• EN - English
  • NL - Nederlands
Parlementaire vraag - E-4058/2005(ASW)Parlementaire vraag
E-4058/2005(ASW)

Antwoord van de heer Kallas namens de Commissie

De Commissie bedankt het geachte Parlementslid voor zijn vraag die haar in de gelegenheid stelt de regels van de Commissie inzake vervroegde pensionering te verduidelijken.

In theorie was met de tot 1 mei 2004 van kracht zijnde versie van het Personeelsstatuut een vervroegde pensionering mogelijk vanaf de leeftijd van 50 jaar. Het uit te keren pensioen werd dan evenwel met een actuariële factor verlaagd om rekening te houden met de bijkomende jaren waarvoor de vervroegd gepensioneerde naar verwachting een pensioen zou ontvangen. In het geval van een pensionering met 50 jaar beliep die verminderingsfactor ongeveer 50 %. Dit maakte een zeer vroege pensionering uiteraard niet aantrekkelijk zodat deze bij de Commissie dan ook bijzonder weinig voorkwam (veel minder vaak dan in veel lidstaten). Het zou voor iemand die met 50 jaar met pensioen ging gewoon onmogelijk zijn geweest om, zoals dit in de vraag werd geciteerd, een pensioenuitkering van zo rond de 9000 EUR per maand te krijgen.

Bij de hervorming van de Commissie werd de mogelijkheid van een vervroegde pensionering ingeperkt: afgezien van overgangsregelingen voor personeel dat vóór 1 mei 2004 in dienst was, is vervroegde pensionering thans alleen mogelijk vanaf 55 jaar: voor het dan uit te keren pensioen geldt een verlaging van 3,5 % voor elk jaar dat voor de normale leeftijd van pensionering ligt.

Naast de algemene bepalingen voor vervroegde pensionering heeft de Raad (in Verordening 1746/2002) als onderdeel van de hervorming een specifieke regeling vastgesteld waarmee maximaal 600 personeelsleden van 55 jaar of ouder de Commissie op gunstiger voorwaarden zouden kunnen verlaten — zij kregen recht op een uitkering die gelijk stond met 60 tot 70 % van hun laatste salaris, tot aan de pensioneringsleeftijd wanneer het gewone pensioen zou worden uitgekeerd. De bedoeling was het de Commissie mogelijk te maken personeelsleden te vervangen wier bekwaamheden voor de van hen verlangde taken niet langer geheel en al relevant waren. De eis was dat dit begrotingsneutraal zou geschieden. Onder deze regeling zijn in de drie jaren tot en met 31 december 2004 530 ambtenaren vertrokken; zij zijn door 294 nieuwe ambtenaren vervangen.

Ten slotte zij gezegd dat de instellingen uit hoofde van artikel 9, lid 2, van Bijlage VIII van het Personeelsstatuut jaarlijks een vervroegde pensionering kunnen aanbieden zonder pensioenvermindering aan ongeveer 10 % van de met pensioengaande ambtenaren en tijdelijke functionarissen. Ambtenaren die voor deze uitzondering in aanmerking komen, dienen ook ten minste 55 jaar oud te zijn: in 2004 zijn 48 personen (waaronder 26 van de Commissie) ingevolge deze bepaling met pensioen gegaan.

PB C 327 van 30/12/2006