Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B9-0392/2021Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B9-0392/2021

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de doodstraf in Saudi-Arabië, in het bijzonder de gevallen van Mustafa Hashem al-Darwish en Abdullah al-Howaiti

7.7.2021 - (2021/2787(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van het Reglement
ter vervanging van de volgende ontwerpresoluties:
B9-0392/2021 (The Left)
B9-0393/2021 (Verts/ALE)
B9-0394/2021 (Renew)
B9-0397/2021 (ECR)
B9-0396/2021 (S&D)
B9-0398/2021 (PPE)

Željana Zovko, Michael Gahler, Sandra Kalniete, Isabel Wiseler-Lima, Paulo Rangel, Loránt Vincze, Krzysztof Hetman, Vladimír Bilčík, Janina Ochojska, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Ivan Štefanec, Inese Vaidere, Tomáš Zdechovský, Deirdre Clune, Peter Pollák, Christian Sagartz, Adam Jarubas, José Manuel Fernandes, Stanislav Polčák, Eva Maydell, Michaela Šojdrová, Romana Tomc, Jiří Pospíšil, Tom Vandenkendelaere, Luděk Niedermayer, Ioan-Rareş Bogdan
namens de PPE-Fractie
Pedro Marques, Andrea Cozzolino, Marc Tarabella
namens de S&D-Fractie
Katalin Cseh, Petras Auštrevičius, Izaskun Bilbao Barandica, Dita Charanzová, Olivier Chastel, Vlad Gheorghe, Bernard Guetta, Svenja Hahn, Ilhan Kyuchyuk, Karen Melchior, Javier Nart, Frédérique Ries, María Soraya Rodríguez Ramos, Michal Šimečka, Nicolae Ştefănuță, Ramona Strugariu, Hilde Vautmans, Karin Karlsbro
namens de Renew-Fractie
Hannah Neumann
namens de Verts/ALE-Fractie
Raffaele Fitto, Karol Karski, Ladislav Ilčić, Angel Dzhambazki, Elżbieta Rafalska, Assita Kanko, Carlo Fidanza, Elżbieta Kruk, Ryszard Czarnecki, Bogdan Rzońca, Valdemar Tomaševski, Hermann Tertsch, Adam Bielan, Eugen Jurzyca
namens de ECR-Fractie
Miguel Urbán Crespo
namens de Fractie The Left
Fabio Massimo Castaldo


Procedure : 2021/2787(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B9-0392/2021
Ingediende teksten :
RC-B9-0392/2021
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de doodstraf in Saudi-Arabië, in het bijzonder de gevallen van Mustafa Hashem al-Darwish en Abdullah al-Howaiti

(2021/2787(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien zijn eerdere resoluties over Saudi-Arabië, in het bijzonder die van 25 oktober 2018 over de moord op journalist Jamal Khashoggi in het consulaat van Saudi-Arabië in Istanboel[1], van 14 februari 2019 over verdedigers van vrouwenrechten in Saudi-Arabië[2], van 8 oktober 2020 over de situatie van Ethiopische migranten in gevangenissen in Saudi-Arabië[3], en van 11 februari 2021 over de humanitaire en politieke situatie in Jemen[4],

 gezien de verklaring van 10 december 2020 van Josep Borrell, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), tijdens de Raad Buitenlandse Zaken dat “mensenrechten onderdeel van het DNA van de Europese Unie uitmaken”,

 gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

 gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, 

 gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 (ICCPR), 

 gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966 (ICESCR), 

 gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (UNCAT),

 gezien de universele periodieke evaluatie van Saudi-Arabië van november 2018,

 gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

 gezien de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen (de “Mandela-regels”),

 gezien de richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf,

 gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

 gezien de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten,

 gezien het Arabische handvest inzake mensenrechten,

 gezien de verklaring van de speciale rapporteurs van de VN van 3 maart 2021 over de omzetting van de doodstraf,

 gezien het verslag van juni 2021 van de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, Agnes Callamard, waarin staat dat Saudi-Arabië verantwoordelijk is voor de “executie met voorbedachte rade” van de Saudische journalist Jamal Khashoggi (het verslag-Callamard),

 gezien het verslag van de speciale rapporteur van de VN voor de situatie van mensenrechtenverdedigers, Mary Lawlor, met een analyse van de moord op mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië, dat tijdens de 46e bijeenkomst van de VN‑Mensenrechtenraad in maart 2021 is gepresenteerd,

 gezien het verslag van het bureau van de directeur van de nationale inlichtingendienst met een beoordeling van de rol van de Saudische regering bij de moord op Jamal Khashoggi, dat in februari 2021 werd gepubliceerd,

 gezien het feit dat de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa de Vaclav Havel-prijs voor de mensenrechten 2020 aan Loujain Al Hathloul heeft toegekend,

 gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat het Koninkrijk Saudi-Arabië had toegezegd de doodstraf voor alle minderjarige daders, zonder uitzondering, middels nieuwe wetgeving af te zullen schaffen tegen 2016, en deze toezegging in diplomatieke verklaringen heeft bevestigd; overwegende dat deze verklaringen door het Saudische Ministerie van Buitenlandse Zaken in september 2016 zijn afgelegd in het VN-Comité inzake de rechten van het kind, alsook in augustus 2018, en dat in concreto is gezegd dat “indien op het door de minderjarige gepleegde strafbare feit de doodstraf staat, de straf zal worden verminderd tot een gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar”;

B. overwegende dat in artikel 15 van de Saudische minderjarigenwet van 2018, die op 31 juli 2018 bij koninklijk decreet werd afgekondigd, staat dat “indien op het door de minderjarige gepleegde strafbare feit de doodstraf staat, de straf zal worden verminderd tot een gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar”; overwegende dat in de universele periodieke evaluatie van Saudi-Arabië van 2018 van de VN-Mensenrechtenraad daarna is opgemerkt dat het land “aanzienlijke vooruitgang had geboekt op het gebied van het bevorderen van de eerbiediging, de bescherming en de inachtneming van de rechten van het kind”;

C. overwegende dat Mustafa Hashem al-Darwish, een jonge Saudische man uit de sjiitische minderheid, op 15 juni 2021 is geëxecuteerd voor feiten waarvan mensenrechtenverdedigers zeggen dat hij ze mogelijkerwijs gepleegd heeft toen hij nog minderjarig was, ondanks de recente aankondiging van het koninkrijk dat het de doodstraf voor minderjarigen had afgeschaft; overwegende dat hij lang in voorarrest heeft gezeten, gefolterd is, en zijn rechtszaak zeer oneerlijk was; overwegende dat in de tenlastelegging van al-Darwish niet wordt vermeld wat de exacte datum is waarop hij de strafbare feiten zou hebben gepleegd, hetgeen betekent dat de kans bestaat dat hij op het moment van de vermeende feiten minderjarig was en dat zijn straf derhalve had moeten worden herzien in het licht van de nieuwe nationale wetgeving inzake voltrekking van de doodstraf in het geval van minderjarige daders;

D. overwegende dat Abdullah al-Howaiti berecht is in een massaproces van zes personen op beschuldiging van het plegen van een “gewapende overval”; overwegende dat de rechtbank in Tabuk (in het noorden van Saudi-Arabië) Abdullah al-Howaiti op 27 oktober 2019 ter dood heeft veroordeeld, hoewel zijn DNA na zijn arrestatie is afgenomen, waardoor zijn identificatie als mogelijke verdachte ongeldig was; overwegende dat al-Howaiti 14 jaar oud was toen hij in mei 2017 werd gearresteerd; overwegende dat uit rechtbankstukken blijkt dat hij gedurende de verhoorperiode vier maanden lang in eenzame opsluiting heeft gezeten en gefolterd is, en geen contact met zijn ouders of een advocaat heeft gehad; overwegende dat hij gedurende deze periode in de afdeling Strafrechtelijke Onderzoeken van de gevangenis van Tabuk is vastgehouden, in plaats van in een jeugdgevangenis; overwegende dat Abdullah al-Howaiti, die 14 jaar oud was toen hij het ten laste gelegde feit zou hebben begaan, nog altijd in de dodencel vast zit; overwegende dat het Hooggerechtshof sinds juni 2021 bezig is met de herziening van zijn dossier;

E.  overwegende dat de Saudische autoriteiten op 23 april 2019 zes minderjarige daders, waaronder Saeed Al Scafi, Salman Al Quraish, Abdul Aziz Al Sahawi, Abdul Karim Al Hawaj, Abdullah Al Asrih and Mujtaba Al Sweikat, hebben geëxecuteerd; overwegende dat ten minste negen andere minderjarige daders ook geëxecuteerd dreigen te worden;

F. overwegende dat er op dit moment nog ten minste 40 gevangenen in Saudi-Arabië zijn die geëxecuteerd dreigen te worden; overwegende dat het in sommige gevallen om daders gaat die minderjarig waren toen ze de vermeende feiten hebben gepleegd, en in andere gevallen om vreedzame critici zoals de islamgeleerden Salman al-Odah en Hassan al-Maliki, voor wie de openbaar aanklager onverminderd de doodstraf eist;

G. overwegende dat Saudi-Arabië al jarenlang tot de landen in de wereld behoort die de meeste executies uitvoeren; overwegende dat sinds januari 2015 meer dan 800 executies hebben plaatsgevonden, waaronder een groot aantal voor drugsdelicten waarbij geen geweld werd gepleegd, terwijl andere betrekking hadden op wat de autoriteiten aan terrorisme gerelateerde feiten noemen, maar waarbij het in feit om niets anders ging dan vreedzame acties;

H. overwegende dat Saudi-Arabië in de eerste zes maanden van 2021 in totaal 32 executies heeft voltrokken, meer dan in heel 2020, waaronder van ten minste acht minderjarige daders, ondanks de toezegging om de doodstraf voor minderjarige daders af te zullen schaffen;

I. overwegende dat in een Saudisch koninklijk decreet van 2020 staat dat de doodstraf van personen die minderjarig waren op het moment dat ze de strafbare feiten pleegden, moet worden omgezet; overwegende dat het decreet meerdere achterdeurtjes bevat die het mogelijk maken dat nog altijd minderjarigen worden geëxecuteerd, in concreto middels uitsluiting van de als hudud (strafbare feiten waarvoor een van tevoren bepaalde straf geldt) of qisas (strafbare feiten waarvoor op vergelding gebaseerde straffen gelden) opgelegde doodstraf, en uitsluiting van de doodstraf in zaken die krachtens de antiterrorismewetgeving aanhangig zijn gemaakt;

J. overwegende dat Saudi-Arabië de doodstraf die aan Ali al-Nimr, Dawood al-Marhoon en Abdullah al-Zaher was opgelegd voor strafbare feiten waarvan deskundigen eerder zeiden dat het criminalisering van de uitoefening van grondrechten, waaronder de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting, betrof en die zij naar verluidt hebben gepleegd toen zij minderjarig waren, heeft omgezet; overwegende dat hun straf is omgezet in tien jaar gevangenis, met aftrek van de tijd dat zij reeds vast hebben gezeten; overwegende dat deskundigen van de VN op hun vrijlating hebben aangedrongen;

K. overwegende dat er, ondanks de aankondiging van de Saudische mensenrechtencommissie van januari 2021 betreffende het moratorium op de doodstraf voor drugsgerelateerde strafbare feiten, nog steeds geen wetswijziging is gepubliceerd, en dat het opleggen van de doodstraf nog altijd onder de discretionaire bevoegdheid van rechters en de autoriteiten valt;

L. overwegende dat de wereldwijde afschaffing van de doodstraf een van de belangrijkste doelstellingen van het mensenrechtenbeleid van de EU is;

M. overwegende dat de voorbije maanden meerdere mensenrechtenactivisten tot zware gevangenisstraffen zijn veroordeeld in processen die gekenmerkt werden door een tekortschietende procesgang, en tegen de achtergrond van geloofwaardige beschuldigingen van foltering; overwegende dat Abdurahman al-Sadhan tot een gevangenisstraf van 20 jaar is veroordeeld en dat hem een reisverbod van 20 jaar is opgelegd voor activiteiten in verband met tweets waarin kritiek op de regering wordt uitgeoefend; overwegende dat bij zijn proces internationale garanties betreffende een eerlijk proces grof zijn geschonden;

N. overwegende dat Mohammed al-Otaibi, oprichter van de Unie voor de Rechten van de Mens, die pleitte voor de afschaffing van de doodstraf en versterking van de rol van de vrouw in de maatschappij, zijn gevangenisstraf in maart 2021 verlengd heeft zien worden van 14 tot 17 jaar voor zijn vreedzame mensenrechtenactiviteiten;

O. overwegende dat veel vrouwen die in 2018 tijdens de aanval op vrouwenrechtenverdedigers zijn gearresteerd alleen vanwege hun participatie in mensenrechtenactiviteiten tot lange gevangenisstraffen zijn veroordeeld; overwegende dat de Saudische autoriteiten onlangs een aantal vrouwenrechtenactivisten, Loujain al-Hathloul’s, Nouf Abdulaziz, Samar Badawi en Nassima al-Sada, hebben vrijgelaten; overwegende dat hun straffen alleen werden opgeschort en dat hen door de Saudische autoriteiten reisverboden zijn opgelegd;

P. overwegende dat de wet van 2017 inzake de bestrijding van terrorisme en de financiering daarvan een vage definitie van terrorisme bevat en bepaalt dat een daad ook als er geen sprake is van het gebruik van geweld als een terroristische handeling kan worden aangemerkt;

Q. overwegende dat de Saudische autoriteiten zich volgens de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies schuldig maken aan mishandeling doordat ze elektronische bewakingstechnologie gebruiken; overwegende dat de aangescherpte EU-verordening betreffende controle op de uitvoer van producten voor duaal gebruik van 2021 nieuwe controles van technologieën voor cyberbewaking bevat[5];

R. overwegende dat het Koninkrijk Saudi-Arabië een van de landen is met de laagste ratificatiegraad van belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, en geen partij is bij belangrijke mensenrechtenverdragen die tot de normatieve kern van het recht op leven behoren, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR);

S. overwegende dat foltering en onterende behandeling in gevangenissen in Saudi-Arabië wijdverbreid zijn, en zowel tijdens verhoren worden gebruikt om bekentenissen af te dwingen als bij wijze van straf gedurende detentie; overwegende dat beschuldigingen van foltering slechts zelden worden onderzocht;

1. veroordeelt ten stelligste de executies van jeugddelinquenten die het Koninkrijk Saudi‑Arabië blijft uitvoeren hoewel het land dergelijke executies naar eigen zeggen had afgeschaft, met inbegrip van de recente terechtstelling van Mustafa Hashem al-Darwish voor misdrijven die mogelijk hebben plaatsgevonden terwijl hij minderjarig was, nadat hij was veroordeeld in een oneerlijk proces waarbij hij onder foltering een bekentenis had afgelegd, en veroordeelt eveneens dat er momenteel ten minste 40 gevangenen in Saudi-Arabië het risico lopen terechtgesteld te worden, waaronder ten minste negen van hen wegens vermeende misdrijven die zijn gepleegd toen ze minderjarig waren, alsook vreedzame critici van de regering;

2. verzoekt Saudi-Arabië te bevestigen dat Abdullah al-Howaiti, Mohammed al-Faraj en alle andere jeugddelinquenten die zich momenteel in de dodencel bevinden, niet zullen worden terechtgesteld, dat onder foltering afgedwongen “bekentenissen” niet in het dossier van hun zaak worden opgenomen en dat alle jeugddelinquenten een eerlijk proces krijgen waarbij geen doodstraf wordt opgelegd; dringt erop aan dat een onderzoek wordt ingesteld naar de beschuldigingen van Abdullah al-Howaiti dat hij werd gefolterd en dat alle daders voor de rechter worden gebracht;

3. dringt er bij Saudi-Arabië op aan de doodstraf voor jeugddelinquenten daadwerkelijk af te schaffen, in overeenstemming met de verplichtingen van Saudi-Arabië uit hoofde van het Verdrag inzake de rechten van het kind, ongeacht het soort strafbaar feit, waaronder ta’zir (strafbare feiten met discretionaire straffen), hudud en qisas, op grond waarvan ten minste vier minderjarige verdachten het risico lopen ter dood te worden veroordeeld; verzoekt Saudi-Arabië zijn koninklijk besluit van 2020 te publiceren, teneinde jeugddelinquenten volledige en retroactieve bescherming te bieden, zoals de Saudische autoriteiten hebben verklaard, en zijn jeugdstrafrecht in overeenstemming te brengen met de internationale normen;

4. herhaalt zijn sterke veroordeling van het gebruik van de doodstraf, in alle gevallen en onder alle omstandigheden; dringt er bij Saudi-Arabië op aan een moratorium op executies in te stellen in afwachting van de afschaffing ervan, en een onafhankelijke evaluatie uit te voeren van alle zaken in zijn strafrechtelijk systeem waarin sprake is van de doodstraf voor jeugdmisdrijven, of op grond van bekentenissen die onder foltering zijn verkregen, of wanneer er geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden, en de bevindingen van de evaluatie bekend te maken; dringt aan op een internationale en nationale dialoog over de resterende obstakels voor de afschaffing van de doodstraf voor alle jeugddelinquenten, om zo de weg vrij te maken voor de volledige afschaffing van de doodstraf in Saudi-Arabië;

5. is ingenomen met het recente besluit van de autoriteiten om de doodvonnissen die zijn uitgesproken ten aanzien van Ali al-Nimr, Dawood al-Marhoon en Abdullah al-Zaher, voor misdrijven die naar verluidt zijn gepleegd toen zij minderjarig waren, om te zetten en ziet dit als een noodzakelijke stap in de richting van naleving door Saudi-Arabië van zijn nationale en internationale mensenrechtenverplichtingen, met name in het kader van het Verdrag inzake de rechten van het kind; dringt aan op hun vrijlating, in overeenstemming met de eisen van mensenrechtendeskundigen van de VN, aangezien deze deskundigen eerder tot de bevinding waren gekomen dat hun misdrijven neerkomen op een strafbaarstelling van de uitoefening van grondrechten, waaronder de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting;

6. verzoekt de Saudische autoriteiten de zaken van alle gevangenen die momenteel ter dood veroordeeld zijn te herzien, met als doel hun straffen om te zetten of een nieuw en eerlijk proces aan te bieden waarbij geen doodstraf wordt opgelegd;

7. dringt er bij de EU-delegatie en de diplomatieke missies van de EU-lidstaten in Saudi‑Arabië op aan om dringend te verzoeken om een bezoek aan jeugddelinquenten die in de dodencel worden vastgehouden;

8. dringt bij de Raad aan op een opschorting van alle EU-uitvoer naar Saudi-Arabië van technologie voor grootschalig toezicht en andere producten voor tweeërlei gebruik die kunnen worden gebruikt om binnenlandse repressie te vergemakkelijken en het maatschappelijk middenveld het zwijgen op te leggen; benadrukt de bijzondere verantwoordelijkheid van IT-beveiligingsbedrijven en nationale inlichtingendiensten die in de EU werkzaam zijn, en wijst op hun morele en wettelijke verplichting om te voorkomen dat zij zich in een situatie bevinden waarin hun huidige of voormalige personeelsleden Saudi-Arabië bijstaan bij het onderdrukken van zijn eigen bevolking, door onrechtstreeks of rechtstreeks voor de Saudische autoriteiten te werken om binnenlandse afwijkende meningen en de vrijheid van meningsuiting de kop in te drukken;

9. dringt er bij de Saudische regering op aan zich te houden aan haar verbintenissen in het kader van het Verdrag tegen foltering, dat zij heeft geratificeerd, en spoort het Koninkrijk Saudi-Arabië nadrukkelijk aan het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en het tweede facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren, met het oog op de afschaffing van de doodstraf;

10. veroordeelt ten stelligste het patroon van zware gevangenisstraffen die worden opgelegd aan mensenrechtenverdedigers, vreedzame critici en activisten, en herhaalt zijn solidariteit met het belangrijke werk van mensenrechtenverdedigers en de noodzaak om de vrijheid van meningsuiting te beschermen;

11. eist de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle mensenrechtenverdedigers, vrouwenrechtenverdedigers, vreedzame critici en activisten, waaronder Abdurahman al-Sadhan, Mohammed al-Otaibi, Khaled Al-Omair, Mohammed al-Rabiah, Israa al-Ghomgham, Mousa al-Hashim, Ahmed al-Matrood, Khaled al-Ghanim, Ali al-Ouwaisher, Mujtaba al-Muzain, Waleed Abu al-Khair, Abdulaziz al-Shubaili, Issa al-Nukhaifi en Natheer al-Majed;

12. dringt aan op de volledige vrijheid van mensenrechtenverdedigers die tijdelijk zijn vrijgelaten maar nog steeds worden geconfronteerd met beperkingen, zoals Loujain al-Hathloul, onder meer door reisverboden voor hen en hun gezinnen op te heffen, werkverboden op te heffen, onlinetoezicht te verminderen en hun burgerrechten volledig te herstellen;

13. herinnert eraan dat Raif Badawi, winnaar van de Sacharovprijs, inmiddels negen jaar in de gevangenis zit; verzoekt de EU, de lidstaten en de internationale gemeenschap de druk op de Saudische regering op te voeren en te werken aan zijn onmiddellijke vrijlating;

14. benadrukt dat de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vereniging en vergadering beschermd wordt uit hoofde van het internationale recht inzake de mensenrechten; verzoekt de Saudische autoriteiten met klem de beperkingen op te heffen die worden opgelegd aan mensenrechtenverdedigers om zich via de sociale media en de internationale pers uit te spreken;

15. uit zijn bezorgdheid over de praktijk van geheime hoorzittingen; dringt erop aan dat diplomatieke missies, waaronder waarnemers van de EU-delegatie voor Saudi-Arabië of de EU-instellingen, en internationale ngo’s toelating krijgen om hoorzittingen bij te wonen en Saudische gevangenissen te bezoeken, teneinde te waarborgen dat er behoorlijke en eerlijke gerechtelijke procedures worden gevolgd;

16. verzoekt de regering van Saudi-Arabië volledige samenwerking te verlenen aan VN‑organen en een permanente uitnodiging uit te vaardigen voor bezoeken in het kader van speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad en proactief samen te werken, met name met de speciale rapporteurs van de VN inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

17. is ernstig bezorgd over de vage definitie van terrorisme in de antiterrorismewet van het land; veroordeelt het gebruik van de bijzondere strafrechter, een rechtbank voor de behandeling van terrorismezaken, als instrument om mensenrechtenverdedigers te bestraffen;

18. dringt er bij de Saudische regering op aan het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren;

19. wijst nogmaals op het belang van instrumenten zoals de mensenrechtendialoog tussen de EU en Saudi-Arabië om verdere besprekingen aan te zwengelen, en dringt aan op de onmiddellijke activering ervan; dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en alle EU-delegaties die deelnemen aan de dialoog op aan om voorafgaand aan de dialoog contact op te nemen met het maatschappelijk middenveld om te zorgen voor actuele informatie en kennis over specifieke zaken die aan de orde moeten worden gesteld; moedigt het gebruik van benchmarks aan om de voortgang van de besprekingen te meten;

20. hekelt het feit dat het Saudische politieke systeem uiterst ondemocratisch blijft en de meest afwijkende stemmen, ondanks de aankondiging van ambitieuze mensenrechtengerelateerde hervormingen, zwaar blijft onderdrukken; benadrukt dat de moord op journalist Jamal Khashoggi in de gebouwen van het Saudische consulaat in Istanbul op 2 oktober 2018 een huiveringwekkende boodschap blijft voor alle kritische stemmen in Saudi-Arabië, waaronder velen die momenteel gevangen worden gehouden wegens hun vreedzame activisme; spreekt zijn krachtige steun uit voor de toepassing van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Saudi-Arabië, waaronder de moord op journalist Jamal Khashoggi; roept de internationale gemeenschap ertoe op een grondige follow-up te geven aan het verslag-Callamard waarin werd gewezen op de betrokkenheid van de Saudische kroonprins Mohammad Bin Salman;

21. verzoekt de lidstaten en de voorzitter van de Raad, alsook de VV/HV en de EDEO, om tijdens alle formele en informele bijeenkomsten met hun Saudische tegenhangers mensenrechtenkwesties, met name de doodstraf, aan de orde te stellen; betreurt de voorzichtige aanpak met betrekking tot publieksdiplomatie op het gebied van de mensenrechten die door de EU wordt gehanteerd ten aanzien van Saudi-Arabië; verzoekt de Europese diplomatieke diensten in Riyad en elders in Saudi-Arabië daarom systematisch gebruik te maken van de mechanismen waarin de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers voorzien, waaronder publieke verklaringen, diplomatieke stappen, waarneming van rechtszaken en gevangenisbezoeken;

22. verzoekt de EU steun te verlenen aan alle acties van de VN-Mensenrechtenraad om de autoriteiten van het Koninkrijk Saudi-Arabië aansprakelijk te stellen voor mensenrechtenschendingen; verzoekt de EU in de VN-Mensenrechtenraad voor te stellen een speciale rapporteur voor de mensenrechten in Saudi-Arabië te benoemen;

23. verzoekt de EU-delegatie en de vertegenwoordigingen van de lidstaten in het land hun steun aan het maatschappelijk middenveld in het kader van hun betrekkingen met de Saudische autoriteiten te versterken, en alle beschikbare instrumenten te gebruiken om hun steun voor het werk van mensenrechtenverdedigers op te voeren, in voorkomend geval de afgifte van noodvisa te vergemakkelijken en tijdelijke opvang in de EU-lidstaten te bieden;

24. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de secretaris-generaal van de VN, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, de Commissie voor de Status van de Vrouw, de VN‑Mensenrechtenraad, Z.K.H. Koning Salman bin Abdulaziz al-Saud en kroonprins Mohammad bin Salman al-Saud, de regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië, en de secretaris-generaal van het Centrum voor nationale dialoog van het Koninkrijk Saudi‑Arabië.

 

Laatst bijgewerkt op: 7 juli 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid