17. Tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de EG en de staten in de Stille Oceaan - Tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de EG en de staten in de Stille Oceaan (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
– de aanbeveling inzake het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds [05078/2010 – C7-0036/2010 – 2008/0250(NLE)] – Commissie internationale handel. Rapporteur: David Martin (A7-0365/2010), en
– de mondelinge vraag (O-0212/2010) van Vital Moreira en David Martin, namens de Commissie INTA, aan de Commissie: Tijdelijke partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en landen van de Stille Oceaan (B7-0807/2010).
David Martin, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste wil ik zeggen dat ik weet dat commissaris De Gucht een goede reden heeft om hier vanavond niet aanwezig te zijn. Ik wil hem graag bedanken voor de moeite die hij heeft genomen om mij vorige week te bellen en uit te leggen waarom hij niet aanwezig kan zijn, en ik dank hem en zijn team bij het DG Handel voor de samenwerking en met name Martin Dihm voor al zijn ondersteuning.
Ik heb in mijn rol als rapporteur geprobeerd een vervolg te geven aan het uitstekende werk dat de vorige rapporteur, mijn voormalige collega Glyn Ford, heeft verricht. Ik heb het geluk dat het Parlement dankzij de aanneming van de resolutie van Glyn in 2009 al een duidelijk standpunt had over de Europese partnerschapsovereenkomst tussen de EG en de staten in de Stille Oceaan. Ik heb dan ook geprobeerd in mijn verslag en mijn vraag vandaag het formele standpunt van het Parlement te volgen.
Ik dank Donatella Pribaz, de verantwoordelijke administrateur. Dit bleek haar laatste verslag voor de commissie te zijn vóór haar promotie. Ik wens haar alle goeds in haar nieuwe functie en ik dank haar voor het feit dat ze mijn taak hier eenvoudiger heeft gemaakt. Wat de dankbetuigingen betreft, verwelkom ik tot slot de ambassadeur voor Papoea-Nieuw-Guinea die hier aanwezig is en ik dank hem en zijn personeel voor de nauwe samenwerking. De inzichten die zij boden, hebben specifiek aan de inhoud van mijn verslag bijgedragen.
Ten eerste wil ik enkele algemene opmerkingen plaatsen over de overeenkomst en de regionale context. Ten tweede wil ik drie specifieke aspecten van de EPO bespreken die mijns inziens moeten worden benadrukt, namelijk Hulp voor handel, de politieke situatie op Fiji en visserij. Ten derde zal ik ingaan op de toekomst van de handelsbetrekkingen tussen de EU en de staten in de Stille Oceaan.
In termen van achtergrond en regionale integratie zijn twee staten in de Stille Oceaan – Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji – deze tussentijdse EPO aangegaan, die alleen betrekking heeft op de goederenhandel.Deze twee eilandstaten in de Stille Oceaan drijven het meest handel met de EU en hebben belangrijke exportproducten bestemd voor de EU-markt: respectievelijk tonijn en suiker.
De EPO biedt Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji belasting- en quotumvrije toegang tot de EU-markt, in ruil voor de geleidelijke liberalisering van hun markten over een periode van vijftien jaar. Papoea-Nieuw-Guinea heeft toegezegd 88 procent van de invoer uit de EU te liberaliseren vanaf de dag dat deze overeenkomst ingaat en Fiji gaat over een periode van vijftien jaar 87 procent liberaliseren.
De overige twaalf staten in de Stille Oceaan hebben belasting- en quotumvrije toegang via de ‘alles behalve wapens’-regeling of, wegens de geringe omvang van hun handel met de EU, zeer weinig belang bij een tussentijdse EPO. Toch ben ik van mening dat het van belang is dat we, terwijl we toewerken naar een volledige EPO, onze doelstelling inzake regionale integratie blijven nastreven en dat we blijven aandringen op een volledige EPO waarbij alle staten in de Stille Oceaan zijn betrokken.
Wat de inhoud van de resolutie betreft: het Parlement moet zijn goedkeuring aan deze overeenkomst geven voordat deze kan worden geratificeerd. Zoals u al aangaf, mevrouw de Voorzitter, stemmen we woensdag over twee andere verslagen: het eerste inzake goedkeuring – en ik beveel aan deze te verlenen – en het tweede inzake de begeleidende ontwerpresolutie. Er komen ook andere kwesties in de ontwerpresolutie aan de orde, maar, zoals ik al zei, wil ik met name op drie kwesties ingaan.
Om te beginnen, wat ‘Hulp voor handel’ betreft: de financiering voor de tenuitvoerlegging is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de doelstellingen inzake economische diversificatie en armoedebestrijding worden gehaald. Het is belangrijk dat er een eerlijk en billijk deel van de twee miljard euro die is gereserveerd in de Hulp-voor-handel-strategie 2007, gericht wordt op de Stille-Oceaanregio. Het is ook van belang om te benadrukken dat deze tussentijdse EPO is ontstaan als kortetermijnmaatregel om de handelspreferenties van de Stille-Oceaanregio te waarborgen naar aanleiding van de uitspraak van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Met dat in het achterhoofd moet het niet worden gezien als een teken dat de EU het politieke regime in Fiji aanvaardt. Ik dring er bij de regering van Fiji op aan om stappen op weg naar democratie te nemen. Ik hoop dat de nodige hervormingen zullen plaatsvinden zodat we financiële steun aan de suikerindustrie in Fiji kunnen toekennen.
Wat de visserij betreft: de visserijsector speelt een belangrijke rol in de economie van Papoea-Nieuw-Guinea en – zeer belangrijk – biedt de burgers werkgelegenheid en inkomen. Bij de drie tonijnverwerkingsfabrieken die naar de EU exporteren, zijn 5700 mensen werkzaam, waarvan de meerderheid bestaat uit vrouwen. Dit is een land waar het voor vrouwen soms moeilijk is om fatsoenlijk werk te vinden.
Ik sta achter het doel van de flexibele regels van oorsprong in deze overeenkomst, namelijk om de verwerkende industrie te ontwikkelen, maar het is zaak dat de industrie zich op duurzame wijze ontwikkelt. Ecologische overwegingen zijn van het grootste belang en ik heb de Commissie in mijn verslag gevraagd om dit aspect in het oog te houden en regelmatig verslag aan het Parlement uit te brengen over de naleving van de verordening inzake illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij.
Ik ben me ervan bewust dat sommigen in dit Parlement – en met name in de Commissie visserij – zich zorgen maken over de mogelijke gevolgen van de tonijninvoer uit Papoea-Nieuw-Guinea voor de industrie in de EU. Als we echter naar de laatste cijfers kijken, zien we dat de import tijdens de periode 2003-2009 slechts circa 2 procent van de totale geconserveerde en bereide visinvoer en slechts circa 3 procent van de geconserveerde en bereide tonijninvoer uitmaakte. Ik denk niet dat deze bescheiden invoer een bedreiging vormt voor de industrie binnen de EU, vooral als we de beperkte capaciteit van de vissersvloten van de staten in de Stille Oceaan en het beperkte verwerkend vermogen aan land in beschouwing nemen.
Toch is het natuurlijk goed dat we de situatie blijven volgen en dat de Commissie gepaste maatregelen neemt als de aanvoer van visserijproducten afkomstig van Papoea-Nieuw-Guinea onverwachts toeneemt. Zoals ik al eerder zei, hoop ik dat de staten in de Stille Oceaan een alomvattende regionale EPO zullen aangaan.
In mijn verslag heb ik aanbevolen een aantal essentiële punten in de toekomstige onderhandelingen op te nemen en ik hoop dat de Commissie daar rekening mee houdt. Een van deze punten is intellectueel eigendom. Maar al te vaak hebben we het over intellectueel eigendom vanuit één standpunt, maar ik hoop dat we traditionele kennis ook als intellectueel eigendom zullen beschouwen. Ik hoop ook dat we transparantie zullen betrachten bij overheidsopdrachten en bij de regeling voor de uitgifte van werkvisa tot 24 maanden.
Ik hoop dat de Commissie alle staten in de Stille Oceaan bij het proces op weg naar een volledige EPO zal betrekken, maar intussen moeten we ons blijven inzetten om ervoor te zorgen dat de tussentijdse EPO met PNG en Fiji wordt aangenomen en ten uitvoer gelegd. Zo kunnen we laten zien wat er in de toekomst mogelijk is.
VOORZITTER: GIANNI PITTELLA Ondervoorzitter
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur voor zijn verslag en met name voor zijn positieve houding ten opzichte van goedkeuring van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst met de Stille-Oceaanstaten Papoea Nieuw-Guinea en Fiji. Ik hoop dat dit Parlement zijn advies volgt.
Goedkeuring door het Europees Parlement – voor het eerst in verband met een handelsovereenkomst krachtens het Verdrag van Lissabon – is van grote politieke betekenis omdat het om een handelsovereenkomst gaat waarbij de nadruk ligt op ontwikkeling op de lange termijn en omdat er een impuls van uitgaat voor de lopende onderhandelingen over de alomvattende EPO met de Stille-Oceaanregio.
In 2007 had de tussentijdse overeenkomst rechtstreeks als doel de verdere toegang tot de EU-markt veilig te stellen voor de landen in de Stille-Oceaanregio die daar het meest afhankelijk van zijn, met het oog op het naderende aflopen van de handelsregeling krachtens de Overeenkomst van Cotonou. Het streven van de Commissie om de onderhandelingen over een alomvattende EPO met de gehele Stille-Oceaanregio tot een goed einde te brengen, blijft ongewijzigd en momenteel onderhandelen we met onze partners in de Stille Oceaan.
We kunnen alleen maar verder als we onder ogen zien dat de Stille-Oceaanregio een regio van bijzondere aard is en de EPO daar dienovereenkomstig op afstemmen. We hebben het over kleine, afgelegen eilandstaten die qua economische situatie, ontwikkelingsbehoeften en betrekkingen sterk afwijken van de EU. Sommige landen hebben de status van minst ontwikkeld land en vallen derhalve onder de alles behalve wapens’’ -regeling van de EU; sommige drijven weinig of geen handel met de Unie. We zijn derhalve bereid tot het aangaan van handelsbetrekkingen die het beste passen bij de Stille-Oceaanregio als geheel. De lopende onderhandelingen zullen de uiteindelijke keuzes dicteren.
Welke benadering we ook kiezen, het is van cruciaal belang dat we ervoor zorgen dat een overeenkomst werkelijk bijdraagt tot de ontwikkeling van de betreffende landen. Daarom is er ook financiële steun beschikbaar om de handelscapaciteit te vergroten. Daarom zullen we toestaan dat partnerlanden in de ontwikkelingswereld meer gevoelige producten niet in de handelsovereenkomsten opnemen, wat we andere landen niet zouden toestaan. Ik heb in dit verband goed nota genomen van de geuite bezorgdheden over de in de tussentijdse EPO opgenomen vrijstelling van de standaardregels van oorsprong voor visserijproducten.
Deze vrijstelling is speciaal voor ontwikkelingsdoeleinden toegekend en dat hebben we gedaan op basis van ons deskundig oordeel dat het vanwege het kleine marktaandeel van Papoea-Nieuw-Guinea onwaarschijnlijk is dat de tonijnexport de belangen van de industrie in de EU zal schaden. De Europese Unie en Papoea-Nieuw-Guinea passen deze regels sinds 2008 op voorlopige basis toe en er is geen opwaartse trend waarneembaar, ook al vertonen de exportcijfers schommelingen. Ik kan u dan ook verzekeren dat de Commissie niet van plan is andere regio’s vergelijkbare regelingen aan te bieden.
De Commissie zal de tenuitvoerlegging van de vrijstelling in ieder geval nauwlettend volgen en zal op basis van een onderzoek dat vóór eind 2011 zal worden opgezet, verslag uitbrengen aan het Parlement.
Sommigen van u waren er in september vorig jaar ook bij toen de huidige gekozen minister-president de Commissie internationale handel toesprak. Hij sprak de bereidheid van zijn regering uit om schepen en investeerders uit de EU toegang te verschaffen tot de wateren van Papoea-Nieuw-Guinea. We nemen deze mondelinge verklaring zeer serieus en we zullen met onze partners blijven praten tot een en ander gerealiseerd is.
De goedkeuring van het Parlement zal ons in staat stellen de voor de overeenkomst beschikbare tenuitvoerleggingsmechanismen te lanceren. Een ervan is het Handelscomité, dat dit voorjaar bijeengeroepen zou kunnen worden en dat een platform biedt om alle kwesties inzake wederzijdse verplichtingen op grond van de tussentijdse EPO aan de orde te stellen. Uw stem is derhalve van groot belang om ons te helpen verder te werken aan deze en andere belangrijke kwesties.
Wat Fiji betreft: dit land heeft de tussentijdse EPO wel getekend maar past deze niet op voorlopige basis toe. Dit betekent dat Papoea-Nieuw-Guinea momenteel het enige land is dat de tussentijdse EPU tussen de EU en de Stille Oceaan op voorlopige basis toepast. Fiji behoudt op grond van de regeling voor de markttoegang voorlopig toegang tot de EU-markt, aangezien de Raad geen handelssancties heeft aangenomen. Zoals u weet, heeft de EU besloten de ontwikkelingshulp aan Fiji op te schorten vanwege de politieke situatie in het land. Vooruitgang op het gebied van het bestuur in Fiji en, met name, een terugkeer naar de democratische beginselen van bestuur zijn een voorwaarde voor hervatting van de hulp, maar op het ogenblik is er in dit opzicht geen sprake van tastbare vooruitgang in Fiji.
De EPO waarover we vandaag hebben gesproken, is slechts een tussentijdse regeling, die ervoor moet zorgen dat de toegang tot de EU-markt niet verloren gaat. De Commissie is vastbesloten om de onderhandelingen over een alomvattende EPO met de Stille-Oceaanregio voort te zetten.
Carmen Fraga Estévez, rapporteur voor advies van de Commissie visserij. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de vrijstelling van de regels van oorsprong komt voort uit een bijzonder ernstige berekeningsfout door de Commissie wat zijn impact betreft, niet alleen op de communautaire tonijnsector, waarop de impact heel groot is, maar ook op de Stille-Oceaanregio, dat wij juist willen helpen. Intussen zijn het vrijwel uitsluitend de nietsontziende vloten van China en Zuidoost-Azië en hun verwerkingsindustrieën die echt gebaat zijn bij deze vrijstelling.
Het Directoraat-generaal Handel heeft deze vrijstelling ingesteld op basis van het feit dat Papoea-Nieuw-Guinea niet de visserijcapaciteit heeft om zijn visbestanden te exploiteren. Volgens de meest recente gegevens van de Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan zijn er in dit gebied echter 41 zegenvisserijvaartuigen actief die varen onder de vlag van Papoea-Nieuw-Guinea, en die in 2009 een vangsttotaal hadden van bijna een half miljoen ton. Daarvan is meer dan 75.000 ton uiteindelijk (van half tot volledig verwerkt) in de Europese Unie terecht gekomen, waardoor Papoea-Nieuw-Guinea tot de zes grootste exporteurs naar de Europese Unie behoort. Het is dus niet waar, zoals u zei, dat andere vloten vrije toegang moesten krijgen om de visserijsector van Papoea-Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen.
De Europese Unie mag in geen geval tornen aan haar verplichtingen inzake duurzame ontwikkeling Wat wij nu echter zien, is dat Papoea-Nieuw-Guinea aan de hand van deze vrijstelling en om Aziatische investeerders binnen te halen zijn wetgeving zodanig gewijzigd heeft dat het niet mogelijk is om klachten in te dienen over milieuschade, en dat het een investeringsregeling heeft ingesteld die het mogelijk maakt om lokale werknemers en goedkope arbeidskrachten uit Azië aan te nemen, onder onvoorstelbaar slechte arbeidsvoorwaarden.
Als je daarbij telt dat Papoea-Nieuw-Guinea in de regionale visserijorganisatie die ik eerder genoemd heb, voorop loopt in de rij van landen die botweg weigeren om de internationale regels voor het beheer van en toezicht op de visserij te onderschrijven, dan komt het er uiteindelijk op neer dat terwijl het Directoraat-generaal Maritieme zaken en visserij alles in het werk stelt om illegale visserij te bestrijden, andere partijen de deur daar juist voor openzetten. Commissaris, ik ben nu net terug van een ontmoeting met de Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan, en ik weet heel goed welk standpunt Papoea-Nieuw-Guinea heeft ingenomen. Daarom blijf ik bij het standpunt van de Visserijcommissie, die verzoekt deze vrijstelling op te schorten bij de herziening van de onderhavige overeenkomst.
Laima Liucija Andrikienė, namens de PPE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als schaduwrapporteur voor de PPE-Fractie wil ik om te beginnen graag zeggen dat we de toenemende rol van de EU als handelsmogendheid in alle regio’s ter wereld, waaronder de Stille-Oceaanregio, toejuichen.
De overeenkomst zoals deze er nu ligt, is niet volmaakt, niet in de laatste plaats omdat er geen sprake is van een alomvattende EPO, maar slechts van een tussentijdse overeenkomst. We hopen dat de Commissie er op termijn in zal slagen met een groot aantal landen in de regio een alomvattende EPO tot stand te brengen.
Verder heeft de huidige overeenkomst betrekking op slechts een klein deel van de EU-handel, aangezien het aandeel van de EU-handel dat voor rekening komt van de totale Stille-Oceaanregio, maar 0,06 procent is. Toch baren sommige onderdelen ons zorgen, vooral de onderdelen met betrekking tot de vrijstelling van de regels van oorsprong voor visserijproducten.
In onze resolutie uiten we onze bezorgdheid over het feit dat een aantal landen, zoals de Filipijnen, Thailand, China, de Verenigde Staten, Australië en andere, van deze vrijstelling zullen kunnen profiteren en mogelijk grote hoeveelheden verwerkte visserijproducten naar de EU zullen exporteren, waardoor ze de belangen van de visverwerkende en conservensector in de EU mogelijk zullen schaden.
We moedigen de Commissie derhalve aan om in te gaan op het verzoek van het Parlement om een effectbeoordeling uit te voeren en, indien hieruit blijkt dat er sprake is van een destabilisering van de visverwerkende en conservensector in de EU, de procedure in gang te zetten die moet leiden tot opschorting van de vrijstelling van de regels van oorsprong waarin deze overeenkomst voorziet.
George Sabin Cutaş, namens de S&D-Fractie. – (RO) De huidige tussentijdse partnerschapsovereenkomst, in november 2007 getekend door de Europese Commissie en de staten Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji, is hevig bekritiseerd door het maatschappelijk middenveld en politici in de Stille-Oceaanregio. Zij benadrukten de nadelige effecten van de overeenkomst op de regionale solidariteit en de politieke wens van economische integratie in de regio.
De regio is gesplitst in groeperingen die individueel en onder tijdsdruk hebben onderhandeld voor een tussentijdse overeenkomst met de Europese Commissie. Tegelijkertijd wordt aangenomen dat het verlenen van een statuut van oorsprong en een vrijstelling van douanerechten op visproducten uit Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji ertoe heeft geleid dat er een verwerkingscentrum voor deze producten, waaronder ook niet-oorspronkelijke producten, is opgezet door bedrijven uit naburige landen, met als doel te profiteren van de vrijstelling.
Dit proces zou een negatief effect hebben op de bedrijfstak, de werknemers en de lokale inkomsten, aangezien de visindustrie een van de meest belangrijke banenscheppers in deze landen is. Het zou ook oneerlijke concurrentie betekenen voor EU-producten. Als gevolg hiervan kan de overeenkomst een omgekeerd effect hebben gehad.
De Europese Commissie moet daarom zorgen dat de komende partnerschapsovereenkomst een bijdrage levert aan de ontwikkeling van een duurzame, banen scheppende lokale visindustrie en aan regionale integratie, bijvoorbeeld door het onderhandelen van de volgende overeenkomst met de gehele Stille Oceaanregio.
Isabella Lövin, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een van de doelstellingen van de EPO’s is de bevordering van de regionale integratie. Tot op heden is daar geen sprake van. Integendeel, in het geval van de Stille Oceaan ondermijnt de EU de eenheid omdat zij bepaalde ACS-landen tussentijdse overeenkomsten met speciale voorwaarden aanbiedt.
Het afwijken van de oorsprongsregels voor vis die in Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji wordt verwerkt, is hier een voorbeeld van. Ik vind deze afwijking potentieel gevaarlijk en daarom moet deze kwestie, zoals reeds overeengekomen, in 2011 grondig worden geëvalueerd.
Dat zeg ik omdat het van belang is om de discussie op grond van feiten te voeren. Wat zijn de gevolgen voor de wereldwijde visbestanden, de werkgelegenheid en het milieu van Papoea-Nieuw-Guinea? Wat zijn de sociale voorwaarden voor de arbeiders? Dat moet allemaal volledig en op transparante wijze worden beoordeeld. Daarna kan de afwijking op grond daarvan al dan niet worden afgeschaft, en niet op grond van klachten vanuit de Spaanse visserijsector, die zelf in Papoea-Nieuw-Guinea vist, maar de vis daar nooit aan land brengt – en die overigens geen invoerrechten betaalt wanneer zij de vis als een Europees product op de Europese markt verkoopt.
Elie Hoarau, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik vind het een beetje overdreven om de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomsten ‘overeenkomsten met de staten in de Stille Oceaan’ te noemen, omdat van de vijftien ACS-staten in het gebied er slechts twee de overeenkomsten hebben ondertekend.
Deze overeenkomsten lijken vaak duidelijk meer op bilaterale overeenkomsten dan op echte regionale overeenkomsten, bilaterale overeenkomsten die afwijken van het beoogde doel van de economische partnerschapsovereenkomsten, namelijk regionale integratie. Het is moeilijk om hierin geen illustratie te zien van datgene waarover de actoren in het maatschappelijke middenveld klagen, zowel in de Stille Oceaan als in Afrika, namelijk het feit dat een aantal ACS-landen gedwongen zijn om individuele overeenkomsten te ondertekenen omdat de Commissie er niet in geslaagd is om de economische partnerschapsovereenkomsten om te zetten in een goed instrument voor de totstandbrenging van partnerschap.
De grote druk die door de Europese onderhandelaars wordt uitgeoefend op de ACS-staten is door de ACS-staten zelf gehekeld tijdens de 92e zitting van de ACS-Raad van ministers, die van 8 tot en met 12 november 2010 werd gehouden in Brussel. De werkelijkheid van de economische partnerschapsovereenkomsten waarover de Europese Commissie heeft onderhandeld is zo treurig dat ze al mislukt waren nog voordat ze van kracht werden. De mislukking was zo enorm dat een aantal ACS-landen de lidstaten van de Europese Unie verzoekt om de mogelijkheid te onderzoeken tot herziening van het onderhandelingsmandaat dat in juni 2002 aan de Europese Commissie is verleend.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de hervorming van de suikermarkt in de EU leidt er in de huidige marktsituatie toe dat de suikerprijs in de Unie onder de internationale prijs is gedaald.
De langlopende afnameovereenkomsten met suikerrietproducenten in Afrika, het Caribisch gebied of de Stille Oceaan zijn gezien deze prijssituatie op den duur niet houdbaar. Het feit dat de boeren in de ACS-landen hun producten liever tegen hogere prijzen op de wereldmarkt verkopen in plaats van deze goedkoop in de EU op de markt te brengen, is zeker van invloed geweest op de nieuwe overeenkomsten met de ACS-landen. Gezien het feit dat deze stimulans komt te vervallen en tegelijkertijd een meestbegunstigingsclausule op de koop toe moet worden genomen en dat bovendien de overheidsontvangsten door het wegvallen van de douanerechten dalen, is het niet verwonderlijk dat de ACS-landen zich zo afwachtend hebben opgesteld.
In dit verband moet ook aandacht worden besteed aan de visserij en niet alleen worden gekeken of Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji andere handelspartners toegang hebben verleend tot hun viswateren. Misschien moet ook worden uitgezocht of de beschuldigingen kloppen dat bijvoorbeeld de Spaanse vissersvloot vanwege de EU-beperkingen en de vangstquota naar de Stille Oceaan is uitgeweken en daar onder buitenlandse vlag vist.
Francisco José Millán Mon (PPE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou eveneens uiting willen geven aan mijn bezorgdheid over de impact van deze overeenkomst op de tonijnconservensector, die bijzonder belangrijk is in Spanje en vooral in Galicië, mijn kiesdistrict.
Zoals gezegd, is deze negatieve impact te wijten aan een concessie zonder precedent en zonder goede gronden: de vrijstelling van de regels van oorsprong voor verwerkte visserijproducten in geval van het ontbreken van voldoende inheemse grondstoffen, wanneer hierom verzocht wordt.
Dat laatste was dan ook het eerste wat Papoea-Nieuw-Guinea gedaan heeft, en de vrijstelling wordt al toegepast. Papoea-Nieuw-Guinea wordt zo een grote draaischijf voor de verwerking en uitvoer van tonijn afkomstig van de grote concurrenten van de Europese industrie, namelijk de Filipijnen, Thailand, China en de Verenigde Staten. Zij zijn degenen die in werkelijkheid het meest begunstigd worden door deze overeenkomst.
Naar schatting zal de tonijnproductie uiteindelijk oplopen tot vierhonderdduizend ton per jaar, bestemd voor de Europese markt, waar de consumptie op het ogenblik zo’n zevenhonderdduizend ton bedraagt. De impact hiervan zal heel groot zijn, daar de prijzen van de tonijn uit Papoea-Nieuw-Guinea een derde lager liggen dan de Europese prijzen als gevolg van de lage salarissen en het ontbreken van milieuregels in dat land.
In mijn regio, Galicië wordt dit gezien als concurrentie waartegen onmogelijk valt op te boksen, en die ernstige gevolgen zal hebben voor de werkgelegenheid. Ik wil dat de impactstudie die de Europese Commissie heeft aangekondigd zo nauwkeurig mogelijk gedaan wordt en rekening houdt met de gevolgen op de korte en middellange termijn van die vrijstelling van de oorsprongsregels.
Ik hoop dat er zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan deze vrijstelling. Het gaat om een uitzonderlijke overgangsregeling, maar Papoea-Nieuw-Guinea lijkt ervan uit te gaan dat het een permanente regeling betreft, want anders zouden die investeringen niet gedaan worden. Verder hoop ik dat deze vrijstelling niet wordt overgenomen in andere overeenkomsten of in de uiteindelijke overeenkomst. Op het ogenblik is er echter een probleem met de voorlopige overeenkomst, en dat moet worden opgelost.
Josefa Andrés Barea (S&D). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals hier gezegd is, omvat de partnerschapsovereenkomst met Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji een vrijstelling van de regels van oorsprong. Zoals de rapporteur heeft opgemerkt, is die vrijstelling vooral van belang voor de tonijn. Wat willen wij met deze overeenkomst? We willen dat de visserijsector zich verder ontwikkelt en dat de armoede wordt uitgebannen in deze eilandengroep: met andere woorden: we willen de ontwikkeling ondersteunen.
Wat zijn echter de negatieve gevolgen, gezien het feit dat derde landen gebaat zijn bij die preferentiële behandeling?
We hebben hier geluisterd naar de klachten die naar voren komen. Wij willen een evenwichtige situatie. De Commissie heeft ons zojuist verteld dat er duidelijke onderzoeksresultaten zijn, maar de mening die we hier horen is dat dit niet zo is. In 2008 werd er gezegd dat er geen enkele vorm van concurrentieverstoring was, en we kregen te horen dat er een impactstudie zou komen.
Wij willen een evenwichtige situatie. Wij willen een herziening, een raadpleging en controles. Wij willen weten of deze overeenkomst de ontwikkeling van deze eilandengroep bevordert. We willen ook weten of de sanitaire maatregelen – die van groot belang zijn voor ingevoerde producten – worden nageleefd, of er sprake is van een duurzaam visserijbeheer, en bestrijding van de illegale visserij, die van essentieel belang is. Nog een ander bijzonder belangrijk aspect waaruit we zouden kunnen opmaken hoe de derde landen die in Papoea-Nieuw-Guinea gevestigd zijn te werk gaan, is hun naleving van de internationale arbeidsnormen.
We willen deze overeenkomst ondersteunen en ertoe bijdragen dat hij wordt nageleefd, maar we willen ook dat hij gebruikt wordt om ontwikkeling van Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji te bevorderen en niet om schade toe te brengen aan de Spaanse industrie.
Alain Cadec (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil graag uw aandacht vragen voor de afwijking van de regels van oorsprong die aan Papoea-Nieuw-Guinea zijn toegekend betreffende verwerkte visserijproducten, in het bijzonder tonijnconserven. Ik denk dat het heel gevaarlijk is om van die regels af te wijken.
Dit ACS-land heeft preferentiële toegang tot de EU-markt; dat wil zeggen een totale ontheffing van de douanerechten op de tonijnconserven die het naar onze markt exporteert. Ik trek het ontwikkelingsbeleid dat de overeenkomst ten uitvoer legt niet in twijfel. De afwijking van de regels van oorsprong voor tonijnconserven is echter volstrekt onaanvaardbaar.
Deze afwijking stelt buitenlandse ondernemers in staat om zich in Papoea-Nieuw-Guinea te vestigen en brengt dus maar weinig voordelen met zich mee voor de werkgelegenheid en de lokale bevolking. We moeten ontwikkelingshulp toestaan, maar dan wel eerlijke en doeltreffende hulp die ten goede komt aan de desbetreffende regio’s.
De invoer van tonijn door de Gemeenschap is tussen 2008 en 2009 toegenomen van 9 200 tot 16 200 ton. De invoer is in slechts een jaar tijd verdubbeld. Dit verschijnsel kan alleen nog maar erger worden als deze afwijking blijft bestaan. Bovendien voldoen deze producten niet aan dezelfde sociale en gezondheidsgerelateerde normen en aan normen voor de instandhouding van hulpbronnen als die waaraan Europese producten moeten voldoen. Het is vooral onmogelijk om de oorsprong van vangsten na te gaan.
Dames en heren, heeft de Europese Commissie niet de tijd genomen om mijn verslag over de oorsprong van de invoer van visserijproducten en aquacultuurproducten in de Europese Unie te lezen?
Zo niet, dan is de situatie hopeloos. We kunnen Europese banen en de kwaliteit van de producten die op deze manier op de Europese markt worden verkocht, niet opofferen. Ik wil niet dat een situatie met een verwoestend effect op de Europese verwerkingsindustrie permanent wordt.
Ulrike Rodust (S&D). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, voor mij als coördinatrice voor de Commissie visserij is bij deze tussentijdse overeenkomst vooral het visserijaspect interessant. In dat kader waren er in het begin enkele meningsverschillen over de versoepeling van de oorsprongsregeling voor Papoea-Nieuw-Guinea. Ik ben voorstander van het idee van de Commissie om deze versoepeling te gebruiken om de economie van een van de armste landen ter wereld te stimuleren. Ik ben ervan overtuigd dat dit ook ons, visserijpolitici, niet onverschillig kan laten. Tegelijkertijd begrijp ik de zorgen van de Europese industrie, maar eerlijk gezegd kan ik me niet voorstellen dat de toegekende versoepelingen ertoe leiden dat Papoea-Nieuw-Guinea een serieuze concurrent van onze conservenindustrie zal worden.
We moeten echter waakzaam zijn, want niemand is erbij gebaat als wij onze halve conservenindustrie naar de Stille-Oceaanregio verplaatsen. Ik moet zeggen dat wij tijdens de discussie over deze overeenkomst met zeer tegenstrijdige informatie te maken hadden inzake de vraag wat de omvang van de investeringen in Papoea-Nieuw-Guinea is en welke landen indirect profiteren van de versoepeling van de oorsprongsregeling. Ik verzoek de Commissie daarom dringend nauwlettend op de toepassing van de uitzonderingsregeling toe te zien en het Parlement tijdig verslag uit te brengen over de gevolgen voor zowel de ontwikkeling van Papoea-Nieuw-Guinea als de Europese conservenindustrie. Als deze regeling niet de gewenste resultaten ter plekke oplevert en onaanvaardbare verliezen voor Europese ondernemingen met zich brengt, moeten wij bij de onderhandelingen over de definitieve overeenkomst een ander besluit nemen. Houdt u ons op de hoogte alstublieft.
Pablo Zalba Bidegain (PPE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik duidelijk stellen dat ik er voorstander van ben om de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en Papoea-Nieuw-Guinea aan te halen als dat de ontwikkeling van deze regio ten goede komt, maar dat moet dan wel een duurzame ontwikkeling zijn.
Ik ben oprecht van mening dat deze overeenkomst in zijn huidige vorm geen goede overeenkomst is. Ik ben helemaal tegen een bepaalde clausule van de overeenkomst, die ik als onrechtvaardig beschouw, namelijk de vrijstelling van de oorsprongsregels, omdat die niet alleen een gevaar betekent voor de duurzame ontwikkeling van Papoea-Nieuw-Guinea maar ook, zoals we hier vandaag gehoord hebben, een hele Europese industriebranche in gevaar brengt: de conservenindustrie. Deze concessie zou een grote uitzondering moeten zijn en zij had niet moeten worden toegepast in het geval van Papoea-Nieuw-Guinea. Daarnaast mogen we niet vergeten welk ernstig precedent er met deze maatregel gecreëerd wordt en welk precedent het zal creëren voor toekomstige onderhandelingen van de Europese Unie.
Naar mijn mening had er een resolutie moeten komen die veel duidelijker en veel stelliger was in dit opzicht, door categorisch te stellen dat de vrijstelling van de oorsprongsregels bij de volgende herziening van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst zou worden opgeschort. Daarom wil ik de Commissie vragen om rekening te houden met de dramatische gevolgen die deze concessie zal hebben, in de eerste plaats voor de Europese conservenindustrie, en in de tweede plaats voor de duurzaamheid van het milieu en de natuurlijke rijkdommen van Papoea-Nieuw-Guinea, en met het bijzonder negatieve precedent dat hiermee gecreëerd wordt voor toekomstige besprekingen. Hoe zeer de Commissie ook gezegd heeft dat dit geen precedent zal vormen, de druk zal er toch zijn. Daarom verzoek ik de Commissie om de vrijstelling van de oorsprongsregels zo spoedig mogelijk te beëindigen.
Mairead McGuinness (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kom eigenlijk voor het volgende debat, maar ik heb dit debat vanuit mijn werkkamer gevolgd en ik maak me, net als veel van de vorige sprekers, zorgen over die flexibiliteit in de oorsprongsregels.
De afgelopen zeven dagen was er een programma op de Britse televisie, als onderdeel van een hele serie over de visserijsector op Channel Four, waarin het visserijbeleid van de EU helaas zwaar bekritiseerd werd, en we ontvangen veel e-mails van bezorgde burgers.
Dit specifieke onderwerp is niet aan de orde gekomen, maar ik wil graag mijn stem laten horen en mijn steun uitspreken aan die collega’s die hun grote bezorgdheid kenbaar hebben gemaakt over een voorstel dat een positief ontwikkelingsinstrument zou moeten zijn, maar dat niet alleen vanuit Europees oogpunt maar juist ook voor de landen die we proberen te helpen, negatief kan uitpakken.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit was een uiterst interessant debat. Er heerst armoede op de wereld. Daar moeten we iets aan doen. We zouden bijvoorbeeld geld kunnen overmaken, maar het is veel beter om mensen de kans te bieden om door middel van werk een behoorlijk bestaan op te bouwen. De drie tonijnverwerkingsfabrieken in Papoea-Nieuw-Guinea die bevoegd zijn tonijn naar de EU te exporteren, hebben circa 5 700 mensen in dienst, hoofdzakelijk vrouwen. In Papoea-Nieuw-Guinea, een van de armste landen op aarde, staan banen op het spel.
Als de Commissie afwijkingen voorstelt, weegt zij de risico’s mee en gaat zij op zoek naar waarborgen. Het lijkt de Commissie, gezien de geringe handel tussen Papoea-Nieuw-Guinea en de EU en het lage marktaandeel van Papoea-Nieuw-Guinea van circa 3 procent op de Europese tonijnmarkt van de afgelopen jaren, hoogst onwaarschijnlijk dat de export vanuit Papoea-Nieuw-Guinea een ernstige verstoring van de Europese vis- en conservenindustrie veroorzaakt. De voorlopige toepassing dateert uit 2008, dus we hebben enige ervaring met de cijfers. Het veroorzaakt geen verstoring van de Europese vis- of conservenindustrie. De ontwikkeling van de handelsstromen wordt nader geanalyseerd in een onderzoek naar de gevolgen van de uitvoering van de speciale oorsprongsregels voor visserijproducten, dat in 2011 wordt voorbereid.
Daarnaast gaat de Commissie de handel met PNG controleren en zal zij niet aarzelen om de nodige maatregelen te nemen indien er van een ernstige verstoring van de Europese markt sprake blijkt. De tussentijdse overeenkomst staat in hoofdstuk 2 inzake handelsbeschermingsinstrumenten de toepassing van dergelijke maatregelen expliciet toe. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de export van visserijproducten door Papoea-Nieuw-Guinea negatieve gevolgen heeft voor de conservenindustrie van andere ACS- of SAP Plus-landen. Ook dat aspect zal in het onderzoek dat ik zojuist genoemd heb, bestudeerd worden.
Ik wil daaraan toevoegen dat landen en ondernemingen die vis of visserijproducten naar de EU exporteren, altijd, ongeacht speciale oorsprongsregels of preferentiële handelsovereenkomsten, moeten voldoen aan de regelgeving inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en aan de gezondheids- en voedselveiligheidsvoorschriften van de EU. De Commissie heeft de kwestie naar mijn mening zeer zorgvuldig overwogen alvorens zij met deze maatregel op de proppen kwam.
Dan stap ik nu op een breder onderwerp over: de EPO in het algemeen. Handel is bepaald niet eenvoudig. Zoals ik al zei, is het meewerken aan groei in de ontwikkelingslanden de enige manier om de armoede uit te bannen. Regionale samenwerking is inderdaad in het begin vrij lastig. Maar niet alleen handelsovereenkomsten maken regionale ontwikkeling mogelijk. Daarom hebben we 45 miljoen euro gereserveerd voor ‘Hulp voor handel’ in Oceanië. Dat is drie keer zoveel als in het kader van het negende EOF beschikbaar is gesteld. Je kunt alleen regionale handel verwachten wanneer je handelsstromen mogelijk maakt. Kijken we naar alle ontwikkelingslanden, dan zien we dat vrijwel alle handel op een monocultuur berust, dus op één specifiek exportproduct met een hoge fluctuatie. Dat heeft een zeer verstorend effect op de betrokken landen.
Als we het over migratiestromen, zekerheid, veiligheid en gerechtigheid op aarde hebben, kunnen we niet zeggen dat die ons niet interesseren. Ze moeten ons interesseren, en onze diensten hebben daar uitgebreid onderzoek naar gedaan. We stellen zeer fatsoenlijke maatregelen voor, volledig in overeenstemming met alle doelstellingen van de Europese Unie.
Ik vind dit een goede maatregel, met de noodzakelijke waarborgen voor het geval er iets misgaat. Naar mijn mening hebben we ons een juist oordeel gevormd en daarom sta ik achter deze overeenkomst.
David Martin, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik houd het kort. Ik ben het wat dit onderwerp betreft vrijwel of eigenlijk helemaal met de Commissaris eens.
Om te beginnen wil ik herhalen dat ondertekening van de tussentijdse EPO belangrijk is, want als we dat niet doen, verdwijnen de huidige handelspreferenties voor Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji overeenkomstig de WTO-regels. De tussentijdse EPO is precies wat het zegt te zijn: een tussentijdse regeling, en ik ben het eens met al mijn collega’s die menen dat onze doelstelling op de lange termijn een volledige, allesomvattende EPO moet zijn met alle landen in de Stille Oceaan, die de regionale integratie aldaar bevordert. Maar we moeten op dit moment deze stap zetten om het voortbestaan van de preferenties voor de twee grootste landen in de Stille Oceaan te waarborgen.
Met betrekking tot de visserij heeft de Commissie zeer helder gesteld dat het hier om een uitzondering gaat. Het blijft de enige afwijking. We zijn niet van plan een dergelijke afwijking voor enig ander deel van de wereld toe te staan. Waarom maken we voor Papoea-Nieuw-Guinea een uitzondering? Dat zal ik u vertellen: omdat Papoea-Nieuw-Guinea letterlijk aan de andere kant van de wereld ligt en de kans dat Europese vissersvloten dat gebied uitgebreid bevissen klein is, hoewel hun dat wel vrij staat. Niets houdt de Europese vissersvloten tegen om in de wateren van Papoea-Nieuw-Guinea te vissen en hun vangst in Papoea-Nieuw-Guinea aan land te brengen en daar te laten inblikken. Dat zou, zoals al eerder gezegd, heel goed zijn voor de ontwikkeling en dat moeten we dus zelfs aanmoedigen.
Maar de huidige situatie is dat Chinese boten, Thaise boten en boten van andere Aziatische landen in de wateren van Papoea-Nieuw-Guinea vissen en hun vangst in hun eigen land aan wal brengen, waardoor ze Papoea-Nieuw-Guinea niet in de gelegenheid stellen om zich te ontwikkelen.
Er doet zich een ontwikkelingskans voor in de vorm van banen, vooral voor vrouwen. We klagen vaak dat ons ontwikkelingsbeleid wat betreft de bevordering van de stroomafwaartse activiteit te wensen overlaat. Nu doen we iets positiefs op dat terrein. Zoals de commissaris ook al zei, moet de vis ter kwalificatie nog altijd voldoen aan de normen overeenkomstig de regelgeving inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij. En de vis moet voldoen aan al onze sanitaire en fytosanitaire voorwaarden. Dat is van essentieel belang. De drie fabrieken in Papoea-Nieuw-Guinea voldoen op dit moment aan deze normen en ze bieden zinvolle werkgelegenheid. Mocht het aantal fabrieken en de import vanuit Papoea-Nieuw-Guinea plotseling stijgen, dan moeten we de situatie vanzelfsprekend opnieuw bekijken en eventueel actie ondernemen.
Op dit moment spreken de statistieken echter voor zich. De overeenkomst geldt al sinds 2008. Er is geen sprake van een stijging. Er bestaat geen gevaar voor de Europese tonijnindustrie. Als rapporteur heb ik gesproken met de leiders van de Spaanse tonijnindustrie en zij hebben zelf tegen me gezegd dat er momenteel geen gevaar dreigt. Zij maken zich echter zorgen over de toekomst. Ze weten dat er op dit moment geen gevaar voor de Europese industrie dreigt. Laten we de situatie dus niet overdrijven. We mogen een arm ontwikkelingsland niet laten boeten omdat wij bang zijn voor ons eigen hachje.
De Voorzitter. – Tot besluit van het debat is er een ontwerpresolutie ingediend, overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag 19 januari 2011 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Helmut Scholz (GUE/NGL), schriftelijk. – (DE) De tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Fiji en Papoea-Nieuw-Guinea maakt inbreuk op het gecompliceerde, ingewikkelde integratieproces in de Pacifische regio. De overeenkomst zal de ontwikkeling van beide landen nauwelijks ondersteunen. Ik herinner eraan dat de militaire coup van 2006 in Fiji door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie eenstemmig is veroordeeld. Niettemin wordt de nog steeds zittende dictatuur met het sluiten van deze handelsovereenkomst min of meer als verdragspartner erkend. Dit ondergraaft de inspanningen van onze partners in Australië, Nieuw-Zeeland en andere landen in de regio om de democratie in Fiji te herstellen. Toen ik op onze bijeenkomst in de Commissie internationale handel de onderdrukking van de democratie door de militairen aan de kaak stelde, reageerden hun vertegenwoordigers met de woorden: “But we are in control!” Iets wat ik aanzag voor puur cynisme lijkt thans te voldoen aan de eisen die de Commissie stelt aan de legitimiteit van haar verdragspartners. Mijn fractie zal tegen deze overeenkomst stemmen. Ik ben er voorstander van om deze overeenkomst op te schorten totdat de democratie in Fiji weer hersteld is.