Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B7-0167/2011Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B7-0167/2011

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over Belarus (in het bijzonder de gevallen van Ales Mikhalevic en Natalia Radina)

9.3.2011

ingediend overeenkomstig artikel 122, lid 5, van het Reglement
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:
Verts/ALE (B7‑0167/2011)
ALDE (B7‑0180/2011)
S&D (B7‑0184/2011)
PPE (B7‑0185/2011)
ECR (B7‑0188/2011)

Elmar Brok, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jacek Protasiewicz, Laima Liucija Andrikienė, Mario Mauro, Cristian Dan Preda, Bernd Posselt, Tunne Kelam, Bogusław Sonik, Jarosław Leszek Wałęsa, Filip Kaczmarek, Lena Kolarska-Bobińska, Eija-Riitta Korhola, Elena Băsescu, Sari Essayah, Monica Luisa Macovei, Krzysztof Lisek, Eduard Kukan namens de PPE-Fractie
Véronique De Keyser, Kristian Vigenin, Justas Vincas Paleckis, Marek Siwiec namens de S&D-Fractie
Marietje Schaake, Leonidas Donskis, Kristiina Ojuland, Ramon Tremosa i Balcells, Sonia Alfano, Gerben-Jan Gerbrandy namens de ALDE-Fractie
Charles Tannock, Michał Tomasz Kamiński, Adam Bielan, Ryszard Antoni Legutko, Marek Henryk Migalski, Tomasz Piotr Poręba, Jacek Olgierd Kurski, Konrad Szymański, Paweł Robert Kowal, Ryszard Czarnecki, Geoffrey Van Orden, Tadeusz Cymański, Mirosław Piotrowski namens de ECR-Fractie
Werner Schulz, Elisabeth Schroedter, Heidi Hautala, Rebecca Harms, Indrek Tarand namens de Verts/ALE-Fractie

Procedure : 2011/2613(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B7-0167/2011
Ingediende teksten :
RC-B7-0167/2011
Debatten :
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over Belarus (in het bijzonder de gevallen van Ales Mikhalevic en Natalia Radina)

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de situatie in Cuba, met name die van 20 januari 2011[1], 17 december 2009[2] en 22 mei 2008[3],

 

–   gezien de op 18 februari 2010 in Brussel afgelegde verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, over de schuldigverklaring en veroordeling van een vertegenwoordiger van de Belarussische oppositie,

–   gezien de conclusies over Belarus van de 3065ste bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken op 31 januari 2011 in Brussel,

–   gezien Besluit 2011/69/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 houdende wijziging van Besluit 2010/639/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus,

–   gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Verdrag tegen foltering) waarbij Belarus als staat partij is,

–   gezien de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen,

–   gezien de richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die zijn goedgekeurd in 2001 en herzien in 2008,

–   gezien resolutie 1790 (2011) van 27 januari 2011 van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa over de situatie in Belarus sinds de presidentsverkiezingen,

–   gezien het verslag van Amnesty International van 2 februari 2011 met als titel "Veiligheid, vrede en orde? Schendingen in de nasleep van de verkiezingen in Belarus",

–   gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A. overwegende dat een groot aantal vertegenwoordigers van de oppositie, onder wie voormalige presidentskandidaten, journalisten en mensenrechtenactivisten, na de gebeurtenissen van 19 december 2010 in Minsk gearresteerd is en sindsdien opgesloten zit in het detentiecentrum van de KGB; overwegende dat het repressieve optreden en de politieke rechtszaken tegen oppositie- en mensenrechtenactivisten nog altijd voortduren en dat intussen meer dan 40 personen in beschuldiging gesteld zijn en tegen gevangenisstraffen tot 15 jaar aankijken,

B.  overwegende dat de openbare aanklager van de stad Minsk de onderzoeksperiode voor een geval van zogenaamde 'massale onlusten' dat verband houdt met de gebeurtenissen van 19 december 2010, verlengd heeft tot vijf maanden; overwegende dat de processen die in verband met deze zaak zijn aangespannen tegen presidentskandidaten, oppositie- en mensenrechtenactivisten en journalisten, politieke redenen hebben,

C. overwegende dat Aliaksandr Atroshchankau, Aliaksandr Malchanau, Dzmitry Novik en Vasil Parfiankou, die meewerkten aan de verkiezingscampagnes van de democratische oppositiekandidaten Uladzimir Niakliayeu en Andrei Sannikau, wegens de demonstraties op 19 december 2010 veroordeeld zijn tot drie à vier jaar gevangenisstraf in een zwaarbeveiligde instelling; overwegende dat de overheid volgens hun advocaten niet heeft kunnen aantonen dat ze schuldig zijn,

D. overwegende dat de advocaten van de gedetineerden hun cliënten herhaaldelijk niet hebben mogen zien; overwegende dat deze advocaten zich onder dreigementen van de KGB hebben teruggetrokken uit de zaak en dat het ministerie van Justitie daarop hun licenties heeft ingetrokken;

E.  overwegende dat Ales Mikhalevich, een ex-presidentskandidaat die in de nasleep van het protest naar aanleiding van de verkiezingen gevangengenomen werd, pas op 26 februari 2011 weer vrijgelaten werd, nadat hij zich er schriftelijk toe verbonden had samen te werken met de Belarussische KGB, een verbintenis die hij sindsdien publiekelijk heeft verworpen,

F.  overwegende dat Ales Mikhalevich op 28 februari 2011 een verklaring heeft gedaan waarin hij de psychische en fysieke mishandeling beschrijft waaraan politieke gevangenen worden onderworpen met als doel ze tot bekentenissen te dwingen en te doen erkennen dat ze schuldig zijn,

G. overwegende dat ook Natalia Radina, redactrice van de oppositiewebsite Charter 97, in december 2010 opgepakt werd en beschuldigd van het organiseren van en deelnemen aan het massaprotest na de presidentsverkiezingen; overwegende dat mevrouw Radina vrijgelaten werd uit het KGB-centrum waar ze in voorarrest zat, maar haar woonplaats niet mag verlaten tot het onderzoek met betrekking tot haar zaak afgerond is,

H. overwegende dat Natalia Radina na haar vrijlating verklaarde dat KGB-officieren tijdens haar opsluiting psychologische druk op haar hadden uitgeoefend en geprobeerd hadden om haar te rekruteren als informant voor de KGB; overwegende dat haar verklaring de berichten over de foltering van politieke gevangenen in het detentiecentrum van de KGB in Minsk bevestigt,

I.   overwegende dat het Belarussische Comité voor staatsveiligheid elk gebruik van foltering ten aanzien van gevangenen in het KGB-detentiecentrum heeft ontkend,

1.  veroordeelt het gebrek aan respect voor de grondrechten van vrijheid van vergadering en meningsuiting vanwege de Belarussische overheid en eist dat alle vastgehouden demonstranten onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten en dat alle politiek gemotiveerde aanklachten tegen hen ingetrokken worden;

2.  veroordeelt ten zeerste alle vormen van foltering van gevangenen als onmenselijke behandelingswijzen die ondubbelzinnig verboden worden door het internationale recht en volstrekt onaanvaardbaar zijn in een Europees land en buurland van de EU;

3.  spreekt zijn afkeuring uit over de zware straffen die jonge oppositieactivisten onlangs hebben gekregen enkel en alleen omdat ze hebben deelgenomen aan de demonstraties op 19 december 2010, en bestempelt deze straffen als een flagrante en ernstige schending van hun politieke rechten en burgerrechten en als een overduidelijke inbreuk op de internationale overeenkomsten waarbij Belarus partij is;

4.  hekelt het klimaat van angst en intimidatie waarin politieke opposanten in Belarus leven; veroordeelt de sinds de verkiezingen uitgeoefende repressie en intimidatie ten aanzien van maatschappelijke activisten en vrije media, zoals grootscheepse doorzoekingen van privéwoningen en kantoren van persorganen en maatschappelijke organisaties en het uitwijzen van opposanten van universiteiten en werkplaatsen; vraagt dat de Belarussische overheid de vrijheid van meningsuiting en het pluralisme van de media in Belarus eerbiedigt;

5.  vraagt Belarus met aandrang om respect voor het recht en de internationale verdragen en nationale wetten, die een fatsoenlijke behandeling van gevangenen voorschrijven en garanderen dat zij ongehinderd contact kunnen hebben met familieleden en onbelemmerde toegang hebben tot juridische begeleiding en medische verzorging, en vraagt dat Belarus een einde maakt aan de voortdurende pesterijen tegen politieke opposanten, mensenrechtenactivisten en onafhankelijke media;

6.  veroordeelt het besluit van het advocatencollege van de stad Minsk om de licenties in te trekken van een aantal van de advocaten van in het kader van de rechtszaak betreffende de massale onlusten beschuldigde personen, zoals Aleh Ahiejev, Pavel Sapelko, Tatiana Ahijeva, Uladzimir Touscik en Tamata Harajeva, en vraagt dat het advocatencollege van de stad Minsk dit besluit herroept;

7.  veroordeelt het feit dat de minister van Justitie de voorzitter van de balie van de stad Minsk, Alyaksandr Pylchanka, heeft ontslagen omdat deze verklaarde dat de beslissing van het ministerie tot intrekking van de licenties van vier bij zaken van zogenaamde massale onlusten betrokken advocaten ongegrond was en aantoont dat de onafhankelijkheid van het rechtswezen en van elke advocaat afzonderlijk daadwerkelijk in gevaar is;

8.  vraagt de Belarussische overheid met aandrang een diepgaand en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de beweringen over foltering van politieke gevangenen en individuen die dergelijke praktijken hanteren, te identificeren en voor het gerecht te brengen;

9.  verzoekt de Belarussische overheid om de wet inzake openbare evenementen te herzien en in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;

10. vraagt de Raad, de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en de partnerlanden van de EU te overwegen om eveneens beperkende maatregelen te nemen tegen openbare aanklagers, rechters en KGB-leden die betrokken zijn bij schendingen van de mensenrechten in Belarus, tenzij er meteen een einde komt aan de repressie in Belarus en er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt op het vlak van de mensenrechten en grondrechten; is van mening dat de Raad moet nagaan of het mogelijk is om intelligente en doelgerichte economische sancties op te leggen aan Belarussische overheidsbedrijven;

11. verheugt zich over het engagement van negen andere landen, namelijk Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Servië, IJsland, Liechtenstein en Noorwegen, om beperkende maatregelen in te voeren tegen bepaalde functionarissen van Belarus;

12. herhaalt dat het toenaderingsproces tussen de Europese Unie en Belarus en de deelname van Belarus aan het Oostelijke Partnerschap zullen worden opgeschort als de Belarussische overheid niet onmiddellijk stappen zet in de richting van democratisering en eerbiediging van de mensenrechten;

13. benadrukt dat de EU, ondanks de politieke impact van de repressie jegens de oppositie sinds de verkiezingen op de betrekkingen tussen de EU en Belarus, haar steun aan het Belarussische maatschappelijke middenveld moet vergroten, onder meer door de verlening van visa te vereenvoudigen;

14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de Parlementaire Vergaderingen van de OVSE en de Raad van Europa en het parlement en de regering van Belarus.