Ramingen van de ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2026 – Afdeling I – Europees Parlement
162k
62k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2025 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2026 (2024/2111(BUI))
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027(1), de in verband hiermee door het Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen gezamenlijke verklaring(2) en de hieraan gerelateerde unilaterale verklaringen(3),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2022/2496 van de Raad van 15 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027(4),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027(5) (MFK-herziening),
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 16 december 2020 over het ontwerp van verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027(6),
– gezien zijn resolutie van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021-2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen(7),
– gezien zijn resolutie van 3 oktober 2023 over het voorstel voor een tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2021-2027(8),
– gezien zijn resolutie van 27 februari 2024 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027(9),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking)(10) (hierna: “het Financieel Reglement”),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(11),
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025(12) en de daaraan gehechte gemeenschappelijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie,
– gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2026,
– gezien het voorontwerp van raming, op 10 maart 2025 opgesteld door het Bureau overeenkomstig artikel 25, lid 7, en artikel 104, lid 1, van het Reglement van het Parlement,
– gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 104, lid 2, van het Reglement van het Parlement,
– gezien artikel 104 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A10‑0048/2025),
A. overwegende dat de op 10 februari 2025 door de secretaris-generaal voorgestelde begroting voor het voorontwerp van raming voor 2026 van het Parlement 2 641 609 620 EUR bedraagt, wat neerkomt op een stijging van 4,30 % of 108 914 512 EUR ten opzichte van de begroting 2025;
B. overwegende dat de jaarlijkse inflatie in de Unie volgens Eurostat 2,8 % bedroeg in januari 2025, een stijging ten opzichte van 2,7 % in december 2024; overwegende dat het uitgavenniveau in rubriek 7 van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2021-2027 gebaseerd is op een jaarlijkse stijging van 2 %;
C. overwegende dat de geloofwaardigheid van het Parlement afhangt van zijn vermogen om zijn belangrijkste begrotings-, wetgevings- en controlewerkzaamheden uit te voeren, met inachtneming van de hoogste normen, en tegelijkertijd het goede voorbeeld te geven aan andere instellingen van de Unie door zijn uitgaven verstandig en efficiënt te plannen en uit te voeren en rekening te houden met de heersende economische realiteit;
Algemeen kader
1. maakt zich zorgen over de situatie in rubriek 7 in het huidige MFK; herinnert eraan dat de beperkingen in deze rubriek het gevolg zijn van de bezuinigingen die de Raad heeft doorgevoerd op het al zeer lage oorspronkelijke voorstel van de Commissie toen overeenstemming werd bereikt over het huidige MFK 2021-2027; betreurt dat de Raad gekant is tegen het voorstel van de Commissie om het plafond van rubriek 7 bij de herziening van het MFK vanaf 2024 te verhogen; wijst erop dat de kwestie van het plafond van rubriek 7 bij de herziening van het MFK niet is opgelost; benadrukt dat de voorspelde negatieve marge voor 2026 het gebruik van speciale instrumenten in rubriek 7 voor dat doel veronderstelt;
2. bekrachtigt de overeenkomst die op 18 maart 2025 tijdens de bemiddeling is bereikt tussen het Bureau en de Begrotingscommissie om de verhoging ten opzichte van de begroting voor 2025 vast te stellen op 4,09 %, hetgeen overeenkomt met een totaal niveau van ramingen van 2 636 241 620 EUR voor 2026, en de kredieten die voor de onderstaande begrotingslijnen zijn voorgesteld met in totaal 12 378 000 EUR te verlagen:
1 0 0 6 — Vergoeding voor algemene uitgaven, 1 4 2 — Externe vertalingsdiensten, — 2 0 0 0 — Huur, 2 0 0 7 — Inrichting van dienstruimten, 2 0 2 4 — Energieverbruik, 2 1 0 1 — Beheer van zakelijke toepassingen, 3 2 0 — Verwerving van expertise, — 3 2 4 3 — Bezoekerscentra van het Europees Parlement, 3 2 4 8 — Audiovisuele voorlichting, 4 4 — Vergaderingen en andere activiteiten van huidige en voormalige leden;
daarnaast is besloten het niveau van de uitgaven van het voorontwerp van raming als goedgekeurd door het Bureau op 10 maart 2025 met 7 010 000 EUR te verhogen en de kredieten zoals voorgesteld voor de onderstaande begrotingslijnen dienovereenkomstig te verhogen:
1 2 0 0 — Salaris en toelagen, 1 6 3 0 — Sociale dienst: sociale uitgaven, 4 0 0 — Lopende huishoudelijke uitgaven en uitgaven in verband met de politieke en de voorlichtingsactiviteiten van de fracties en de niet-fractiegebonden leden, en 4 0 3 — Financiering van Europese politieke stichtingen;
ten slotte is besloten de toelichting bij post 1 6 3 0 — Sociale dienst: sociale uitgaven te wijzigen door de verwijzing naar het APA-comité op te nemen;
3. herinnert eraan dat bijna twee derde van de begroting wordt bepaald door statutaire verplichtingen; merkt op dat van de stijging van 103,5 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2025 85,3 miljoen EUR toe te schrijven is aan statutaire financiële verplichtingen, voornamelijk voor salarisaanpassingen van ambtenaren en tijdelijk personeel (52,7 miljoen EUR), arbeidscontractanten (9,2 miljoen EUR) en geaccrediteerde parlementaire medewerkers (APA’s) (15,1 miljoen EUR); herinnert eraan dat de salarisindexering, overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren en het Statuut van de leden van het Europees Parlement, volgens de huidige prognoses van de Commissie voor april 2025, juli 2025, april 2026 en juli 2026 respectievelijk 1,2 %, 4,6 %, 0,6 % en 3,4 % zal bedragen;
4. wijst erop dat het Parlement geen extra posten vraagt voor 2026 en dit voor het derde jaar op rij;
5. merkt op dat de niet-statutaire uitgaven tussen 2025 en 2026 met 1,96 % stijgen;
6. is ingenomen met het initiatief van de secretaris-generaal om een grondig onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden om de administratieve procedures te vereenvoudigen, inefficiënties weg te nemen en te zorgen voor tastbare kostenbesparingen, zodat de efficiëntie wordt vergroot en een slimmer gebruik van middelen wordt gewaarborgd; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie om het halfjaar op de hoogte te houden van de genomen maatregelen, het actieplan voor vereenvoudiging en de gevolgen daarvan voor de begroting en het personeel; onderstreept dat de administratieve procedures en het personeelsbeheer een zware last vormen voor de leden, met name bij het aanwerven van plaatselijke medewerkers, en dringt in dit verband aan op vereenvoudiging;
7. merkt op dat de begroting van het Parlement op een realistische leest geschoeid moet zijn, in overeenstemming met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer; benadrukt dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat financiële voorzichtigheid en veiligheid belangrijke prioriteiten blijven en tegelijkertijd te voorkomen dat deze maatregelen de efficiëntie, doeltreffendheid en operationele capaciteit van de instelling belemmeren en haar essentiële personeelsleden verhinderen hun taken met succes uit te voeren; benadrukt dat het Parlement, gezien de geopolitieke context en de investeringen die de Unie zal moeten doen voor haar strategische autonomie, het goede voorbeeld moet geven bij het beheer van zijn begroting;
8. beklemtoont de rol van het Parlement bij het bevorderen van het Europees politiek bewustzijn en de waarden van de Unie en beleidsmaatregelen zoals de digitale en de groene transitie; wijst erop dat transparantie, verantwoordingsplicht, gendergelijkheid en integriteit essentiële beginselen zijn binnen de instellingen van de Unie en met name binnen het Parlement, als huis van de Europese democratie;
Versterking van de kerntaken van het Parlement
9. neemt kennis van de vier nieuwe thematische directoraten-generaal (DG’s) die in september 2024 zijn opgericht en verantwoordelijk zijn voor de wetgevings-, begrotings- en controleactiviteiten van het voormalige directoraat-generaal Intern Beleid, met als doel de werking van het Parlement als medewetgever, als één van de takken van de begrotingsautoriteit en als kwijtingsautoriteit te verbeteren; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie regelmatig op de hoogte te houden van het verloop van de werkzaamheden en de ontwikkeling van het personeelsbestand in deze DG’s;
10. erkent dat er meer politieke besluitvorming op basis van feiten en bewijzen nodig is; neemt nota van de begroting ten bedrage van 16,75 miljoen EUR ter versterking van de administratieve capaciteit van het Parlement om de leden bij hun parlementaire werkzaamheden te ondersteunen en om beter met complexiteit en onzekerheid om te gaan;
11. benadrukt dat de fracties een cruciale rol spelen bij het verstrekken van expertise en politieke steun aan de leden bij hun parlementaire en wetgevingswerkzaamheden; onderstreept dat de belangrijke doelstelling van het Parlement, het beter kunnen ondersteunen van het werk van de leden, moet worden gewaarborgd;
Digitale transitie
12. onderstreept dat de cyberbeveiliging van het Parlement een belangrijke prioriteit is; merkt op dat de totale IT-begroting overeenkomt met 7,40 % van de totale begroting in de ramingen voor 2026; benadrukt het belang van een degelijke cyberbeveiligingsinfrastructuur in tijden van geopolitieke spanningen en is ingenomen met de verhoging van de kredieten voor cyberbeveiliging; staat achter de geplande geleidelijke verhoging van de financiële kredieten voor cyberbeveiliging tot 10 % van de ICT-begroting van het Parlement in 2027;
13. is tevreden over de goedkeuring door het Bureau op 10 februari 2025 van een intern kader voor het beheer, de governance en de controle met betrekking tot cyberbeveiligingsrisico’s; herinnert eraan dat investeringen in cyberbeveiliging cruciaal zijn om de democratische stem van het Parlement en de Unie te beschermen;
14. is ingenomen met de investeringen van 1 miljoen EUR in artificiële intelligentie (AI); dringt erop aan dat er meer gebruik wordt gemaakt van AI om de efficiëntie te vergroten, met inachtneming van de daaraan verbonden risico’s, waaronder ethiek en gegevensbescherming; wijst op het potentieel van AI om administratieve processen te stroomlijnen; benadrukt dat bij de uitrol van AI een evenwicht moet worden gevonden tussen innovatie en de nodige waarborgen; merkt op dat de ontwikkeling van AI nauwlettend zal worden gevolgd in overeenstemming met de door het Bureau vastgestelde beginselen, waaronder een grondige risicobeoordeling in verband met het gebruik van nieuwe technologieën; verzoekt het secretariaat-generaal oplossingen aan te reiken, zoals toepassingen en instrumenten, die zo spoedig mogelijk aan de leden en het personeel ter beschikking moeten worden gesteld;
Groene transitie
15. is ingenomen met de doelstellingen van het milieubeheersysteem (EMAS) van het Parlement voor 2025-2029; wijst erop dat investeringen in energie-efficiëntie een goede manier zijn om een hoog rendement te verkrijgen; neemt kennis van de begroting van 8,45 miljoen EUR voor investeringen in energie-efficiëntie en milieu in de ramingen voor 2026 om de milieuprestaties van zijn gebouwen verder te verbeteren; merkt op dat dit overeenkomt met een stijging van 74 % ten opzichte van de begroting 2025; erkent echter dat deze milieuacties deel uitmaken van de begrotingslijn 2007 “Inrichting van dienstruimten”, waarvan het totaalbedrag in 2026 3,7 miljoen EUR lager ligt dan in 2025;
16. herinnert eraan dat bijna twee derde van de koolstofvoetafdruk van het Parlement afkomstig is van het vervoer van personen; dringt aan op een redelijke vermindering van reizen in het kader van vergaderingen die doeltreffend op afstand of in hybride vorm kunnen worden gehouden, en op bevordering van een verschuiving naar koolstofarme alternatieven voor alle overige reizen, voor zover dit geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de wetgevende en politieke werkzaamheden;
17. neemt kennis van de verwachte stijging van de koolstofkredietprijzen, waardoor er met de huidige emissieniveaus voor 2026 naar schatting 900 000 EUR nodig zal zijn; roept de administratieve diensten ertoe op om, in overeenstemming met goed financieel beheer, de uitstoot van het Parlement te blijven verminderen in plaats van koolstofkredieten te kopen; is ingenomen met het feit dat er vanaf juli 2025 een verbeterd treinaanbod voor dienstreizen naar Straatsburg wordt ingevoerd, wat een positieve stap is in de richting van een lagere CO2-uitstoot;
18. merkt op dat het Parlement zonnepanelen heeft geïnstalleerd en daarmee zal doorgaan om het aandeel lokaal geproduceerde hernieuwbare energie verder te verhogen tot de doelstelling van 25 %; neemt kennis van de antwoorden van de secretaris-generaal op de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2024, waarin erop wordt gewezen dat voor de gebouwen in Straatsburg in 2022 een studie naar het gebruik van fotovoltaïsche panelen is uitgevoerd en in 2023 is afgerond, en dat in 2024 verdere studies zijn uitgevoerd naar haalbare oplossingen, specifiek voor het WEISS-gebouw;
Meertaligheid, communicatie en desinformatie
19. benadrukt dat meertaligheid een belangrijk beginsel is waarop het werk van het Parlement is gebaseerd; neemt er nota van dat de herziening van de Gedragscode meertaligheid gepland staat voor het voorjaar van 2025; verzoekt het Parlement waar nodig gebruik te maken van belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van diensten in verband met meertaligheid, met inbegrip van de ontwikkeling en het gebruik van AI; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie tijdig in kennis te stellen van eventuele gevolgen voor de begroting na deze herziening;
20. wijst op de rol die de liaisonbureaus van het Europees Parlement spelen bij de bestrijding van buitenlandse inmenging en desinformatie; neemt daarbij kennis van het werk van de liaisonbureaus, die de werkzaamheden van het Parlement via meerdere kanalen proactief in hun lokale talen promoten; wijst op de rol van het liaisonbureau in het VK, dat voor onderdanen van de Unie die in het VK verblijven, het belangrijkste contactpunt vormt doordat het hun informatie over het Parlement verstrekt en hen aanmoedigt om bij de Europese verkiezingen te stemmen; verzoekt het Bureau de productie en verspreiding van communicatiemateriaal op toegankelijke en inclusieve wijze uit te breiden;
21. wijst op de lage participatiegraad van jongeren bij de recente Europese verkiezingen in sommige regio’s van de Unie en op de rol van het Parlement bij het versterken van de burgerschapsvorming in de EU;
22. herinnert aan het belang van het Ambassador School Programme van het Europees Parlement ter bevordering van actieve betrokkenheid van jonge Europeanen en van het opleidingsprogramma voor jonge journalisten, vernoemd naar David Sassoli, om het inzicht in de Unie en haar werking onder journalisten te vergroten, als de beste remedie tegen desinformatie, in het licht van recente trends die wijzen op een zorgwekkende achteruitgang van de mediavrijheid en -onafhankelijkheid in de hele Unie;
23. onderkent dat bezoekersgroepen een belangrijk instrument zijn om burgers in contact te brengen met de werkzaamheden van de leden; is in dit verband ingenomen met de verhoging van de plafonds en kostenfactoren voor de berekening van de financiële bijdrage aan gesponsorde bezoekers met ingang van 1 januari 2025; verzoekt het Bureau te beoordelen wat de gevolgen zijn van de herziene regels inzake bezoekersgroepen met betrekking tot reiskosten, en daarbij rekening te houden met marktschommelingen, en indirecte geografische discriminatie van bezoekers te voorkomen; merkt op dat de leden historisch gezien ongeveer 15 % van het bezoekersquotum niet gebruiken; verzoekt de secretaris-generaal het Bureau voor te stellen de ongebruikte quota beschikbaar te stellen aan leden die daarin geïnteresseerd zijn; stelt vast dat de begroting voor bezoekersgroepen overeenkomt met 22 % van de totale begroting van het directoraat-generaal Communicatie;
24. wijst met bezorgdheid op de interne regels betreffende bezoekersgroepen van leden die ertoe leiden dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers in bepaalde omstandigheden 30 % van de vooraf te maken kosten moeten betalen; benadrukt dat deze regels feitelijk onuitvoerbaar zijn en hoge financiële lasten met zich meebrengen voor geaccrediteerde parlementaire medewerkers; neemt kennis van de antwoorden van de secretaris-generaal op de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement van het begrotingsjaar 2024 met betrekking tot de grondgedachte achter de tweetrapsbenadering; begrijpt de beweegredenen, maar benadrukt dat dit voor geaccrediteerde parlementaire medewerkers steeds grotere problemen met zich meebrengt, met name doordat de regels alsmaar strenger worden;
25. benadrukt dat het communicatielandschap steeds uitdagender wordt en dat politieke communicatie op vele manieren moet gebeuren, onder meer via verschillende socialemediaplatforms en andere media; onderstreept dat de fracties hun boodschap in alle lidstaten moeten overbrengen en uitdragen als kernbeginsel van een goed functionerende Europese democratie;
Infrastructuur
26. neemt nota van de nieuwe aanpak met betrekking tot gebouwen, waarbij het Parlement na een periode van aankopen is overgegaan naar een tijdperk van consolidatie van gebouwen, met oog voor duurzaamheid, toegankelijkheid en mobiliteit van leden en personeel;
27. stelt vast dat er 4 miljoen EUR is opgenomen in de ramingen voor 2026 voor onderzoek en de voorbereidende werkzaamheden van de contractant in verband met de renovatie van het SPAAK-gebouw, terwijl de totale kosten worden geraamd op 36 miljoen EUR; merkt derhalve op dat 32 miljoen EUR aan kosten in verband met de renovatie van het SPAAK-gebouw niet is opgenomen in de ramingen voor 2026; wijst erop dat de secretaris-generaal voornemens is deze kosten te dekken door middel van een collectieve overschrijving of door een lening aan te gaan; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie zo spoedig mogelijk gedetailleerde informatie te verstrekken over een mogelijke lening om deze kosten te dekken, overeenkomstig artikel 272, lid 6, van het Financieel Reglement, en over de volledige planning van de werkzaamheden, met inbegrip van de planning van de kosten; dringt erop aan dat kosten die niet rechtstreeks verband houden met de renovatiewerkzaamheden ook duidelijk worden vermeld en begroot; merkt op dat de directe kosten van het SPAAK-project 14,12 miljoen EUR bedroegen in december 2024;
28. is ingenomen met het proefproject van DG INLO om legionella uit de leidingen van het sanitaire systeem van het Parlement te verwijderen en benadrukt dat de enige doeltreffende manier om de verdere verspreiding van legionella tegen te gaan erin bestaat de watertemperatuur in de leidingen enige tijd tot 55 °C te verhogen;
29. merkt op dat het plan is om in 2026 11,45 miljoen EUR te investeren in Europa Experiences; neemt er kennis van dat het Bureau in november 2024 heeft besloten het concept van Europa Experience te herzien, en verwacht dat het herziene concept kostenefficiënter en aantrekkelijker voor bezoekers zal zijn; betreurt dat er nog steeds geen Europa Experience-centra zijn in Boekarest, Riga, Madrid, Lissabon, Nicosia, Valletta of Vilnius; dringt aan op de oprichting van Europa Experience-centra in alle lidstaten zodra een herzien concept is vastgesteld; wijst erop dat burgers dankzij Europa Experience-centra een beter inzicht krijgen in de werking van de Unie en over onze gedeelde waarden leren; wijst er daarom nogmaals op dat de Europa Experiences voor het Parlement onmisbaar zijn om voortdurend met de burgers van de Unie in contact te staan;
30. neemt er nota van dat er geen extra financiering nodig is voor de opening van de kantoren van het Parlement in Moldavië en de Westelijke Balkan, aangezien deze in de gebouwen van de EDEO zouden komen; onderstreept het belang van de aanwezigheid van het Parlement in deze landen als teken van Europese solidariteit en als teken van toewijding van het Parlement aan het toetredingsproces;
31. neemt kennis van de vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst met de vorige aanbieder van het kinderdagverblijf Wayenberg na een aantal ernstige beschuldigingen tegen de contractant; is ingenomen met de overeenkomst met een nieuwe aanbieder die voorziet in betere arbeidsvoorwaarden voor het kinderdagverblijfpersoneel en een betere kwaliteit van de dienstverlening aan de kinderen; wijst er echter op dat dit leidt tot een verhoging van de voor dit doel noodzakelijke begroting, maar benadrukt dat fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor extern personeel, in voorkomend geval, in beginsel een overweging van prioritair belang moeten zijn bij overheidsopdrachten van het Parlement;
32. herhaalt dat er in de gebouwen van het Parlement hoogwaardige crèches nodig zijn, en verzoekt de bevoegde diensten de huidige voorzieningen op het gebied van uitrusting, ruimte en toegankelijkheid te moderniseren om ze kindvriendelijk te maken; dringt aan op een effectbeoordeling van de behoefte aan een familieruimte in de gebouwen van de zetel van het Parlement in Brussel, voor kinderen van leden zonder permanente verblijfplaats in Brussel, naar het voorbeeld van die in Straatsburg;
Overige
33. herinnert aan zijn tijdens verschillende plenaire vergaderingen gedane verzoek aan de betrokken organen om na te denken over een technische oplossing die het voor leden mogelijk maakt op afstand te stemmen en hun stemrecht uit te oefenen terwijl ze met moederschaps- of vaderschapsverlof zijn of officieel voor langere tijd zijn ziek geschreven, waarbij wordt voortgebouwd op de tijdens de pandemie geleerde lessen met betrekking tot de technische aspecten van deze stemmethode;
34. herhaalt zijn oproep aan de secretaris-generaal om het fundamentele beginsel te benadrukken dat alle aanwervingen gebaseerd moeten zijn op competentie, waarbij ook moet worden gezorgd voor een geografisch evenwicht tussen alle lidstaten op elk personeelsniveau; roept het Parlement op de eigen voorlichtingscapaciteit te versterken, teneinde voor vergelijkende onderzoeken de kandidaten aan te trekken die het Parlement nodig heeft, qua profiel, leeftijd, geslacht en nationaliteit, en met name uit ondervertegenwoordigde landen; onderstreept dat het bereiken van een eerlijke geografische vertegenwoordiging van essentieel belang is voor het bevorderen van een echte Europese openbare dienst; merkt op dat het Parlement consequent maatregelen heeft genomen om deze doelstelling te ondersteunen, waaronder de organisatie van vergelijkende onderzoeken voor specifieke nationaliteiten, waarbij de selectie strikt op verdiensten moet blijven berusten;
35. is van mening dat het Parlement — als werkgever en als openbare instelling — het goede voorbeeld moet geven met betrekking tot de rechten van personen met een handicap; is ingenomen met het beleid van het Parlement dat erop gericht is personen met een handicap in staat te stellen zich geheel zelfstandig in de gebouwen van het Parlement te verplaatsen, en steunt de verdere maatregelen en aanpassingen die hiertoe noodzakelijk zullen zijn; stelt vast in de begroting hiervoor 3,7 miljoen EUR is uitgetrokken;
36. benadrukt dat het Parlement met één enkele zetel de financiële en milieukosten zou kunnen verlagen; herinnert eraan dat het Parlement volgens het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn zetel in Straatsburg moet hebben; merkt op dat voor permanente veranderingen een wijziging van het Verdrag nodig is en dat daarvoor unanimiteit vereist is;
37. merkt op dat de kosten van dienstreizen van leden en personeel neerkomen op 116 miljoen EUR in de begroting van het Parlement; roept de organen van het Parlement ertoe op zich te buigen over praktijken in verband met dienstreizen en de regels en praktijken voor dienstreizen te herzien, met als algemeen doel het karakter van dienstreizen te verbeteren en de daaraan verbonden financiële en milieukosten verder te verminderen; moedigt de leden aan om koolstofarme alternatieve vervoerswijzen te gebruiken, en pleit ervoor om verantwoord en weloverwogen gebruik te maken van de voordeligste vluchtopties en de voorkeur te geven aan treinreizen wanneer dit een haalbare optie is;
38. merkt op dat artikel 46, lid 2, van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement voorziet in de mogelijkheid om extra kosten in verband met de begrotingen voor parlementaire assistentie te financieren met hun vergoeding voor algemene uitgaven; verzoekt de administratie van het Parlement de nodige maatregelen te nemen om leden die dit willen in staat te stellen hun vergoeding voor algemene uitgaven te gebruiken om de kosten van missies van geaccrediteerde parlementaire medewerkers te dekken; benadrukt dat een dergelijke maatregel de stijgende kosten van de kantoren van de leden zou helpen ondervangen en tegelijkertijd begrotingsneutraal zou zijn;
39. verzoekt het Bureau de vergoeding voor algemene uitgaven niet te indexeren en geen vergoeding voor algemene uitgaven toe te kennen aan voormalige leden, wat aanzienlijke kostenbesparingen mogelijk maakt;
40. verzoekt het Bureau de regels te herzien en voor voormalige leden een afkoelingsperiode in te voeren waarin zij geen lobby- of vertegenwoordigingsactiviteiten bij het Parlement mogen verrichten en die gelijk is aan de periode waarin de leden een overbruggingstoelage ontvangen;
41. wijst erop dat het Parlement sinds 2018 in de plenaire vergadering steeds ervoor gestemd heeft om te overwegen het algemene verbod voor APA’s om deel te nemen aan officiële delegaties en werkbezoeken, op te heffen; betreurt het dat de besluiten van de Conferentie van voorzitters van maart 2025 over de uitvoeringsbepalingen inzake werkbezoeken buiten de drie vergaderplaatsen van het Europees Parlement niet in overeenstemming waren met het verzoek van de plenaire vergadering; blijft bij zijn standpunt dat APA’s onder bepaalde voorwaarden leden moeten kunnen vergezellen tijdens officiële delegaties en werkbezoeken; verzoekt zijn bevoegde organen de desbetreffende artikelen van zijn interne regels te wijzigen om de deelname van APA’s aan officiële werkbezoeken en delegaties buiten de drie vergaderplaatsen van het Parlement onverwijld mogelijk te maken;
42. is ingenomen met het werk van het APA-comité, dat ongeveer 2 000 APA’s vertegenwoordigt, wier werkzaamheden van cruciaal belang zijn om de dagelijkse activiteiten van de leden vlot te laten verlopen; neemt kennis van de toewijzing van 10 000 EUR aan het APA-comité, zodat het zijn rol kan vervullen en over voldoende middelen beschikt om de APA’s doeltreffend te ondersteunen en naar behoren te vertegenwoordigen;
43. is ingenomen met de uitzonderlijke verhoging van 10 % van de vergoedingen die in 2026 aan alle stagiairs worden toegekend — en waarvoor in de begroting 2026 een bedrag van 1 miljoen EUR is gereserveerd — om hen te helpen het hoofd te bieden aan de stijgende huisvestingskosten in Brussel en Luxemburg;
44. gaat ervan uit dat verzoeken die zijn aangenomen door de plenaire vergadering met hoge prioriteit worden behandeld door de verantwoordelijke organen;
o o o
45. stelt de raming voor het begrotingsjaar 2026 vast;
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Vervolging van journalisten in Kameroen, met name de zaken Amadou Vamoulké, Kingsley Fomunyuy Njoka, Mancho Bibixy, Thomas Awah Junior en Tsi Conrad
123k
43k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2025 over de vervolging van journalisten in Kameroen, met name de zaken Amadou Vamoulké, Kingsley Fomunyuy Njoka, Mancho Bibixy, Thomas Awah Junior en Tsi Conrad (2025/2627(RSP))
– gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de persvrijheid in Kameroen achteruitgaat; overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de grondrechten worden erkend in de Kameroense grondwet; overwegende dat journalisten routinematig worden vastgehouden, aangevallen, gecensureerd en opgesloten op beschuldiging van staatsvijandige activiteiten, laster of nepnieuws of bij wijze van represaille, terwijl zij verslag uitbrengen over de crisis in de Engelstalige regio’s van Kameroen;
B. overwegende dat Kameroen gebruikmaakt van langdurig voorarrest en willekeurige detentie; overwegende dat journalisten worden vastgehouden in absolute afzondering en dat veroordelingen worden uitgesproken door militaire rechtbanken, naast andere ernstige schendingen van het recht op een eerlijk proces en het recht op een eerlijke rechtsgang;
C. overwegende dat het VN-Comité tegen Foltering, Freedom House en het Comité voor de bescherming van journalisten onlangs hebben gemeld dat de Kameroense politie, Kameroense gendarmen en andere functionarissen van de Kameroense regering journalisten hebben gearresteerd, vastgehouden, fysiek aangevallen en geïntimideerd en dat journalisten na hun detentie vaak slecht behandeld, gefolterd en vermoord worden;
D. overwegende dat Tsi Conrad, Mancho Bibixy, Kingsley Fomunyuy Njoka en Thomas Awah Junior journalisten zijn die verslag hebben uitgebracht over de situatie in de Engelstalige regio’s van Kameroen, onder meer over misbruiken tijdens het gewapende conflict en de aanhoudende binnenlandse onlusten; overwegende dat Amadou Vamoulké, een journalist die in slechte gezondheid verkeert, is veroordeeld tot 32 jaar gevangenisstraf wegens zijn onafhankelijke leiding van de staatsomroep;
E. overwegende dat tussen augustus 2019 en mei 2023 journalisten Martinez Zogo, Jean-Jacques Ola Bebe, Samuel Wazizi en Anye Nde Nsoh zijn gedood en dat ernstige vragen over verantwoordingsplicht onbeantwoord blijven;
F. overwegende dat de EU Kameroens belangrijkste handelspartner is;
1. veroordeelt de structurele schendingen van de mensenrechten van journalisten door de Kameroense autoriteiten, roept deze autoriteiten op ervoor te zorgen dat de persvrijheid wordt geëerbiedigd, met name in de aanloop naar de presidentsverkiezingen van Kameroen van 2025, en dringt er bij hen op aan Amadou Vamoulké, Kingsley Fomunyuy Njoka, Mancho Bibixy, Thomas Awah Junior en Tsi Conrad onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en er in de tussentijd voor te zorgen dat hun grondrechten worden geëerbiedigd en dat zij toegang hebben tot medische behandeling;
2. verzoekt de EU en de lidstaten de gevallen van vastgehouden journalisten aan de orde te stellen bij de Kameroense autoriteiten; verzoekt de EU haar diplomatieke en economische invloed aan te wenden om tastbare verbeteringen met betrekking tot de mensenrechten in Kameroen tot stand te brengen;
3. dringt er bij de Commissie, de EDEO en de diplomatieke missies van de lidstaten op aan actief te reageren op beperkingen ten aanzien van journalisten, onder meer door te zorgen voor een uitgebreide waarneming van processen, door journalisten in detentie te bezoeken en door actief contact te onderhouden met gemarginaliseerde of bedreigde journalisten en hun gezinnen en collega’s;
4. dringt er bij de Kameroense autoriteiten op aan een einde te maken aan hun praktijk om burgers te berechten voor militaire rechtbanken, hetgeen niet in overeenstemming is met het internationaal recht, en in zaken tegen journalisten niet langer ten onrechte een beroep te doen op beschuldigingen van terrorisme, staatsvijandige activiteiten en nepnieuws;
5. herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om steun te verlenen aan een onderzoeksmissie van de VN-Mensenrechtenraad naar Kameroen, met name in het licht van het conflict in de noordwestelijke en de zuidwestelijke regio;
6. verzoekt de lidstaten aanvragen van humanitaire visa te vergemakkelijken voor Kameroense journalisten die het risico lopen te worden vervolgd;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VV/HV alsmede aan de president, de regering en het parlement van Kameroen.
Executiegolf in Iran en de bevestiging van doodvonnissen van activisten Behrouz Ehsani en Mehdi Hassani
124k
44k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2025 over de executiegolf in Iran en de bevestiging van de doodvonnissen van de activisten Behrouz Ehsani en Mehdi Hassani (2025/2628(RSP))
– gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in Iran de meeste doodvonnissen per hoofd van de bevolking ter wereld worden uitgesproken; overwegende dat de Iraanse autoriteiten sinds de “vrouw, leven, vrijheid”-opstand in 2022 zijn begonnen met het executeren van een groot aantal mensen, waaronder dissidenten, vrouwen, journalisten en leden van minderheden;
B. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Iran verslechtert, onder meer doordat systematische aanvallen plaatsvinden op vrouwen, kinderen en etnische en religieuze minderheden, zoals christenen, bahais, Koerden en Beloetsji’s;
C. overwegende dat de Iraanse autoriteiten na het overlijden in hechtenis van Jina Mahsa Amini hun onderdrukking van de “vrouw, leven, vrijheid”-beweging nog hebben opgevoerd;
D. overwegende dat volgens de organisatie Iran Human Rights in Iran in 2024 ten minste 975 mensen zijn geëxecuteerd, het hoogste aantal in meer dan twee decennia; overwegende dat het hierbij onder meer gaat om personen die waren gearresteerd toen zij nog minderjarig waren, alsook om Europese burgers;
E. overwegende dat het regime in Teheran personen die kritiek op het regime hebben aanvalt door moordaanslagen te beramen op politici, journalisten en dissidenten in het buitenland, ook op Europese en Noord-Amerikaanse bodem, zoals de moordaanslag op de voormalige vicevoorzitter van het Europees Parlement Alejo Vidal-Quadras;
F. overwegende dat de politieke gevangenen Behrouz Ehsani en Mehdi Hassani in november 2022 werden gearresteerd, zijn gefolterd en langdurig eenzame opsluiting hebben ondergaan, dat hun grondrechten zijn geschonden en dat zij ter dood zijn veroordeeld op beschuldiging van “gewapende opstand tegen de staat”, “vijandigheid tegen God” en “corruptie op aarde”;
G. overwegende dat verschillende mensenrechtenactivisten, waaronder Pakhshan Azizi, Varishe Moradi, Mahvash Sabet en Sharifeh Mohammadi, in Iran zwaar worden vervolgd en dat sommigen van hen ter dood zijn veroordeeld en anderen gevangen zijn gezet;
1. herhaalt uitgesproken tegenstander te zijn van de doodstraf; roept de Iraanse regering ertoe op onmiddellijk een moratorium op de doodstraf in te stellen, uiteindelijk leidend tot het afschaffen ervan;
2. veroordeelt het besluit van het Iraanse Hooggerechtshof om de doodstraf tegen Behrouz Ehsani en Mehdi Hassani, die onder onmenselijke omstandigheden worden vastgehouden en aan oneerlijke processen zijn onderworpen, te handhaven;
3. dringt aan op hun vrijlating, samen met alle gevangenen die ter dood zijn veroordeeld wegens politiek activisme; wijst met name op de dringende gevallen van Pakhshan Azizi, Varishe Moradi, Sharifeh Mohammadi en Mahvash Sabet;
4. veroordeelt de ongekende toename van het aantal executies en de systematische aanvallen op mensenrechtenactivisten en minderheden in de vorm van veroordelingen tot de doodstraf en vervolging, waarbij het met name gaat om christenen, bahais, Koerden en Beloetsji’s; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van personen die worden vastgehouden op grond van hun godsdienst of overtuiging;
5. roept op tot de onmiddellijke vrijlating en repatriëring van en de intrekking van alle aanklachten tegen veroordeelde EU-onderdanen, waaronder Cécile Kohler, Jacques Paris en Ahmad Reza Djalali; veroordeelt het gebruik door Iran van gijzeldiplomatie;
6. roept de Raad en de lidstaten ertoe op de afschaffing van de doodstraf en de vrijlating van politieke gevangenen en EU-onderdanen als voorwaarde te stellen voor het verbeteren van de betrekkingen met Iran;
7. herhaalt zijn oproep aan Iran om de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran en de VN-onderzoeksmissie onbelemmerde toegang tot het land te verlenen;
8. herhaalt zijn oproep aan de Raad om de Islamitische Revolutionaire Garde op de lijst van terroristische organisaties te plaatsen en door te gaan met het identificeren van en het opleggen van sancties aan Iraanse functionarissen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen; roept de internationale gemeenschap op om krachtig te reageren op de door Teheran wereldwijd beraamde moordaanslagen op critici en tegenstanders van het moellah-regime;
9. moedigt de Commissie en de lidstaten aan meer technische en financiële bijstand te verlenen aan Iraanse maatschappelijke organisaties;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de VV/HV, alsmede aan de Islamitische Raadgevende Vergadering en de hoogste leider van de Islamitische Republiek Iran.
Onmiddellijk risico van verdere repressie door het regime van Loekasjenka in Belarus: bedreigingen afkomstig van het onderzoekscomité
121k
44k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2025 over het onmiddellijke risico van verdere repressie door het regime van Loekasjenka in Belarus: bedreigingen afkomstig van het onderzoekscomité (2025/2629(RSP))
– gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het regime van Loekasjenka de interne en transnationale repressie heeft opgevoerd om de structuren die de democratische krachten van Belarus vertegenwoordigen te ontmantelen;
B. overwegende dat VN-deskundigen onlangs hebben bevestigd dat er willekeurige arrestaties en opsluitingen hebben plaatsgevonden, die gepaard gingen met foltering of mishandeling, en zelfs melding hebben gemaakt van bewijs voor misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat meer dan 1 200 politieke gevangenen, onder wie Viktoryja Koelsja, Volha Majorava, Alena Hnauk en Andrzej Poczobut, nog steeds gevangen zitten;
C. overwegende dat het Belarussische onderzoekscomité “speciale procedures” heeft ingeleid tegen honderden Belarussen die hebben deelgenomen aan bijeenkomsten in verschillende Europese steden of aan de verkiezingen van de coördinatieraad; overwegende dat de families van de Belarussische diaspora werden bedreigd met gevangenneming en confiscatie van vermogensbestanddelen indien zij deelnamen aan protesten op de Dag van de Vrijheid;
D. overwegende dat het regime van Loekasjenka het vervallen van veel Belarussische paspoorten uitbuit om de diaspora te dwingen terug te keren naar Belarus;
E. overwegende dat de toenemende samenwerking van het Belarussische regime met de Russische veiligheidsdiensten het risico op gecoördineerde repressie, surveillance en hybride dreigingen op het grondgebied van de EU vergroot;
F. overwegende dat de Belarussische staatsmedia het informatielandschap domineren;
1. eist dat het regime van Loekasjenka onmiddellijk een einde maakt aan zijn repressie, met inbegrip van het toezicht op ballingen en demonstranten, en alle politieke gevangenen vrijlaat en rehabiliteert;
2. veroordeelt ten stelligste de verdere uitbreiding van de repressie door het Loekasjenka-regime, dat zich nu richt op Belarussen in het buitenland, met strafrechtelijke vervolging, inbeslagnames van vermogensbestanddelen en andere maatregelen die bedoeld zijn om andersdenkenden het zwijgen op te leggen;
3. dringt aan op juridische ondersteuning en bescherming in de hele EU voor Belarussen in ballingschap door de procedures voor het verkrijgen van visa, verblijfsvergunningen en voorlopige identiteitsbewijzen voor personen die door extraterritoriale vervolging staatloos zijn gemaakt, te vereenvoudigen;
4. herhaalt dat het Loekasjenka niet erkent en beschouwt de vervolging van Belarussische burgers voor vreedzame democratische activiteiten in het buitenland via “speciale procedures” van het onderzoekscomité als een rechtstreekse schending van de territoriale soevereiniteit van de lidstaten; dringt er daarom bij de betrokken landen op aan geen gehoor te geven aan de aanhoudingsbevelen van Interpol voor de uitlevering van politieke tegenstanders van Loekasjenka;
5. is ingenomen met de sancties tegen het directoraat Vastgoedbeheer van de president en de centrale kiescommissie, die politiek gemotiveerde uitspraken hebben gedaan; dringt erop aan onmiddellijk persoonlijke sancties op te leggen aan alle leden van het Belarussische onderzoekscomité en functionarissen van andere overheidsinstellingen die medeplichtig zijn aan de transnationale vervolging en intimidatie van Belarussische burgers;
6. pleit met klem voor de snelle ontwikkeling en handhaving van een juridisch mechanisme voor het identificeren, bevriezen en confisqueren van al het vastgoed en alle activa buiten Belarus die eigendom zijn van Loekasjenka en zijn vertrouwelingen, met als doel deze over te hevelen naar een fonds ter ondersteuning van slachtoffers van repressie;
7. dringt er bij de lidstaten op aan verdere sancties op te leggen die gelijk zijn aan de sancties die aan Rusland zijn opgelegd, met name aan functionarissen die verantwoordelijk zijn voor transnationale repressie;
8. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan meer politieke, financiële en technische steun te verlenen aan onafhankelijke media, mensenrechtenverdedigers, vakbonden en initiatieven van het maatschappelijk middenveld die binnen en buiten Belarus actief zijn, met inbegrip van het monitoren van processen en het vergroten van de zichtbaarheid van politieke gevangenen;
9. verzoekt de VV/HV gebruik te maken van EU-Intcen en het EDMO om Belarussische inlichtingenoperaties en desinformatie tegen te gaan;
10. dringt er bij het Internationaal Strafhof op aan vaart te zetten achter de vervolging van misdaden tegen de menselijkheid door het regime van Loekasjenka en eist dat de lidstaten ernaar streven het regime ter verantwoording te roepen door middel van nationale procedures, op basis van het beginsel van universele jurisdictie;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de VV/HV, de Raad, de vertegenwoordigers van de Belarussische democratische krachten en de Belarussische feitelijke autoriteiten.
Wijziging van de Richtlijnen (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft de datums waarop lidstaten bepaalde vereisten inzake duurzaamheidsrapportering en passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven moeten toepassen
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 april 2025 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft de datums waarop lidstaten bepaalde vereisten inzake duurzaamheidsrapportering en passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven moeten toepassen (COM(2025)0080 – C10-0038/2025 – 2025/0044(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2025)0080),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0038/2025),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 maart 2025(1),
– gezien de artikelen 60 en 170 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 3 april 2025 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft de datums waarop lidstaten bepaalde vereisten inzake duurzaamheidsrapportering en passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven moeten toepassen
P10_TC1-COD(2025)0044
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2025/794.)
– gezien het rapport van Mario Draghi van september 2024 getiteld “The future of European competitiveness” (De toekomst van het Europese concurrentievermogen),
– gezien het rapport van Enrico Letta van april 2024 getiteld “Much more than a market” (Veel meer dan een markt),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 met als titel “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” (COM(2025)0085),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “Actieplan voor betaalbare energie” (COM(2025)0079),
– gezien artikel 136, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie,
A. overwegende dat energie-intensieve industrieën een aanzienlijke bijdrage leveren aan de Europese economie en aan de werkgelegenheid, met name in gebieden en regio’s waar zich veel van dergelijke industrieën bevinden; overwegende dat energie-intensieve industrieën uiterst belangrijk zijn voor de strategische autonomie en het concurrentievermogen van de EU; overwegende dat het koolstofvrij maken van deze industrieën, gelet op hun energievoetafdruk, cruciaal is;
B. overwegende dat de transitie naar een koolstofvrije economie en een schoon energiesysteem moet uitmonden in lagere energieprijzen en dat bij die transitie gebruik moet worden gemaakt van alle beschikbare technologieën die ertoe kunnen bijdragen dat de EU-doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn zo kostenefficiënt mogelijk wordt bereikt, en dat hierbij lock-in-effecten moeten worden voorkomen en rekening moet worden gehouden met het feit dat de energiemix niet in alle lidstaten gelijk is en dat er bijvoorbeeld verschillen zijn wat betreft het aandeel hernieuwbare energie en kernenergie;
C. overwegende dat technologieneutraliteit cruciaal is voor de Europese industrie, aangezien daardoor eerlijke concurrentie wordt gewaarborgd, innovatie wordt bevorderd en een schone transitie wordt ondersteund, zonder dat bepaalde technologieën worden bevoordeeld; overwegende dat het toepassen van een neutraal regelgevingskader bedrijven in staat stelt om op basis van de behoeften van de markt te kiezen voor de doeltreffendste en duurzaamste oplossingen, in plaats van te moeten dansen naar de pijpen van beleidsmakers; overwegende dat een dergelijke aanpak investeringen stimuleert, het concurrentievermogen vergroot en de industrie in staat stelt zich aan nieuwe technologieën aan te passen;
D. overwegende dat het bij het koolstofvrij maken van energie-intensieve industrieën met name gaat om elektrificatie; overwegende dat het bij energie-intensieve industrieën onder meer gaat om sectoren die afhankelijk zijn van fossiele hulpbronnen om te voldoen aan vereisten inzake temperatuur, druk of reactie, zoals chemische stoffen, staal, papier, kunststoffen, mijnbouw, raffinaderijen, cement, kalk, non-ferrometalen, glas, keramiek en meststoffen, waarbij het moeilijk is om de uitstoot van broeikasgassen omlaag te brengen omdat het proces per definitie gepaard gaat met een hoge uitstoot of vanwege hoge kapitaal- of exploitatiekosten of een lage technologische rijpheid;
E. overwegende dat de energieprijskloof tussen de EU en de VS en China het concurrentievermogen van de Europese industrieën aantast; overwegende dat de hoge en volatiele prijzen van fossiele brandstoffen een grote invloed hebben op de elektriciteitsprijzen en dat de lagere kosten van hernieuwbare energie niet tot uitdrukking komen op de energierekeningen;
F. overwegende dat een onvoldoende geïntegreerde energie-unie problemen oplevert voor energie-intensieve industrieën, met name omdat het nog ontbreekt aan voldoende grensoverschrijdende interconnecties en omdat schone energie nog onvoldoende beschikbaar is doordat vergunningsprocedures erg veel tijd in beslag nemen of vanwege hoge kapitaal- of exploitatiekosten of congestie op het net;
G. overwegende dat het emissiehandelssysteem (ETS) investeringen op lange termijn heeft gestimuleerd en heeft geholpen de emissies van ETS-sectoren met 47 % terug te dringen; overwegende dat de energiemarkt sinds de invoering van het ETS ingrijpend is veranderd, met name sinds de Russische invasie van Oekraïne en de overstap van leidinggas naar vloeibaar aardgas (lng); overwegende dat het gebrek aan transparantie van de koolstofmarkt het concurrentievermogen van energie-intensieve industrieën dreigt aan te tasten; overwegende dat ETS-inkomsten in de lidstaten ongelijk worden gebruikt en dat decarbonisatie van energie-intensieve industrieën onvoldoende wordt ondersteund;
H. overwegende dat het zakelijk minder interessant wordt om te investeren in decarbonisatie in Europa vanwege onnodige regelgevingslasten en vanwege het feit dat vergunningsprocedures veel te lang duren; overwegende dat het concept “hoger openbaar belang” is neergelegd in EU-wetgeving; overwegende dat het complexe en versnipperde EU-financieringslandschap in de weg staat aan tijdige investeringen in nettonultechnologieën en digitalisering, en dat met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) hier last van hebben;
I. overwegende dat het gebrek aan noodzakelijke particuliere investeringen de decarbonisatie van de energie-intensieve industrieën dreigt te belemmeren; overwegende dat een te grote afhankelijkheid van staatssteun ongewenste gevolgen kan hebben, namelijk dat verschillen worden vergroot en de mededinging binnen de EU wordt verstoord;
J. overwegende dat de afhankelijkheid van de EU van primaire en secundaire grondstoffen en de beperkte toegang die de EU tot deze grondstoffen heeft, zowel kwantitatief als kwalitatief, voor energie-intensieve industrieën aanzienlijke problemen met zich meebrengt; overwegende dat circulariteit en efficiëntie de jaarlijkse investeringsbehoeften in de industrie en de energievoorziening kunnen helpen verminderen; overwegende dat momenteel meer dan de helft van de totale uitvoer van afval uit de EU de uitvoer van ferrometalen naar niet-EU-landen betreft, en dat men zich kan afvragen of de afvalverwerking in die gevallen wel altijd correct gebeurt;
K. overwegende dat oneerlijke concurrentie door niet-EU-landen, onder meer in de vorm van subsidies die bijdragen tot overcapaciteit, een grote uitdaging vormt voor bedrijven in de EU; overwegende dat veel regio’s in de wereld nog geen ambitieuze decarbonisatiedoelstellingen hebben vastgesteld, waardoor het risico op koolstoflekkage toeneemt;
L. overwegende dat een ingrijpende transformatie van energie-intensieve industrieën alleen maar mogelijk is als lokale en regionale gemeenschappen, werknemers en sociale partners daarbij betrokken worden, omdat zij de transitie het meeste voelen;
1. deelt nogmaals mee de decarbonisatiedoelstellingen van de EU te steunen en voorstander te zijn van een stabiel en voorspelbaar klimaat- en industriebeleid;
2. dringt er bij de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat de toestemmings- en vergunningsprocedures voor projecten op het gebied van schone energie sneller worden afgewikkeld en dat er daarvoor voldoende administratieve capaciteit beschikbaar is, en om aansluiting op het energienet, met name in afgelegen gebieden, te bevorderen, om het opwekken van schone energie ter plaatse mogelijk te maken; wijst erop dat het niet mogelijk is om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te doen stijgen en elektrificatie te bevorderen zonder enorme investeringen te doen in netten, flexibiliteitsmaatregelen, opslag en distributienetwerken; verzoekt de Commissie om, in aansluiting op het concept “hoger openbaar belang”, te werken aan oplossingen voor het versnellen van decarbonisatieprojecten;
3. is van mening dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om de regels inzake de opzet van de elektriciteitsmarkt (electricity market design, EMD) ten uitvoer te leggen, met name in de vorm van maatrelen ter bevordering van stroomafnameovereenkomsten (PPA’s) en tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen (CfD’s), om de volatiliteit en de energiekosten voor energie-intensieve industrieën te verminderen; verzoekt de Commissie om met spoed maatregelen voor te stellen om de huidige obstakels voor de ondertekening van langetermijnovereenkomsten, met name voor kmo’s, aan te pakken, waarbij toepassing moet worden gegeven aan instrumenten en garanties voor risicovermindering, waaronder overheidsgaranties, bijvoorbeeld door de Europese Investeringsbank (EIB); pleit ervoor dat er nader onderzoek wordt gedaan naar manieren, binnen het kader van de EMD-verordening, om de prijzen van fossiele brandstoffen los te koppelen van de elektriciteitsprijzen, onder meer met als doel langetermijncontracten te bevorderen, in lijn met het actieplan voor betaalbare energie, en dat in verband hiermee de analyse van de kortetermijnmarkten wordt vervroegd naar 2025, zodat nagedacht kan worden over andere mogelijkheden voor de opzet van markten;
4. verzoekt de Commissie om te bestuderen of het mogelijk is meer gebruik te maken van de beste praktijken inzake energie-intensieve industrieën van de lidstaten, zoals het Italiaanse “Decreto Energy Release”; verzoekt de Commissie aanbevelingen op te stellen om ervoor te zorgen dat consumenten, en met name energie-intensieve industrieën, minder te kampen krijgen met stijgende energiekosten, bijvoorbeeld aanbevelingen om belastingen en heffingen te verlagen en nettarieven te harmoniseren en tegelijkertijd overheidsinvesteringen in netten te waarborgen;
5. dringt aan op een betere integratie van energiesystemen, met name met betrekking tot grensoverschrijdende interconnecties, om een veerkrachtige voorziening van schone energie te waarborgen; dringt erop aan dat er meer geïnvesteerd wordt in flexibiliteit, zoals opslag, waaronder in de vorm van pompcentrales en opslag van warmte en afvalwarmte, en in vraagrespons, om de stabiliteit van het net te optimaliseren; wijst erop dat energie-efficiëntie belangrijk is voor het verlagen van de kosten;
6. is van mening dat het gebruik van aardgas zo snel mogelijk moet worden afgebouwd; wijst erop dat er sectoren zijn die op de korte tot middellange termijn nog niet in staat zijn geheel over te stappen op elektriciteit; benadrukt dat koolstofafvang, -gebruik en -opslag een sleutelrol speelt bij het koolstofvrij maken van sectoren waar de uitstoot moeilijk te verminderen is en bij de productie van koolstofarme producten, waaronder koolstofarme waterstof; verzoekt de lidstaten om - gedurende dezelfde periode en ten behoeve van deze specifieke sectoren - maatregelen te ontwikkelen om pieken in de gasprijzen op te vangen, mits daar goede redenen voor zijn; verzoekt de Commissie om instrumenten te ontwikkelen die erop gericht zijn gaslevering tegen beperkte kosten te waarborgen, zoals het bundelen van de vraag, met gebruikmaking van AggregateEU, en het gezamenlijk aankopen van gas, waarbij evenwel de decarbonisatiedoelstellingen in het oog moeten worden gehouden; vindt het belangrijk dat stabiele contracten met gasleveranciers worden bevorderd en dat gewerkt wordt aan het diversifiëren van aanvoerroutes en aan het verbeteren van de transparantie en stabiliteit van de markt, in overeenstemming met de huidige wetgeving; pleit ervoor dat er bij de komende herziening van het ETS een effectbeoordeling wordt uitgevoerd om het verband tussen de gasmarkt en de CO2-prijzen en de rol van de marktstabiliteitsreserve en de parameters daarvan te analyseren;
7. verzoekt de Commissie om energie-intensieve industrieën te ondersteunen bij de overstap naar schone en nettonultechnologieën, waaronder koolstofafvang en -opslag en koolstofarme waterstof, en bij de overstap naar energie-efficiënte productiemethoden, door de financieringsmechanismen hiervoor te versterken en door te waarborgen dat de ETS-inkomsten door de lidstaten op doeltreffende wijze worden gebruikt; dringt erop aan dat de EU-steun wordt aangevuld met staatssteun die gerichte, technologieneutrale steun voor energie-intensieve industrieën mogelijk maakt, waarbij er evenwel voor gezorgd moet worden dat een gelijk speelveld binnen de interne markt gewaarborgd blijft;
8. dringt erop aan dat InvestEU vóór het volgende meerjarig financieel kader (MFK) wordt aangevuld en dat resterende leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden benut ter ondersteuning van investeringen in decarbonisatie van energie-intensieve industrieën; merkt op dat het platform voor strategische technologieën voor Europa reeds flexibiliteit biedt binnen de huidige programma’s, maar dat dit onvoldoende is; dringt erop aan dat in het komende MFK meer financiële middelen beschikbaar worden gesteld ter ondersteuning van energie-intensieve industrieën, voortbouwend op het Innovatiefonds en de Connecting Europe Facility - Energie of via het Europees Fonds voor concurrentievermogen; is van mening dat de Europese waterstofbank en het programma voor koolstofcontracten ter verrekening van verschillen moeten worden opgeschaald; verzoekt de Commissie om in de wetgeving inzake een versnelling van industriële decarbonisatie, waaraan momenteel wordt gewerkt, voort te bouwen op de verordening voor een nettonulindustrie(1), om de procedures voor het verlenen van vergunningen en erkenning van projecten als strategisch project te stroomlijnen;
9. vindt het belangrijk dat bureaucratische procedures worden vereenvoudigd, om het voor particulieren aantrekkelijker te maken om te investeren en om de transitie van energie-intensieve industrieën ondersteunen; is van mening dat InvestEU en de EIB een cruciale rol spelen bij het aantrekken van particuliere financiering, met name via maatregelen ter beperking van de financiële risico’s;
10. wijst erop dat het belangrijk is dat de toegang tot kritieke grondstoffen wordt gewaarborgd; wijst erop dat de wetgeving op het gebied van circulaire economie, waaraan momenteel wordt gewerkt, de hulpbronnenefficiëntie moet verbeteren, onder meer door middel van een beter afvalbeheer met betrekking tot producten die kritieke grondstoffen bevatten, en door de vraag naar en de beschikbaarheid van secundaire grondstoffen te stimuleren; benadrukt dat in kaart moet worden gebracht welke secundaire grondstoffen van strategisch belang zijn en die dus onderworpen moeten worden aan uitvoercontrole, zoals staal en schroot, en dat er actie moet worden ondernomen als er sprake is van een verstoord evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van die grondstoffen, bijvoorbeeld door na te gaan of invoering van een uitvoerbeperking wenselijk is; vindt het zeer belangrijk dat de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen(2) op doeltreffende wijze wordt gehandhaafd;
11. verzoekt de Commissie om ten volle en op efficiënte wijze gebruik te maken van handelsbeschermingsinstrumenten; verzoekt de Commissie om vóór het verstrijken van de huidige vrijwaringsmaatregelen voor staal in 2026 een permanente oplossing te vinden om oneerlijke concurrentie en structurele overcapaciteit aan te pakken; verzoekt de Commissie om met de VS in overleg te gaan over de aangekondigde importheffingen op producten uit de EU, om te voorkomen dat deze kwestie escaleert, met alle schadelijke gevolgen van dien;
12. benadrukt dat een doeltreffende uitvoering van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) van essentieel belang is om een gelijk speelveld voor EU-industrieën te waarborgen en koolstoflekkage te voorkomen, gelet op de gevolgen van de uitfasering van de gratis ETS-emissierechten die tegelijkertijd plaatsvindt en het risico op hogere productiekosten; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om herschikking van hulpbronnen en omzeiling van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens te voorkomen; wenst voorts dat er een doeltreffende oplossing wordt uitgewerkt voor EU-exporteurs en dat er onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid van uitbreiding naar andere sectoren en downstreamproducten, voorafgegaan door een effectbeoordeling;
13. wenst dat er gewerkt wordt aan de totstandbrenging van leidende markten voor schone en circulaire Europese producten, door in het kader van EU-overheidsopdrachten niet-prijsgerelateerde criteria te hanteren, zoals duurzaamheid en veerkracht, en voorkeur te geven aan strategische sectoren, en door regelingen in te voeren voor vrijwillige etikettering en minimale EU-inhoudsvereisten, een en ander op een kostenefficiënte manier;
14. wijst erop dat gewaarborgd moet worden dat de transitie in gebieden die sterk afhankelijk zijn van energie-intensieve industrieën rechtvaardig verloopt, in die zin dat hoogwaardige banen behouden blijven en gecreëerd worden door middel van programma’s voor bij- en omscholing van werknemers, waarbij doeltreffend gebruik wordt gemaakt van regionale steunmechanismen, zoals het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Cohesiefonds; benadrukt dat overheidssteun van cruciaal belang zal zijn voor de transitie van energie-intensieve industrieën en dat aan dergelijke steunverlening de voorwaarde moet worden verbonden dat deze industrieën zich inzetten voor het behoud van werkgelegenheid en goede arbeidsomstandigheden en het voorkomen van off-shoring; is ingenomen met het initiatief “Vaardighedenunie” dat ten doel heeft te zorgen voor een goede afstemming tussen vaardigheden en de vraag op de arbeidsmarkt;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Verordening (EU) 2024/1735 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (PB L, 2024/1735, 28.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1735/oj).
Verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 (PB L, 2024/1157, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1157/oj).
Gerichte aanvallen op christenen in de Democratische Republiek Congo: verdediging van de vrijheid van godsdienst en veiligheid
139k
51k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2025 over gerichte aanvallen op christenen in de Democratische Republiek Congo: verdediging van de vrijheid van godsdienst en veiligheid (2025/2612(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC),
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
– gezien de grondwet van de Democratische Republiek Congo (DRC), die het recht op vrijheid van geweten en het vrije houden van erediensten voor alle burgers waarborgt,
– gezien de Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 25 november 1981,
– gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens,
– gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het oosten van de DRC al tientallen jaren te maken heeft met wijdverbreid geweld en instabiliteit; overwegende dat de situatie aanzienlijk blijft verslechteren, met aanhoudende mensenrechtenschendingen door gewapende groeperingen, massale ontheemding, aanvallen op burgers en alarmerende humanitaire omstandigheden die verder worden verergerd door gewapende conflicten, zoals het conflict tussen de regering van de DRC, de door Rwanda gesteunde gewapende rebellengroepering Beweging van 23 maart (M23) en andere milities, dat reeds heeft geleid tot de gedwongen interne ontheemding van 4,6 miljoen mensen in het oosten van de DRC; overwegende dat in het oosten van de DRC naar schatting een honderdtal gewapende groeperingen actief zijn; overwegende dat een reeks overlappende kwesties de destabilisatie in het land in de hand werkt;
B. overwegende dat M23 steeds meer aanvallen uitvoert in Noord-Kivu en op 19 maart 2025 de stad Walikale, die rijk is aan minerale hulpbronnen, ondanks het staakt-het-vuren heeft ingenomen;
C. overwegende dat de ADF (Allied Democratic Forces) een van de meest prominente extremistische groeperingen met uitdrukkelijk religieuze doelstellingen is, met name omdat haar leider in 2019 trouw heeft gezworen aan de zogenaamde Islamitische Staat van Irak en Syrië (ISIS) en daarmee de tak van de provincie Centraal-Afrika (ISCAP) is geworden; overwegende dat de aanvallen van de ADF moeten worden gezien in de bredere Afrikaanse context waarin sprake is van een stijging van het aantal islamistische groeperingen, met name groeperingen met banden met ISIS, in de Sahelregio, de Hoorn van Afrika, Mozambique, Nigeria en de DRC; overwegende dat de ADF door Uganda en de Verenigde Staten als terroristische groepering wordt aangemerkt;
D. overwegende dat de Groep deskundigen van de VN inzake de DRC in mei 2024 waarschuwde dat de gewapende groepering beschikt over sterke netwerken in gevangenissen, met name in Kinshasa, waar gedetineerden van de ADF actief strijders en handlangers ronselen en mobiliseren, waarbij zij niet alleen medegedetineerden overtuigen van de juistheid van hun ideologie, maar ook medegedetineerden onder druk zetten, misleiden, ontvoeren en omkopen om zich bij de ADF aan te sluiten;
E. overwegende dat de ADF al heel lang terroristische aanslagen pleegt in het oosten van de DRC, vooral in de provincies Noord-Kivu en Ituri; overwegende dat Noord-Kivu een regio is die rijk is aan hulpbronnen en beschikt over enorme voorraden kritieke grondstoffen, waaronder kobalt, goud en tin, die nodig zijn voor de digitale en de energietransitie wereldwijd; overwegende dat bekend is dat de ADF en andere gewapende groeperingen, waaronder M23, naast andere financieringsbronnen, de opbrengsten van illegale exploitatie van deze hulpbronnen gebruiken om hun activiteiten te financieren; overwegende dat de Congolese katholieke kerk stelt dat de ADF alleen al verantwoordelijk is voor de dood van ongeveer 6 000 burgers in Beni in de periode 2013‑2021 en voor de dood van meer dan 2 000 burgers in Bunia in 2020; overwegende dat in 2024 in de DRC een groot aantal christenen door jihadisten zijn gedood; overwegende dat burgers in de oostelijke provincies van de DRC te maken krijgen met een toenemend aantal aanvallen, moorden en ontvoeringen, alsmede bomaanslagen op kerken en de vernieling van (religieuze) eigendommen door gewapende groeperingen met extremistische en jihadistische ideologieën; overwegende dat de meeste slachtoffers van de ADF-aanvallen christenen zijn; overwegende dat door deze aanvallen de vrijheid van godsdienst wordt ondermijnd en de spanningen tussen gemeenschappen oplaaien; overwegende dat de katholieke bisschoppen van de DRC in april 2021 in een verklaring hebben gewaarschuwd voor het gevaar van “islamisering van de regio [Noord-Kivu] als een soort onderliggende strategie om de algehele politieke situatie van het land op lange termijn negatief te beïnvloeden”;
F. overwegende dat een prominente lokale moslimleider in 2021 doodsbedreigingen kreeg van de ADF, en dat hij later werd neergeschoten; overwegende dat de ADF in 2023 een kerk van de Pinksterbeweging in Kasindi heeft gebombardeerd tijdens een dienst, waarbij 14 mensen om het leven kwamen; overwegende dat de ADF in verband is gebracht met een aanval op het dorp Mukondi in 2023, waarbij volgens de lokale autoriteiten ten minste 44 burgers werden gedood; overwegende dat de groepering in december 2024 alleen al 48 aanvallen heeft opgeëist, waarbij meer dan 200 mensen werden omgebracht; overwegende dat de ADF in januari 2024 8 mensen in Beni om het leven heeft gebracht tijdens een aanval op een kerk van de Pinksterbeweging en in mei 2024 naar verluidt 14 katholieken in de provincie Noord-Kivu, omdat zij weigerden zich te bekeren tot de islam; overwegende dat de ADF naar verluidt ook 11 christenen heeft geëxecuteerd in het dorp Ndimo in de provincie Ituri en verschillende anderen heeft ontvoerd;
G. overwegende dat lokale en internationale mensenrechtenorganisaties talrijke gevallen van religieus geweld in de DRC hebben gedocumenteerd, en tegelijkertijd hebben benadrukt dat de staat dringend adequate bescherming moet bieden; overwegende dat de regering van de DRC weliswaar blijk heeft gegeven van een sterk voornemen om de gevolgen van geweld door gewapende groeperingen in het oosten van de DRC aan te pakken, maar dat andere recente ontwikkelingen de inzet van de regering om in het bijzonder de vrijheid van godsdienst te waarborgen twijfelachtig maken; overwegende dat vrouwen en kinderen bijzonder kwetsbaar zijn voor verkrachting als oorlogswapen, mensenhandel en seksuele slavernij;
H. overwegende dat het leger van de DRC in november 2021 samen met het Ugandese leger een gezamenlijk militair offensief is begonnen, operatie Shujaa genaamd, gericht tegen de ADF en andere rebellen in het oosten van de DRC; overwegende dat het conflict tussen de regering van de DRC en de door Rwanda gesteunde rebellen van M23 ertoe heeft geleid dat er minder financiële en personele middelen en minder materieel worden ingezet voor deze operatie tegen terrorisme;
I. overwegende dat het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een fundamenteel mensenrecht is en moet worden beschermd gezien de omvang van het geweld en de vervolging; overwegende dat de grondwet van de DRC voorziet in vrijheid van godsdienst en discriminatie op grond van religieuze overtuiging verbiedt;
J. overwegende dat door de aanhoudende bredere conflicten momenteel meer dan 7 miljoen mensen in de DRC ontheemd zijn en beperkte toegang hebben tot voedsel, water, gezondheidszorg en essentiële diensten; overwegende dat de staatsautoriteiten en rebellengroeperingen uit hoofde van het internationaal humanitair recht verplichtingen jegens burgers hebben, waaronder het beschermen en vergemakkelijken van de toegang tot humanitaire hulp en het toestaan van vrij verkeer;
K. overwegende dat vrouwen en kinderen in de DRC te maken hebben met een toename van seksueel en gendergerelateerd geweld, waaronder verkrachting als oorlogswapen, waardoor er elke vier minuten een slachtoffer van verkrachting is;
L. overwegende dat conflicten in de regio nog steeds worden aangedreven door de illegale exploitatie van minerale hulpbronnen en dat hiervoor sterker internationaal toezicht en een verantwoord aankoopbeleid nodig zijn;
M. overwegende dat president Félix Tshisekedi van de DRC en president Paul Kagame van Rwanda in maart 2025 een gezamenlijke verklaring hebben afgelegd, waarin een staakt-het-vuren werd aangekondigd; overwegende dat desondanks het geweld van de door Rwanda gesteunde rebellen van M23 voortduurt;
N. overwegende dat de DRC een van de hoogste aantallen binnenlandse ontheemden ter wereld heeft; overwegende dat veel vrouwen en kinderen in precaire omstandigheden leven en risico lopen op intimidatie, aanranding, seksuele uitbuiting en gedwongen militaire rekrutering; overwegende dat ontheemde bevolkingsgroepen vaak geen levensreddende basisvoorzieningen krijgen en het risico lopen ondervoed te raken en ziek te worden; overwegende dat steden die intern ontheemde personen in precaire omstandigheden opvangen, ook het doelwit zijn van aanvallen door verschillende milities, hetgeen grote angst veroorzaakt onder de ontheemde gemeenschappen en de lokale bevolking;
O. overwegende dat de EU zich ertoe heeft verbonden de stabiliteit in de DRC te ondersteunen door middel van diplomatieke betrekkingen, financiële bijstand en gerichte sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor geweld en schendingen van de mensenrechten; overwegende dat de EU op 17 maart 2025 sancties heeft opgelegd aan negen personen en één entiteit die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten in de DRC of die het conflict in de DRC in stand houden, onder meer door de illegale exploitatie van hulpbronnen, maar dat wellicht verdere diplomatieke en economische maatregelen nodig zijn;
P. overwegende dat de Raad de financiële steun van de EU heeft verlengd voor de inzet van het Rwandese leger (RDF) in Mozambique in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF); overwegende dat het hoofd van deze strijdkrachten eerder in het oosten van de DRC werd ingezet om steun te verlenen aan de door Rwanda gesteunde rebellen van M23 bij het plegen van wandaden, waardoor ernstige twijfel is gerezen over de vraag of er voldoende waarborgen zijn verbonden aan EPF-steun, waaronder doeltreffende doorlichting en andere vereisten op het gebied van mensenrechten;
Q. overwegende dat de EU herhaaldelijk haar inzet heeft bevestigd voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst wereldwijd en dat zij stappen heeft ondernomen om religieuze vervolging en onverdraagzaamheid in verschillende delen van de wereld te bestrijden; overwegende dat christenen de grootste vervolgde religieuze groep ter wereld zijn;
R. overwegende dat het Parlement voortdurend aandringt op grotere internationale inspanningen om religieuze vervolging te bestrijden en degenen die verantwoordelijk zijn voor aanvallen op minderheidsgemeenschappen ter verantwoording te roepen;
1. laakt de bezetting van Goma en andere gebieden in het oosten van de DRC door M23 en de RDF als een onaanvaardbare schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van de DRC; dringt er bij de Rwandese regering op aan haar troepen terug te trekken uit het grondgebied van de DRC, waarvan de aanwezigheid een duidelijke schending is van het internationaal recht en het VN-Handvest, en de samenwerking met de M23-rebellen stop te zetten; eist dat Rwanda en alle andere potentiële overheidsactoren in de regio hun steun aan M23 stopzetten;
2. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het alarmerende feit dat het geweld blijft aanhouden; betreurt het verlies van mensenlevens en zowel de lukrake als de gerichte aanvallen op burgers; uit zijn diepe bezorgdheid over de verslechterende veiligheids- en humanitaire crisis in het oosten van de DRC als geheel; dringt aan op de onmiddellijke beëindiging van alle vormen van geweld en dringt erop aan dat alle partijen die bij het aanhoudende conflict in het oosten van de DRC betrokken zijn, zich verplichten tot eerbiediging van het internationaal humanitair recht;
3. veroordeelt met klem de door de ADF uitgevoerde gerichte terroristische aanvallen op christelijke gemeenschappen in het oosten van de DRC, waaronder moorden, ontvoeringen en de vernietiging van religieuze eigendommen, en roept op tot een onmiddellijke stopzetting van dergelijke gewelddaden; betuigt zijn solidariteit met de familieleden van de slachtoffers en met de christelijke gemeenschappen;
4. veroordeelt met klem de door Rwanda gesteunde M23- rebellengroepering en de ADF, alsmede andere rebellengroeperingen, en de door hen begane flagrante mensenrechtenschendingen, die overeenkomstig het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) aangemerkt moeten worden als misdaden tegen de menselijkheid; benadrukt dat de plegers van deze misdrijven niet vrijuit mogen gaan en dat de verantwoordelijken voor het ICC moeten worden gebracht; pleit voor de oprichting van een internationale onderzoekscommissie die belast wordt met de taak de mensenrechtenschendingen in de DRC te onderzoeken, voor hernieuwd onderzoek naar Noord-Kivu door het parket van de aanklager van het ICC en voor de oprichting van een speciaal tribunaal voor gruweldaden in de DRC, waaronder misdaden tegen christelijke gemeenschappen; steunt de inspanningen door de nationale conferentie van katholieke bisschoppen in Congo en de Church of Christ in Congo, die het initiatief hebben genomen voor een “sociaal pact voor vrede en co-existentie in de Democratische Republiek Congo en het gebied van de Grote Meren”, met als doel de vrede in de oostelijke provincies van het land te herstellen;
5. steunt de internationale inspanningen om de ADF te stoppen, zoals de terrorismebestrijdingsoperatie Shujaa, die gezamenlijk wordt uitgevoerd door de legers van de DRC en Uganda; spoort de EU-lidstaten aan om na te denken over manieren om een bijdrage te leveren aan deze inspanningen, bijvoorbeeld door meer actie te ondernemen om geheime fondsen van ISIS in het buitenland op te sporen en te onderscheppen en om grondstoffen te traceren die afkomstig zijn van illegale exploitatie door de ADF; verzoekt de EU om ondersteuning te bieden bij de capaciteitsopbouw en het vergaren van de deskundigheid die nodig is om het ADF-gedachtegoed en de ADF-retoriek te bestrijden, met name binnen moslimgemeenschapen in Uganda en de DRC, om te voorkomen dat de ADF erin slaagt om in deze gemeenschappen mensen te ronselen; dringt erop aan dat de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten wordt toegepast ten aanzien van de personen die plannen maken voor, opdracht geven tot of zich schuldig maken aan het doden van christenen in de DRC;
6. roept op tot een onmiddellijk en effectief staakt-het-vuren en de volledige uitvoering van diplomatieke akkoorden, onder meer in het kader van de vredesprocessen van Luanda en Nairobi; onderstreept de dringende noodzaak van stabilisatie van het land en herhaalt zijn oproep aan de groepering M23 om haar territoriale vooruitgang een halt toe te roepen en zich terug te trekken uit het grondgebied van de DRC;
7. spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de stabilisatiemissie van de VN in de DRC (MONUSCO) die ten doel heeft burgers te beschermen en de regio te stabiliseren; vraagt de EU met klem samen te werken met alle actoren ter plaatse, met name MONUSCO, om de bescherming van burgers in het oosten van de DRC te waarborgen; verzoekt de VN te werken aan een sterker mandaat voor MONUSCO om vredesherstel mogelijk te maken; verzoekt de VN om de bescherming van burgers en de eerbiediging van het internationaal humanitair recht te waarborgen;
8. dringt er bij de internationale gemeenschap op aan de steun voor diensten in het oosten van de DRC op te voeren, zodat burgers die zijn aangevallen toegang hebben tot juridische diensten en psychologische ondersteuning; verzoekt de regering van de DRC extremistische propaganda te bestrijden; dringt aan op de instelling van mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing om aanvallen door de ADF en andere gewapende groeperingen op burgers doeltreffender te voorkomen en erop te reageren;
9. herhaalt zijn oproep aan alle partijen, met inbegrip van de gewapende groeperingen die in het oosten van de DRC actief zijn, om toegang voor humanitaire hulpverleners mogelijk te maken en deze toegang te vergemakkelijken, zodat kan worden voorzien in de dringende behoefte aan essentiële diensten in het oosten van de DRC en de buurlanden, met name Burundi; benadrukt dat humanitaire hulpverleners veilig moeten kunnen werken om levensreddende bijstand te verlenen aan Congolese burgers; benadrukt dat dit een essentiële verplichting is in het kader van het internationaal humanitair recht en dat daders die verplichtingen als deze schenden, ter verantwoording moeten worden geroepen; roept alle partijen op te zorgen voor een veilige omgeving voor maatschappelijke organisaties;
10. is ontzet over het schokkende gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen als repressie- en oorlogswapen in het oosten van de DRC, alsook over de onaanvaardbare rekrutering van kindsoldaten door de verschillende rebellengroeperingen; eist dat deze kwesties onverwijld door de internationale gemeenschap aan de orde worden gesteld;
11. dringt aan op strengere handhaving van de EU-verordening inzake conflictmineralen(1) om te voorkomen dat gewapende groeperingen hun activiteiten financieren via illegale handel; herhaalt zijn eerdere oproep aan de Commissie om het memorandum van overeenstemming van de EU met Rwanda op te schorten; verzoekt de Commissie de lopende projecten gedetailleerd in kaart te brengen met de Rwandese autoriteiten en te beoordelen of deze kunnen bijdragen tot mensenrechtenschendingen of mensenrechtenschendingen niet aanpakken in Rwanda of in de DRC;
12. verzoekt de EU en haar lidstaten de DRC te steunen bij de uitvoering van de aanbevelingen van het inventarisatierapport van 2010 van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens (OHCHR), met inbegrip van de hervorming van de veiligheidssector, het opvoeren van haar inspanningen om verdere wreedheden tegen burgers te voorkomen en het beëindigen van steun voor of samenwerking met gewelddadige gewapende groeperingen; dringt er bij de regering van de DRC op aan ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd voor schendingen van de mensenrechten, en de verantwoordelijken voor de aanvallen te vervolgen; verzoekt de EU en haar lidstaten de DRC te ondersteunen bij de bestrijding van corruptie, het versterken van de governance en de rechtsstaat, het verbeteren van de veiligheid en het waarborgen van de blijvende bescherming van gemeenschappen die gevaar lopen, waaronder religieuze gemeenschappen, en ervoor te zorgen dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan aanvallen voor de rechter worden gebracht;
13. onderstreept de rol van gemeenschappen, waaronder religieuze gemeenschappen en confessionele organisaties in de DRC bij het bevorderen van vrede, sociale cohesie en het welzijn van lokale gemeenschappen;
14. verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden de diplomatieke inspanningen op te voeren door nauw samen te werken met regionale partners, waaronder de Afrikaanse Unie, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de Verenigde Naties, teneinde de diplomatieke inspanningen op te voeren om tot een duurzame oplossing van het conflict te komen en te voorkomen dat extremistische groeperingen godsdienst gebruiken als instrument voor geweld en verdeeldheid;
15. verzoekt de Commissie en de lidstaten de humanitaire hulp op te voeren om tegemoet te komen aan de dringende behoeften van ontheemden en kwetsbare gemeenschappen in de DRC en veilige toegang tot voedsel, medische zorg en onderdak te garanderen;
16. pleit voor verdere gerichte EU-sancties tegen personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de financiering van of betrokken zijn bij geweld, schendingen van de mensenrechten en exploitatie van hulpbronnen; dringt aan op de tenuitvoerlegging van de sancties die zijn uiteengezet in het inventarisatierapport van het OHCHR;
17. bevestigt zijn gehechtheid aan de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst als een fundamenteel mensenrecht dat wordt gewaarborgd door internationale rechtsinstrumenten waarvan de geldigheid als universeel wordt beschouwd en die door de meeste landen in de wereld zijn onderschreven en dat is verankerd in de grondwet van de DRC;
18. herhaalt de oproepen tot internationale solidariteit bij het verdedigen van de vrijheid van godsdienst en de bescherming van religieuze minderheden in conflictgebieden, met name in de DRC, waarbij tegelijkertijd de diepere oorzaken van het gewelddadig extremisme in de DRC en haar buurlanden moeten worden aangepakt;
19. dringt er bij de EU op aan zich te blijven inzetten voor de bevordering van vrijheid van godsdienst en de bescherming van gemeenschappen, waaronder religieuze gemeenschappen, en ervoor te zorgen dat de rechten van deze groepen prioriteit krijgen in het externe beleid van de EU;
20. neemt met bezorgdheid kennis van de toenemende invloed in Afrika van de Russisch-orthodoxe kerk, die een fervent medestander is van het regime van Poetin en zijn gewelddadige, onwettige oorlog in Oekraïne; onderstreept dat deze ontwikkeling aanzienlijke vragen oproept met betrekking tot de bredere geopolitieke en ideologische doelstellingen van de Russische Federatie in Afrika;
21. betreurt het feit dat Rwanda de verbreking van zijn diplomatieke betrekkingen met België heeft aangekondigd en betuigt zijn solidariteit met België;
22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de Democratische Republiek Congo en Rwanda, de Afrikaanse Unie, de secretariaten van de stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo, de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, alsook aan andere relevante internationale organen.
Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2017/821/oj).