De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B7-0210/2011).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Vraag nr. 11 van Georgios Papastamkos (H-000152/11):
Betreft: Humanitaire hulp aan de Noord-Afrikaanse staten
De recente gebeurtenissen in de Noord-Afrikaanse staten (Egypte, Tunesië, Libië) hebben de al uiterst moeilijke levensomstandigheden van talrijke bevolkingsgroepen nog verzwaard.
Als gevolg van de economische armoede is er een grote vluchtelingenstroom naar de mediterrane lidstaten van de EU. Heeft de Commissie na het uitbreken van de crisis in Noord-Afrika maatregelen genomen voor economische, medisch-farmaceutische en humanitaire hulp? Zo ja, welke?
Welke maatregelen neemt zij voor de mediterrane lidstaten van de EU die vluchtelingen uit Noord-Afrika ontvangen?Welke problemen veroorzaken de militaire operaties voor het verschaffen van de humanitaire hulp?
Kristalina Georgieva, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, op 25 februari 2011 heeft de Commissie een noodplan ter waarde van 3 miljoen euro voor humanitaire hulpoperaties in verband met de crisis in Libië aangenomen. Deze middelen zijn onmiddellijk vrijgemaakt en vormen feitelijk de eerste grote bijdrage die in Libië is aangekomen. Dit eerste bedrag is vanwege de snel toenemende humanitaire nood op 3 maart verhoogd tot dertig miljoen euro. In de begroting voor civiele bescherming is een extra bedrag van zes miljoen euro gereserveerd voor cofinanciering van bijstand in natura door de lidstaten.
De humanitaire bijstand van de EU wordt verstrekt via onze partners, gefinancierd door het Bureau voor humanitaire hulp of in de vorm van bijstand in natura door de lidstaten, en beschikbaar gesteld en gecoördineerd via het EU-mechanisme voor civiele bescherming. De bijstand bestaat uit hulp aan de grenzen met Tunesië, Egypte en Algerije aan mensen die Libië ontvluchten, steun voor de repatriëring van onderdanen van derde landen naar hun landen van herkomst, hulp aan en humanitaire bescherming van mensen met een vluchtelingenstatus die niet terug kunnen naar hun land – ze hebben geen land om naartoe te gaan – en aan Libiërs die Libië ontvluchten, financiering en voorsortering van noodvoorraden om noodhulp in Libië zelf te kunnen geven, en financiering van medische noodvoorraden, noodchirurgie en voedselhulp in Libië voor gebruik als en wanneer specifieke gebieden toegankelijk worden. Op dit moment is niet het hele grondgebied toegankelijk. Voorlopig kunnen we actief zijn in het oosten, maar niet in het westen, dat door Khadafi wordt gecontroleerd.
De Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hebben op 8 maart 2011 gezamenlijk een mededeling over een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied aangenomen. Hierin wordt een strategie uiteengezet waarmee Europa de gedenkwaardige veranderingen bij onze zuidelijke buren kunnen ondersteunen. Ook heeft de Commissie haar instrumenten aangesproken om, indien nodig, Italië en andere lidstaten te steunen als een massale instroom van vluchtelingen uit Noord-Afrika zich daadwerkelijk zou voordoen. Deze respons omvat zowel operationele maatregelen als financiële bijstand. Op 20 februari is de gezamenlijke Frontex-operatie Hermes 2011 van start gegaan met middelen en deskundigen uit een aantal lidstaten. We volgen de ontwikkelingen nauwlettend en bereiden ons voor op verschillende scenario's. Indien nodig kunnen de Frontex-operaties worden versterkt om mogelijke nieuwe instromen op te vangen. De Commissie is bereid om aanvullende financiële bijstand te verlenen uit fondsen als het Buitengrenzenfonds en het Europees Vluchtelingenfonds, voor in totaal 25 miljoen euro. Een groot aantal lidstaten is bereid om gespecialiseerd personeel en technische uitrusting ter beschikking te stellen, wat bijzonder welkom is.
Vergeleken met de status quo hebben de huidige militaire operaties geen negatieve invloed gehad op de mogelijkheden om humanitaire hulp te bieden, omdat de toegang vanaf het begin van de crisis al wordt beperkt door troepen die loyaal zijn aan Khadafi. De onderhandelingen die aan de gang zijn tussen de autoriteiten in Tripoli en het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (UNOCHA) zijn nog niet uitgemond in een overeenkomst over humanitaire toegang in West-Libië.
Georgios Papastamkos (PPE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank de commissaris voor haar goed onderbouwde antwoord. Ik acht het van bijzonder belang dat de Europese Unie wereldwijd een koppositie inneemt wat betreft het verlenen van humanitaire hulp en dat zij haar humanitaire gezicht toont.
Het is natuurlijk de vraag – en dat is allang zo – in hoeverre de humanitaire hulp terechtkomt bij hen die haar werkelijk nodig hebben; transparantie speelt in dit geval een heel belangrijke rol. Mij valt de gevoeligheid van de Noord-Europese landen op, mevrouw de commissaris, om – buiten het contractuele kader – de Europese markt, de Europese grenzen te openen voor de export van agrarische producten uit de landen van Noord-Afrika in de Europese Unie. Echter, het Europese zuiden, want daar speelt zich de concurrentie af, mag niet weer betalen. Het zuiden vangt de druk van de immigratie op, wij kunnen er niet ook nog een landbouwprobleem bij hebben.
Kristalina Georgieva, lid van de Commissie. – (EN) In de eerste plaats, met betrekking tot de doelmatigheid van de humanitaire bijstand, zijn er vanaf het begin van de crisis in hoofdzaak drie dramatische humanitaire effecten te zien. Ten eerste de uitstroom van buitenlandse werknemers naar Tunesië, Egypte, Algerije en Niger – op dit gebied zijn de Commissie en de lidstaten heel effectief geweest. We hebben schepen, vliegtuigen en ander materieel van de lidstaten ingezet, zodat we mensen naar huis kunnen brengen, en we hebben de Internationale Organisatie voor migratie en de VN-organisatie voor vluchtelingen een humanitaire injectie gegeven, zodat deze een enorm aantal mensen – 420 000 – kunnen helpen om Libië te ontvluchten.
In de tweede plaats hebben we in het oostelijke deel van Libië, waar we toegang toe hebben, medische behandelingen ondersteund en hebben we voedselvoorraden voorgesorteerd. Er is nog geen voedselcrisis, maar dit is in een land dat 90 procent van zijn voedsel importeert, wat betekent dat we voorbereid moeten zijn. We helpen ook Afrikanen uit landen bezuiden de Sahara, vooral uit Tsjaad, die zich in een bijzonder moeilijke situatie bevinden vanwege de risico's voor hun veiligheid, omdat ze vaak worden aangezien voor huursoldaten, voor strijders, terwijl velen van hen dat natuurlijk helemaal niet zijn. Het in veiligheid brengen van deze mensen, voornamelijk in Egypte, is ook een prioriteit.
In de derde plaats weten we dat in gebieden die door Khadafi worden gecontroleerd humanitaire nood bestaat. We kunnen daar echter niet naartoe. We hebben 9 miljoen euro opzij gezet voor wanneer de omstandigheden het toestaan om daar in actie te komen. Ook hebben we het Wereldvoedselprogramma en andere humanitaire organisaties instructies gegeven om klaar te staan om te helpen.
Met betrekking tot het tweede deel van uw vraag, over de toegang tot markten, wil ik opmerken dat dit de kern is van het initiatief voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied dat ik heb genoemd. Het gaat erom dat we ervoor moeten zorgen dat we deze landen uitzicht op een betere toekomst met banen en welvaart kunnen bieden. Daarom leggen we sterk de nadruk op handel, handel met Europa, maar ook handel tussen de landen van de Middellandse Zee.
Zigmantas Balčytis (S&D). - (LT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de situatie die in Noord-Afrika is ontstaan heeft de Europese Unie voor grote uitdagingen geplaatst. Volgens de Financial Times heeft de commissaris gezegd dat de Europese Unie haar burgers met succes uit Libië heeft geëvacueerd. Dit betekent echter ook dat het land het nu moet stellen zonder medisch specialisten, aangezien de meesten daarvan de Bulgaarse nationaliteit hadden. Zoals u al zei biedt de Europese Unie uiteenlopende vormen van humanitaire hulp, maar tegelijkertijd worden we nu geconfronteerd met een nieuwe noodsituatie, want door ons is dit land nu verstoken van de medische hulp die juist zo hard nodig is. Wat denkt u hieraan te gaan doen?
Kristalina Georgieva, lid van de Commissie. – (EN) In de eerste plaats wil ik opmerken dat de evacuatie van Europese burgers bijzonder succesvol is verlopen. We zijn erin geslaagd om coördinatie tussen de lidstaten tot stand te brengen en om het waarnemings- en informatiecentrum te gebruiken als platform voor deze coördinatie. Als gevolg daarvan hebben we de overgrote meerderheid van onze burgers op de meest snelle en veilige manier uit Libië kunnen evacueren. Tegen de tijd dat deze grootschalige evacuatie was voltooid, waren er nog maar ongeveer tweehonderd mensen in Libië die wilden worden geëvacueerd. Op ditzelfde moment worden enkelen van hen veilig geëvacueerd met een Russisch vliegtuig.
Met betrekking tot de vraag over medische diensten moet ik zeggen dat toen we de Europese burgers aan het evacueren waren, de wet van de onbedoelde gevolgen in werking trad, omdat enkele Europese burgers medische diensten hadden verleend in het kader van het Libische gezondheidszorgstelsel. Veel verpleegkundigen zijn geëvacueerd, maar niet zo veel artsen. We doen nu alles wat in ons vermogen ligt om in medische zorg gespecialiseerde humanitaire organisaties in staat te stellen om medische zorg te bieden aan Libiërs en onderdanen van derde landen in Libië.
Nogmaals, het kan niet genoeg worden benadrukt hoe belangrijk het is dat Khadafi in medische zorg gespecialiseerde humanitaire organisaties toestemming geeft om activiteiten in het westelijke deel van Libië te ontplooien. Helaas is dat nog niet gebeurd. We hebben een team van onze eigen deskundigen in het oostelijke deel van het land. Die hebben na een beoordelingsmissie gerapporteerd dat hoewel het aantal gewonden dat zorg nodig heeft toeneemt, de medische voorraden en de ondersteuning – onder meer met personeel – die de internationale gemeenschap heeft geleverd in het oostelijke deel van Libië in algemene zin onvoldoende is. Dat geldt echter niet voor steden als Misrata en andere gebieden die door Khadafi worden gecontroleerd. Zoals u waarschijnlijk weet, worden er nu pogingen gedaan om met medische voorraden uitgeruste schepen over zee naar Libië te sturen, als manier om de beschikbaarheid van medische behandelingen te vergroten.
De Voorzitter. − Vraag nr. 12 van Zigmantas Balcytis (H-000136/11):
Betreft: Verschillen tussen de lidstaten op het vlak van de gezondheidszorg
Nog steeds bestaan er in de regio's en de lidstaten van de EU aanzienlijke verschillen op het vlak van de gezondheidszorg en ongelijkheden tussen patiënten wat de toegang betreft tot kwalitatief hoogstaande diensten en de vergoeding van de kosten van geneesmiddelen voor complexe aandoeningen, zoals de ziekte van Alzheimer.
Is de Commissie van plan op dat gebied op te treden? Zo ja, welke maatregelen overweegt zij om de ontwikkeling van geïntegreerde nationale en regionale strategieën te stimuleren met als doel de verschillen op het gebied van de gezondheidszorg te verminderen en de patiënten in de EU toegang tot kwalitatief hoogstaande gezondheidszorg te garanderen?
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Geachte leden van het Parlement, volgens het Verdrag ligt de bevoegdheid op deze gebieden bij de lidstaten. De Europese Unie voert acties uit om de acties van lidstaten te ondersteunen, te coördineren en aan te vullen teneinde de menselijke gezondheid te beschermen en te verbeteren. Dit gezegd hebbende, is de Commissie van mening dat alle burgers in de Unie universele toegang tot zorg van hoge kwaliteit moeten hebben.
Daarom heeft de Commissie op dit gebied een aantal initiatieven genomen, en ik beantwoord de vraag van de geachte afgevaardigde dan ook met genoegen. In 2009 heeft de Commissie een mededeling aangenomen met de titel "Solidariteit in de gezondheidszorg: verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU", waarin wordt benadrukt dat de ongelijkheden op dit gebied moeten worden verminderd.
Voorts zijn de diensten van de Commissie afgelopen december in het kader van het gezondheidsprogramma met veertien lidstaten een gezamenlijke actie voor het verminderen van de ongelijkheden op gezondheidsgebied gestart. Universele toegang tot gezondheidszorg van hoge kwaliteit is ook een prioriteit van de open coördinatiemethode op het gebied van gezondheid en langdurige zorg. In dit verband zijn de lidstaten specifieke doelstellingen met betrekking tot hun gezondheidszorgstelsels, de toegang tot gezondheidszorg en de duurzaamheid van hun beleid overeengekomen. Daarnaast zullen EU-patiënten door de nieuwe richtlijn inzake de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg informatie over behandelingen in het buitenland kunnen krijgen en vergoeding van de kosten kunnen aanvragen.
Tot slot is de gezondheidszorg een van de sectoren waarvoor in het huidige cohesiebeleid financiering beschikbaar is. Maatregelen die op deze manier worden gefinancierd, zoals de modernisering van ziekenhuisinfrastructuur, de aanschaf van medische apparatuur of de opleiding van medisch personeel, kunnen bijdragen tot het verbeteren van de toegang van burgers tot gezondheidszorg, met name in de armste regio's.
Zigmantas Balčytis (S&D). - (LT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik dank u zeer voor uw zeer uitgebreide antwoord, maar als het gaat om mensen met complexe aandoeningen komen mijn kiezers vaak met één specifiek punt. Uiteindelijk is de zorg voor deze zieken het belangrijkst, maar in veel gevallen wordt deze verleend door hun familie. Deze mantelzorgers kunnen daardoor geen volwaardige rol meer spelen op de arbeidsmarkt, en hun positie is uitermate onduidelijk. Vindt u niet dat er, naast de harmonisatie van de gezondheidszorg, op dit gebied regelgeving moet komen om ook mantelzorgers sociale bescherming te bieden?
Nikolaos Chountis (GUE/NGL). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, gegeven het feit dat de richtlijn waarna u verwees betreffende de toepassing van patiëntenrechten in het kader van grensoverschrijdende gezondheidszorg nog niet in werking is getreden, zou ik u willen vragen: heeft een patiënt voortaan, wanneer hij gebruik maakt van gezondheidszorg in een ander land, recht op een vergoeding van zijn eigen ziektekostenverzekering? Ik herinner er alleen maar aan dat het Europese Hof zich reeds in die zin heeft uitgesproken.
Silvia-Adriana Ţicău (S&D). - (RO) Ik zou het volgende willen vragen in verband met de nationale zorgstelsels en het feit dat veel lidstaten vanwege de economische en financiële crisis helaas de zorgbegroting hebben verkleind: Welke maatregelen heeft de Commissie op het oog zodat de lidstaten de zorgbegroting niet terugbrengen? Iedere niet op tijd behandelde patiënt betekent een extra kostenpost voor het zorgstelsel.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Wat ik in algemene zin kan zeggen is dat we al deze problemen moeten aanpakken in de wetenschap dat dit een bevoegdheid van de lidstaten is. Dat moeten we respecteren.
Ik begrijp uw punt dat er nog altijd ongelijkheden bestaan, maar de Commissie zal er alles aan doen om het voor de lidstaten gemakkelijker te maken om de situatie te harmoniseren. Het is onze prioriteit om de samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken om zo de ongelijkheden te verminderen. Iets anders wat we kunnen doen is dit te bevorderen in het kader van het proces inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van geneesmiddelen dat de Commissie heeft geïnitieerd.
Met betrekking tot de vraag van de heer Chountis kan ik zeggen dat wanneer de richtlijn is aangenomen, we een duidelijk wettelijk kader voor het recht op vergoeding bij grensoverschrijdende gezondheidszorg zullen ontwerpen. Dan willen we voorstellen indienen voor het verminderen van de ongelijkheden die inherent zijn aan de uiteenlopende uitvoering van Europese gerechtelijke beslissingen. Burgers kunnen dan een duidelijk antwoord krijgen op de vraag of en op welke basis ze in het buitenland genoten zorg al dan niet vergoed kunnen krijgen. Daar moeten we op wachten, vrees ik.
De Voorzitter. − Vraag nr. 13 van Marian Harkin (H-000110/11):
Betreft: Activerende technologieën
Kan de Commissie, daar O&O in Europa nog steeds in geringe mate wordt omgezet in commerciële producten, een overzicht geven van de huidige stand van zaken qua versteviging van de Europese positie in centrale activerende technologieën?
Antonio Tajani , vicevoorzitter van de Commissie. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, leden van het Parlement, wat activerende technologieën betreft, heeft de Commissie op 30 september 2009 een mededeling aangenomen waarin een gemeenschappelijke strategie op dit gebied werd vastgelegd. In die mededeling hebben we benadrukt dat het ons, ondanks zeer goede onderzoeks- en ontwikkelingscapaciteiten op het gebied van bepaalde sleuteltechnologieën, niet lukt evenredig succes te boeken als het gaat om het omzetten van onderzoeksresultaten in goederen en diensten.
Ik vind het daarom belangrijk dat we een strategie ontwikkelen die gericht is op het bevorderen van de toepassing van sleuteltechnologieën in de Europese industrie. Deze benadering werd ook benadrukt in initiatieven van de Commissie, met name in de initiatieven voor industriebeleid, de Innovatie-Unie en de digitale agenda voor Europa.
Na het aannemen van de mededeling is de Commissie in juli 2010 overgegaan tot het samenstellen van een deskundigengroep op hoog niveau inzake sleuteltechnologieën. Het werk van deze groep werd op touw gezet door drie commissarissen: vicevoorzitter van de Commissie en commissaris verantwoordelijk voor de digitale agenda, mevrouw Neelie Kroes, commissaris verantwoordelijk voor onderzoek, innovatie en wetenschap, mevrouw Máire Geoghegan-Quinn, en ondergetekende als verantwoordelijke voor industrie en ondernemerschap. De groep kreeg een mandaat van een jaar om aanbevelingen te formuleren voor aan te nemen beleidsmaatregelen voor het bevorderen van de industriële toepassing van sleuteltechnologieën in Europa.
De groep bestaat uit 27 leden afkomstig uit de regeringen van lidstaten, uit de onderzoekswereld, uit de Europese sector van activerende technologieën, uit de Europese Investeringsbank en uit samenwerkingsverbanden van kleine en middelgrote ondernemingen.
In februari jl. heeft de groep een tussentijds werkdocument gepresenteerd aan de Commissie, waarin staat aangegeven wat de belangrijkste uitdagingen zijn op het gebied van de commerciële toepassing van sleuteltechnologieën in Europa. Het eerste interne werkdocument kan worden geraadpleegd op de website van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie. Het definitieve rapport van de deskundigengroep zal in de loop van juli van dit jaar worden gepresenteerd aan de Commissie. Dit rapport zal een grote bijdrage leveren aan de overwegingen van de Commissie richting het creëren van één strategisch kader om initiatieven ter ondersteuning van onderzoek en innovatie te bundelen.
Sleuteltechnologieën (ST's) zijn van essentieel belang voor onze economieën, aangezien ze daadwerkelijke instrumenten vormen waarmee de opkomst van nieuwe goederen en diensten makkelijker kan worden gemaakt en daarom vormen ze de basis van ons industriële draagvlak, oftewel van wat we onze derde industriële revolutie zouden kunnen noemen.
Degene die deze technologieën in Europa weet toe te passen, zal ook in staat zijn het concurrentievermogen van onze industrieën te vergroten en zal vooroplopen in de overgang naar een economie met een lage CO2-uitstoot, waarin doeltreffend gebruik wordt gemaakt van hulpbronnen en die gebaseerd is op kennis. Als we geen gebruik maken van sleuteltechnologieën zal Europa zijn koppositie verliezen in de sectoren waarin we sterk staan en zullen we innovatiecapaciteit verliezen op het gebied van toepassingen die van strategisch belang zijn voor de EU.
Tegelijkertijd bieden deze technologieën een enorm marktpotentieel op het gebied van groei. Ik wil graag enkele exemplarische cijfers noemen. Volgens onze schattingen schommelt hun volume op de wereldmarkt tussen 950 en 1 100 miljard euro per jaar, met een verwachte jaarlijkse groei tussen 5 procent en 46 procent. Opkomende technologieën vormen dus een buitengewone mogelijkheid waarop alle geïndustrialiseerde economieën hun concurrentievermogen zullen baseren en dit concurrentievermogen is een onmisbaar instrument voor toekomstige groei.
Het zou niet goed zijn om deze kans te laten schieten en de Commissie is van plan haar rol te vervullen. Wij hebben de steun van het Parlement nodig, met name na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement, en ik ben van mening (en dit zeg ik als voormalig lid van het Europees Parlement) dat de samenwerking tussen het Parlement en de Commissie ook in deze sector, die onmisbaar is voor de groei en het concurrentievermogen van onze Europese economie, zal leiden tot goede resultaten.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Ik dank de commissaris voor zijn antwoord en ik wil de Commissie feliciteren met haar werk om ervoor te zorgen dat Europa een vooraanstaande rol blijft spelen in wat de commissaris de "derde industriële revolutie" noemt.
De groep op hoog niveau heeft verschillende onderwerpen behandeld, maar een daarvan was deze 'vallei des doods', ofwel deze diepe kloof die het creatieve idee scheidt van de markt, en de groep heeft gewezen op het feit dat Europa het voordeel van de voortrekkersrol vaak niet weet te verzilveren.
Ook heeft de groep gesproken over een aantal obstakels, bijvoorbeeld het ontbreken van een Europees octrooi voor intellectueel eigendom en de versnippering van het bestaande regelgevingskader. Dus ik neem aan dat mijn vraag is welke stappen de Commissie heeft gezet, als er stappen zijn gezet, om die problemen aan te pakken.
Antonio Tajani , vicevoorzitter van de Commissie. − (IT) Ik wil mevrouw Harkin bedanken voor het benadrukken van het werk dat de Commissie verzet en voor haar verzoek om een grotere inzet van de uitvoerende macht. We wachten op dit moment op de beleidsaanbevelingen van de deskundigengroep en zullen daarna de definitieve strategie van de Commissie bepalen.
De deskundigengroep stelt in zijn tussentijdse werkdocument een 'brug met drie pijlers' voor om de innovatiekloof te overbruggen. Elk van de drie pijlers staat voor een voorwaarde waaraan moet worden voldaan voordat sleuteltechnologieën (ST's) kunnen worden toegepast in de Europese Unie.
De eerste pijler heeft betrekking op technologisch onderzoek. Europa moet meer concurrerende technologieën ontwikkelen tot de fase van gepatenteerde prototypen. Om deze doelstelling te bereiken moeten de EU-onderzoeksprogramma's meer worden gericht op technologisch onderzoek.
De tweede pijler heeft betrekking op productdemonstratie. Het moet ons lukken technologische successen om te zetten in concurrerende producten en om deze doelstelling te bereiken moet er meer evenwicht aangebracht worden in de EU-onderzoeksprogramma's door middel van demonstratieprojecten.
De derde pijler is wereldwijd industrieel concurrentievermogen. Europa moet zijn huidige productiecapaciteit behouden of nieuwe capaciteit creëren, zodat we met onze innovatieve producten zowel qua prijs als aantallen kunnen concurreren op de wereldmarkt. Om die reden moeten we de randvoorwaarden voor investeerders verbeteren, zodat ze worden aangemoedigd om in de EU te investeren. We moeten dus investeringen aantrekken, maar tegelijkertijd alle EU-programma's verbeteren die deze zeer belangrijke sector kunnen ondersteunen en we moeten proberen de kloof tussen onderzoek en toepassing, die kenmerkend is voor vele productiesectoren in de EU, te overbruggen.
De stap van onderzoek naar toepassing vormt een probleem waarmee de gehele industriesector te kampen heeft. Daarom ben ik een voorstander van clusterbeleid (er zijn ongeveer 2 000 clusters) en hebben we onze steun verleend aan dit beleid, dat het mogelijk maakt verbanden tot stand te brengen tussen onderzoek, industrie en universiteiten, en onderzoek, industrie en innovatie, zodat het concurrentievermogen van onze industrie groter wordt.
Dit is de huidige stand van zaken, mevrouw Harkin. Wij zullen doorgaan met ons werk en ik zal alle suggesties van het Parlement nauwgezet bestuderen en alle aanwijzingen die het Parlement mij zal doen toekomen ter harte nemen.
Betreft: Toekomst van de visserijindustrie van de EU
De Commissie heeft laten weten dat de visserij in de EU voor het grootste deel niet-duurzaam wordt uitgeoefend. Kan zij mededelen hoe zij de toekomst van de visserijindustrie en de werkgelegenheid in de sector beoordeelt als het huidige beleid en de huidige aanpak worden voortgezet en er geen hervormingen worden ingeleid om de overbevissing te beperken, het overboord zitten van vis te beteugelen en maatregelen te nemen om duurzame werkmethoden te bevorderen?
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Toen mijn diensten begonnen met de voorbereidingen voor het hervormingspakket voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, hebben ze met betrekking tot een aantal mogelijke hervormingsopties een grondige effectbeoordeling uitgevoerd. Een van deze opties was om het huidige beleid ook na 2013 voort te zetten. Deze status quo is gebruikt als benchmark voor het vergelijken van andere opties. In het 'status quo-scenario' zijn nieuwe plannen voor het langetermijnbeheer, de controleverordening en de verordening inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij opgenomen.
De resultaten van dit scenario zijn duidelijk: als we ons beleid niet veranderen, zal duurzaamheid van de bestanden in 2020 over het algemeen uitgesloten zijn.
Met betrekking tot milieuduurzaamheid zou slechts 6 procent van de geanalyseerde bestanden in 2020 de maximale duurzame opbrengst produceren. Dit moet worden vergeleken met onze verplichting om in 2015 de maximale duurzame opbrengst te hebben ingevoerd. Dus als we de status quo handhaven, zullen we onze verplichting om in 2015 de maximale duurzame opbrengst te verwezenlijken op geen enkele wijze kunnen nakomen.
Met betrekking tot de economische prestaties van onze visserijvloten zouden in het status-quoscenario slechts enkele vloten economisch levensvatbaar zijn. Voor de vangstsector als geheel zou de winst bijna nul of nog minder bedragen.
Tot slot is het beeld voor sociale duurzaamheid hetzelfde. De werkgelegenheid in de vangstsector zou in hetzelfde tempo blijven dalen als nu het geval is, en de lonen zouden laag blijven, wat het beroep van visser voor de jongere generatie steeds onaantrekkelijker zou maken.
Dus de status quo is voor de Commissie geen optie. We moeten hervormen en daar zijn we mee bezig.
Chris Davies (ALDE). - (EN) De commissaris heeft een zeer deprimerend beeld geschetst door te zeggen dat als we zo doorgaan, de vooruitzichten somber zijn, met vissersvloten die economisch niet levensvatbaar zijn en dalende werkgelegenheid voor vissers.
Is achteruitgang echter niet beter dan het alternatief? Dat weten we niet. Voor 50 procent van onze visserij beschikken we over onvoldoende wetenschappelijke kennis. We weten dat de visbestanden na decennia van overbevissing in veel gevallen te klein zijn. De werkelijkheid is dat de situatie bijzonder precair is. We zijn heel kwetsbaar. Commissaris, u kunt niet uitsluiten dat als we zo doorgaan, een aantal visserijactiviteiten volledig zal instorten.
Barbara Matera (PPE). – (IT) Ik deel de bezorgdheid van mijn collega's over de visserijsector in de Middellandse Zee en ik deel ook de bezorgdheid over de bescherming van de mariene ecosystemen. Gezien de sociaaleconomische problemen waarmee de mariene bedrijfssectoren, en met name de mariene gemeenschappen, die aan handen en voeten gebonden zijn door de Europese regelgeving, te kampen hebben, vraag ik of de Commissie van plan is naar evenwichtige en directe oplossingen te zoeken, om tegelijkertijd zowel de ecosystemen als de vele Europese burgers die in deze sector werken, te beschermen.
Seán Kelly (PPE). - (EN) De commissaris schetst een nogal somber beeld. Een van de problemen waar de heer Davies in zijn vraag op heeft gewezen, is de teruggooi. Ik sprak onlangs een visser die zei dat hij een net had ontdekt of uitgevonden dat een eind zou maken aan de teruggooi in de tonijnvisserij. Zou de commissaris daarnaar willen kijken? Gelooft zij dat er technologie kan worden toegepast waarmee een eind aan de teruggooi kan worden gemaakt, of de teruggooi in elk geval kan worden beperkt?
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Als we de status quo handhaven, dan moeten we inderdaad de mogelijkheid onder ogen zien dat veel bestanden zullen instorten, en dat is geen optie.
Ik kan het alleen maar met u eens zijn dat de situatie heel precair is. Als we in een extreme situatie terechtkomen, zullen de gevolgen buitengewoon ernstig zijn. Daarom is de hervorming nodig en daarom gaan we onderzoeken hoe we het best een evenwicht tussen de duurzaamheid van de visbestanden en de sociaaleconomische gevolgen van de hervorming kunnen vinden.
Ik wil echter heel duidelijk verklaren dat we milieubescherming geen voorrang geven boven de zorg voor onze vissers. We geven om onze vissers en om de komende generaties. Daarom moet er worden hervormd, en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat als er geen visbestanden meer zijn, onze vissers in de Middellandse Zee en andere Europese wateren geen toekomst meer hebben. Om zeker te stellen dat onze visserijsector een toekomst heeft, moeten we hervormen. We willen met goede voorstellen komen en we zijn van plan om de bestaansmiddelen van onze vissers veilig te stellen. Dat zijn onze doelen.
Een andere afgevaardigde heeft een opmerking gemaakt over de selectie van vistuig. Onze diensten zullen met liefde elk nieuw vistuig en elke innovatie onderzoeken. Ook wil ik zeggen dat we in het kader van ons nieuwe financieringssysteem de intentie hebben om het geld genereus toe te kennen, ondanks de crisis, om er zeker van te zijn dat de verbeteringen in de selectie worden toegepast. Ik verwelkom alle initiatieven vanuit de sector – van onze vissers – om de selectie van vistuig te verbeteren.
In algemene zin wil ik herhalen dat de status quo geen optie is, niet voor de duurzaamheid van de bestanden, niet voor het levensonderhoud van onze vissers en niet voor de toekomst van kustgemeenschappen. Daarom is deze hervorming nodig.
De Voorzitter. − Vraag nr. 15 van Jim Higgins (H-000127/11):
Betreft: Voorgesteld verbod op het ontvinnen van haaien
Leden van het Europees Parlement hebben recentelijk hun steun uitgesproken voor een verbod op het ontvinnen van haaien, en het Amerikaans Congres heeft wetgeving aangenomen die deze praktijk verbiedt. Ook in andere rechtsgebieden lijkt men ervan overtuigd dat dergelijke regelgeving moet worden ingevoerd. Hoe stelt de Commissie voor om een juridisch gevolg te geven aan de bezorgdheden van de leden van het EP?
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Ik wil de geachte afgevaardigde bedanken voor zijn vraag, omdat hij mij daarmee de kans geeft om het Parlement te informeren over het ontvinnen van haaien.
Op grond van een verordening van de Raad is het verwijderen van vinnen sinds 2003 verboden op EU-vissersvaartuigen waar ook ter wereld en op alle vissersvaartuigen die in EU-wateren vissen. Er geldt een algemeen verbod op het ontvinnen van haaien. De huidige verordeningen staan echter toe – en dit is het probleem dat we hebben – dat onder bepaalde voorwaarden verwerkingsactiviteiten aan boord kunnen plaatsvinden waarbij de vinnen worden verwijderd en de karkassen van alle haaien aan boord moeten worden bewaard. Dat is de reden dat we de afgelopen jaren met het probleem van het ontvinnen van haaien worden geconfronteerd.
In februari 2009 hebben we een plan gepresenteerd en sindsdien hebben we een aantal maatregelen genomen. Ook werken we actief samen met regionale organisaties om doelmatige beheerregelingen voor de meest kwetsbare haaien aan te nemen en een duurzame exploitatie te waarborgen. Het probleem dat we hebben bij het aanpakken van deze situatie is dat we een openbare raadpleging moeten houden, en daar zijn we al enkele maanden mee bezig. In het raadplegingsdocument worden drie van de belangrijkste opties gepresenteerd, waarover momenteel door deskundigen wereldwijd wordt gediscussieerd, om de controles te verbeteren en volledige naleving te waarborgen. Veel belanghebbende partijen, zoals de visserijsector, wetenschappers, beheerders en ngo's, evenals het algemene publiek, hebben ons hun opmerkingen toegezonden.
Ik wil u verzekeren dat ik de bescherming van haaien zeer serieus neem. Daarom heb ik mijn diensten gevraagd om alle ontvangen bijdragen grondig te bestuderen. Vervolgens zullen we een effectbeoordeling uitvoeren, die, zoals u weet, vereist is om de verordening te kunnen wijzigen. Het is mijn bedoeling om zo snel mogelijk een wetgevingsvoorstel aangenomen te krijgen. Ik wil u meedelen dat ik hier een prioriteit van heb gemaakt om verder geen tijd meer te verliezen.
Ook wil ik opmerken dat de Commissie een groot aantal maatregelen heeft genomen om voor een duurzaam beheer en bescherming van haaien in het algemeen te zorgen, afgezien van het ontvinnen van haaien. We hebben een actieplan gepresenteerd en sindsdien hebben we een aantal maatregelen genomen. We hebben het vissen op de haringhaai, de reuzenhaai en de witte haai in EU-wateren verboden. We hebben het gebruik van kieuwnetten op een diepte van meer dan tweehonderd meter verboden om haaien in diepe wateren te beschermen. Vorig jaar – en dit wil ik onderstrepen – hebben we voorstellen gedaan voor duurzame en op wetenschappelijke gegevens gebaseerde quota voor verschillende haaiensoorten. De onderhandelingen hierover met de Raad zijn zeer moeizaam verlopen. Het is niet gemakkelijk geweest, maar uiteindelijk zijn we eruit gekomen en hebben we een duurzaam voorstel voor dit jaar en hopelijk ook voor volgend jaar.
Jim Higgins (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het afsnijden van de vinnen bij haaien is barbaars. Het is onmenselijk; het is barbaars. Nadat ze zijn teruggeworpen in zee, sterven ze. Het is een praktijk die moet worden verboden. De Commissie heeft verwezen naar de verordening uit 2003, maar die werkt simpelweg niet.
Ik onderken dat het moeilijk is. Hoe handhaaf je zoiets? We hebben een verordening nodig die deze praktijk volledig verbiedt. We hebben het hier over het uitroeien – het volledig uitsterven – van een soort. De cijfers spreken voor zich. Zo wordt momenteel geschat dat in 2009 de vinnen van 26 tot 73 miljoen haaien in de mondiale handel zijn gebracht. Het is een bijzonder lucratieve handel, die we volledig moeten verbieden. Het is barbaars, het mag niet worden geduld en we moeten het voor eens en voor altijd verbieden. En daar moeten wij de leiding in nemen.
Brian Crowley (ALDE). - (EN) In 2003 is het ontvinnen van haaien verboden. Nu hebben we in de Europese Unie een soortgelijke situatie met de makreel. Er is een overeenkomst op Europees niveau en op het niveau van de Europese Economische Ruimte over het verminderen van de makreelvisserij. Toch zien we dat zowel IJsland als de Faeröer elk 150 000 ton hebben gevangen en dat dit rechtstreeks gevolgen heeft voor de duurzaamheid van de Europese vissersvloten. Wat kan hiertegen worden gedaan? Kunnen er handelssancties aan deze twee gebieden worden opgelegd?
Chris Davies (ALDE). - (EN) Nu de leeuwen uit Afrika verdwijnen en de haaien uit zee, prijs ik de commissaris voor wat ze probeert te doen, maar dit is heel sterk een marktverhaal. Er is een grote vraag naar haaienvinnen vanuit Azië en daar valt veel geld mee te verdienen.
De enige manier om ervoor te zorgen dat we dit kunnen controleren en kwantificeren is door te eisen dat vinnen aan land worden gebracht terwijl ze nog aan de haai vast zitten. Op die manier is dit te controleren. Ik hoop dat de commissaris hieraan zal denken bij het opstellen van haar voorstellen.
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Ik deel de opvatting van de leden dat we, ook al is er een verbod, niet gelukkig kunnen zijn met deze situatie. Ik ben het met u eens en we kennen de realiteit en weten hoe het werkt. We weten dat deze hele discussie uiteindelijk om een zeer winstgevende industrie draait. Maar we moeten maatregelen nemen die consistent zijn met ons wettelijk kader. Ik zal me nader verklaren.
Het probleem bestaat omdat vissers de vinnen en de haaien in verschillende havens aan land kunnen brengen. Ze kunnen de vinnen, die – zoals we ons wel kunnen voorstellen – waardevoller zijn omdat er meer vraag naar is, vooral in Azië, in één haven aan land brengen, en de rest van de haaien in een andere haven, waardoor controles heel moeilijk zijn. Dat is de reden hierachter. Dit is in onze gedachten, en daarom hebben we deze raadplegingsprocedure georganiseerd, om een oplossing te vinden voor deze bijzonder moeilijke situatie.
Dus wat ik u kan vertellen is dat we met een ambitieus voorstel zullen komen, en ik hoop dat we tegen het eind van het jaar over een nieuw wettelijk instrument kunnen beschikken waarmee we concrete resultaten op dit gebied zullen kunnen boeken. We gaan deze situatie voor eens en voor altijd reguleren.
Wat betreft de analogie met de situatie van de makreel kan ik zeggen dat de Europese Unie haar best heeft gedaan. Ik wil opmerken dat de lidstaten zich in deze kwestie heel coöperatief hebben opgesteld en dat onze vissers en onze visserijsector veel offers hebben moeten brengen om de duurzaamheid van de bestanden te waarborgen.
Daarom waren we geschokt toen IJsland en de Faeröer met een unilaterale aanpak kwamen en zelfstandig hun eigen quota verhoogden. Dat kunnen we eenvoudigweg niet accepteren. Daar zijn we nu mee bezig – mijn diensten en het kabinet en de diensten van de commissaris voor handel, de heer De Gucht – en we zullen met een wetgevingsvoorstel komen om in dergelijke gevallen een juridisch wapen in handen te hebben. We hebben nu ook wel enkele wapens, maar de juridische wapens waarover we beschikken hebben alleen betrekking op verse vis, met inbegrip van makreel, en niet op makreelproducten, en al helemaal niet op visolie en vismeel, de belangrijkste exportproducten van IJsland en de Faeröer. Daarom moeten we productief zijn. De Commissie gaat haar best doen om ervoor te zorgen dat de duurzaamheid van de bestanden in het komende visseizoen zal worden beschermd.
De Voorzitter. − Vraag nr. 16 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-000142/11):
Betreft: Nieuwe mariene strategie voor de Middellandse Zee
De noodzaak van een mariene strategie voor de Middellandse Zee maakt deel uit van het programma van 25 acties voor een geïntegreerd optreden in de Middellandse Zee in het licht van de nieuwe uitdagingen na de ontwikkelingen in de Arabische mediterrane landen. De Unie heeft wetgeving en een strategie tot stand gebracht voor de bevordering van het duurzaam gebruik van de zeeën, het behoud van de mariene ecosystemen en de bescherming van de basisrijkdommen die de sociale en economische activiteiten in verband met de zee ondersteunen.
Zal zij nieuwe doelstellingen voor het mariene beleid uitstippelen in het kader van het nieuwe euromediterrane beleid?
Hoe verlopen de initiatieven van de Unie voor de Middellandse Zee in de mariene sectoren zoals de sanering van de Middellandse Zee?
Welke instrumenten zijn er om de aanpassing van het Middellandse Zeegebied aan de klimaatverandering te faciliteren en om de ernstige risico's van overstromingen, kusterosie en verdere bodemvervuiling tegen te gaan?
Hoe worden de plannen voor het energietransport in de Middellandse Zee in de mariene strategie geïntegreerd?
Welke maatregelen en vormen van samenwerking met de mediterrane partners bestaan er voor de bescherming van de scheepvaart en de aanpak van de illegale migratie over zee?
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Ik dank mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou voor haar vraag, omdat zij ons daarmee de mogelijkheid geeft om in te gaan op deze bijzonder moeilijke situatie in het Middellandse Zeegebied.
Ik wil het Parlement meedelen dat de Commissie onlangs een mededeling getiteld "Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied" heeft aangenomen, waarin een aantal voorstellen wordt gedaan om de uitdagingen waarvoor de regio na de recente ontwikkelingen staat het hoofd te bieden. Zoals u weet is dit een extreme situatie die zeer precair en zeer zorgwekkend is.
De Commissie is ingenomen met de algemene instemming met haar initiatief. Deze mededeling is door alle lidstaten, en ik hoop ook door het Parlement, heel positief ontvangen.
Ik zal een toelichting geven op enkele maatregelen die we tot nu toe hebben genomen in het kader van de ontwikkeling van een nieuwe mariene strategie voor het Middellandse Zeegebied. In de eerste plaats hebben we, met betrekking tot een geïntegreerd maritiem beleid, een werkgroep ingesteld waarin alle kuststaten van de Middellandse Zee en regionale verdragen zijn vertegenwoordigd. We zijn van plan om deze werkgroep te gebruiken als een forum voor alle aan de Middellandse Zee gerelateerde activiteiten, samenwerking en financiering in de regio. Onderdeel van dit initiatief is het eerste technischebijstandsproject dat we ten behoeve van het geïntegreerd maritiem beleid voor het Middellandse Zeegebied hebben opgezet. Dat hebben we gedaan in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid
Ook wil ik het Parlement informeren over een initiatief voor een samenwerkingsproject in het Middellandse Zeegebied dat ik recentelijk samen met de Internationale Maritieme Organisatie en de Europese Investeringsbank heb genomen. Ik heb vertrouwen in dit initiatief en ik hoop dat het vruchten zal afwerpen. In dit project zullen we gerichte acties voor maritieme groei, banen en opleidingen vaststellen, zaken die van groot belang zijn voor de regio. In het initiatief zullen we ook maatregelen voor geïntegreerd maritiem toezicht opnemen, met betrokkenheid van de private sector, omdat dit naar mijn mening op dit gebied absoluut noodzakelijk is.
Tegelijkertijd is de Commissie voornemens om de organisatie van een forum voor kustwachten uit de hele Middellandse Zeeregio te ondersteunen. Ook zullen we onze inspanningen op het gebied van de visserijcontrole opvoeren, in de vorm van opleidingen, workshops en gezamenlijke controles, in samenwerking met de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO).
Met betrekking tot milieubescherming en de klimaatverandering werkt de Commissie op EU-niveau nu samen met de lidstaten aan het bereiken van een goede toestand van het water in de mariene wateren van de EU in 2020. Op regionaal niveau werken de EU en de lidstaten in het kader van het Verdrag van Barcelona samen met de mediterrane partnerlanden aan het verbeteren van de preventie van verontreiniging en de respons op verontreiniging in alle regionale zeeën aan de grenzen van de Unie.
Met betrekking tot aan migratie gerelateerde problemen en de recente ontwikkelingen in de regio is de Commissie gecommitteerd aan het bijstaan en ondersteunen van lidstaten die te maken krijgen met plotselinge migratiedruk en staat de Commissie klaar om financiële bijstand te verlenen. We zijn nu bezig om vast te stellen hoeveel financiële middelen er in het Buitengrenzenfonds en mogelijk het Europees Terugkeerfonds en het Europees Vluchtelingenfonds beschikbaar zijn voor noodsituaties, naast de middelen die al zijn gereserveerd voor 2011.
Met betrekking tot de bewaking van de buitengrenzen staat de Commissie permanent in contact met Frontex, dat de gezamenlijke operatie Hermes 2011 is gestart om de buitengrenzen van de EU in de regio te controleren. Frontex is samen met Europol ook begonnen met het voorbereiden van een gerichte risicobeoordeling van de potentiële uitbuiting van de politieke situatie door criminele en terroristische netwerken en met het monitoren van onregelmatige migratiestromen.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE). - (EL) Mevrouw de commissaris, ik dank u voor uw overzicht van de plannen en de nieuwe benaderingen van de Europese Commissie, evenals voor uw persoonlijk engagement dat u aan de dag hebt gelegd wat betreft uw voorbereiding op deze nieuwe werkelijkheid in de Middellands Zee.
Ik wil een concrete vraag stellen: hoe beoordeelt u de plannen die reeds zijn opgestart voor de sanering van de Middellandse Zee en het energietransport en hoe passen ze in het mariene beleid? Welke toegevoegde waarde verwacht u dat de plannen en programma's van het nieuwe beleid hebben dat u al hebt genoemd?
Giovanni La Via (PPE). – (IT) Commissaris, in het kader van het nieuwe visserijbeleid voor de Middellandse Zee en de context in aanmerking genomen die u zojuist heeft beschreven inzake de situatie van de landen aan de zuidelijke kust van de Middellandse Zee, die een zware crisis doormaken, wil ik u vragen of u denkt dat grensoverschrijdende samenwerking, in het kader van het cohesiebeleid, volstaat om gezamenlijk het hoofd te bieden aan deze kwestie en om overeengekomen oplossingen te vinden door middel van grensoverschrijdend beleid en visserijbeleid waarmee we de visbestanden in de Middellandse Zee kunnen herstellen en het herstel van deze economische sector kunnen bevorderen.
Ivo Vajgl (ALDE). - (SL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris een vraag stellen over het feit dat veel Europese landen trachten hun problemen – problemen op het gebied van de visserij – af te schuiven op een land dat formeel en juridisch gezien niet bestaat. Ik heb het hier over de Westelijke Sahara.
De Commissie heeft een mandaat verleend, of liever gezegd gekregen, om met Marokko te onderhandelen over een visserijovereenkomst. Wilt u zo vriendelijk zijn om uit te leggen welke garanties we hebben dat de middelen die we uit hoofde van deze overeenkomst zullen ontvangen ten goede zullen komen aan de bevolking van de Westelijke Sahara, en niet alleen zullen worden gebruikt om de belangen van Europese vissers te dienen?
Maria Damanaki, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan het eens zijn met mevrouw Grässle dat er vanwege het energietransport in de Middellandse Zee inderdaad een grote kans op vervuiling bestaat. Dat vormt een risico, omdat de Middellandse Zee een relatief gesloten zee is en de last van een mogelijke verontreiniging niet kan dragen.
Daarom gaat de Commissie nu de samenwerking met de lidstaten versterken. Ik wil tegen mevrouw Grässle zeggen dat commissaris Potočnik en ik volgende week een bezoek aan Griekenland zullen brengen en iets met betrekking tot de vervuiling van de Middellandse Zee gaan organiseren. Ook wil ik haar meedelen dat mediterrane landen vervuiling door schepen beter kunnen voorkomen en ontdekken door deel te nemen aan het bewakingssysteem met satellieten van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA). In dit verband wil ik het gebruik van veilige of schone zeenetten noemen. We hebben deze systemen en we gaan onze lidstaten rond de Middellandse Zee aanmoedigen om deel te nemen aan deze systemen om mogelijke verontreinigingen door schepen te ontdekken.
We gaan overigens niet alleen onze lidstaten daartoe aanmoedigen, maar ook onze buurlanden, door middel van discussies en samenwerking.
Met betrekking tot de regionale samenwerking kan ik zeggen dat we in dat verband inderdaad enkele initiatieven gaan nemen. Daarnaast hebben we een groot aantal initiatieven genomen in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), en we werken nu aan een nieuwe strategie, een maritieme strategie, in de Adriatische en Ionische regio.
Op dit moment werken we samen met de regeringen van de lidstaten rond de Adriatische en Ionische Zee: Italië, Slovenië en Griekenland, maar ook met buurlanden, zoals Kroatië, Montenegro en Albanië. We proberen een strategie voor maritieme samenwerking voor deze regio te ontwikkelen. Ik wil onderstrepen dat dit echt een kans voor de cohesiefondsen zal vormen, zoals de geachte afgevaardigde heeft gezegd.
Tot slot een korte opmerking over de westelijke Sahara. Ja, we hebben ons veel zorgen gemaakt over het recht van de echte begunstigden om gebruik te maken van het geld dat we in het kader van deze visserijovereenkomst aan Marokko geven. Daarom hebben we de Marokkaanse regering gevraagd om gegevens, niet alleen over de uitvoering van de overeenkomst in het algemeen, maar ook over de regionale aanpak van deze overeenkomst en de verdeling over de verschillende regio's in Marokko. We gaan het protocol vernieuwen, voor een overgangsperiode van een jaar, om uit te vinden of we hiermee door kunnen gaan of niet. Zo werken we, heel behoedzaam, in deze richting.
De Voorzitter. − Vraag nr. 17 van Georgios Papanikolaou (H-000108/11):
Betreft: Opleiding van onderzoekers en beoordeling van universiteiten in het kader van het kerninitiatief voor innovatie
In het kerninitiatief "Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie" (hoofdstuk 2) dat onlangs door de Commissie is gepubliceerd, staat onder andere dat de lidstaten strategieën moeten aankondigen voor het opleiden van een voldoende aantal onderzoekers om de doelstellingen van hun nationale strategische programma's te verwezenlijken. Daarnaast wordt melding gemaakt van het voornemen van de Commissie om, eveneens in 2011, een internationaal multidimensionaal rangschikkingssysteem te steunen om de prestaties van Europese universiteiten te benchmarken.
Kan de Commissie in dit verband antwoord geven op de volgende vragen: Hoe denkt zij ervoor te zorgen dat de doelstelling om vóór 2020 3 procent van het bbp aan onderzoek te besteden over de hele linie zal worden verwezenlijkt zonder dat er verschillen optreden in de investeringen van de lidstaten? Is de Commissie van mening dat de financiële crisis in lidstaten van de eurozone de beoogde doelstellingen in gevaar kan brengen?
Welke criteria zullen worden gebruikt voor de beoordeling van de Europese universiteiten ten einde de universiteiten met de beste resultaten op het gebied van onderzoek te identificeren?
Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. – (EN) Met betrekking tot de doelstelling om 3 procent van het bbp in onderzoek en ontwikkeling (O&O) te investeren vraagt de noodsituatie op het gebied van innovatie in Europa om steun voor slimme groei en de vaste wil om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan. Het scorebord voor de Innovatie-Unie laat zien dat de EU terrein verliest aan de Verenigde Staten en Japan, terwijl Brazilië en China hun achterstand op de EU aan het verkleinen zijn. Het realiseren van de doelstelling van 3 procent O&O-intensiteit is van cruciaal belang om deze uitdaging het hoofd te bieden. De Europese Raad heeft de lidstaten verzocht om ambitieuze en realistische nationale doelstellingen vast te stellen, rekening houdend met het initiële niveau van de investeringen in O&O en de belangrijkste structurele kenmerken van hun economieën.
Vorig jaar zijn de lidstaten en de Commissie hierover bilaterale dialogen aangegaan. Bijna alle lidstaten hebben nu doelstellingen voor hun nationale O&O-intensiteit vastgesteld, die eind april 2011 in hun nationale hervormingsprogramma's zullen worden opgenomen.
Op 12 januari van dit jaar heeft de Commissie een mededeling over de jaarlijkse groeianalyse aangenomen. Deze omvat een lijst van nationale O&O-doelstellingen, die over het algemeen zowel ambitieus als realistisch zijn en die het begin van een nieuwe innovatiecyclus op dit gebied markeren. Er zal een beoordeling van het nationale onderzoeks- en innovatiebeleid en de resultaten daarvan worden uitgevoerd om de belangrijkste belemmeringen voor groei en herstel na de crisis vast te stellen, in een periode dat de financiële beperkingen zich nog steeds laten voelen.
Een excellente onderzoeksbasis is van essentieel belang als we de doelstelling van 3 procent O&O-intensiteit willen verwezenlijken en als Europa innovatiever wil worden. Europa zal ten minste een miljoen meer onderzoeksbanen moeten scheppen als we deze doelstelling in 2020 willen verwezenlijken. Het aantal nieuwe onderzoekers dat nodig is, is veel groter, omdat veel onderzoekers in deze periode met pensioen zullen gaan. De hele samenleving zal profiteren van excellentie in onderzoek van universiteiten en natuurlijk ook de industrie. Vooruitgang houdt verband met een hoge kwaliteit van de instellingen voor hoger onderwijs.
In het scorebord voor de Innovatie-Unie worden internationaal erkende indicatoren gebruikt als benchmark voor de prestaties van Europa ten opzichte van onze concurrenten. Drie van deze indicatoren zijn het aantal nieuwe doctortitels per duizend inwoners in de leeftijdscategorie van 25 tot 34 jaar, het aantal internationale wetenschappelijke copublicaties per miljoen inwoners en het aantal wetenschappelijke publicaties die tot de 10 procent van de meest geciteerde publicaties wereldwijd behoren als percentage van alle wetenschappelijke publicaties van het land.
De Verenigde Staten hebben hun voorsprong in het aantal internationale copublicaties vergroot tot 37 procent boven het niveau van de EU. In afwachting van de resultaten van een haalbaarheidsstudie, die in juni worden verwacht, zal de Commissie steun geven aan de invoering van een onafhankelijke multidimensionale internationale rangschikking om de prestaties van instellingen voor hoger onderwijs te beoordelen. Deze studie heeft betrekking op de prestaties op het gebied van onderzoek, maar ook op andere belangrijke gebieden, zoals innovatie, onderwijs, regionale bestemming en internationalisering. De multidimensionale aard van dit concept zal studenten, beleidsmakers en de universiteiten zelf in staat stellen om de dimensies en onderliggende indicatoren te selecteren die voor hen van belang zijn en om op basis van hun behoeften een eigen gepersonaliseerde rangschikking te maken. De belanghebbende partijen worden actief betrokken bij alle fasen van dit haalbaarheidsproject.
Georgios Papanikolaoy (PPE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank u zeer voor uw antwoord. Ik herinner er echter aan dat wij ongeveer acht jaar geleden, in 2003, in onze toenmalige planning voor de Lissabonstrategie, ongeveer hetzelfde beweerden, namelijk dat we ons op innovatie en onderzoek moesten baseren, zodat we op die manier een meer concurrerende economie kunnen hebben.
U bent langer dan gebruikelijk commissaris en ik denk dat u de ervaring heeft om ons antwoord te geven op de volgende vraag: wat doet u geloven dat wij deze keer, bij de nieuwe strategie voor 2020, wel zullen slagen en niet hetzelfde resultaat zullen behalen als met de vorige strategie die uiteindelijk jammerlijk is mislukt?
Seán Kelly (PPE). - (EN) Met betrekking tot instellingen voor hoger onderwijs wil ik de commissaris vragen of ze denkt dat de Europese instellingen zowel de wil als de capaciteit hebben om hun niveau op te krikken, hun rangschikking op het wereldtoneel te verbeteren en hun vermogen om samen te werken te ontwikkelen teneinde dubbel onderzoek te voorkomen.
Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. – (EN) Wat is het verschil tussen de huidige situatie en wat er in de Lissabonagenda is beloofd en toegezegd? In de eerste plaats is dat mijns inziens dat innovatie en onderzoek nu centraal staan in het EU-beleid. Daar hebben niet alleen de Commissie, de lidstaten en het Parlement zich aan gecommitteerd, maar ook de Europese Raad. We hebben een krachtig monitoringmechanisme aangenomen, dat uitgebreid zal worden toegepast. We hebben 34 toezeggingen voor de Innovatie-Unie – waar verschillende van mijn collega's voor verantwoordelijk zijn – die we op regelmatige basis monitoren om verbeteringen en veranderingen vast te stellen en te zien welke ontwikkelingen er plaatsvinden, welke resultaten zijn geboekt, en als er geen resultaten zijn geboekt waarom dat zo is. We hopen elk jaar een 'Innovatieconventie' te organiseren, waar we belanghebbende partijen bijeen zullen brengen om de voortgang van het afgelopen jaar te beoordelen.
Dus we volgen de ontwikkelingen nauwlettend, en dat is in mijn visie wat er waarschijnlijk is misgegaan – of niet is verwezenlijkt – in de Lissabonagenda. Ook hebben we nu de jaarlijkse groeianalyse en de nationale hervormingsprogramma's, waarin de lidstaten heel duidelijk zullen vastleggen wat hun doelstellingen zijn en hoe ze die doelstellingen hopen te verwezenlijken. Ik denk dat dit een stap vooruit is die nodig was.
De modernisering van de universiteiten is een belangrijke uitdaging waar denk ik alle lidstaten van de EU mee te maken zullen krijgen. Het is niet goed genoeg om in een aantal lidstaten een of twee universiteiten te hebben die tegen de top aanzitten. We moeten ons universitair stelsel moderniseren op alle niveaus in de EU en voorkomen dat er dubbel onderzoek wordt gedaan, zoals is opgemerkt, in een situatie – zoals die tot nu heeft bestaan – dat elke universiteit meent een centrum van excellentie voor elke faculteit te moeten hebben. Dat is niet mogelijk en niet kosteneffectief en het brengt een hoge mate van versnippering en dubbel werk met zich mee, en dat is precies wat we trachten te voorkomen.
Maar laten we niet vergeten dat de Commissie niet bevoegd is op dit gebied. Wat we kunnen doen – en commissaris Vassiliou werkt daar hard aan – is de lidstaten uitleggen dat het beleid uit het verleden niet kan worden voortgezet. We moeten veranderen; we moeten beslissen op welke gebieden we – of specifieke universiteiten – een centrum van excellentie willen hebben, en we moeten een programma voor de modernisering van universiteiten in de hele Unie in gang zetten.
De Voorzitter. − Vraag nr. 18 van Ioannis A. Tsoukalas (H-000111/11):
Betreft: Nauwelijks controles en hoge foutenpercentages bij het 7e kaderprogramma voor onderzoek
Het antwoord van de commissaris op vraag http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=WQ&reference=E-2010-8013&language=NL" (1) roept ernstige vraagtekens op met betrekking tot de doeltreffendheid van de controles op het 7e kaderprogramma. Tot 31/8/2010 hadden de bevoegde autoriteiten slechts 118 controles uitgevoerd bij 193 deelnemers, d.i. 0,42 procent van de deelnemers aan het 7e kaderprogramma, terwijl dit percentage bij het 6e kaderprogramma 5,7 procent bedroeg. De bevindingen zijn verontrustend aangezien meer dan 4 procent van de begrotingsmiddelen voor de projecten op verkeerde wijze is besteed. Indien deze trend zich voortzet kan niet worden uitgesloten dat er voor het totale 7e kaderprogramma financiële correcties nodig zijn van meer dan 2 miljard EUR.
Kan de Commissie bijgevolg antwoord geven op de volgende vragen: Wat zijn de geactualiseerde gegevens met betrekking tot het aantal controles dat is uitgevoerd bij projecten van het 7e kaderprogramma en de bevindingen hiervan? Waar zijn de hoge foutenpercentages aan te wijten? Beschouwt de Commissie de resultaten van en de inspanningen voor de vereenvoudiging van de regels voor het beheer van het 7e kaderprogramma respectievelijk bevredigend en voldoende? Welke directe maatregelen is de Commissie voornemens te nemen om het probleem aan te pakken?
Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. – (EN) Ik zal proberen om goed naar de tolken te luisteren.
Een voorafgaande voorwaarde voor het uitvoeren van controles achteraf is de beschikbaarheid van een voldoende aantal declaraties van begunstigden. Voor het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, ofwel KP7 2007-2013, vindt de eerste rapportageperiode achttien maanden na de start van het project plaats.
Als gevolg hiervan bereikte het aantal voor controle beschikbare kostendeclaraties alleen in 2010 een kritische massa. Bovendien is de controlestrategie van de Commissie erop gericht om op meerjarige basis redelijke zekerheid te verkrijgen over de rechtmatige en regelmatige besteding van de onderzoeksuitgaven, dus over de hele periode van het kaderprogramma. Op 31 december 2010 had de Commissie 345 controles van KP7-projecten afgesloten, die betrekking hadden op 432 deelnemers. In dezelfde periode zijn financiële correcties voor in totaal 4 482 miljoen euro voorgesteld als gevolg van de controle van 88 633 047 miljoen euro aan bijdragen uit het kaderprogramma.
Kaderprogramma's voor onderzoek worden voornamelijk uitgevoerd door middel van subsidiëring van een deel van de kosten op basis van vergoeding van subsidiabele werkelijke kosten. Het grootste risico is dat begunstigden niet-subsidiabele kosten in hun kostendeclaraties opnemen. Het risico wordt vergroot als de criteria voor de subsidiabiliteit van kosten botsen met de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van bepaalde begunstigden, met name de vereiste voor begunstigden om personeels- en indirecte kosten aan projecten toe te schrijven onder aftrek van verschillende posten die niet voor cofinanciering door de EU in aanmerking komen.
Met het oog hierop heeft de Commissie in april 2010 een mededeling gepubliceerd met opties voor de vereenvoudiging van de regels en procedures voor de financiering van onderzoek. Vereenvoudiging en verduidelijking van regels en procedures kan de ruimte voor het maken van fouten verkleinen en de regelmatigheid van de bestedingen in hogere mate helpen waarborgen, maar kan ook de deelname van onderzoekers aan programma's en de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU op het gebied van onderzoek vergemakkelijken.
Na het bereiken van algemene consensus over een aantal zaken die nog kunnen worden gerealiseerd in het huidige algemene wettelijk kader, heeft de Commissie op 24 januari van dit jaar tot een kortetermijnvereenvoudiging besloten. Deze actie omvat concrete maatregelen die onmiddellijk effect op KP7-projecten hebben, ook met terugwerkende kracht.
Ioannis A. Tsoukalas (PPE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor haar gedetailleerde antwoord; ik blijf er echter op wijzen dat bij een steekproef van 0,4 procent het foutenpercentage 4 procent bedraagt oftewel 2 miljoen op 50 miljard euro. Ik hoop dat het model niet lineair is en dat wij bij audits van 4 procent geen foutenpercentage van 40 procent krijgen. Ik begrijp ook dat het heel moeilijk is om aan de ene kant de commissaris te vragen om de beheerprocedures van het zevende kaderprogramma te vereenvoudigen en ervoor te zorgen dat het achtste vereenvoudigd wordt, terwijl we tegelijkertijd om gedetailleerde audits vragen. Dit lijkt tegenstrijdig, is het naar mijn mening echter niet. Een ding lijkt mij hierbij goed: wij zijn allen geïnteresseerd in onderzoek en wij weten dat dit de enige hoop is voor Europa en de lidstaten.
Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat het ons doel moet zijn om de dingen voor onze belanghebbende partijen zo eenvoudig mogelijk te houden en ervoor te zorgen – voor zover we dat kunnen – dat begunstigden hun gebruikelijke berekeningsmethoden voor personeelskosten rechtstreeks kunnen toepassen en niet een ander kostenberekeningssysteem hoeven toe te passen dan ze tot dan toe hebben gebruikt. Want dat leidt natuurlijk tot complexiteit en tot het risico op fouten. Uiteindelijk aanvaarden we – en ik denk dat iedereen dat moet aanvaarden – dat onderzoekers niet geïnteresseerd zijn in misbruik van EU-middelen, maar dat ze geïnteresseerd zijn in het echte, fundamentele onderzoek dat ze doen, dat kan leiden tot geweldige innovaties die niet alleen in de EU, maar in de hele wereld worden toegepast. Daarom maken we de zaken voor belanghebbende partijen zo ongecompliceerd en zo eenvoudig mogelijk.
De Voorzitter. − Vraag nr. 19 van Silvia-Adriana Ţicău (H-000114/11):
Betreft: Inbreng van het mkb in onderzoek en innovatie in Europa
De Commissie heeft op 9 februari 2011 een groenboek gepubliceerd met als titel "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van onderzoek en innovatie". Uitgaande van een openbare raadpleging zal de Commissie een gemeenschappelijk strategisch kader opzetten om enerzijds de onderzoeks- en innovatieactiviteiten (O&I) beter te kunnen sturen, teneinde de huidige maatschappelijke uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, en anderzijds de procedures voor het aanvragen van Europese steun voor O&I te vereenvoudigen, de markttoepassing van onderzoeksresultaten te bespoedigen en het Europese bedrijfsleven nauwer bij de O&I-activiteiten te betrekken. In het kader van de EU 2020-strategie heeft de Europese Unie zich ten doel gesteld het budget voor O&I op te voeren tot 3 procent van het bbp in 2020. Aangezien de private sector slechts in beperkte mate bijdraagt in de financiering van O&I, rijst de vraag hoe de Commissie de financiering van O&I in Europa door het bedrijfsleven denkt te stimuleren. Welke maatregelen overweegt de Commissie om het mkb te helpen de moeilijkheden te overwinnen die het ontmoet bij het aanvragen van EU-steun voor O&I? Overweegt de Commissie een bepaald gedeelte van de Europese fondsen voor het mkb te reserveren?
Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie heeft het vaste voornemen om de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's/mkb) tot financiering uit EU-programma's voor onderzoek en innovatie te vergemakkelijken en ze te helpen bij het naar de markt brengen van de vruchten van hun innovaties.
Dit is voor de Commissie een prioriteit, zoals ook wordt verklaard in de mededeling over de Innovatie-Unie die op 6 oktober vorig jaar is aangenomen, in de Small Business Act voor Europa die in juni 2008 is aangenomen, en in de evaluatie van de Small Business Act die op 23 februari van dit jaar is aangenomen.
Daarnaast zijn in het groenboek "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van onderzoek en innovatie" de belangrijkste vragen met betrekking tot de toekomstige EU-ondersteuning van onderzoek en innovatie vastgesteld, met inbegrip van een aantal specifieke vragen over de wijze waarop beter tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van kmo's.
Een algemeen doel van het gemeenschappelijk strategisch kader is om de deelname aan EU-programma's eenvoudig en aantrekkelijk te maken, in het bijzonder voor kmo's. Belangrijke elementen voor de toekomst om in dit verband in overweging te nemen zijn één-loketten met gemeenschappelijke IT-platforms, meer gestandaardiseerde regels, een gestroomlijnd financieringsinstrumentarium dat de hele innovatieketen bestrijkt en eenvoudigere en consistentere procedures voor het verkrijgen van financiering.
Na de raadpleging over het groenboek zal de Commissie eind dit jaar met haar wetgevingsvoorstellen voor het gemeenschappelijk strategisch kader komen. In de laatste werkprogramma's van het zevende kaderprogramma (KP7) hebben we al een aantal maatregelen opgenomen die specifiek op kmo's zijn gericht, waaronder geoormerkte begrotingen. Het aandeel van kmo's in de begroting zal naar verwachting stijgen van de huidige 14,3 procent tot de in de wetgeving voorziene doelstelling van 15 procent. Kmo's moeten dicht bij het bedrijf zelf worden gesteund. Gemakkelijkere toegang tot het KP7 wordt mogelijk gemaakt door het Enterprise Europe-netwerk, een partnerschap tussen de Commissie en bijna zeshonderd bedrijfsorganisaties, zoals kamers van koophandel, kamers voor ambachten, innovatieagentschappen en agentschappen voor regionale ontwikkeling. Meer precies verleent dit netwerk op basis van overeengekomen richtsnoeren en in samenwerking met de nationale contactpunten van het KP7 bijstand aan kmo's in de vorm van ondersteuning van bewustmakingsacties, capaciteitsopbouw voor deelname aan het kaderprogramma, het betrekken van kmo's bij het opstellen van voorstellen, het vinden van partners, op kmo's gerichte gezamenlijke acties en het uitvoeren van consultaties over de opname van kmo-gerelateerde thema's in werkprogramma's. Honderden kmo's hebben met hulp van het netwerk voorstellen kunnen indienen.
Zigmantas Balčytis (S&D). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, kmo's stuiten op veel problemen wanneer ze toegang tot EU-financiering voor onderzoek en ontwikkeling proberen te krijgen. Ofwel ze krijgen geen lening om het cofinancieringsgedeelte te waarborgen, ofwel de bureaucratische lasten zijn te hoog. Heeft de Commissie plannen voor het aannemen van gemeenschappelijke en eenvoudige regels om de deelname van kmo's aan EU-onderzoeksprogramma's te vergroten? Is de Commissie van plan om laten we zeggen 30 procent van de EU-onderzoeksfinanciering aan kmo's toe te kennen?
Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. – (EN) Op 24 januari van dit jaar zijn drie concrete maatregelen aangenomen met betrekking tot het beheer van EU-subsidies in het kader van het zevende kaderprogramma (KP7), die onmiddellijk in werking zijn getreden. Deze maatregelen vormen een rechtstreeks antwoord op zorgen die regelmatig door deelnemers en aspirant-deelnemers aan het KP7 zijn geuit. Een maatregel is dat er meer flexibiliteit wordt toegestaan bij de berekening van de personeelskosten. Een andere maatregel is dat eigenaars van kmo's van wie de salarissen niet officieel in hun boekhouding worden geregistreerd daar nu door middel van forfaitaire betalingen een vergoeding voor kunnen ontvangen. En een nieuwe stuurgroep van hoge ambtenaren uit verschillende diensten van de Commissie werkt aan het wegnemen van inconsistenties. Dat is heel belangrijk voor de toepassing van de regels die al bestaan.
We hebben een specifiek op kmo's gericht platform voor e-leren opgezet. Dat zal dit jaar online gaan en is bedoeld om de toegang van kmo's tot O&O-projecten te vergemakkelijken. In dit verband zullen gratis onlinetrainingen en op maat gesneden informatie worden verstrekt en zal – heel belangrijk – een communicatieforum worden opgezet. Al deze maatregelen bij elkaar verbeteren de situatie van kmo's substantieel en ik twijfel er niet aan dat we met het gemeenschappelijk strategisch kader nog veel meer goede ideeën zullen krijgen om kmo's te helpen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 26 van Bernd Posselt (H-000107/11):
Betreft: Luchtkwaliteitsbewaking in Duitse steden
Hoe schat de Commissie de luchtkwaliteitsbewaking in Duitse steden in, bijvoorbeeld in München? Welke maatregelen stelt zij voor?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. – (EN) In de luchtkwaliteitsrichtlijnen is een aantal grenswaarden voor diverse verontreinigende stoffen vastgesteld, met verschillende tijdslimieten om aan deze waarden te voldoen. Behalve op het bevorderen van goede praktijken tijdens onder meer vergaderingen van uitvoeringscomités, concentreert de Commissie zich op het controleren van de daadwerkelijke naleving van de in de richtlijn vastgestelde grenswaarden.
Sinds 1996 verlangt de richtlijn van lidstaten dat ze een algemene strategie ontwikkelen en uitvoeren die zowel lange- als kortetermijnmaatregelen moet omvatten. Vooral de laatste categorie maatregelen is relevant in situaties waar het risico bestaat dat bijvoorbeeld de grenswaarden van fijnstof (PM10) worden overschreden. Zodra de grenswaarden plus de tijdelijke overschrijdingsmarges worden overschreden, moeten plannen worden opgesteld om te laten zien hoe de naleving binnen de gestelde termijn zal worden verwezenlijkt.
Hoewel de luchtkwaliteitsplannen aan de Commissie moeten worden meegedeeld, binnen twee jaar na de meting van de overschrijding van de grenswaarden, liggen de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten over de maatregelen die in het luchtkwaliteitsplan moeten worden opgenomen geheel bij de lidstaten. Dit is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en vormt een erkenning van het feit dat nationale en/of lokale autoriteiten zich in de beste positie bevinden om de meest efficiënte en op maat gesneden maatregelen vast te stellen waarmee hoge concentratieniveaus in hun luchtkwaliteitzones kunnen worden aangepakt.
De nalevingscontroles van de Commissie hebben voornamelijk betrekking op de vraag of aan de grenswaarden wordt voldaan, en minder op de vraag hoe dat gebeurt. De meest recente gegevens die Duitsland heeft overgelegd, voor 2009, bevestigen dat zeventig van de tachtig luchtkwaliteitzones nog steeds een overschrijding van de grenswaarden voor fijnstof laten noteren. Voor de meeste zones is de nalevingsdatum uitgesteld tot 11 juni van dit jaar omdat er een luchtkwaliteitsplan was opgesteld met een duidelijk tijdschema en maatregelen om vóór de overschrijdingsdatum onder de grenswaarden uit te komen. München is een van deze zones. De verlenging is verleend op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten het luchtkwaliteitsplan aanpassen om daarin ook doelmatige kortermijnmaatregelen op te nemen met het oog op de controle en indien nodig opschorting van activiteiten die bijdragen tot het risico dat de grenswaarden worden overschreden.
Wat betreft NO2 verwacht de Commissie dat veel lidstaten soortgelijke problemen zullen krijgen als met PM10. Overschrijdingen van vóór 2010, met een mogelijke verlenging van de tijdslimiet tot eind 2014, vormen op dit moment geen inbreuk op Europese wetgeving, maar activeren de eis om een luchtkwaliteitsplan op te stellen. Lidstaten hebben tot eind september 2011 de tijd om de gegevens voor het jaar 2010 in te dienen.
Bernd Posselt (PPE). - (DE) Dank u, mijnheer Potočnik, voor uw uitstekende en nauwkeurige antwoord. Ik heb twee korte aanvullende vragen. Controleert de Commissie ten eerste of de afzonderlijke lidstaten volgens dezelfde criteria en even streng metingen uitvoeren, of zijn hier verschillen in? Heeft u ten tweede concrete voorstellen om de luchtvervuiling terug te dringen - in ieder geval in de steden?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. – (EN) De criteria zijn hetzelfde voor alle landen. Het is waar dat het voor steden als Milaan in Italië vanwege geografische omstandigheden soms moeilijker is om aan dezelfde criteria te voldoen als voor andere steden. Het is echter van het grootste belang dat alle burgers in de Europese Unie hetzelfde niveau van bescherming van de gezondheid genieten. Dat is waar het in dit verband over gaat.
Natuurlijk besteden we aandacht aan situaties die specifiek voor bepaalde steden of regio's zijn en proberen we daarbij samen te werken met de autoriteiten om de goede oplossingen te vinden. Ons doel is altijd om een oplossing te vinden – om strikt behulpzaam te zijn en om behulpzaam strikt te zijn, om het zo maar te eens zeggen.
Met betrekking tot de tweede vraag is het zo dat we normaliter geen specifieke aanbevelingen aan steden of regio's doen, eenvoudigweg omdat we van mening zijn dat de autoriteiten daar zich in een veel betere positie bevinden en de situatie beter kennen dan wij. Wij controleren of de grenswaarden worden nageleefd, maar normaliter is het soort gestandaardiseerde aanpak dat resultaten oplevert een mix van verschillende maatregelen waarvan sommige meer op de korte termijn zijn gericht en andere meer structureel van aard zijn.
De Voorzitter. − De volgende vraag is van mevrouw Kadenbach, die vanavond door de heer Arsenis wordt vervangen.
In 2010, het Internationale Jaar van de biologische verscheidenheid, heeft de Europese Raad met het oog op het behoud van de biologische verscheidenheid in de EU voor 2050 een veelomvattend perspectief en voor 2020 een hooggestemd doel bepaald. Vervolgens hebben de regeringen van de wereld in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit voor 2020 een veelomvattend mondiaal perspectief voor het behoud van de biologische verscheidenheid bepaald, alsook een strategisch programma waarin 20 controledoelen worden geformuleerd.
Wanneer denkt de Commissie een EU-strategie voor de biologische verscheidenheid bekend te maken met de omvangrijke maatregelen die noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de doelen voor het behoud van de biologische verscheidenheid in de EU en in de wereld?
Kan de Commissie bevestigen dat er in de nieuwe strategie vóór 2020 niet zal worden aangedrongen op verdere negatieve wijzigingen van de behoudsstatus van alle beschermde habitats en soorten in de gehele EU, zowel in als buiten Natura 2000-locaties, om de positieve behoudsstatus van alle habitats en soorten uiterlijk in 2050 te hebben hersteld?
Welke tastbare maatregelen worden er, afgezien dat de opleiding van rechters die momenteel plaatsvindt en de instructiedocumenten die de Commissie reeds heeft aangekondigd, overwogen om de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving van de EU te verbeteren? Overweegt de Commissie het opzetten van een milieu-inspectiedienst van de EU en de aanneming van wetgeving inzake de milieu-inspecties waarom het Parlement heeft verzocht?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie is de laatste hand aan het leggen aan de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie, die een kader zal bieden voor maatregelen om in het komende decennium het verlies aan biodiversiteit aan te pakken. We streven naar aanneming van de strategie in mei. Omdat er binnen de Commissie nog overlegd wordt over de ontwerpstrategie, kan ik u niet al te veel details over de inhoud geven. Ik kan u echter verzekeren dat de strategie zowel aan het vorig jaar door de Raad vastgestelde ambitieuze EU-mandaat zal voldoen als aan de verplichtingen die de EU vorig jaar in Nagoya is aangegaan in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit.
De strategie zal worden ontwikkeld rond zes subdoelstellingen die zijn gericht op het aanpakken van de belangrijkste onderliggende aspecten van wetgeving inzake biodiversiteit en de bestaande druk op de biodiversiteit: natuurbehoud, herstel en groene infrastructuur, landbouw en bosbouw, visserij, invasieve soorten en de bijdrage van de Europese Unie aan de mondiale biodiversiteit.
De strategie zal substantieel profiteren van de tenuitvoerlegging van de bestaande EU-wetgeving, met inbegrip van een doelmatig en adequaat financieel beheer van het Natura 2000-netwerk. Ook zal het essentieel zijn om te bedenken hoe de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid en het toekomstige cohesiebeleid kunnen bijdragen tot de nodige ondersteuning voor deze strategie.
Ik kan u derhalve verzekeren dat de strategie maatregelen zal omvatten die gericht zijn op het bereiken van deze doelstelling, waaronder maatregelen om de tenuitvoerlegging van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn te verbeteren en maatregelen om ervoor te zorgen dat er wezenlijke stappen worden gezet in de richting van een gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats van Europees belang. Wat de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving van de EU in het algemeen betreft, is de Commissie van plan om later dit jaar met een nieuwe mededeling te komen. Deze mededeling is niet bedoeld om de relevante bestaande mededelingen te vervangen, maar om ze te verbeteren door te focussen op de algemene structuur en de kennisbasis die ten grondslag liggen aan de tenuitvoerlegging van dit milieu-acquis.
In verband met dit initiatief zullen we alle mogelijke opties voor het versterken van de monitoring- en controlecapaciteiten op EU-niveau en van de nationale inspectiesystemen tot in detail bestuderen. Erkend moet worden dat het wettelijk kader van de EU inzake milieu-inspecties de afgelopen jaren al is verbeterd, met name door de aanneming van een aanbeveling voor de vaststelling van minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten en de opname van verschillende bepalingen in sectorale milieuwetgeving.
De mededeling is nog in voorbereiding en de precieze inhoud staat nog niet vast. We zijn nog bezig met het raadplegen van belanghebbende partijen, waaronder het Parlement, via de relevante commissies van het Parlement, zodat de leden de gelegenheid zullen hebben om hun opvattingen kenbaar te maken en ons hun input te geven.
Kriton Arsenis (S&D). - (EN) Dank u wel voor het uitvoerige antwoord, commissaris. We zijn zeer benieuwd naar de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie. Uiteraard zal het Parlement daar tal van ideeën over hebben en we zullen het tegen die tijd in detail bespreken.
Graag zou ik nader ingaan op wat er besproken is over Nagoya en de strategie. Kunt u ons vertellen wat de stand van zaken is bij de uitvoering van de in Nagoya gemaakte afspraken, en dan met name het TBV-protocol? Welke vooruitgang is er tot dusver geboekt? Met wat voor termijnen hebben we te maken? Is er al enige vooruitgang geboekt op het gebied van beschermde mariene gebieden? Dat wordt specifiek genoemd in de streefdoelen van Nagoya. Hoe staan de zaken er op dit gebied voor?
In uw antwoord gaf u aan dat binnen het GLB, één van de instrumenten die ons ter beschikking staan om de biodiversiteit te beschermen, inspanningen zullen worden geleverd ten gunste van de biodiversiteit. Het Parlement heeft echter ook verzocht om bescherming van wildenatuurgebieden en gebieden zonder wegen. Tot slot is er meer communicatie nodig over de Natura 2000-gebieden, in het bijzonder voor landbouwers. Wat bent u van plan daaraan te doen?
Bernd Posselt (PPE). - (DE) Ik wil slechts één vraag stellen, commissaris. Concentreert u zich hoofdzakelijk op de bescherming van de natuur en op de bescherming van wilde dieren en planten, of denkt u ook aan oude huisdierrassen en akkerbouwgewassen, waarvan de diversiteit eveneens ernstig gevaar loopt?
Gerben-Jan Gerbrandy (ALDE). - (EN) Ik zou daar graag nog iets aan willen toevoegen. We hebben het over biodiversiteit. Momenteel doet zich de urgente kwestie voor dat bepaalde lidstaten – waaronder de mijne – afgezwakte streefdoelen op het gebied van natuurwetgeving proberen te verkrijgen van de Europese Unie. Ik zou graag van de commissaris willen weten of hij ook vindt dat afgezwakte streefdoelen mogelijk zijn, of dat het nodig is vast te houden aan de huidige streefdoelen.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ten aanzien van Nagoya en de actuele stand van zaken kan ik melden dat de ontwikkelingen op het gebied van het TBV-protocol voorspoedig verlopen. Daarbij ondervinden we geen problemen. Er zijn wel wat kleine vertaalproblemen, maar wat de essentie betreft zijn we op de goede weg. We zijn zelfs al bezig voorbereidingen te treffen om na ondertekening met de wetgeving te beginnen, zodat we spoedig kunnen overgaan tot ratificering. Het neemt wel wat tijd in beslag, maar ik voorzie geen ernstige belemmeringen.
Wat de beschermde mariene gebieden aangaat, lopen we nog altijd achter. We zijn aan het proberen schot in de zaak te krijgen en de verbintenissen die we in Nagoya en in het kader van Natura 2000 zijn aangegaan, houden in dat we in Europa meer zullen moeten doen dan momenteel het geval is.
Over de financiering van het GLB en Natura 2000 kan ik melden dat ik mijn best doe om ervoor te zorgen dat deze zeer goed vertegenwoordigd is in de eerste en de derde pijler, en dat er in het toekomstige gemeenschappelijke landbouwbeleid ruimschoots aandacht komt voor biodiversiteit. Commissaris Cioloş, commissaris Hedegaard en ikzelf hebben een gezamenlijke brief opgesteld en verzonden aan de meest recente Raad van ministers van Milieu, waarin we ons standpunt over deze kwesties uiteengezet en de door ons gewenste richting aangegeven hebben.
Wat de vraag van de heer Posselt aangaat: met de gemaakte afspraken in het kader van Natura 2000 wordt momenteel ongeveer 18 procent van het Europese grondgebied beschermd in de hoedanigheid van zogeheten Natura 2000-gebieden. Verdere bescherming is er in de vorm van twee richtlijnen. De ene is de vogelrichtlijn, de andere is de habitatrichtlijn. Beide specificeren duidelijk wat er beschermd wordt, hoe, op welk niveau, enzovoort. De wetgeving dekt dus eigenlijk een heel breed gebied en beschermt niet alleen maar bepaalde bedreigde en uitstervende soorten. We beogen met onze maatregelen brede bescherming te bieden. Feit is echter dat de toestand van een groot aantal op EU-grondgebied voorkomende bedreigde soorten vrij slecht is en dat we dus hoe dan ook meer moeten doen.
Het antwoord op de vraag over de streefdoelen is tamelijk eenvoudig. Op dit moment moeten we ons niet richten op het al dan niet afzwakken van de streefdoelen, maar op de uiterst belangrijke uitvoering van Natura 2000. Daarvoor moeten beheerplannen worden opgesteld en voldoende gelden worden gereserveerd. Dat zal in deze situatie niet eenvoudig zijn, maar het is beslist een investering voor de toekomst.
De Voorzitter. − Vraag nr. 28 van Nikolaos Chountis (H-000122/11):
Betreft: Afvalverwerking in Griekenland
Uit antwoord http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=WQ&reference=E-2010-3732&language=NL" (2) blijkt dat "de Commissie het storten van afval als de laatste en minst geschikte oplossing voor afvalverwerking beschouwt". In Griekenland staat op dit moment de aanleg van 61 gesubsidieerde hygiënisch afgedekte vuilstortplaatsen gepland. Dit heeft begrijpelijkerwijs geleid tot protesten onder de bewoners van veel gebieden (Lefkimi, Grammatiko en, met name, Keratea) aan wie de "de laatste en minst geschikte oplossing" met geweld wordt opgedrongen. De volharding van de regering in haar keuze voor deze specifieke technologie en afvalverzamelings- en verwerkingsmethodes moet volgens de pers, milieuorganisaties, politieke partijen en instanties van het lokaal bestuur worden geweten aan specifieke zakelijke belangen en duiden op een nieuw politiek-economisch schandaal.
Kan de Commissie bijgevolg antwoord geven op de volgende vragen: Is zij, ongeacht de keuzes van ieder afzonderlijk land, van mening dat het vanuit ecologisch en milieuoogpunt beter zou zijn het voorstel van milieuorganisaties (WNF, Greenpeace, SOS Middellandse Zee) te steunen en afval bij de bron, d.i. de huishoudens, te scheiden in plaats van te kiezen voor recycling in de fabriek? Zegt de Commissie toe de desbetreffende voorstellen direct te zullen bestuderen en een afvaardiging te sturen die met alle betrokken partijen in gesprek zal treden?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) In de nieuwe kaderrichtlijn afvalstoffen is een uit vijf treden bestaande hiërarchie voor het beheer van afvalstoffen vastgesteld. Afvalpreventie wordt als de meest wenselijke optie beschouwd, gevolgd door voorbereiding van afval voor hergebruik, recycling en andere nuttige toepassing, bijvoorbeeld energieterugwinning. Afvalverwijdering, bijvoorbeeld door storten, komt pas in aanmerking als er geen andere opties meer zijn. Voor specifieke afvalstromen kan van de hiërarchie worden afgeweken.
In zo'n geval dient de betrokken lidstaat daar echter wel gegronde redenen voor op te geven. Aangezien afvalverwijdering op stortplaatsen op de laatste plaats in de afvalstoffenhiërarchie staat, moeten de lidstaten deze optie als de minst geschikte manier van afvalbeheer beschouwen.
Afvalstoffen zoals papier en glas moeten een hoge zuiverheidsgraad hebben om als secundaire grondstof te kunnen worden gebruikt door de productie-industrie. Vandaar dat het gescheiden inzamelen van recyclebare afvalstromen aan de bron doorgaans de meest geschikte manier van afvalinzameling is. Krachtens de kaderrichtlijn afvalstoffen moeten de lidstaten in 2015 gescheiden inzameling van papier, metaal, kunststof en glas hebben ingevoerd. Ook hier krijgen de lidstaten enige ruimte om hun afvalinzamelingssystemen aan te passen aan de specifieke omstandigheden in hun land, met name wanneer ze de beschikking hebben over uiterste efficiënte en geavanceerde sorteertechnologieën. Wanneer dergelijke technologieën niet voorhanden zijn, is gescheiden inzameling aan de bron de goedkoopste en gemakkelijkste manier om hoogwaardige secundaire grondstoffen te kunnen verkrijgen uit afvalstoffen.
Griekenland kampt met ernstige problemen door het illegaal storten van afval en is, zoals u weet, in 2005 door het Hof veroordeeld vanwege het enorme aantal illegale stortplaatsen dat op het Griekse grondgebied wordt gebruikt. Deze kwestie is nog altijd niet opgelost. Desalniettemin hebben de Griekse autoriteiten in december 2010 een actieplan gepresenteerd om eind juni van dit jaar alle illegale stortplaatsen gesloten te hebben. De Commissie staat positief tegenover dit plan, ook wat betreft de aanleg van nieuwe afvalstortplaatsen, zij het op voorwaarde dat dit onvermijdelijk is omdat er geen andere opties zijn om een afvalverwijderingsnetwerk in stand te houden dat voldoet aan de verplichte sanitaire normen conform de Europese wettelijke vereisten.
Vergeleken met de praktijk van illegaal afval dumpen is de aanleg van stortplaatsen overeenkomstig de eisen die de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen daaraan stelt, al een hele vooruitgang. De Commissie spoort de Griekse autoriteiten aan hun plannen en de aanleg van de afvalstortplaatsen te voltooien – programma's waaraan al EU-financiering is toegekend. Griekenland kan het echter niet bij deze maatregelen laten. Het zal geleidelijk moeten afstappen van afvalstort als de voornaamste manier van afvalbeheer, en moeten overgaan op een modern beleid voor afvalbeheer, met nuttige toepassing en recycling als uitgangspunten.
Volgens de meest recente cijfers van Eurostat wordt in Griekenland ongeveer 82 procent van het stedelijk afval gestort, terwijl dat percentage in de Europese Unie gemiddeld 38 procent bedraagt. Bovendien presteert de Griekse recyclingsector zeer matig: slechts 17 procent van het stedelijk afval wordt gerecycled.
Zowel voor de Commissie als voor mij persoonlijk is de uitvoering van de kaderrichtlijn afvalstoffen een topprioriteit. We zullen de afvalbeheerplannen van de lidstaten beoordelen en op die manier toezicht houden op het nationale afvalstoffenbeleid van elke lidstaat. Momenteel zijn we in afwachting van een herzien afvalbeheerplan van Griekenland. Daarnaast zien we nauwlettend toe op de tenuitvoerlegging van het Griekse actieplan en de sluiting van alle illegale stortplaatsen, inclusief het plan voor de met EU-middelen gefinancierde projecten.
Tevens zullen we toezien op de benutting van de EU-middelen, om te garanderen dat de te financieren projecten aan de doelstellingen en vereisten voldoen die in onze afvalwetgeving worden gesteld. In het geval van Griekenland is het essentieel dat het storten van afval fors wordt teruggebracht en dat de recyclingpercentages toenemen door invoering van gescheiden inzameling en recycleerbare materialen.
Goed afvalbeheer moet worden gezien als een kans om in het hele land economische bedrijvigheid en banen te creëren. Verder is het van belang de nieuwe doelstellingen voor grondstoffenefficiëntie te behalen door toepassing van de beste praktijken.
Tot slot: morgen vlieg ik naar Griekenland voor een bezoek van twee hele dagen en uiteraard zullen al deze onderwerpen daar in detail besproken worden.
Nikolaos Chountis (GUE/NGL). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, de laatste opmerking van de commissaris geeft mij enige hoop. Aangezien u morgen naar Griekenland gaat, mijnheer de commissaris, moet u ook een gebied vlakbij Athene bezoeken, waar nu al vier maanden lang elke dag een confrontatie plaatsvindt van de bewoners met politie-eenheden die daar bivakkeren, met gewonden en andere incidenten, in verband met de aanleg van een vuilstortplaats, terwijl we, zoals u heeft uitgelegd, vuilstortplaatsen juist moeten sluiten.
Mijn vraag is: als dit de minst wenselijke oplossing is, waarom accepteert u dan milieueffectrapportages wanneer in veel van deze complexen, zoals in het complex dat u misschien gaat bezoeken, we feitelijk te maken hebben met afval dat in beken terechtkomt? Dit is een schandaal, en een milieuramp – indien u niet ingrijpt, indien u dit economische schandaal niet stopt, want deze installaties worden medegefinancierd door de Europese Unie – zal niet te vermijden zijn.
Ik verzoek u om onmiddellijk in te grijpen omdat de dingen niet zo theoretisch zijn als uw uitleg doet voorkomen; hoe het ook zij, ik dank u.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ik ga inderdaad naar die plaatsen vlakbij Athene. Op de eerste dag staat een overleg gepland met drie comités van het Griekse parlement en daar zal dit probleem ook zeker ter sprake komen. Ik ben op de hoogte van de situatie en de ernst van het probleem. Wellicht is het goed dat ik u uitleg waarom we toch voorstander zijn van afvalstort en er zelfs een deel van financieren, ondanks dat we van mening zijn dat storten de minst wenselijke optie in de afvalstoffenhiërarchie is.
Het eerste en allerbelangrijkste waarmee we rekening moeten houden, is uiteraard de menselijke gezondheid. We moeten op alle mogelijke manieren zorgen dat die wordt beschermd. Ik denk dat het absoluut belangrijk is op zoek te gaan naar de best mogelijke opties, maar soms is het gewoon noodzakelijk om dat doel stapje voor stapje te bereiken.
De gegevens die ik uit heel Europa ontvang, laten zien dat de weg naar zeer hoge niveaus van recycling en zeer lage niveaus van stedelijk afval storten erg kort is als een land eenmaal serieus begint met gescheiden afvalinzameling. Gescheiden inzameling is dus de basis, en als er eenmaal een goede basis ligt, kan het daarna snel gaan. Helaas is storten soms nog steeds de enige beschikbare optie. Als we in die context de menselijke gezondheid willen beschermen, zit er niets anders op dan storten mogelijk te maken.
De Voorzitter. − Vragen die bij gebrek aan tijd niet aan bod gekomen zijn, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 20.20 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)