Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B9-0077/2020Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B9-0077/2020

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de in 2019 gewijzigde Indiase wet op het staatsburgerschap

28.1.2020 - (2020/2519(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 132, leden 2 en 4, van het Reglement
ter vervanging van de volgende ontwerpresoluties:
B9‑0077/2020 (S&D)
B9‑0078/2020 (PPE)
B9‑0079/2020 (GUE/NGL)
B9‑0080/2020 (Verts/ALE)
B9‑0082/2020 (Renew)

Michael Gahler, Sandra Kalniete, Ivan Štefanec
namens de PPE-Fractie
Kati Piri
namens de S&D-Fractie
Shaffaq Mohammed, Petras Auštrevičius, Catherine Bearder, Phil Bennion, Katalin Cseh, Chris Davies, Barbara Ann Gibson, Charles Goerens, Martin Horwood, Sophia in ’t Veld, Irena Joveva, Moritz Körner, Ilhan Kyuchyuk, Javier Nart, Samira Rafaela, Michal Šimečka, Irina Von Wiese
namens de Renew-Fractie
Scott Ainslie, Hannah Neumann, Ernest Urtasun, Caroline Roose, Yannick Jadot, Damien Carême, François Alfonsi, Benoît Biteau, Michèle Rivasi, Karima Delli, Tilly Metz, David Cormand, Jutta Paulus, Marie Toussaint, Anna Cavazzini, Markéta Gregorová, Marcel Kolaja, Mikuláš Peksa, Reinhard Bütikofer, Diana Riba i Giner, Alice Kuhnke, Magid Magid, Gina Dowding, Patrick Breyer
namens de Verts/ALE-Fractie
Manuel Bompard, Idoia Villanueva Ruiz, Manon Aubry, Eugenia Rodríguez Palop, Miguel Urbán Crespo, Dimitrios Papadimoulis
namens de GUE/NGL-Fractie
Fabio Massimo Castaldo


Procedure : 2020/2519(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B9-0077/2020
Ingediende teksten :
RC-B9-0077/2020
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de in 2019 gewijzigde Indiase wet op het staatsburgerschap

(2020/2519(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien zijn vorige resoluties over India,

 gezien het in 2004 gelanceerde strategische partnerschap tussen de EU en India,

 gezien de verklaring van VN-deskundigen van 3 juli 2019 over de dreiging van staatloosheid voor miljoenen inwoners en instabiliteit in de Indiase deelstaat Assam,

 gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, inzake foltering en inzake de vrijheid van meningsuiting,

 gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

 gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2018 over een EU-strategie voor India,

 gezien de Verklaring inzake de rechten van personen behorend tot nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden van 18 december 1992,

 gezien de Grondbeginselen van de Verenigde Naties inzake het gebruik van geweld en vuurwapens door wetshandhavers,

 gezien het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie,

 gezien het Verdrag van de VN betreffende de status van staatlozen,

 gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie,

 gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

 gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

 gezien de grondwet van India,

 gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat op 9 en 11 december 2019 beide kamers van het Indiase parlement de gewijzigde wet op het staatsburgerschap, ter herziening van de wet op het staatsburgerschap uit 1955, hebben aangenomen;

B. overwegende dat met de nieuwe gewijzigde wet op het staatsburgerschap van India wordt beoogd om hindoes, sikhs, boeddhisten, jaïnisten, parsen en christenen die op de vlucht zijn voor vervolging in Afghanistan, Bangladesh en Pakistan en sinds vóór 2015 in India wonen, sneller Indiaas staatsburger te laten worden, maar dat deze tegemoetkoming niet geldt voor moslims;

C. overwegende dat India grenst aan Bhutan, Myanmar/Birma, Nepal en Sri Lanka, maar de gewijzigde wet op het staatsburgerschap geen betrekking heeft op Tamils uit Sri Lanka, die de grootste vluchtelingengroep in India vormen en al meer dan dertig jaar in India wonen; overwegende dat Amnesty International India erop heeft gewezen dat andere vervolgde minderheden niet onder de gewijzigde wet op het staatsburgerschap vallen, waaronder moslims zoals de Rohingya in Myanmar/Birma, de Ahmadi’s in Pakistan, Hazaren in Afghanistan en de Bihari in Bangladesh;

D. overwegende dat de gewijzigde wet op het staatsburgerschap controversieel is, met name gezien artikel 14 van de Indiase grondwet, waarin het recht op gelijkheid voor de wet wordt gewaarborgd, en artikel 15 van de grondwet, uit hoofde waarvan iedereen beschermd wordt tegen discriminatie op grond van godsdienst, ras, kaste, geslacht of geboorteplaats; overwegende dat de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens in een verklaring van 13 december 2019 heeft gesteld dat de gewijzigde wet een “fundamenteel discriminerend karakter” heeft en dat die de verbintenis van India ten aanzien van gelijkheid voor de wet zoals neergelegd in zijn grondwet en voortvloeiend uit zijn internationale verplichtingen, leek te ondermijnen;

E. overwegende dat het Hooggerechtshof van India een begin heeft gemaakt met de behandeling van verzoekschriften over de gewijzigde wet met het oog op de beoordeling van de grondwettigheid ervan en de regering veertig dagen de tijd heeft gegeven om op deze verzoekschriften in te gaan;

F. overwegende dat diverse Indiase deelstaten reeds hebben aangekondigd de wet niet te zullen uitvoeren; overwegende dat de overheid van Kerala de gewijzigde wet in haar verzoekschrift aan het Hooggerechtshof “een schending van de seculiere aard van de Indiase grondwet” noemt, en de Indiase regering ervan beschuldigt het land te verdelen op basis van religieuze geledingen;

G. overwegende dat de protesten die in heel India in reactie op de aanneming van de gewijzigde wet op het staatsburgerschap zijn uitgebroken, met name op universiteitscampussen, bruut uiteengeslagen zijn door veiligheidstroepen, waardoor minimaal 25 mensen om het leven zijn gekomen, 160 mensen gewond zijn geraakt en duizenden zijn gearresteerd; overwegende dat de Indiase autoriteiten tevens het internet hebben geblokkeerd en het openbaar vervoer hebben beperkt om deze vreedzame protesten te verhinderen; overwegende dat er honderden demonstranten zouden zijn geslagen, beschoten of gemarteld, met name in Uttar Pradesh; overwegende dat de Indiase autoriteiten ook de internettoegang hebben beperkt in talrijke delen van Noordoost-India en Uttar Pradesh, waar een groot deel van de Indiase moslims woont; overwegende dat het stilleggen van internetcommunicatie een schending inhoudt van het fundamentele recht op toegang tot informatie;

H. overwegende dat de wet is vastgesteld in de context van de invoering door de Indiase regering van een nationale procedure voor controle van het staatsburgerschap, in de vorm van een nationaal burgerregister; overwegende dat uit de verklaringen van de regering blijkt dat de invoering van dit nationaal burgerregister tot doel heeft moslims hun burgerschapsrechten te ontnemen en tegelijkertijd die van hindoes en andere niet-moslims veilig te stellen; overwegende dat waarschijnlijk alleen moslims die niet in het nationaal burgerregister worden opgenomen moeten verschijnen voor de vreemdelingentribunalen die zijn opgezet om het recht op staatsburgerschap vast te stellen; overwegende dat deze tribunalen internationaal zijn veroordeeld omdat zij het recht op een eerlijk proces niet beschermen en de mensenrechten niet waarborgen; overwegende dat deze exercitie onlangs werd afgerond in Assam, met als gevolg de uitsluiting van meer dan 1,9 miljoen mensen die zijn bestempeld als “illegale” migranten en die nu kunnen worden vastgehouden in pas gebouwde detentiekampen of kunnen worden gedeporteerd; overwegende dat deze ontwikkelingen het xenofobe klimaat kunnen verergeren en religieuze onverdraagzaamheid en discriminatie in het land kunnen aanwakkeren;

I. overwegende dat er onder de huidige regering harder wordt opgetreden tegen de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering, en dat vreedzame critici op aantijging van staatsondermijning, smaad en terrorisme worden gevangen genomen; overwegende dat de Indiase autoriteiten in 2018 en 2019 meerdere invallen hebben gedaan in de woningen van activisten en academici die openlijk kritiek leveren op de regering en opkomen voor de mensenrechten, met name met betrekking tot de gewijzigde wet op het staatsburgerschap; overwegende dat onder andere mensenrechtenactivisten Akhil Gogoi, Dharjya Konwar en Bitu Sonowal zijn gearresteerd; overwegende dat Manash Konwar, Lakhyajyoti Gogoi, Mohammad Faizal, Sadaf Jafar, Pawan Rao Ambedkar, Anoop Shramik, Robin Verma en Mohammad Shoaib op borgtocht zijn vrijgelaten en nog steeds in afwachting zijn van een onderzoek naar hun zaak;

J. overwegende dat het strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en India is gebaseerd op de gedeelde waarden van democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, de inzet voor een op regels gebaseerde wereldorde en effectief multilateralisme, duurzame ontwikkeling en een gemeenschappelijk belang bij de verdere ontwikkeling van de bilaterale samenwerking;

1. betreurt ten zeerste de goedkeuring en de uitvoering van de gewijzigde wet op het staatsburgerschap, die discriminerend van aard is en gevaarlijke verdeeldheid zaait; verzoekt de regering van India onmiddellijk te reageren op de verzoekschriften van burgers, zoals vereist door het Hooggerechtshof; verzoekt de Indiase regering voorts een vreedzame dialoog aan te gaan met verschillende bevolkingsgroepen en de discriminerende wijzigingen, die in strijd zijn met de internationale verplichtingen van India, in te trekken; waarschuwt voor het toenemende nationalisme dat onder meer heeft geresulteerd in een opflakkering van religieuze onverdraagzaamheid en de discriminatie van moslims;

2. herinnert eraan dat de verklaarde doelstelling van de gewijzigde wet om vervolgde groepen te beschermen weliswaar lovenswaardig is, maar dat een doeltreffend nationaal asiel- en vluchtelingenbeleid billijk en holistisch van aard moet zijn en van toepassing moet zijn op alle mensen in nood;

3. verzoekt de Indiase regering om tegemoet te komen aan de legitieme bezorgdheid over het nationaal burgerregister, dat kan worden gebruikt tegen gemarginaliseerde groepen; maakt zich zorgen over het feit dat het nationaal burgerregister wijst op een gevaarlijke verschuiving van de manier waarop in India het staatsburgerschap wordt bepaald en kan leiden tot een grootschalige staatloosheidscrisis en enorm menselijk lijden;

4. benadrukt dat alle migranten, ongeacht hun migratiestatus, recht hebben op respect, bescherming en eerbiediging van hun fundamentele mensenrechten;

5. veroordeelt het geweld en de gewelddadigheden die na de vaststelling van de gewijzigde wet op het staatsburgerschap in verschillende regio’s van India zijn uitgebroken; herinnert aan de bijzondere verantwoordelijkheid van ordehandhavingsdiensten om blijk te geven van terughoudendheid en vreedzaam protest mogelijk te maken; dringt aan op een onverwijld en onpartijdig onderzoek naar de gebeurtenissen; roept de Indiase autoriteiten ertoe op de betogers en mensenrechtenactivisten die momenteel vastzitten, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten;

6. veroordeelt het besluit van de Indiase autoriteiten om de internettoegang tot wereldwijde netwerken te blokkeren, en op die manier de communicatie en de vrije uitwisseling van informatie te belemmeren; onderstreept dat dergelijke acties een duidelijke schending van de vrijheid van meningsuiting vormen;

7. merkt op dat het Hooggerechtshof van India zich buigt over de gewijzigde wet op het staatsburgerschap en dat de Indiase regering veertig dagen heeft gekregen om te reageren op verzoekschriften; vertrouwt erop dat de uitspraak van het Hooggerechtshof meer duidelijkheid zal verschaffen over de gewijzigde wet en de verenigbaarheid daarvan met de grondwet van India en de internationale verplichtingen van India;

8. verzoekt de Indiase autoriteiten om proactief mee te werken aan alle speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad; verzoekt de Indiase autoriteiten met name samen te werken met de speciale VN-rapporteur voor minderheidsvraagstukken, de speciale VN-rapporteur voor hedendaagse vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid, en de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging;

9. verzoekt de HV/VV een constructieve dialoog met India te blijven voeren over alle aspecten van samenwerking, waaronder politieke en mensenrechten; verzoekt de vertegenwoordigingen van de EU en de lidstaten in India de kwestie van de discriminatie van etnische en religieuze minderheden op te nemen in hun lopende dialogen met de Indiase autoriteiten en voorrang te geven aan programma’s die de discriminatie van etnische groepen en religieuze minderheden aanpakken, onder meer op het gebied van onderwijs, en aan programma’s met bijzondere aandacht voor de discriminatie van minderheden;

10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president van India, de regering van India, het parlement van India en de deelstaatregeringen van India.

 

Laatst bijgewerkt op: 29 januari 2020
Juridische mededeling - Privacybeleid