Parlementaire vraag - P-2457/2002Parlementaire vraag
P-2457/2002

Opheldering over het antwoord op schriftelijke vraag P-2104/02 over schending van de rechtsstaat en de democratie in Italië en de artikelen 6 en 7 van het EU-Verdrag

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2457/02
van Maurizio Turco (NI)
aan de Commissie

Overwegende dat in het Verdrag staat dat de Commissie de Raad kan voorstellen om het bestaan te constateren van een ernstige en duurzame schending door een lidstaat van de in artikel 6, lid 1 gehuldigde beginselen en dat zij niet verplicht is zulks te doen,

 

overwegende dat het Constitutioneel Hof heeft gefunctioneerd zonder dat voldaan was aan het constitutioneel plenum van 15 leden en dat het Hof tussen 21 november 2000 en 24 april 2002 beraadslaagd heeft met slechts 13 leden (dit is dus gedurende een aanzienlijke periode),

 

overwegende dat het akkoord waarover de Commissie spreekt in haar antwoord op schriftelijke vraag P-2104[1], politiek misschien legitiem is maar duidelijk anticonstitutioneel, omdat de grondwet voorschrijft dat de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden bestaat uit 630 leden terwijl het "akkoord" voor deze wetgevingsperiode slechts uitgaat van 617 leden,

 

stel ik de volgende vragen:

 

-  Heeft de Commissie de Italiaanse situatie besproken: het gaat om een duidelijke en langdurige schending van de Italiaanse grondwet door activiteiten die de Commissie ertoe zouden moeten brengen aan de Raad voor te stellen het bestaan te constateren van een ernstige en duurzame schending door een lidstaat van de beginselen die in artikel 6, lid 1 worden gehuldigd? Zo ja, waarom heeft zij besloten om niet aan de Raad voor te stellen een schending te constateren? Zo nee, vindt de Commissie dat dit soort schendingen niet binnen de bevoegdheden vallen waarover het EU-Verdrag beschikt?

 

-  Hoe staat zij tegenover de constatering van schendingen of kan zij de al gestelde vraag beantwoorden: "beschikt zij of wil zij de beschikking krijgen over instrumenten om te controleren of de beginselen van artikel 6 van het Verdrag van de Europese Unie worden nageleefd?"

 

PB C 192 E van 14/08/2003