Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B8-0150/2015Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B8-0150/2015

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de massagraven van de vermisten van Ashia bij Ornithi in het bezette deel van Cyprus

11.2.2015 - (2015/2551(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van het Reglement
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:
Verts/ALE (B8‑0150/2015)
ECR (B8‑0153/2015)
ALDE (B8‑0155/2015)
EFDD (B8‑0156/2015)
GUE/NGL (B8‑0157/2015)
S&D (B8‑0159/2015)
PPE (B8‑0161/2015)

Cristian Dan Preda, Eleni Theocharous, Manolis Kefalogiannis, Elmar Brok, Lefteris Christoforou, Davor Ivo Stier, Bogdan Brunon Wenta, Giovanni La Via, Lara Comi, Tunne Kelam, Jiří Pospíšil, Dubravka Šuica, Pavel Svoboda, Stanislav Polčák, Francesc Gambús, Inese Vaidere, Jaromír Štětina, Jarosław Wałęsa, Tomáš Zdechovský, Jeroen Lenaers, Marijana Petir, Andrej Plenković, Joachim Zeller, Franck Proust, Ivan Štefanec, Seán Kelly, Michaela Šojdrová, Claude Rolin, József Nagy, Eduard Kukan, Kinga Gál, Tadeusz Zwiefka, Elisabetta Gardini, Ivana Maletić, Andrey Kovatchev, Monica Macovei namens de PPE-Fractie
Josef Weidenholzer, Michela Giuffrida, Kashetu Kyenge, Nikos Androulakis, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Vilija Blinkevičiūtė, Demetris Papadakis, Costas Mavrides, Miroslav Poche, Victor Negrescu, Viorica Dăncilă, Luigi Morgano, Nicola Caputo, Enrico Gasbarra, Doru-Claudian Frunzulică, Juan Fernando López Aguilar, Eva Kaili, Afzal Khan, Neena Gill, Biljana Borzan namens de S&D-Fractie
Charles Tannock, Ruža Tomašić, Valdemar Tomaševski, Branislav Škripek namens de ECR-Fractie
Fernando Maura Barandiarán, Maite Pagazaurtundúa Ruiz, Cecilia Wikström, Ramon Tremosa i Balcells, Juan Carlos Girauta Vidal, Gérard Deprez, Beatriz Becerra Basterrechea, Ivan Jakovčić, Marielle de Sarnez, Johannes Cornelis van Baalen, Izaskun Bilbao Barandica namens de ALDE-Fractie
Takis Hadjigeorgiou, Neoklis Sylikiotis, Marie-Christine Vergiat, Malin Björk, Javier Couso Permuy, Marina Albiol Guzmán, Lidia Senra Rodríguez, Paloma López Bermejo, Ángela Vallina, Sofia Sakorafa, Kostas Chrysogonos, Kostadinka Kuneva, Dimitrios Papadimoulis namens de GUE/NGL-Fractie
Ska Keller, Ernest Urtasun, Davor Škrlec, Ernest Maragall namens de Verts/ALE-Fractie
Fabio Massimo Castaldo, Laura Agea, Piernicola Pedicini, Tiziana Beghin, Dario Tamburrano, Ignazio Corrao, Rosa D’Amato, Laura Ferrara, Eleonora Evi namens de EFDD-Fractie


Procedure : 2015/2551(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B8-0150/2015
Ingediende teksten :
RC-B8-0150/2015
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de massagraven van de vermisten van Ashia bij Ornithi in het bezette deel van Cyprus

(2015/2551(RSP))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2007 over vermiste personen op Cyprus[1],

–   gezien de relevante verslagen van de secretaris-generaal van de VN[2], de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties[3] en de internationale initiatieven die zijn genomen om het lot van vermiste personen op Cyprus te onderzoeken[4],

–   gezien de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 mei 2001[5] en 10 januari 2008[6] inzake vermiste personen op Cyprus en de uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM in de zaak Cyprus v. Turkije van 12 mei 2014,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 juni 2008 over vermiste personen op Cyprus[7],

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0139/2008),

–   gezien zijn verklaring van 9 juni 2011 betreffende de werkzaamheden van het Comité vermiste personen op Cyprus,

–   gezien het internationaal humanitair recht, zowel verdragsrechtelijk als gewoonterechtelijk, over vermiste personen,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Turkije,

–   gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat op 14 augustus 1974 het dorpje Ashia is gebombardeerd door de Turkse luchtmacht; dat op 21 augustus massale gedwongen evacuaties zijn uitgevoerd door het Turkse leger; dat op 28 augustus tenslotte alle inwoners uit het dorp zijn verdreven;

B.  overwegende dat totaal 106 bewoners van het dorp Ashia, in de leeftijd van 11 - 84 jaar, in 1974 vermist zijn geraakt;

C. overwegende dat het Comité vermiste personen op Cyprus (CMP) in het voorjaar van 2009 een onderzoek heeft uitgevoerd rond Ornithi, een dorp op 4 km ten westen van Ashia; dat er vier begraafplaatsen zijn opengelegd, waarvan twee waterputten en twee plaatsen van massagraven; dat de overblijfselen die geïdentificeerd zijn door DNA-tests hebben bevestigd dat zij behoorden tot de lijst van 71 burgers die op 21 augustus vermist zijn geraakt in Ashia zoals hierboven gezegd;

D. overwegende dat er bewijs is dat de twee massagraven eerder zijn opengelegd; overwegende dat de overblijfselen opzettelijk zijn verwijderd en overgebracht naar onbekende locaties;

E.  overwegende dat het leed van de families van de vermisten, die tientallen jaren onwetend zijn gebleven van het lot van hun geliefde familieleden, nog steeds voortduurt en dat derhalve alles in het werk moet worden gesteld om het onderzoek door het CMP te versnellen;

F.  overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat er met betrekking tot de Grieks-Cypriotische vermiste personen en hun familieleden sprake is geweest van een voortdurende schending van artikel 2 (recht op leven) van het Verdrag, waar de Turkse autoriteiten in gebreke zijn gebleven om een effectief onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats en het lot van de Grieks-Cypriotische vermiste personen die in levensbedreigende omstandigheden waren verdwenen; van een voortdurende schending van artikel 5 (recht op vrijheid en veiligheid) waar Turkije in gebreke is gebleven om een effectief onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats en het lot van de Griekse-Cypriotische vermiste personen van wie met reden kon worden aangevoerd dat zij in Turkse hechtenis waren op het moment van hun verdwijning; en een voortdurende schending van artikel 3 (verbod van onmenselijke of vernederende behandeling) in de zin dat het stilzwijgen van de Turkse autoriteiten in reactie op de reële zorgen van de nabestaanden zo ernstig is geweest, dat dit alleen kan worden aangemerkt als een onmenselijke behandeling;

G.  overwegende dat de gevallen waarin slechts gedeeltelijke skeletresten kunnen worden overhandigd voor de begrafenis pas als gesloten kunnen worden beschouwd wanneer alle identificeerbare overblijfselen van alle vermiste personen zijn ontdekt;

H.  overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat Turkije als de de-facto bezettingsmacht in het noordelijke deel van Cyprus verantwoordelijk is voor het onderzoek naar de verblijfplaats en het lot van de vermiste personen en het werk van het CMP moet vergemakkelijken;

I.   overwegende dat het probleem van de vermiste personen een humanitaire zaak is, die voortvloeit uit het recht van de familieleden van vermiste personen om te weten wat er met hen is gebeurd;

J.   overwegende dat de beproeving van de vermiste personen op Cyprus is begonnen in 1964, met een beperkt aantal vermiste personen uit beide gemeenschappen, en een hoogtepunt met bijna 2.000 vermisten heeft bereikt na de militaire invasie door Turkije in 1974, die nog steeds het eiland verdeeld houdt;

K. overwegende dat een totaal van 2.001 Cyprioten al tientallen jaren vermist zijn, waaronder 1 508 Grieks-Cyprioten en 493 Turks-Cyprioten;

1.  veroordeelt de verplaatsing van overblijfselen in Ornithi en soortgelijke acties als een groot gebrek aan respect voor de vermiste personen en een grove schending van de rechten van hun families om eindelijk de werkelijke omstandigheden van de dood van hun geliefden te kennen; betuigt zijn medeleven met de families van alle vermiste mensen, die nog in onzekerheid leven;

2.  onderstreept dat de verplaatsing van overblijfselen en soortgelijke handelingen een belangrijke verstorende en complicerende factor kunnen vormen voor het ingewikkelde en moeilijke onderzoek naar het lot van alle vermiste personen op Cyprus;

3.  wijst op het urgente karakter van de zaak met betrekking tot de families van de vermisten, 41 jaar na hun verdwijning, en benadrukt dat de tijd dringt om ze te vinden aangezien getuigen en familieleden komen te overlijden; dringt aan op onmiddellijk en volledig onderzoek naar het lot van de vermisten;

4.  prijst het werk van het CMP en benadrukt dat zijn activiteiten moeten worden opgevoerd, daar de helft van alle vermiste personen nog moet worden gelokaliseerd en meer dan twee derde nog moet worden geïdentificeerd;

5.  benadrukt dat het werk van het CMP afhankelijk is van de volledige steun en medewerking van alle betrokken partijen en verwelkomt in dit verband de middelen die door de EU ter beschikking zijn gesteld en pleit voor voortzetting hiervan;

6.  merkt op dat het CMP een dringende oproep heeft gemaakt aan iedereen met informatie over mogelijke begraafplaatsen om contact op te nemen met de onderzoekers van het CMP; dringt er bij Turkije en zijn regering op aan onmiddellijk te staken met verwijdering van overblijfselen uit de massagraven en om te handelen in overeenstemming met het internationaal recht, het internationaal humanitair recht en de uitspraken van het EVRM en zo de inspanningen van het driepartijen-Comité vermiste personen te vergemakkelijken door volledige toegang te geven tot de militaire archieven en militaire zones voor opgraving; roept Turkije op om volledig zijn verplichting uit te voeren ingevolge de beslissing van het EVRM om de families van de vermisten te compenseren;

7.  roept Turkije op om zonder opzettelijke vertraging de toegang tot de gebieden die als militair zijn gedefinieerd toe te staan als er informatie is dat er hier begraafplaatsen van vermiste personen zijn; onderstreept dat het Turkse leger oude militaire kaarten moet leveren en delen, en volledige toegang tot haar archieven geven, om de zoektocht naar nog niet bekendgemaakte begraafplaatsen te vergemakkelijken;

8.  dringt er bij alle EU-lidstaten op aan prioriteit te geven aan de ratificatie van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, en roept de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten op hun steun te geven aan het werk van het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen, dat is opgericht op grond van dit verdrag;

9.  vraagt alle betrokken partijen en al degenen die beschikken, of in de positie verkeren dat zij kunnen beschikken over enige informatie of bewijzen, afkomstig uit eigen kennis, of uit archieven, verslagen van gevechten of lijsten van detentieplaatsen, deze onverwijld aan het CMP door te geven;

10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regering en het parlement van Turkije, en herinnert aan de onvoorwaardelijke verplichting van elke staat, op grond van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens, zich te houden aan definitieve beslissingen in zaken waarin het een partij is geweest.