Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B8-0384/2018Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B8-0384/2018

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de dreigende sloop van Khan al-Ahmar en andere bedoeïenendorpen

12.9.2018 - (2018/2849(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 123, leden 2 en 4, van het Reglement
ter vervanging van de volgende ontwerpresoluties:
B8‑0384/2018 (Verts/ALE)
B8‑0385/2018 (ALDE)
B8‑0387/2018 (S&D)
B8‑0389/2018 (GUE/NGL)

Elena Valenciano, Soraya Post, Arne Lietz, Knut Fleckenstein, Pier Antonio Panzeri, Eugen Freund, Linda McAvan namens de S&D-Fractie
Ivo Vajgl namens de ALDE-Fractie
Martina Anderson, Martina Michels, Merja Kyllönen, Miguel Urbán Crespo, Tania González Peñas, Xabier Benito Ziluaga, Lola Sánchez Caldentey, Estefanía Torres Martínez, Sofia Sakorafa, Neoklis Sylikiotis, Takis Hadjigeorgiou namens de GUE/NGL-Fractie
Tamás Meszerics, Margrete Auken namens de Verts/ALE-Fractie
Ignazio Corrao, Fabio Massimo Castaldo, Rosa D’Amato, Laura Agea

Procedure : 2018/2849(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B8-0384/2018
Ingediende teksten :
RC-B8-0384/2018
Debatten :
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de dreigende sloop van Khan al-Ahmar en andere bedoeïenendorpen

(2018/2849(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over het Israëlisch-Palestijnse conflict,

–  gezien de verklaring die de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Federica Mogherini, op 7 september 2018 heeft afgelegd over de jongste ontwikkelingen inzake de geplande sloop van Khan al-Ahmar,

–  gezien de EU-richtsnoeren aangaande het internationale humanitaire recht,

–  gezien de gezamenlijke verklaring die Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk op 10 september 2018 hebben afgelegd over Khan al-Ahmar,

–  gezien het Vierde Verdrag van Genève van 1949, en met name de artikelen 49, 50, 51 en 53,

–  gezien het op 24 augustus 2018 door de EDEO gepubliceerde halfjaarlijkse verslag over de afbraak en inbeslagname van door de EU gefinancierde bouwwerken op de westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, januari 2018 - juni 2018 ("Six-Month Report on Demolitions and Confiscations of EU-funded structures in the West Bank including East Jerusalem, January 2018-June 2018"),

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Israëlische hooggerechtshof op 5 september 2018 de verzoeken van de bewoners van Khan al-Ahmar heeft afgewezen; overwegende dat het hooggerechtshof heeft bepaald dat de bevoegde autoriteiten het recht hebben om het hervestigingsplan van de bewoners naar West Jahlin uit te voeren; overwegende dat het hooggerechtshof de Israëlische autoriteiten toestemming heeft gegeven om de plannen tot sloop van Khan al-Ahmar uit te voeren;

B.  overwegende dat Khan al-Ahmar één van de 46 bedoeïenengemeenschappen op de centrale westelijke Jordaanoever is die volgens de VN gevaar lopen om te worden ontruimd; overwegende dat deze gemeenschap bestaat uit 32 families en in totaal 173 personen telt, waaronder 92 minderjarigen; overwegende dat het Israëlische leger opdracht heeft gegeven tot de sloop van alle bouwwerken in het dorp;

C.  overwegende dat het hooggerechtshof van Israël in 2010 oordeelde dat de hele nederzetting Khan al-Ahmar illegaal gebouwd was, hetgeen indruist tegen de wetgeving inzake ruimtelijke ordening, en dat het dorp dan ook afgebroken moest worden; overwegende dat het hooggerechtshof tevens benadrukte dat de Israëlische autoriteiten een passend alternatief moesten vinden voor de school en voor de inwoners van de gemeenschap; overwegende dat de staat Israël schriftelijk heeft verklaard dat de gezinnen die naar West-Jahalin (Abu Dis) verhuizen uitzicht krijgen op de ontwikkeling van een tweede hervestigingslocatie ten oosten van Jericho; overwegende dat de gemeenschap van Khan al-Ahmar weigert te verhuizen;

D.  overwegende dat gedwongen verhuizingen van de ingezetenen van een bezet gebied volgens de vierde Conventie van Genève verboden zijn en een ernstige schending van het internationale humanitaire recht en een oorlogsmisdrijf vormen, tenzij de veiligheid van de bevolking of dwingende militaire redenen dergelijke verhuizingen vereisen;

E.  overwegende dat de Israëlische autoriteiten een extreem restrictief bouwbeleid voeren ten opzichte van de Palestijnse bewoners van zone C op de westelijke Jordaanoever; overwegende dat dit beleid het voor de Palestijnen bijna onmogelijk maakt om in dit gebied iets met een vergunning te bouwen, en gebruikt wordt als middel om Palestijnen uit te zetten en meer nederzettingen te bouwen; overwegende dat de Israëlische nederzettingen in strijd zijn met het internationaal recht en een belangrijk obstakel vormen voor de vredesinspanningen; overwegende dat derde partijen, waaronder de EU-lidstaten, krachtens het internationale recht deze nederzettingen in bezet gebied niet mogen erkennen, helpen of bijstaan, en verplicht zijn zich ertegen te verzetten;

F.  overwegende dat Khan al-Ahmar zich in de E1-corridor op de bezette westelijke Jordaanoever bevindt; overwegende dat het handhaven van de status quo in dit gebied van fundamenteel belang is voor de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing en voor de totstandbrenging van een aaneengesloten en levensvatbare Palestijnse staat in de toekomst; overwegende dat het Parlement zich meermaals heeft gekant tegen alle acties die de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing ondermijnen, en beide partijen heeft opgeroepen om aan de hand van hun beleid en acties blijk te geven van een waarachtig streven naar een tweestatenoplossing, teneinde het vertrouwen opnieuw op te bouwen;

G.  overwegende dat 10 lidstaten van de EU steun verlenen aan humanitaire programma's in Khan al-Ahmar, waaronder de bouw van een basisschool, en dat een bedrag van naar schatting 315 000 EUR aan humanitaire EU-steun gevaar loopt verloren te gaan;

H.  overwegende dat volgens het bureau van de EU-vertegenwoordiger in Palestina de sloop en inbeslagname van Palestijns eigendom op de bezette westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, is voortgezet in de eerste helft van 2018; overwegende dat de sloop van Khan al-Ahmar een negatief precedent dreigt te worden voor tientallen andere bedoeïnengemeenschappen op de westelijke Jordaanoever;

1.  sluit zich aan bij de oproep van de VV/HV, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk aan het adres van de Israëlische regering om af te zien van het hervestigingsplan, dat zal leiden tot de sloop van Khan al-Ahmar en de gedwongen verplaatsing van de bevolking ervan naar een andere locatie; acht het uiterst belangrijk dat de EU hierover met één stem blijft spreken;

2.  waarschuwt de Israëlische autoriteiten dat de sloop van Khan al-Ahmar en de gedwongen verplaatsing van de inwoners een ernstige inbreuk zou vormen op het internationale humanitaire recht;

3.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de gevolgen van de sloop van Khan al-Ahmar, die de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing ernstig zou bedreigen en de vredesvooruitzichten zou ondermijnen; herhaalt dat de bescherming en het behoud van de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing de onmiddellijke prioriteit is van het beleid en het optreden van de EU inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict en het vredesproces in het Midden-Oosten;

4.  dringt erop aan dat, indien de sloop en het uitzetten van de bevolking van Khan al-Ahmar toch plaatsvinden, de reactie van de EU in verhouding moet staan tot de ernst van deze ontwikkeling en in overeenstemming moet zijn met de reeds gedurende lange tijd verleende steun aan de gemeenschap van Khan al-Ahmar; roept de VV/HV op om ervoor te zorgen dat de EU bij de Israëlische autoriteiten sterker aandringt op de volledige eerbiediging van de rechten van de Palestijnse bevolking in zone C, en om van Israël compensatie te eisen voor de vernietiging van door de EU gefinancierde infrastructuur;

5.  verzoekt de Israëlische regering onmiddellijk een einde te maken aan haar beleid om de bedoeïenengemeenschappen die in de Negev en in zone C van de bezette westelijke Jordaanoever wonen, met sloop en verdrijving te bedreigen; benadrukt dat het slopen van huizen, scholen en andere belangrijke infrastructuur in bezet Palestijns gebied strijdig is met het internationaal humanitair recht;

6.  herinnert eraan dat Israël de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het bieden van de noodzakelijke diensten, onderwijs en gezondheidszorg en voor het welzijn van de mensen die in de bezette gebieden leven, overeenkomstig het Vierde Verdrag van Genève;

7.  blijft er ten stelligste van overtuigd dat de enige duurzame oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten een oplossing is die voorziet in twee democratische staten, Israël en Palestina, die vreedzaam naast elkaar bestaan binnen veilige en erkende grenzen, op basis van de grens van 1967 en met Jeruzalem als hoofdstad van beide staten; veroordeelt elke unilaterale beslissing of elk eenzijdig optreden dat het toekomstperspectief van deze oplossing in gevaar kan brengen;

8.  verzoekt de Israëlische autoriteiten hun nederzettingenbeleid onmiddellijk stop te zetten en terug te draaien; roept de EU op om met betrekking tot dit onderwerp standvastig te blijven;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciale coördinator van de Verenigde Naties voor het vredesproces in het Midden-Oosten, de Knesset en de regering van Israël, de president van de Palestijnse Autoriteit en de Palestijnse Wetgevende Raad.

 

Laatst bijgewerkt op: 13 september 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid