Resolutie van het Europees Parlement over de uitslag van de parlementsverkiezingen in Oostenrijk en het voorstel om een coalitieregering tussen de ÖVP (Oostenrijkse Volkspartij) en de FPÖ (Oostenrijkse Vrijheidspartij) te vormen
Het Europees Parlement,
- gelet op artikel 6 van het EU-Verdrag, dat de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de rechten van de mens bevestigt als grondslag voor een modern, democratisch, open en tolerant Europa,
- gelet op artikel 7 van het EU-Verdrag, op grond waarvan bepaalde rechten van een lidstaat van de Unie opgeschort kunnen worden in geval van ernstige en aanhoudende schending van de beginselen van artikel 6,
- gelet op de beginselen die zijn erkend in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,
- gelet op de uitslag van de parlementsverkiezingen van 3 oktober 1999 in Oostenrijk en op het voorstel van 1 februari 2000 om een coalitieregering tussen de ÖVP en de FPÖ te vormen,
- gelet op de verklaring van het Portugese voorzitterschap van 31 januari 2000 in naam van 14 staatshoofden en regeringsleiders,
- gelet op de verklaring van de Commissie van 1 februari 2000,
A. overwegende dat de doelstellingen van vrede en verzoening in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog de Europese Unie als politiek project hebben laten ontstaan en verwezenlijken,
B. overwegende dat in de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van juni 1993 zeer strenge voorwaarden zijn opgelegd aan de kandidaatlanden, die bepalen dat deze landen moeten voldoen aan politieke criteria voor het voorhanden zijn van stabiele instellingen die waarborgen bieden inzake democratie, het primaat van de rechtsstaat, de mensenrechten en eerbiediging en bescherming van minderheden,
C. overwegende dat de EU van kandidaatlanden niet kan verlangen dat zij voldoen aan bepaalde criteria als die niet in dezelfde mate voor de lidstaten gelden,
D. erop hamerend dat de Europese Unie en haar instellingen de Europese democratische waarden moeten verdedigen en uitdragen en dat het de integriteit van de democratische rechten en grondwettelijke prerogatieven van het Oostenrijkse volk en de Oostenrijkse staat erkent,
1. hekelt alle beledigende, xenofobe en racistische verklaringen die de leider van de Oostenrijkse Vrijheidspartij, Jörg Haider, in de loop der jaren afgelegd heeft;
2. meent dat de opname van de FPÖ in een coalitieregering het legitimeren van extreem rechts in Europa betekent;
3. is van mening dat er voor dit soort ideeën geen plaats is in de toekomstige politieke betrekkingen tussen Oostenrijk en de EU en wijst Wolfgang Schüssel, als leider van de ÖVP, in het bijzonder op zijn enorme politieke verantwoordelijkheid om ervoor in te staan dat elke regering onder zijn leiding de fundamentele beginselen van het Verdrag betreffende de Europese Unie naar de letter en de geest eerbiedigt;
4. staat achter de passende politieke strekking van de verklaring van het Portugese voorzitterschap, voor zover die opnieuw op het gemeenschappelijk streven van de lidstaten wijst om de gemeenschappelijke Europese waarden te verdedigen als teken dat uiterste waakzaamheid geboden blijft;
5. spreekt zijn vertrouwen uit in de grote meerderheid van het Oostenrijkse volk die niet voor de FPÖ heeft gestemd en verzoekt de Raad en de Commissie om alle mogelijke steun te geven aan activiteiten die in Oostenrijk worden ondernomen om racistische, xenofobe en tegen immigranten gerichte standpunten te bestrijden;
6. staat achter de passende politieke strekking van de verklaring van de Commissie, voor zover die opnieuw op het gemeenschappelijk streven van de lidstaten wijst om de gemeenschappelijke Europese waarden te verdedigen als teken dat uiterste waakzaamheid geboden blijft;
7. vraagt de Commissie en de Raad om samen met het Parlement op de ontwikkelingen toe te zien, vooral wat betreft racisme en vreemdelingenhaat in Oostenrijk en in heel Europa;
8. verzoekt de Raad en de Commissie in geval van een ernstige en voortdurende schending van de in artikel 6, lid 1, van het EU-Verdrag genoemde beginselen door ongeacht welke lidstaat, klaar te staan om krachtens artikel 7 van dit Verdrag op te treden en na de instemming van het Parlement te hebben verkregen te besluiten tot schorsing van bepaalde rechten die uit de toepassing van dit Verdrag op de lidstaat in kwestie voortvloeien;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de president en de regering van Oostenrijk, de Raad en de Commissie.