Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B7-0029/2013Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B7-0029/2013

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de mensenrechtensituatie in Bahrein

16.1.2013 - (2013/2513(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van het Reglement
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:
Verts/ALE (B7‑0029/2013)
ECR (B7‑0030/2013)
GUE/NGL (B7‑0038/2013)
PPE (B7‑0039/2013)
ALDE (B7‑0040/2013)
S&D (B7‑0042/2013)

José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Elmar Brok, Laima Liucija Andrikienė, Cristian Dan Preda, Bernd Posselt, Roberta Angelilli, Mario Mauro, Eija-Riitta Korhola, Sergio Paolo Francesco Silvestris, Zuzana Roithová, Monica Luisa Macovei, Sari Essayah, Giovanni La Via, Philippe Boulland, Jean Roatta, Tunne Kelam, Elena Băsescu, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Mariya Gabriel, Tadeusz Zwiefka, Petri Sarvamaa, Eduard Kukan, Martin Kastler, Bogusław Sonik, Anna Záborská namens de PPE-Fractie
Véronique De Keyser, Ana Gomes, Richard Howitt, Pino Arlacchi, Joanna Senyszyn, Liisa Jaakonsaari, Mitro Repo namens de S&D-Fractie
Marietje Schaake, Edward McMillan-Scott, Alexander Graf Lambsdorff, Robert Rochefort, Louis Michel, Ramon Tremosa i Balcells, Marielle de Sarnez, Johannes Cornelis van Baalen, Kristiina Ojuland, Izaskun Bilbao Barandica, Sarah Ludford namens de ALDE-Fractie
Barbara Lochbihler, Margrete Auken, Carl Schlyter, Rui Tavares, Raül Romeva i Rueda namens de Verts/ALE-Fractie
Charles Tannock namens de ECR-Fractie
Willy Meyer, Patrick Le Hyaric, Marie-Christine Vergiat namens de GUE/NGL-Fractie
Jaroslav Paška

Procedure : 2013/2513(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B7-0029/2013
Ingediende teksten :
RC-B7-0029/2013
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de mensenrechtensituatie in Bahrein

(2013/2513(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn resolutie van 27 oktober 2011 over Bahrein[1] en zijn resolutie van 15 maart 2012 over de schendingen van de mensenrechten in Bahrein[2],

–   gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf[3],

–   gezien de verklaringen van de Voorzitter van 12 april 2011 over de dood van twee Bahreinse burgeractivisten en van 28 april 2011 ter veroordeling van de doodstraf die was uitgesproken tegen vier Bahreinse burgers wegens deelname aan vreedzame betogingen voor democratie,

–   gezien het bezoek van de delegatie van zijn Subcommissie mensenrechten aan Bahrein op 19 en 20 december 2012 en de persverklaring die door die delegatie is afgegeven,

–   gezien het besluit van 7 januari 2013 van het Hof van Cassatie van Bahrein om de vonnissen tegen 13 politieke activisten te bekrachtigen,

–   gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over Bahrein, met name die van 24 november 2011 over de publicatie van het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie (BICI), van 5 september 2012 over de uitspraak van het Bahreinse Hof van Beroep in de zaken tegen Abdulah al-Khawaja en 19 anderen, en van 23 november 2012 over het feit dat een jaar geleden het verslag van de BICI werd gepubliceerd, de verklaringen van de woordvoerder van de VV/HV van 13 februari 2012 over de herdenking van de ongeregeldheden in Bahrein, van 10 april 2012 over de situatie van Abdulah al-Khawaja, van 16 augustus 2012 over de veroordeling van Nabeel Rajab in Bahrein, en van 24 oktober 2012 en 7 november 2012 over het recente geweld in Bahrein, alsook de verklaringen van de VV/HV van 12 oktober 2011 in het Europees Parlement over de situatie in Egypte, Syrië, Jemen en Bahrein,

–   gezien de conclusies van de Raad over Bahrein van 24 mei 2011, 12 april 2011, 21 maart 2011 en 21 februari 2011,

–   gezien de verklaringen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 23 juni 2011 en 30 september 2011 over de vonnissen tegen 21 Bahreinse politieke en mensenrechtenactivisten en oppositieleiders, en de verklaringen van de woordvoerder van de secretaris-generaal van 12 april 2012 over de bomaanslag in Bahrein en van 30 september 2011, 15 februari 2012, 24 april 2012, 5 september 2012, 1 november 2012 en 8 januari 2013 over Bahrein,

–   gezien het verslag van de BICI, dat in november 2011 werd gepubliceerd, en het follow-upverslag van 21 november 2012,

–   gezien de verklaring van de Samenwerkingsraad van de Golf over de terroristische bomaanslagen in Manama op 5 november 2012,

–   gezien de artikelen 61, 84, 87, 134, 135 en 146 van het Bahreinse strafprocesrecht,

–   gezien de verklaring van de Bahreinse openbare aanklager van 23 oktober 2011 over het houden van nieuwe processen voor doktoren die eerder door militaire rechtbanken waren berecht,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens, die allemaal door Bahrein zijn ondertekend,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–   gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten van 2004, die in 2008 zijn geactualiseerd,

–   gezien de Conventie van Genève van 1949,

–   gezien artikel 122, lid 5 en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Bahrein kritiek blijft sinds de betogingen voor democratie in 2011 hardhandig werden neergeslagen; dat de Bahreinse regering met vele recente acties de rechten en vrijheden van delen van de Bahreinse bevolking ernstig blijft schenden en beperken, met name het recht van vreedzame demonstratie, de vrije meningsuiting en de digitale vrijheid; dat de Bahreinse autoriteiten hardhandig blijven optreden tegen vreedzame politieke betogers;

B.  overwegende dat de veiligheidstroepen en de politie onevenredig geweld blijven gebruiken, waardoor er doden en gewonden vallen; dat er steeds meer meldingen zijn van schendingen door de Bahreinse autoriteiten, zoals willekeurige arrestaties en invallen in huizen, oneerlijke processen, aanvallen op de media, intimidatie en vernedering van burgers bij controleposten en grootscheepse discriminatie op het werk en op universiteiten;

C. overwegende dat Mohammad al-Maskati, voorzitter van de Bahreinse Jeugdorganisatie voor de mensenrechten, op 16 oktober 2012 werd gearresteerd op beschuldiging van deelname aan een "illegale samenscholing" in Manama de week daarvoor; dat al-Maskati de volgende dag op borgtocht werd vrijgelaten en dat er nog geen datum is vastgesteld voor het proces;

D. overwegende dat op 18 oktober 2012 vier mannen werden gearresteerd wegens belediging van de Bahreinse koning op een sociaal netwerk en dat de veiligheidstroepen bij hun arrestatie hun computers en andere elektronische apparatuur in beslag hebben genomen; dat alle arrestanten ontkenden iets verkeerds te hebben gedaan;

E.  overwegende dat de minister van Binnenlandse Zaken, Shaikh Rashid bin Abdullah al Khalifa, op 30 oktober 2012 een verbod heeft uitgevaardigd op alle openbare betogingen en demonstraties (dat hij inmiddels formeel heeft ingetrokken), zeggend dat de autoriteiten niet langer zouden tolereren dat er betoogd werd tegen de regering;

F.  overwegende dat er op 5 november 2012 diverse zelfgemaakte bommen zijn ontploft in de hoofdstad Manama, waarbij twee arbeiders om het leven kwamen en een derde gewond raakte;

G. overwegende dat de regering op 7 november 2012 zonder vorm van proces 31 activisten die deel hadden genomen aan vreedzame betogingen hun nationaliteit heeft afgenomen en dat zij daarmee de rechten die Bahreinse burgers krachtens het internationaal recht genieten heeft geschonden;

H. overwegende dat de ondervoorzitter van het Bahreinse Mensenrechtencentrum, Sayed Yousif al-Muhafdha, die zich onvermoeibaar heeft ingezet voor de vrijlating van talrijke activisten, in het bijzonder de voorzitter van het Mensenrechtencentrum, Nabeel Rajab, en de voormalige ondervoorzitster van de Bahreinse lerarenorganisatie, Jalila al-Salman, op 18 december 2012 werd gearresteerd op beschuldiging van het gebruik van de sociale media voor het verspreiden van valse berichten; dat zijn zaak tot 17 januari 2013 is verdaagd, maar dat hij in hechtenis blijft en twee jaar gevangenisstraf riskeert als hij veroordeeld wordt; dat hij al diverse malen door de Bahreinse autoriteiten gearresteerd werd als onderdeel van een campagne in het kader waarvan mensenrechtenverdedigers in Bahrein stelselmatig het doelwit zijn van de autoriteiten en aan intimidatie en arrestatie worden blootgesteld;

I.   overwegende dat het Bahreinse Hof van Cassatie op 7 januari 2013 de gevangenisstraffen die tegen dertien vooraanstaande activisten waren uitgesproken wegens samenzwering tegen de monarchie, heeft bekrachtigd; dat acht van hen, waaronder Abdelhadi al-Khawaja en Ibrahim Sharif, tot levenslang zijn veroordeeld; dat dit vonnis definitief is en dat de enige hoop voor de veroordeelden nog is dat de koning hun gratie verleent; dat deze uitspraak lijkt te bevestigen dat het Bahreinse rechtsstelsel niet in staat is de grondrechten te beschermen;

J.   overwegende dat alle zaken die voor militaire rechtbanken hebben gediend, herzien worden door gewone rechtbanken en dat die gewone rechtbanken in het algemeen niet tot een nieuwe rechtszaak besluiten, maar alleen de vonnissen herzien op basis van de door de nationale veiligheidsrechtbanken opgestelde dossiers;

K. overwegende dat de Bahreinse autoriteiten, ondanks hun belofte dat zij de aanbevelingen van de BICI zullen opvolgen en de fundamentele mensenrechten en vrijheden zullen eerbiedigen, hebben nagelaten een onderzoek in te stellen naar de gewelddadigheden en de daders ter verantwoording te roepen; dat de aanbevelingen van de BICI nog steeds traag worden uitgevoerd;

L.  overwegende dat Bahrein in september 2012 aan de universele periodieke toetsing in de VN-Mensenrechtenraad werd onderworpen;

M. overwegende dat de Bahreinse kroonprins Salman bin Hamad bin Issa al-Khalifah op 7 december 2012 heeft opgeroepen tot een dialoog met de oppositie in het land om de impasse in de nog steeds onrustige Golfstaat te doorbreken; dat een consensuele dialoog tussen alle partijen nodig is om tot een brede oplossing te komen;

1.  veroordeelt de voortdurende schendingen van de mensenrechten door de Bahreinse autoriteiten en veiligheidstroepen, met name het gebruik van geweld, het excessieve gebruik van traangas, het gebruik van hagelgeweren van dichtbij, het verbod op alle vormen van protest en de arrestatie en detentie van vreedzame demonstranten die gebruik willen maken van hun recht van vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vergadering, ondanks de toe te juichen reeks aanbevelingen die de BICI heeft opgesteld en de belofte van de Bahreinse autoriteiten dat ze de door de BICI voorgestelde hervormingen zal doorvoeren;

2.  is van mening dat het afleggen van verantwoording voor gewelddaden cruciaal is voor de weg naar rechtvaardigheid en daadwerkelijke verzoening, die noodzakelijk is voor sociale stabiliteit; staat daarom pal achter de aanbevelingen van de BICI, die ook gesteund worden door koning Hamad en zijn regering;

3.  vindt het te betreuren dat het follow-upverslag van de BICI van 21 november 2012 niet geleid heeft tot enige beleidsverandering van betekenis van de zijde van de Bahreinse autoriteiten, met name voor wat betreft het uitblijven van vorderingen bij het zoeken naar een politieke oplossing en bij de beloofde democratisering van het land; verzoekt de Bahreinse autoriteiten met klem te zorgen voor een snelle uitvoering van de aanbevelingen, daarvoor een tijdschema op te stellen en de fundamentele mensenrechten de fundamentele vrijheden met onmiddellijke ingang te eerbiedigen;

4.  verzoekt nogmaals dat de Bahreinse veiligheidstroepen en autoriteiten onmiddellijk een einde maken aan het gebruik van geweld tegen vreedzame betogers en aan de voortdurende onderdrukking van politieke tegenstand door middel van vervolging, arrestatie en marteling; verzoekt de autoriteiten de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, in het bijzonder de vrijheid van vergadering en van meningsuiting, zowel online als offline, en onmiddellijk een einde te maken aan alle beperkingen van de toegang tot informatie- en communicatietechnologie; verzoekt de Bahreinse autoriteiten de noodzakelijke democratische hervormingen door te voeren en een inclusieve en opbouwende nationale dialoog aan te moedigen die onder meer rechtstreekse besprekingen inhoudt tussen de regering en leden van de oppositie, die momenteel niet bij de dialoog worden betrokken, zodat verzoening mogelijk wordt en de collectieve sociale consensus in het land kan worden hersteld;

5.  acht de meest recente vonnissen die zijn uitgesproken tegen activisten van de oppositie en medisch personeel uiterst betreurenswaardig, en verzoekt om onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle Bahreinse politieke gevangenen, met inbegrip van leraren, artsen en ander medisch personeel, die gearresteerd zijn op beschuldiging van schending van de rechten van vrije meningsuiting, vreedzame vergadering en vereniging, met name Sayed Yousif al-Muhafadha, Nabeel Rajab en Abdulhadi al-Khawaja;

6.  verzoekt de regering van Bahrein met spoed een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar alle gevallen van geweld tegen kinderen, zoals onder meer arrestatie, detentie en marteling, en ervoor te zorgen dat de gevangenisfaciliteiten voor kinderen gescheiden zijn van die voor volwassenen en dat kinderen door jeugdrechtbanken berecht worden;

7.  verzoekt de Bahreinse autoriteiten met klem de feitelijke restricties op alle demonstraties in te trekken, omdat die niet te verenigen zijn met de hervormingen die zij verklaard hebben te zullen doorvoeren, en niet zullen bijdragen tot nationale verzoening of tot vertrouwen tussen alle betrokken partijen;

8.  verzoekt de Bahreinse autoriteiten alle inreisbeperkingen voor buitenlandse journalisten en internationale mensenrechtenorganisaties in te trekken en in te stemmen met een onafhankelijk toezichtmechanisme voor de ontwikkeling van de situatie ter plaatse; verzoekt om instelling van een internationaal toezichtmechanisme dat moet worden opgericht bij een resolutie die de VN-mensenrechtenraad op zijn volgende vergadering in maart 2013 moet goedkeuren, en dat als mandaat heeft toe te zien op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de BICI en de universele periodieke toetsing van Bahrein, inclusief de aanbevelingen die betrekking hebben op mensenrechtenactivisten; verzoekt de Bahreinse autoriteiten maatregelen te treffen om mensenrechtenschendingen in de toekomst te voorkomen;

9.  verzoekt de Bahreinse autoriteiten ervoor te zorgen dat de 31 Bahreinse burgers van wie de nationaliteit werd afgenomen in beroep kunnen gaan bij een rechtbank, aangezien het duidelijk is dat het afnemen van de nationaliteit van politieke tegenstanders door de Bahreinse autoriteiten in strijd is met het internationale recht;

10. keurt het uitblijven van een reactie van de EU op het voortduren van situatie in Bahrein ten sterkste af en verzoekt de VV/HV de voortdurende schendingen van de fundamentele mensenrechten en vrijheden te veroordelen, gerichte beperkende maatregelen te nemen (visumstops en bevriezing van activa) tegen personen die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen (zoals gedocumenteerd in het BICI-verslag) en de huidige economische en handelsbetrekkingen van de EU met Bahrein te herbezien;

11. verzoekt om de opschorting van en een verbod op de uitvoer van traangas en apparatuur voor het in bedwang houden van mensenmassa's totdat er onderzoek is verricht naar oneigenlijk gebruik ervan en totdat degenen die zich aan dat oneigenlijke gebruik schuldig hebben gemaakt, ter verantwoording zijn geroepen;

12. verzoekt om exportbeperkingen van de EU op technologieën die gebruikt worden voor het opsporen, traceren, censureren en bewaken van informatie- en communicatiestromen, die tot schendingen van de mensenrechten leiden;

13. verzoekt de regering van Bahrein alle nodige maatregelen te nemen om de bekwaamheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het gerechtelijk apparaat in Bahrein te garanderen en ervoor te zorgen dat dit volledig volgens de internationale mensenrechtennormen handelt, en er met name op toe te zien dat rechtbanken niet kunnen worden gebruikt voor politieke doeleinden of om de legitieme uitoefening van universeel gewaarborgde rechten en vrijheden te bestraffen; verzoekt de regering van Bahrein de rechten van de verweerder te versterken, onder meer door ervoor te zorgen dat een eerlijk proces gewaarborgd is, dat de verweerder bewijs à charge daadwerkelijk kan aanvechten, dat de redenen voor detentie aan een onafhankelijke rechterlijke toetsing worden onderworpen en dat gedetineerden beschermd worden tegen onrechtmatige behandeling tijdens strafrechtelijke onderzoeken;

14. acht het betreurenswaardig dat het voornemen van de Bahreinse regering om gevolg te geven aan de bevindingen van de BICI, zoals zij dat uitgesproken had bij de universele periodieke toetsing in mei 2012 voorafgaand aan de zitting van de VN-mensenrechtenraad in september 2012, een holle belofte lijkt te zijn, aangezien er sindsdien weinig substantieels bereikt is op het vlak van zowel de mensenrechten als de democratie in Bahrein;

15. schaart zich achter de aanbevelingen van de universele periodieke toetsing en verzoekt de Bahreinse regering politieke prioriteit toe te kennen aan en de nodige middelen uit te trekken voor een passende en tijdige follow-up; verzoekt de Bahreinse regering de bescherming van de mensenrechten te verbeteren en internationale mensenrechtenverdragen zoals het facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, de facultatieve protocollen bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, te ratificeren;

16. steunt de samenwerking tussen het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en het nationaal mensenrechteninstituut (NHRI) van Bahrein en moedigt die aan, en beveelt aan het NHRI verder te versterken op basis van de beginselen van Parijs inzake pluralisme en onafhankelijkheid; steunt het NHRI krachtig in zijn rol van toezichthouder en behoeder van de mensenrechten van alle Bahreinse burgers, maar blijft overtuigd van de noodzaak de operationele vrijheid van alle mensenrechtenactivisten en in Bahrein actieve ngo's te waarborgen;

17. beschouwt de komende parlementsverkiezingen als een cruciaal onderdeel van het nationale verzoeningsproces en moedigt inspanningen aan die tot doel hebben ervoor te zorgen dat er op tijd voor de algemene verkiezingen in 2014 een vrij en eerlijk verkiezingsstelsel tot stand komt;

18. verzoekt de VV/HV en de lidstaten samen een duidelijke strategie te bepalen voor de wijze waarop de EU er zowel publiek als privé actief op kan aandringen dat de gedetineerde activisten nog voor de ministeriële vergaderingen van de EU-GCC, die medio 2013 in Bahrein zullen plaatsvinden, worden vrijgelaten en verzoekt de VV/HV in dit verband met de lidstaten samen te werken om ervoor te zorgen dat er conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over de mensenrechtensituatie in Bahrein worden goedgekeurd, waarin onder meer specifiek wordt opgeroepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de gedetineerde activisten;

19.  acht het van cruciaal belang te blijven streven naar meer samenwerking tussen de EU en de Golfregio en wederzijds begrip en vertrouwen te bevorderen; is van mening dat regelmatige interparlementaire bijeenkomsten tussen het Parlement en zijn partners in de regio een belangrijk forum zijn om een constructieve en oprechte dialoog over gemeenschappelijke zorgpunten te ontwikkelen;

20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van het Koninkrijk Bahrein.