Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B9-0500/2021Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B9-0500/2021

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de zaak Paul Rusesabagina in Rwanda

6.10.2021 - (2021/2906(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van het Reglement
ter vervanging van de volgende ontwerpresoluties:
B9‑0500/2021 (The Left)
B9‑0508/2021 (Verts/ALE)
B9‑0509/2021 (Renew)
B9‑0510/2021 (S&D)
B9‑0513/2021 (PPE)
B9‑0514/2021 (ECR)

Tom Vandenkendelaere, Michael Gahler, David McAllister, Isabel Wiseler‑Lima, Inese Vaidere, Michaela Šojdrová, David Lega, Krzysztof Hetman, Adam Jarubas, José Manuel Fernandes, Loránt Vincze, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Miriam Lexmann, Peter Pollák, Christian Sagartz, Maria Walsh, Vladimír Bilčík, Ivan Štefanec, Gabriel Mato, Paulo Rangel, Vangelis Meimarakis, Stelios Kympouropoulos, Jiří Pospíšil, Janina Ochojska, Tomáš Zdechovský, Antonio López‑Istúriz White, Eva Maydell, Andrey Kovatchev
namens de PPE-Fractie
Andrea Cozzolino, Pedro Marques, Kathleen Van Brempt
namens de S&D-Fractie
Hilde Vautmans, Petras Auštrevičius, Izaskun Bilbao Barandica, Svenja Hahn, Irena Joveva, Karen Melchior, Jan‑Christoph Oetjen, María Soraya Rodríguez Ramos, Nicolae Ştefănuță, Ramona Strugariu
namens de Renew-Fractie
Jordi Solé
namens de Verts/ALE-Fractie
Anna Fotyga, Karol Karski, Assita Kanko, Ryszard Antoni Legutko, Jadwiga Wiśniewska, Witold Jan Waszczykowski, Bogdan Rzońca, Ryszard Czarnecki, Veronika Vrecionová, Ladislav Ilčić, Raffaele Fitto, Angel Dzhambazki, Valdemar Tomaševski, Eugen Jurzyca, Jan Zahradil, Adam Bielan, Alexandr Vondra
namens de ECR-Fractie
Marisa Matias
namens de Fractie The Left
Fabio Massimo Castaldo

Procedure : 2021/2906(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B9-0500/2021
Ingediende teksten :
RC-B9-0500/2021
Debatten :
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de zaak Paul Rusesabagina in Rwanda

(2021/2906(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien zijn vorige resoluties over Rwanda, met name die van 11 februari 2021 over Rwanda, en met name de zaak Paul Rusesabagina[1],

 gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

 gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat Rwanda in 1975 heeft geratificeerd,

 gezien het Afrikaans Handvest inzake de rechten van mensen en volken,

 gezien de beginselen en richtsnoeren inzake het recht op een eerlijk proces en rechtsbijstand in Afrika,

 gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

 gezien de VN-standaardminimumregels voor de behandeling van gevangenen (de Nelson Mandela-regels), zoals herzien in 2015,

 gezien de Verklaring van Kampala over de gevangenisomstandigheden in Afrika,

 gezien het verslag van de werkgroep universele periodieke doorlichting van de VN‑Mensenrechtenraad over Rwanda van 25 maart 2021,

 gezien de verklaringen van de internationale gemeenschap – onder meer van de Belgische regering, het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en de Britse regering – waarin onregelmatigheden en het ontbreken van eerlijke processen in Rwanda aan de kaak worden gesteld,

 gezien de verklaringen van de Federatie van Europese Balies, het Center for Human Rights van de American Bar Association en verscheidene gezaghebbende mensenrechtenorganisaties,

 gezien de Overeenkomst van Cotonou,

 gezien de Rwandese grondwet,

 gezien de instrumenten van de VN en de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken,

 gezien het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963,

 gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat mensenrechtenverdediger, Belgisch staatsburger en Amerikaans ingezetene Paul Rusesabagina op 31 augustus 2020 in Kigali is gearresteerd en op 29 september 2021 door de Kamer voor internationale en grensoverschrijdende misdrijven van het Hooggerechtshof van Rwanda tot 25 jaar gevangenisstraf is veroordeeld; overwegende dat de heer Rusesabagina negen aanklachten in verband met terrorisme ten laste zijn gelegd en dat hij strafrechtelijk aansprakelijk is gesteld voor activiteiten die zijn toegeschreven aan de Mouvement rwandais pour le changement démocratique/Front de libération nationale (MRCD-FLN), een coalitie van politieke oppositiepartijen en haar militaire vleugel;

B. overwegende dat de arrestatie van de heer Rusesabagina in augustus 2020 willekeurig was, onder valse voorwendselen heeft plaatsgevonden en gepaard is gegaan met onwettige overbrenging naar Rwanda, gedwongen verdwijning en incommunicado-detentie; overwegende dat voor zijn arrestatie geen arrestatiebevel is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 37 van het Rwandese Wetboek van strafvordering van 2019 en dat er tot zijn veroordeling geen tenlastelegging is overgelegd, hetgeen in strijd is met artikel 68 van het Rwandese Wetboek van strafvordering; overwegende dat de heer Rusesabagina herhaaldelijk publiekelijk heeft verklaard dat hij niet naar zijn geboorteland kon terugkeren uit vrees voor vergelding;

C. overwegende dat de minister van Justitie van Rwanda, Johnston Busingye, heeft toegegeven dat zijn regering een rol heeft gespeeld bij de gedwongen verdwijning en overbrenging van de heer Rusesabagina in augustus 2020, bij het betalen van de vlucht voor de overbrenging en bij de schending van het recht van de heer Rusesabagina op een eerlijk proces; overwegende dat de rechtbank op 10 maart 2021 heeft geoordeeld dat de overbrenging van de heer Rusesabagina legaal was en dat hij niet was ontvoerd;

D. overwegende dat toen het vonnis werd uitgesproken, aanvullend bewijsmateriaal werd aangekondigd betreffende de beschuldiging dat de heer Rusesabagina geld had ingezameld voor de gewapende groepering FLN, bewijsmateriaal dat nog niet door de rechtbank was gehoord of tijdens het proces was overgelegd; overwegende dat een deel van genoemd bewijsmateriaal voortvloeide uit verklaringen die volgens de heer Rusesabagina onder dwang en zonder raadsman zijn afgelegd;

E. overwegende dat het advocatenteam dat de heer Rusesabagina aanvankelijk vertegenwoordigde, niet door hem was gekozen en dat de advocaten van zijn keuze tot wie hij uiteindelijk vanaf april 2021 toegang kreeg, hem niet mochten ontmoeten, hetgeen in strijd is met artikel 68 van het Rwandese Wetboek van strafvordering;

F. overwegende dat de medische toestand van de heer Rusesabagina tijdens zijn gevangenschap volgens berichten zeer zorgwekkend was, aangezien hij kanker heeft overleefd en aan een hart- en vaataandoening lijdt; overwegende dat hij volgens zijn advocaten twee kankerscreenings heeft gemist en dat de gevangenisautoriteiten hem de toegang tot door zijn Belgische arts voorgeschreven geneesmiddelen hebben ontzegd, hetgeen in strijd is met de artikelen 12 en 14 van de Rwandese grondwet betreffende het recht op leven, het recht op lichamelijke integriteit en bescherming tegen onmenselijke of vernederende behandelingen;

G. overwegende dat de Rwandese autoriteiten in september 2020 hebben verzuimd de Belgische autoriteiten overeenkomstig het in het internationale recht vastgelegde beginsel van consulaire bijstand in kennis te stellen van de arrestatie van de heer Rusesabagina; overwegende dat het Rwandese gevangeniswezen (RCS) toegang heeft gekregen tot communicatie en juridische documenten die tussen de heer Rusesabagina en zijn advocaten zijn uitgewisseld; overwegende dat de Belgische minister van Buitenlandse Zaken verscheidene nota’s-verbaal aan haar Rwandese ambtgenoot heeft gericht met het verzoek de rechten van de heer Rusesabagina te eerbiedigen, maar dat de Rwandese regering al die verzoeken heeft afgewezen;

H. overwegende dat in juli 2021 is bekendgemaakt dat de Rwandese autoriteiten de Pegasus-spyware van NSO Group hebben gebruikt om wellicht meer dan 3 500 activisten, journalisten en politici te bespioneren; overwegende dat de spyware volgens een forensisch onderzoek van haar telefoon ook is gebruikt om de telefoon van Carine Kanimba, de dochter van de heer Rusesabagina, te besmetten; overwegende dat de Rwandese autoriteiten dit hebben ontkend;

I. overwegende dat Rwanda de Overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend, waarin staat dat de eerbiediging van de mensenrechten een essentieel onderdeel vormt van de samenwerking tussen de EU en de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan; overwegende dat de versterking van de rechtsstaat en de versterking van de mensenrechten de voornaamste prioritaire gebieden zijn van de programmering van de EU voor Rwanda;

J. overwegende dat de tweede ministeriële bijeenkomst tussen de Afrikaanse Unie en de EU op 25 en 26 oktober 2021 in Kigali zal plaatsvinden;

1. herinnert de Rwandese regering aan haar verplichtingen om de fundamentele rechten te waarborgen, waaronder toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in het Afrikaans Handvest inzake de rechten van mensen en volken en andere internationale en regionale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Overeenkomst van Cotonou, en met name de artikelen 8 en 96 daarvan;

2. onderstreept dat Rwanda de onafhankelijkheid van zijn rechterlijke macht moet waarborgen en in zijn grondwet en wetgeving moet handhaven, aangezien alle regerings- en andere instellingen de plicht hebben om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te eerbiedigen en in acht te nemen;

3. herinnert eraan dat de uitlevering van een verdachte aan een ander land alleen mag plaatsvinden via een uitleveringsprocedure waarop onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend, teneinde de wettigheid van het uitleveringsverzoek te waarborgen en te controleren of het recht van de verdachte op een eerlijk proces in het verzoekende land volledig gewaarborgd is;

4. veroordeelt daarom ten stelligste de onwettige arrestatie, detentie en veroordeling van Paul Rusesabagina, die in strijd zijn met het internationale en het Rwandese recht; beschouwt de zaak van de heer Rusesabagina als exemplarisch voor de schendingen van de mensenrechten in Rwanda en plaatst vraagtekens bij de eerlijkheid van het vonnis, dat naar verluidt geen waarborgen bood voor een eerlijk proces overeenkomstig de internationale best practices op het vlak van vertegenwoordiging, het recht om te worden gehoord en het vermoeden van onschuld;

5. vraagt dat de heer Rusesabagina onmiddellijk om humanitaire redenen wordt vrijgelaten en wordt gerepatrieerd, ongeacht of hij schuldig of onschuldig is; verlangt dat de EU‑delegatie in Rwanda en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten dit verzoek met aandrang overbrengen bij hun contacten met de Rwandese autoriteiten;

6. vraagt de Rwandese regering de fysieke integriteit en het psychische welzijn van de heer Rusesabagina onder alle omstandigheden te waarborgen en hem in staat te stellen zijn gewoonlijke geneesmiddelen te nemen; benadrukt dat de Rwandese regering het recht van de Belgische regering moet eerbiedigen om de heer Rusesabagina consulaire bijstand te verlenen teneinde zijn gezondheid en behoorlijke toegang tot verdediging te waarborgen;

7. betreurt de algemene mensenrechtensituatie in Rwanda en met name de gerichte vervolging van dissidente stemmen; veroordeelt politiek gemotiveerde processen en de vervolging van politieke tegenstanders; dringt er bij de Rwandese autoriteiten op aan de scheiding der machten, en met name de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, te waarborgen;

8. vraagt de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten om de mensenrechtendialoog met Rwanda op het hoogste niveau te versterken in het kader van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, om ervoor te zorgen dat het land zijn bilaterale en internationale verplichtingen nakomt; benadrukt dat in het kader van het internationale ontwikkelingswerk in Rwanda veel meer prioriteit moet worden gegeven aan de mensenrechten, de rechtsstaat en transparant en responsief bestuur;

9. verzoekt de Commissie de steun van de EU aan de Rwandese regering en overheidsinstellingen kritisch te herbekijken om ervoor te zorgen dat deze steun ten volle de mensenrechten bevordert en geen negatieve gevolgen heeft voor de vrijheid van meningsuiting en vereniging, het politiek pluralisme, de eerbiediging van de rechtsstaat en een onafhankelijk maatschappelijk middenveld;

10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de president van de Republiek Rwanda, de voorzitter van het Rwandese parlement en de Afrikaanse Unie en haar instellingen.

Laatst bijgewerkt op: 6 oktober 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid