Het voorstel van Fratini is echter op niets uitgelopen; nu is het tijd om een nieuwe poging te wagen.
De Commissie moet ondubbelzinnig duidelijk maken dat schendingen van de rechten van minderheden automatisch ook schendingen van de waarden van de EU zijn. Artikel 2 van het Verdrag van Lissabon dient door aanvullende toelichtingen nader gedefinieerd te worden. Daarnaast dient onderzocht te worden hoe goed de bescherming van minderheden eigenlijk functioneert en moeten er voor schendingen van die rechten officiële bindende consequenties vastgelegd worden.
Czesław Adam Siekierski (PPE). – (PL) Het jaar 2010 is door de Unie uitgeroepen tot het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Op 17 oktober 2010 waren er 23 vieringen van de door de VN uitgeroepen Internationale Dag voor de uitbanning van armoede. Op die dag werden er wereldwijd speciale evenementen georganiseerd om solidariteit en medeleven te tonen met de sociaal uitgeslotenen.
De voornaamste doelstelling van de Internationale Dag voor de uitbanning van armoede is de publieke opinie bewust te maken van het feit dat armoede wereldwijd en vooral in de ontwikkelingslanden uitgeroeid moet worden, en dit evenement benadrukt eveneens het feit dat de strijd tegen armoede onze prioriteit is. Er moet ook meer aandacht worden geschonken aan de redenen en gevolgen van armoede in Europa. Ik herhaal: in Europa. Daarom is de verwezenlijking van het EU-programma voor de gratis uitdeling van voedsel aan de meest behoeftigen, dat jaarlijks 500 miljoen euro kost, zo belangrijk. Het initiatief van de vieringen van de Internationale Dag voor de uitbanning van armoede is zeer nuttig, aangezien we hierdoor in staat zijn om ons de schaal van de armoede op wereldvlak voor te stellen en naar de oorzaken van en oplossingen voor dit probleem te kunnen zoeken. Dank u.
Sergio Gutiérrez Prieto (S&D). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, op de Internationale Dag tegen de mensenhandel met als doel sociale uitbuiting zijn een aantal feiten naar voren gekomen die ons ertoe verplichten op te treden als politiek verantwoordelijken.
Meer dan 90 procent van de prostitutie in Europa is gebaseerd op chantage en afpersing. In het licht van deze feiten zouden wij ons moeten afvragen of we al het nodige in het werk stellen om de waardigheid en integriteit te beschermen van duizenden vrouwen wier rechten eveneens beschermd zijn door het Handvest van de grondrechten, dat we met het Verdrag van Lissabon hebben aangenomen.
We hebben het niet over “het oudste beroep ter wereld”, maar over de enige vorm van slavernij die we niet hebben weten uit te bannen in het oude Europa. Landen als Spanje leveren belangrijke inspanningen op dit gebied, door het vervolgen van mensenhandelaren, het bewustmaken van de bevolking en het stimuleren van plannen oor de herintegratie van vrouwen die hier het slachtoffer van zijn. Dat is echter niet genoeg. Europa moet één enkele ruimte zijn van actie en betrokkenheid.
De volgende richtlijn inzake mensenhandel is een gelegenheid om de vraag voor deze bedrijfstak te beïnvloeden door voorlichting en, wat betreft de bevoorrading, bijvoorbeeld, om reclame in allerlei media te bemoeilijken, alsook de bilaterale samenwerking met derde staten te intensiveren om deze plaag bij de bron te bestrijden.
We hebben nu de gelegenheid. Ik zou de aandacht van het Parlement hierop willen vestigen, zodat het in de voorhoede blijft als het gaat om de strijd voor de burgerrechten..
Marc Tarabella (S&D). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, volgens haar statuten is de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een onafhankelijke bron voor wetenschappelijk advies over risico’s die samenhangen met de voedselketen. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, staat u mij toe dat ik hier mijn twijfels over heb, en ik ben niet de enige.
Laten wij een specifiek voorbeeld nemen: veel landen, zoals Denemarken en Frankrijk, hebben een verbod uitgevaardigd op het gebruik van bisfenol A in zuigflessen, nadat een groot aantal onderzoeken de schadelijkheid daarvan had aangetoond. Toch blijft de EFSA het gebruik ervan toestaan in producten die bedoeld zijn voor consumptie, waarbij volledig voorbijgegaan wordt aan het voorzorgsbeginsel.
Daarnaast heeft de EFSA alle bij haar ingediende verzoeken voor het gebruik van ggo’s – maar liefst 125, in totaal – ingewilligd. Vindt u dit niet vreemd? De bevoegde commissaris, de heer Dalli, heeft zich vorige week gedistantieerd van de EFSA in de kwestie bisfenol A, en de Raad vraagt al sinds 2008 om meer informatie over het functioneren van het agentschap.
Daarom verzoek ik om de EFSA, op zijn minst en zo snel mogelijk, te onderwerpen aan een gezamenlijke hoorzitting van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie interne markt en consumentenbescherming van ons Parlement. Wij moeten de twijfels die boven de EFSA hangen wegnemen, teneinde een betere bescherming te waarborgen van de burgers, en van hun gezondheid, die op het spel staat.
Cătălin Sorin Ivan (S&D). – (RO) Ik heb een boodschap voor de Voorzitter van het Europees Parlement, Jerzy Buzek.
Aangezien hij enkele maanden geleden in Roemenië was, de plenaire zitting van het Roemeense Parlement bijwoonde en de regering van de Liberale Partij (PDL) en de bezuinigingsmaatregelen die zij bepleit steunde, wil ik Voorzitter Buzek zeggen dat Roemenië al meer dan een maand geen parlement heeft. Het is meer dan een maand geleden dat er bijeenkomsten zijn geweest en beslissingen zijn genomen in het Roemeense Parlement, als gevolg van de frauduleuze aanneming van de pensioenwetten, zoals naar voren gebracht door mijn collega, Daciana Sârbu.
Aangezien de Roemeense president, Traian Băsescu, geen standpunt inneemt in deze kwestie, laat staan dat hij zich tegen dergelijke praktijken keert omdat de PDL ze gewoonlijk steunt, waardoor fraude een praktijk in het Roemeense parlement beoefende praktijk wordt, zou ik zeer geïnteresseerd zijn te weten of de heer Buzek de PDL en de Roemeense autoriteiten nog altijd steunt en of hij nu nog naar het Roemeense parlement zou gaan om de regering-Boc te steunen.
Slavi Binev (NI). – (BG) Ik geloof dat de Europese Unie en wij allemaal pogingen doen om Europa uit de recessie te krijgen. Sommige landen weten uit de recessie te komen, maar in andere landen wordt zij om de een of andere reden helaas erger. Ik geloof dat het herstel en de consolidatie van de Europese markt bij alle lidstaten prioriteit heeft.
Om deze reden maak ik me grote zorgen over de intentie van de Europese Unie om Pakistan een handelsregiem te geven dat vrij is van douanerechten. Ik besef dat Pakistan door de natuurrampen schade heeft geleden, maar ik beschouw dat niet als een gepaste rechtvaardiging voor het bedreigen van de Europese handel, in het bijzonder in de textielindustrie.
Ik doe een beroep op u namens de Bulgaarse vereniging van kleding- en textielfabrikanten en -exporteurs, waarvan de leden een beroep op mij hebben gedaan met een verzoek om bijstand om deze sector in Bulgarije te redden. Bulgarije is een klein land en de recessie is daar op haar hoogtepunt. Pakistan toegang tot de Europese markt geven zal de textiel- en kledingproductie van Bulgarije in gevaar brengen.
Mijnheer de Voorzitter en collega-afgevaardigden, volgens mij moet het tijdens een recessie een tweemaal zo grote prioriteit zijn om de Europese markt te beschermen en is handel met Pakistan die vrijgesteld is van invoerrechten niet de weg die wij moeten bewandelen om in Europa uit de recessie te komen.
Ioan Enciu (S&D). – (RO) Ik wil graag de aandacht vestigen op de buitengewoon ernstige economische en sociale situatie waarin Roemenië verkeert. De herstelmaatregelen die door de Roemeense regering zijn getroffen zijn ineffectief en in hun aard duidelijk asociaal. Ze zijn een aanval op fundamentele mensenrechten, vooral wat betreft gezondheidszorg en onderwijs, en op het recht een fatsoenlijk leven te leiden. Wat zijn de gevolgen van deze maatregelen? Een inflatie van 8 procent, de grootste terugval van het bbp in de gehele Europese Unie, een verlamming van de nationale economie, alsmede ongekende protesten, waarbij politiemensen, pensioengerechtigden, ambtenaren van het ministerie van financiën en elk vakverbond waren betrokken. Deze regering gaat in tegen de belangen van het Roemeense volk en ondermijnt de status van Europese burgers die de Roemeense bevolking heeft. De Europese Commissie heeft geschikte instrumenten en mechanismen tot haar beschikking om toe te zien op de financiën van de lidstaten en deze aan te passen. De Commissie moet een standpunt innemen ten aanzien van de bezuinigingsmaatregelen die de Roemeense regering uitvoert. Zij zijn een inbreuk op fundamentele mensenrechten.
Zigmantas Balčytis (S&D). – (LT) Op 10 oktober van dit jaar brak er brand uit op de veerboot “Lisco Gloria”, die toen van Kiel naar Klaipėda voer. Hoewel er geen levens verloren zijn gegaan illustreert het ongeval de enorme problemen bij het garanderen van de veiligheid van mensen die per veerboot reizen. Informatie van betrokken maakt duidelijk dat de bemanning van de veerboot niet was voorbereid op een reddingsoperatie en dat de passagiers het zelf uit moesten zoeken. Bovendien bleek het aantal geredde passagiers groter dan het aantal passagiers vermeld op de officiële passagierslijst, hetgeen zorgwekkend is met betrekking tot de algemene veiligheid van passagiers en mogelijk terrorisme. Na “11 september” is er in de Europese Unie veel aandacht uitgegaan naar de veiligheid van passagiers in vliegtuigen. Dit ongeval laat zien dat er voor schepen een zelfde controlesysteem moet worden ingevoerd als voor vliegtuigen en dat er doorlopend onafhankelijke geschiktheidscontroles moeten worden uitgevoerd, zowel wat betreft de technische staat van het vaartuig als de bemanning die zorg moet dragen voor de veiligheid van de passagiers.
Katarína Neveďalová (S&D). – (SK) Vorige week heb ik een delegatie van waarnemers van het Europees Parlement geleid tijdens de parlementsverkiezingen in Kirgizië. We hebben diverse ontmoetingen gehad met vertegenwoordigers van politieke partijen en burgerorganisaties en met de interim-president Rosa Otunbajeva.
Ofschoon we er tijdens onze missie van werden verzekerd dat het land duidelijk op weg is naar een verandering van het regime naar een parlementaire democratie en dat de veiligheidssituatie tot rust was gekomen, braken er kort na ons vertrek uit Bisjkek opnieuw onlusten uit en de politieke partijen begonnen de resultaten van de verkiezingen te betwisten, hoewel internationale organisaties hadden vastgesteld dat de verkiezingen in Kirgizië relatief correct waren verlopen. In een land waar de sociale standaarden werkelijk van een abominabel niveau zijn en tienduizenden mensen hun huizen hebben moeten verlaten, is er opnieuw een strijd begonnen om de positie van de enige leider, en het land begint zijn koers te verliezen.
Ik vind het nodig de Europese Unie en het Europees Parlement op te roepen tot een intensivering van hun interesse voor Centraal-Azië, dat op het moment zeer turbulente ontwikkelingen doormaakt. Dat betreft niet alleen Kirgizië, maar ook de recente ongeregeldheden in Tadzjikistan, en ik hoef de nabijheid van Afghanistan niet eens te noemen. We moeten ons meer gaan interesseren voor deze regio en er meer aanwezig zijn in het belang van een betere toekomst voor ons allen.
Ivailo Kalfin (S&D). – (BG) Ik zou uw aandacht willen vestigen op belangrijke kwesties met betrekking tot de cyberveiligheid. Het is veel effectiever om de risico’s die aan de snelle uitbreiding van het internet kleven te voorkomen dan de schade te herstellen die door het misbruik ervan wordt veroorzaakt. Er zijn op zijn minst een aantal maatregelen nodig om dat te doen.
Ten eerste vereist de cyberruimte bescherming die dynamisch is en geen statische muren optrekt, en vertrouwt op flexibiliteit en proactieve innovatie. Ten tweede moet de wetgeving waaraan het internet onderworpen is de kansen die door de informatietechnologie worden geboden benutten in plaats van beperken. Ten derde is er een zeer actieve horizontale coördinatie van de verschillende instellingen nodig die zich met cyberveiligheid bezighouden. Ten vierde vereist cyberveiligheid zeer actieve en efficiënte mechanismen op het gebied van internationale samenwerking en coördinatie.
Ik zou de Europese Commissie willen aanmoedigen om een bijzondere vastberadenheid en standvastigheid te tonen en om vast te houden aan toekomstige wetgevende initiatieven over het ontwerpen en ten uitvoer leggen van een Europese strategie inzake de cyberveiligheid, en het scheppen van posten of een mechanisme om de horizontale coördinatie van alle landen van de Gemeenschap en het nationale beleid dat met deze kwestie te maken heeft te vergemakkelijken.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
18. Toekomst van de Europese normalisatie (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag over de toekomst van de Europese normalisatie [2010/2051(INI)] - Commissie interne markt en consumentenbescherming. Rapporteur: Edvard Kožušník (A7-0276/2010).
Edvard Kožušník, rapporteur. − (CS) Het verslag waar we ons vandaag over buigen, is ingediend als voorbode van het normalisatiepakket dat de Commissie momenteel aan het voorbereiden is. Doel van dit pakket is het huidige Europese juridische kader op het vlak van normalisatie te herzien, iets dat de ontwikkelingen op dit vlak tientallen jaren in het vooruit bepalen zal. Het is dan ook in het belang van het Parlement om de Commissie en de vakwereld met behulp van dit verslag te duiden welke kant het volgens ons met de Europese normalisatie op moet gaan.
De manier waarop de Europese normalisatie wordt vormgegeven, bepaalt in verregaande mate of het volledige potentieel van de interne markt wordt benut, het concurrentievermogen van de Europese economie kan worden vergroot en de doelstellingen van de strategie Europa 2020 worden gehaald. We hebben in de Commissie interne markt dan ook maximale aandacht geschonken aan dit onderwerp. Zo hebben we intensieve gesprekken gevoerd met alle betrokken partijen op zowel internationaal als pan-Europees niveau, alsook op het niveau van de organisaties in de verschillende lidstaten. In onze zoektocht naar de optimale vormgeving van de Europese normalisatie hebben we niet te vergeten eveneens met vertegenwoordigers van het midden- en kleinbedrijf gesproken, met consumentenvertegenwoordigers, personen met een handicap, milieuactivisten en andere maatschappelijke belangengroeperingen.
Op basis van al die gesprekken over de toekomstige vormgeving van de Europese normalisatie ben ik tot de slotsom gekomen dat het herzieningsvoorstel moet worden gebaseerd op de sterke punten van het huidige stelsel. Deze vormen tezamen een stabiel fundament waarop we veilig verder bouwen kunnen. Radicale veranderingen zijn dus uit den boze, want de kernwaarden van het huidige stelsel zouden erdoor kunnen worden aangetast. Voor een doeltreffend werkend Europees normalisatiestelsel dient een aantal nationale normalisatie-instituten die in het huidige normalisatieproces een minder actieve rol spelen, zich op te werken naar het activiteitsniveau van de sterkere nationale instituten. Sterke nationale normalisatie-instituten die doeltreffend met elkaar alsook met andere betrokken partijen kunnen communiceren, zijn dan ook de sine qua non voor een stabiel Europees normalisatiestelsel.
We moeten ons in de toekomst meer inspannen om de partijen waarop het normaliseringproces direct betrekking heeft meer bij het geheel te betrekken. Het is de bedoeling dat normen het resultaat zijn van een brede consensus en op die manier representatiever worden. Tevens wordt al lange tijd gediscussieerd over een betere toegankelijkheid van de normen. Met name zou ik willen stilstaan bij het totstandkomingsproces van normen. Dat proces dient aan te sluiten op de toekomstige ontvangers en gebruikers. Teneinde ervoor te zorgen dat normen eenvoudiger ten uitvoer kunnen worden gelegd, dienen deze begrijpelijk en eenvoudiger te gebruiken te zijn.
Met het oog op de voortschrijdende liberalisering van diensten, dient tevens meer te worden nagedacht over normalisatie op het gebied van de dienstverlening. In onze ogen is dit van cruciaal belang omdat zo kan worden gezorgd voor meer grensoverschrijdende concurrentie op het vlak van de dienstverlening. Europese normen op dit gebied zijn een doeltreffende manier om de bestaande obstakels op de interne markt voor diensten te slechten. Door deze te slechten en te zorgen voor meer concurrentie kunnen de transparantie en de kwaliteit van de Europese dienstverlening worden vergroot en de economische mededinging, die hand in hand gaat met innovatie, worden versterkt. Innovatie en nieuwe technologie zijn dé drijvende krachten achter post-crisisgroei. Voor de Europese normalisatie is het een uitdaging om nauwere samenwerking te bewerkstelligen tussen degenen die de normen opstellen, innovatoren, de academische wereld en onderzoekers. Zonder intensieve betrokkenheid van de vier genoemde partijen bij de opstelling van normen wordt het voor Europa uitermate moeilijk zijn kennis op het gebied van de koolstofarme economie, elektrische voertuigen, nanotechnologie of ICT te normaliseren. Het vermogen om de resultaten van onderzoek en ontwikkeling om te zetten in normen bepaalt uiteindelijk of het Europees normalisatiestelsel in deze gemondialiseerde wereld ook in de toekomst zijn sleutelrol zal kunnen blijven spelen.
Ik zou graag vanaf deze plaats alle collega’s van de parlementaire commissie, alsook de collega’s van de partnercommissie ITRE die actief bij de totstandkoming van dit verslag betrokken waren, van harte willen bedanken. In het bijzonder wil ik erop wijzen dat we erin geslaagd zijn om door het hele politieke spectrum heen tot overeenstemming te komen over de uiteindelijke gedaante van dit verslag.
Lara Comi (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de allereerste plaats wil ik mijn tevredenheid uitspreken over het werk van de rapporteur en de schaduwrapporteurs. Samen zijn we erin geslaagd een goed evenwicht te bereiken tussen de verschillende politieke standpunten. Dit verslag is een krachtige en heldere politieke boodschap voor de Europese Commissie en bevat belangrijke richtsnoeren met het oog op de komende herziening.
We hebben vastgesteld dat het huidige stelsel goed functioneert en geen grondige wijzigingen behoeft. De verbeteringen die we hebben voorgesteld schaden de beginselen waar het huidige stelsel op gestoeld is niet. Volgens die principes werkt het stelsel op basis van nationale delegatie en heeft het een privaatrechtelijk en vrijwillig karakter. Desalniettemin is het van belang dat openbare belangen een actievere rol kunnen spelen en een bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van nieuwe normen. Ik meen dat de rol van kleine en middelgrote ondernemingen bij het normalisatieproces belangrijk en relevant is.
Dit verslag is slechts het begin. Wij zullen de komende maanden verder werken om de Europese normalisatie in overeenstemming te brengen met de economische en sociale behoeften van Europa.
Zigmantas Balčytis (S&D). – (LT) Ik wil mijn collega graag feliciteren met de opstelling van dit belangrijke verslag. Normalisatie is van bijzonder belang bij het bouwen van een gemeenschappelijke interne markt, doordat het ervoor zorgt dat zowel de Europese Unie als geheel als de individuele lidstaten concurrerend blijven en belemmeringen voor het handelsverkeer worden weggenomen. Ik steun het initiatief van de Commissie om een normalisatiepakket op te stellen, dat hopelijk voldoende breed zal zijn en zal helpen bij het uit de weg ruimen van de bestaande gebreken waardoor we momenteel niet in staat zijn om productveiligheid te garanderen en die zorgen voor verschillende niveaus van consumentenbescherming in de verschillende lidstaten. De vaststelling van uniforme normen op Europees niveau is vooral belangrijk op het gebied van snel ontwikkelende technologieën en innovaties. Om ervoor te zorgen dat niet alleen het concurrentievermogen van de Europese Unie op peil blijft, maar dat ook de volksgezondheid goed wordt beschermd en dat er veilige producten worden aangeboden op de markt, is het noodzakelijk dat uniforme normen gelden en worden toegepast in alle lidstaten.
Jaroslav Paška (EFD). – (SK) Het Europees normalisatiesysteem maakt deel uit van een internationaal systeem waarin geünificeerde, algemeen gehanteerde regels en normen zijn vastgelegd die wereldwijd worden toegepast in de productiesector.
Aangezien maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot toename van de kennis en verandering van technologieën en de organisatie en manier van leven, moet ook de normalisatie als een afzonderlijk beleidsveld voor de definiëring van algemeen toegepaste regels een actief proces zijn dat open staat voor vernieuwing. Als de Europese Unie daadwerkelijk een innovatieve kenniseconomie wil hebben, kan dat niet zonder de activiteit in het ontwikkelen van nieuwe normen die het mogelijk maken nieuwe wetenschappelijke en technische inventies op de markt te brengen, aanzienlijk te verhogen. Vanuit dat oogpunt is het naar mijn mening de hoogste tijd om de mechanismen van de Europese standaardisatie en normalisatie, die momenteel voornamelijk gestoeld zijn op nationale tradities en nationale werkplaatsen, te moderniseren. Deze mechanismen moeten in deze tijd echter eenvoudiger en effectiever zijn.
Csanád Szegedi (NI). – (HU) Dames en heren, wij, afgevaardigden van de partij Jobbik, worden vaak EU-sceptici genoemd, en met deze kwalificatie zijn we het eens. We zijn EU-sceptici, maar dat betekent niet dat we de samenwerking tussen Europese lidstaten niet steunen. Het is duidelijk dat we tegen het principe van de Europese Verenigde Staten zijn en dat we het Europa van naties steunen, maar normalisatie is typisch een onderwerp waarmee we het eens kunnen zijn en dat we kunnen steunen. Er wordt altijd maar beweerd dat we alleen maar protesteren en dat we overal tegen zijn. Welnu, normalisatie is een onderwerp dat ook wij willen stimuleren en steunen. Ik wil dan ook alle lidstaten vragen de normalisatie te steunen en u, dames en heren, om het verslag van de heer Kožušník te steunen. Daarover kunnen we het voorlopig eens zijn.
Elena Băsescu (PPE). – (RO) Het vaststellen van Europese normen kan een vitale bijdrage betekenen aan een makkelijkere toegang van middelgrote en kleine bedrijven tot de interne markt en een consolidering van hun positie daarin. Daartoe hebben middelgrote en kleine bedrijven eenvoudige, gestandaardiseerde leningproducten nodig, die een snel gebruik vergemakkelijken, gebaseerd op zo weinig mogelijk documenten en een vereenvoudigde financiële analyse. Het Europese normalisatiesysteem moet innovatie aanmoedigen en ondersteunen en ook een gemeenschappelijk basis scheppen voor een bredere benadering van standaardisering. Naar mijn idee is het ook nuttig om het beginsel van subsidiariteit en proportionaliteit op regelmatige basis op Europees niveau toe te passen. Dat zou helpen om het basisbeginsel van “think small first” te consolideren, als onderdeel van overheidsbeleid inzake middelgrote en kleine bedrijven. In dit kader wil ook graag vermelden dat er onlangs in Roemenië een beschikking is uitgevaardigd over de uitvoering van maatregelen ter ondersteuning van de uniforme handhaving van EU-wetgeving, die verkoopvoorwaarden voor producten harmoniseert.
Zuzana Roithová (PPE). – (CS) Dit verslag vormt opnieuw een aansporing voor de Commissie om zorgvuldig voort te gaan op de weg van harmonisering van normen op de interne markt. Het is een manier om tegen de achtergrond van de voortschrijdende liberalisering van de wereldhandel de Europese burger te beschermen tegen ondeugdelijke en gevaarlijke producten uit met name Aziatische landen. Mijn dank gaat uit naar mijn collega’s van de parlementaire commissie voor hun steun voor mijn voorstel, waarmee groen licht wordt geven voor de totstandbrenging van normen voor veilig kinderenschoeisel. Het is reeds vijf minuten na twaalf, want de huidige jeugd laat als gevolg van goedkope, maar vanuit gezondheidsoptiek schadelijke Chinese schoenen tal van orthopedische afwijkingen zien.
Het is toch wel wrang dat we over degelijke Europese wetgeving voor veilig speelgoed beschikken, terwijl een kind telkens slechts maar even met een specifiek stuk speelgoed in contact is en dat we tegelijkertijd ontoereikende normen hebben voor schoenen en pantoffels, terwijl een kind die dag in dag uit aan zijn voeten heeft. Ik hoop dat de Commissie op deze herhaalde oproep reageert en de nodige maatregelen treft. Het spijt mij dat de industriële lobby uit Duitsland en Frankrijk gezegevierd heeft en de Europese Unie binnen de uiteenlopende internationale normalisatiecommissies niet met één mond zal spreken,maar met 27 monden.
Mitro Repo (S&D). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijn complimenten voor het uitstekende verslag, dat een goede basis vormt voor verder werk. Transparantie en democratie zijn uitermate belangrijk in het normalisatieproces, evenals een verhoogde deelname van de zwakkere maatschappelijke belangengroepen, consumenten en milieuorganisaties. Normalisatie mag geen strijdtoneel van alleen maar grote ondernemers worden.
Ik ben blij dat er in het verslag rekening wordt gehouden met het beginsel van passende vertegenwoordiging, dat stelt dat de standpunten van alle belanghebbenden moeten worden meegewogen. Het is ook belangrijk dat maatschappelijke belangengroepen sterker worden vertegenwoordigd. Naar mijn mening kan dit gebeuren door hun stemrecht te geven in technische comités. Het is ook belangrijk een tweede productielijn te ontwikkelen. Ik hoop dat de Commissie daar serieus aandacht aan zal besteden.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de rapporteur met zijn alomvattende verslag, dat brede goedkeuring geniet. Ik dank ook de geachte afgevaardigden die hier tot zo laat zijn gebleven om de Voorzitter bij te staan en een aantal zeer constructieve bijdragen en ideeën aan het debat bij te dragen.
Dit verslag vormt een waardevolle bijdrage aan het debat dat de Europese Commissie enige tijd geleden heeft gelanceerd. Het vestigt de aandacht op de toekomst van het normalisatiestelsel in Europa: een centraal onderdeel bij de totstandbrenging van de interne markt, bij het vergroten van het concurrentievermogen van Europese bedrijven en een belangrijk instrument voor het stimuleren van innovatie.
Het komende decennium zal de Europese normalisatie zich moeten aanpassen aan nieuwe energie, ecologische en maatschappelijke uitdagingen, zoals u al opmerkte. Hieronder vallen de opkomst van nieuwe economische spelers, de ontwikkeling van de technologie, klimaatverandering, het beheer van koolstof en hernieuwbare energie. Dit zijn een paar van de nieuwe factoren waarmee we rekening zullen moeten houden.
We delen het standpunt van de rapporteur dat we op het bestaande stelsel kunnen voortbouwen. Dat vormt een stevige basis voor verdere ontwikkeling. Niettemin is er ruimte voor verbetering. In het verslag wordt een aantal voorstellen gepresenteerd gericht op verbetering van het stelsel binnen de huidige grenzen. De Commissie juicht het toe dat nadruk wordt gelegd op het belang van het beginsel van nationale delegatie. Tegelijkertijd vestigt het verslag de aandacht op een negatief gevolg van dit beginsel: de huidige slechte deelname van maatschappelijke belangengroepen op het gebied van gezondheids- en veiligheids-, consumenten- en milieubelangen aan het normeringsproces. De deelname van maatschappelijke belangengroepen verleent het stelsel een belangrijke mate van legitimiteit en schept een verantwoordingsplicht en een kwalitatief beter draagvlak en is derhalve van groot belang. De Commissie zal praktische methoden verkennen om daadwerkelijk lidmaatschap in de Europese normalisatieorganisaties te garanderen voor organisaties die maatschappelijke belangengroepen vertegenwoordigen en om een evenwichtiger vertegenwoordiging van alle belangengroepen in het normeringsproces tot stand te brengen.
De Commissie deelt het standpunt dat, in het kader van de sleutelrol die het beginsel van nationale delegatie speelt voor het CENELEC, nationale normalisatieorganisaties belangrijke spelers in het Europese normalisatiemodel zijn. Alle nationale normalisatieorganisaties moeten derhalve een krachtig platform voor consensusvorming kunnen bieden. Het verslag wijst op aanmerkelijke onderlinge verschillen qua middelen, technische deskundigheid en betrokkenheid van belanghebbenden bij het normalisatieproces. Er is op dit gebied ruimte voor verbetering in de lidstaten.
Hoewel het probleem rond de toegang tot normalisatie niet mag worden beperkt tot de prijs van normen, verwelkomt de Commissie de oproep aan nationale normalisatieorganisaties om de kosten te verlagen door middel van speciale tarieven, door pakketten normen tegen een gereduceerde prijs aan te bieden en andere mogelijkheden te onderzoeken om de toegang te verbeteren, vooral voor kmo’s.
De Europese normalisatie biedt een enorm potentieel als instrument ter ondersteuning van wetgeving en overheidsbeleid. We prijzen het dat het verslag oog heeft voor dit potentieel en de noodzaak benadrukt om nieuwe domeinen aan te boren voor de ontwikkeling van normen zoals diensten. Zoals in het verslag wordt aangegeven, moet het nieuwe Europese model bijdragen tot Europese innovatie en duurzame ontwikkeling.
Tot slot dank ik iedereen die bij dit zeer zinvolle en inspirerende verslag betrokken is geweest.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag 21 oktober 2010 om 12.00 uur plaats.
19. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen