GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE
13.2.2006
- –Michael Gahler en Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie
- –Pasqualina Napoletano, namens de PSE-Fractie
- –Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie
- –Michał Tomasz Kamiński, Konrad Szymański en Ģirts Valdis Kristovskis, namens de UEN-Fractie
- –ALDE (B6‑0096/2006)
- –UEN (B6‑0099/2006)
- –PSE (B6‑0102/2006)
- –PPE-DE (B6‑0103/2006)
Resolutie van het Europees Parlement over de confrontatie tussen Iran en de internationale gemeenschap
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties van 13 oktober 2005 over Iran, respectievelijk 17 november 2005 over de recente uitlatingen van de heer Mahmoud Ahmadinejad, president van Iran,
– gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 30 januari 2006,
– gezien de resoluties van de raad van gouverneurs van het IAEA van 24 september 2005 en 4 februari 2006 over de tenuitvoerlegging van de NPV-waarborgovereenkomst in de Islamitische Republiek Iran,
– gezien de rapporten van de raad van gouverneurs van de IAEA van 2 september 2005 en 18 november 2005,
– gelet op het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) van 22 april 1970, inzonderheid artikel IV volgens welk "geen enkele bepaling in dit verdrag mag worden uitgelegd als van invloed te zijn op het onvervreemdbaar recht van alle partijen bij het verdrag om het onderzoek met betrekking tot en de productie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden zonder discriminatie en in overeenstemming met de artikelen I en II van dit verdrag te ontwikkelen",
– gezien de E3/EU-verklaring van 13 januari 2006 en de verklaring van de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Jack Straw, na de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van China, Frankrijk, Duitsland, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika en de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie in Londen op 30 januari 2006,
– gelet op de Overeenkomst van Parijs van 29 november 2004 tussen de Islamitische Republiek Iran (Iran) en het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland (E3) en gezien het besluit van Iran van 1 augustus 2005 om in strijd met de bepalingen van de Overeenkomst van Parijs de uraniumverrijkingsactiviteiten te hervatten,
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,
A. overwegende dat president Ahmadinejad publiekelijk heeft verklaard dat Israël geen recht van bestaan heeft en dat de holocaust nooit heeft plaatsgevonden,
B. overwegende dat de directeur-generaal van het IAEA, de heer Mohammed el-Baradei, bij diverse gelegenheden zijn ernstige ongerustheid heeft uitgesproken en heeft verklaard dat het IAEA nog niet in de positie is om na tweeënhalf jaar intensieve inspecties en onderzoek duidelijkheid te geven over een aantal belangrijke kwesties,
C. overwegende dat Iran op 1 augustus 2005 besloot om de uraniumconversie-activiteiten in strijd met de verplichtingen van de Overeenkomst van Parijs te hervatten en dat Iran op 8 augustus 2005 hiertoe is overgegaan in de uraniumconversie-installatie in Isfahan en stappen heeft ondernomen om de verrijkingsactiviteiten op 10 januari 2006 te hervatten,
D. overwegende dat in de resolutie van het IAEA van 4 februari 2006 wordt gesteld dat het vertrouwen in de vreedzame bedoelingen van het kernenergieprogramma van Iran ontbreekt en dat volledige transparantie van Iran onmisbaar en broodnodig is wil het Agentschap opheldering kunnen brengen in de hangende kwesties,
E. overwegende dat het IAEA herhaaldelijk zijn bezorgdheid heeft geuit over zijn nog steeds bestaande onwetendheid omtrent tal van proliferatiegevoelige aspecten van het kernenergieprogramma van Iran,
F. overwegende dat het IAEA Iran bij herhaling heeft gevraagd gevolg te geven aan de rapporten en diverse oplossingen heeft aangedragen, waaronder het verrijken van uranium in Rusland, maar dat Iran op dit punt niet duidelijk positie heeft genomen,
G. overwegende dat de directeur-generaal van het IAEA in november 2005 heeft gerapporteerd dat Iran een document bezit over het procédé voor de reductie van UF6 tot metaal in kleine hoeveelheden en over het gieten en machinaal produceren van verrijkt, natuurlijk en verarmd uraniummetaal in halve bollen, een procédé dat volgens het IAEA is gerelateerd aan de vervaardiging van componenten voor kernwapens,
H. overwegende dat de ministers van Buitenlandse Zaken van China, Frankrijk, Duitsland, Rusland, het VK, de VS en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU op 30 januari 2006 zijn overeengekomen dat de buitengewone bestuursvergadering van het IAEA zal rapporteren aan de VN-Veiligheidsraad en dat alle acties zullen worden opgeschort tot na 6 maart 2006 en het volgende rapport van de directeur-generaal van het IAEA,
I. overwegende dat de Iraanse regering op 5 februari 2006 heeft aangekondigd de vrijwillige samenwerking met het IAEA stop te zetten en niet langer toe te staan dat het IAEA onaangekondigde inspecties uitvoert in Iraanse nucleaire installaties, zoals toegestaan in het aanvullend protocol bij het NPV, en vervolgens op 6 februari 2006 heeft gemeld dat het de surveillancecamera's van het IAEA en de verzegelingen van het agentschap zal verwijderen van installaties en nucleaire uitrusting,
J. overwegende dat de laatste conferentie over herziening van het Non-Proliferatieverdrag in 2005 geen succes heeft opgeleverd op het punt van de versterking van een multilateraal initiatief tegen dreigende nucleaire proliferatie en proliferatie van massavernietigingswapens,
K. overwegende dat de betrekkingen van de EU met Iran zich tot dusver op drie niveaus afspeelden, te weten onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst, een politieke dialoog en een dialoog over de mensenrechten, maar dat de politieke dialoog als gevolg van de huidige crisis is opgeschort,
1. veroordeelt opnieuw de dreigende opmerkingen tegen Israël van president Ahmedinejad die geen vertrouwen wekken in de bedoelingen van de Iraanse regering om in het Midden-Oosten een vreedzame en constructieve rol te spelen; oefent dan ook ernstige kritiek uit op de recente ontmoeting van president Ahmedinejad met vertegenwoordigers van de Palestijnse Islamitische Jihad tijdens zijn reis naar Syrië en verzoekt Iran alle steun aan terroristische groeperingen ogenblikkelijk stop te zetten;
2. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de huidige opstelling van de Iraanse autoriteiten met betrekking tot hun kernprogramma, met name over de verbreking van verzegelingen in verschillende nucleaire installaties en over het besluit om de op verrijking gerichte activiteiten te hervatten;
3. onderschrijft de conclusies van de resolutie van de raad van gouverneurs van het IAEA van 4 februari 2006, waarin Iran wordt bekritiseerd wegens niet-naleving van de aanbeveling van het IAEA en wordt onderstreept dat er daardoor geen vertrouwen in bestaat dat het kernenergieprogramma van Iran uitsluitend vreedzame doeleinden dient;
4. steunt het besluit van de raad van gouverneurs van het IAEA om de directeur-generaal van het IAEA te verzoeken om te rapporteren aan de VN-Veiligheidsraad en alle aangenomen rapporten en resoluties van het IAEA over deze kwestie nader toe te lichten;
5. acht het overeenkomstig de IAEA-resolutie noodzakelijk dat Iran alle op verrijking en opwerking gerichte activiteiten volledig en blijvend opschort, de bouw van een experimentele zwaarwaterreactor heroverweegt, het aanvullend protocol onverwijld ratificeert en volledig naleeft en in het algemeen de door de directeur-generaal van het IAEA gewenste transparantiemaatregelen uitvoert;
6. stelt nogmaals dat Iran het recht heeft om een nucleair programma te ontwikkelen in overeenstemming met artikel IV van het NPV en steunt de initiatieven en voorstellen van de EU-3 (Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk) en andere internationale partners tot samenwerking met Iran op het gebied van kernenergie voor vreedzaam gebruik; doet tegelijkertijd nogmaals een beroep op de regering van Iran om zich te onthouden van dreigementen tegen andere staten en te handelen met inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties;
7. is van oordeel dat de inschakeling van de VN-Veiligheidsraad, zoals voorgesteld door het IAEA, een noodzakelijke stap is om de huidige situatie te beoordelen en stemt in met de conclusies van de Raad waarin wordt gevraagd om een versterkte rol van het IAEA; is van oordeel dat deze stap een verdere verslechtering van de huidige situatie moet voorkomen; verzoekt de EU-lidstaten hun initiatieven in het IAEA en de VN zorgvuldig te coördineren;
8. is van oordeel dat de crisis moet worden opgelost volgens de regels van het internationaal recht, maar wijst erop dat hiervoor een coöperatieve en transparante aanpak van de kant van de Iraanse regering ten opzichte van het IAEA is vereist; steunt in dit verband de toezegging van de EU-3 om de verspreiding van kernwapens tegen te gaan en doet een beroep op alle betrokken partijen om hun uiterste best te doen om vóór het volgende rapport van de directeur-generaal van het IAEA op 6 maart 2006 via onderhandelingen een oplossing te vinden voor dit geschil over kernenergie;
9. onderstreept het belang van samenwerking met de VS, Rusland, China en de niet-gebonden landen bij het bespreken van alternatieve ideeën om met Iran tot een totaalakkoord te komen over zijn kerninstallaties en het gebruik daarvan, waarin rekening wordt gehouden met de Iraanse veiligheidszorgen;
10. verzoekt Iran het Russische en door de EU-3 gesteunde aanbod voor uraniumverrijking serieus in overweging te nemen, omdat het land daarmee de mogelijkheid wordt geboden zijn kernprogramma in een multilateraal kader verder te ontwikkelen; is van mening dat een dergelijke oplossing moet worden gezien als een verbetering van de huidige regels, onder toezicht van het IAEA, voor alle betrokken landen; verzoekt de Europese Unie om verzoeken te steunen zoals dat van het VN-deskundigenpanel op hoog niveau om een multilateraal bestuur voor uraniumverrijking tot stand te brengen, bijvoorbeeld voor het Midden-Oosten, waarbij de distributie onder controle van het IAEA wordt geplaatst;
11. prijst de directeur-generaal en het secretariaat van het IAEA voor de professionele en onpartijdige inspanningen met het oog op de uitvoering van de waarborgovereenkomst in Iran; onderstreept dat het inschakelen van de Veiligheidsraad het IAEA niet ontslaat van zijn huidige verantwoordelijkheden en dringt er bij Iran op aan ervoor te zorgen dat alle controles en inspecties kunnen blijven plaatsvinden;
12. dringt er bij Iran op aan zijn enorme energiereserves en de in het land aanwezige technologische knowhow aan te wenden om te investeren in de ontwikkeling van hernieuwbare energie en een modern en rationeel gebruik van fossiele brandstoffen;
13. is van mening dat onderhandelingen over de instelling van een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten een belangrijke stap zouden kunnen zijn in antwoord op de veiligheidszorgen van de landen in deze regio; verzoekt de EU-3 dit idee in de onderhandelingen met Iran aan de orde te stellen;
14. verzoekt de Commissie alle acties te ondernemen waarin het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten voorziet, teneinde het contact en de samenwerking met het maatschappelijk middenveld, de onafhankelijke media en de democratische oppositie in Iran te intensiveren en voorts de democratie en de naleving van de mensenrechten in Iran samen met het Europees Parlement te steunen;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran en van alle andere in deze resolutie genoemde landen, alsmede aan de directeur-generaal van het IAEA en de secretaris-generaal van de VN.