Parlementaire vraag - O-000003/2016Parlementaire vraag
O-000003/2016

Maatregelen van de Commissie tot nakoming van het arrest in de zaak T-521/14 (Zweden/Commissie)

Vraag met verzoek om mondeling antwoord O-000003/2016
aan de Commissie
Artikel 128 van het Reglement
Matthias Groote, namens de S&D-Fractie
Gerben-Jan Gerbrandy, namens de ALDE-Fractie
Bas Eickhout, namens de Verts/ALE-Fractie
Merja Kyllönen, namens de GUE/NGL-Fractie
Piernicola Pedicini, namens de EFDD-Fractie

Procedure : 2016/2536(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
O-000003/2016
Ingediende teksten :
O-000003/2016 (B8-0107/2016)
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

Op 16 december 2015 heeft het Gerecht verklaard dat de Europese Commissie het EU-recht heeft geschonden door na te laten maatregelen te treffen ter vaststelling van wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 528/2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (Zaak T-521/14 Zweden/Commissie). De Commissie was verplicht uiterlijk in december 2013 dergelijke maatregelen vast te stellen.

In juli 2013 besloot de Commissie een effectbeoordeling te verrichten inzake de sociaal-economische kosten en baten van de verschillende opties voor dergelijke criteria, waaronder een aantal opties tot wijziging van bepalingen in de sectorale regelgeving.

Het Gerecht concludeerde dat de wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen uitsluitend gebaseerd mogen zijn op wetenschappelijk kennis betreffende het hormonale systeem, onafhankelijk van alle andere overwegingen, met name economische.

Het Gerecht heeft ook bepaald dat het evenwicht tussen de verbetering van de werking van de interne markt en de bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu door de wetgever is vastgesteld en dat de Commissie dit evenwicht niet meer middels het gebruik van gedelegeerde bevoegdheden ter discussie mag stellen.

Ten slotte was het Gerecht van oordeel dat de verordening geen effectbeoordeling vereist en dat zelfs als zou de Commissie een dergelijke effectbeoordeling had moeten verrichten, dit haar, bij gebreke van bepalingen in deze zin, niet ontslaat van de verplichting om aan de uiterste termijn voor de vaststelling van dergelijke gedelegeerde handelingen te voldoen.

Zal de Commissie thans, overeenkomstig artikel 266 van het Verdrag, de dringende maatregelen treffen om de inbreuk op het recht ongedaan te maken?