Parlementaire vraag - E-6016/2007(ASW)Parlementaire vraag
E-6016/2007(ASW)

Antwoord van de heer Dimas namens de Commissie

De Commissie is op de hoogte van het feit dat een aantal Europese steden, onder meer in Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, milieuzones invoeren of overwegen dat te doen. Lidstaten voeren dergelijke zones in om te voldoen aan de grenswaarden voor de uitstoot door het verkeer van verontreinigende stoffen zoals fijne zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De grenswaarden voor PM10 zijn reeds bindend sinds 2005, die voor NO2 worden overeenkomstig Richtlijn 1999/30/EG van de Raad[1] bindend vanaf 2010.

In stedelijke gebieden is het verkeer de belangrijkste bron van PM10- en NO2-emissies. Maatregelen om de concentratie van deze verontreinigende stoffen in de stad terug te dringen, kunnen derhalve niet voorbijgaan aan de uitstoot door het verkeer. De invoering van milieuzones, waarbij de toegang tot die zone voor voertuigen van bepaalde emissiecategorieën wordt beperkt of verboden, is derhalve een legitieme en vaak zeer kostenefficiënte maatregel om te voldoen aan de communautaire regelgeving inzake luchtkwaliteit.

Hoewel deze maatregelen kunnen worden beschouwd als technische specificaties in de zin van Richtlijn 98/34/EG[2], vallen ze normaal gezien niet onder de in de richtlijn vastgestelde aanmeldingsplicht omdat ze slechts een beperkte geografische werkingssfeer hebben. De milieuzones mogen echter niet strijdig zijn met de regels inzake het vrije verkeer van goederen van de artikelen 28, 29 en 30 van het EG-verdrag.

Indien wordt geoordeeld dat dergelijke verkeersbeperkingen het intracommunautair handelsverkeer belemmeren, kan de instelling van milieuzones nog steeds worden verantwoord in het licht van de voorschriften inzake de bescherming van het milieu, voor zover de maatregelen evenredig zijn met deze doelstelling. Gelet op de in de communautaire wetgeving vastgestelde luchtkwaliteitsdoelstellingen kunnen derhalve milieuredenen worden ingeroepen om deze maatregelen te rechtvaardigen.

Wat de evenredigheid van de betrokken maatregelen betreft, kan worden gesteld dat meestal alleen de stadscentra zijn afgebakend als milieuzone en niet de omliggende verkeersassen. Internationaal transitverkeer dat geen bestemming heeft in het centrum, wordt dus niet rechtstreeks getroffen.

Wanneer een lokaal verkeersverbod of toegangsbeperkingen worden opgelegd, mag geen onderscheid worden gemaakt tussen voertuigen uit verschillende lidstaten. Om die reden heeft de Commissie benadrukt dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de beperkingen of verboden goed worden gecommuniceerd aan de betrokken burgers en bedrijven in zowel de eigen lidstaat als de andere lidstaten en dat ook bestuurders van buitenlandse voertuigen gemakkelijk aan de toegangsvoorwaarden voor de zone kunnen voldoen of een vrijstelling kunnen krijgen.

Hoewel het feit dat voor de verschillende milieuzones uiteenlopende voorwaarden worden gehanteerd niet noodzakelijk een inbreuk vormt op de communautaire regelgeving inzake het vrije verkeer van goederen, zou een harmonisering van de toegangsvoorwaarden in de hele Unie voor zowel burgers als nationale overheden een vereenvoudiging betekenen. Daarom heeft de Commissie in haar Groenboek inzake stedelijke mobiliteit[3] voorgesteld de regels voor milieuzones te harmoniseren en dit punt eventueel op te nemen in het aangekondigde actieplan inzake stedelijke mobiliteit.

PB C 191 van 29/07/2008