Resolutie van het Europees Parlement over het verslag van de Commissie getiteld: "Enquête naar de sociaal-economische situatie van Erasmus-studenten” (COM(2000) 4
- C5-0146/2000
- 2000/2089(COS)
)
Het Europees Parlement,
- gezien het verslag van de Commissie (COM(2000) 4
- C5-0146/2000
),
- gezien artikel 149 van het EG-Verdrag, waarin staat dat de Unie bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid,
- gezien artikel 47, lid 1 van het Reglement,
- gezien het besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000, tot vaststelling van de tweede fase van het communautair actieprogramma op onderwijsgebied "Socrates”(1)
,
- gezien zijn resolutie van 25 januari 1991 over de Europese dimensie op universitair niveau, in het bijzonder de mobiliteit van studenten en docenten(2)
,
- gezien zijn resolutie van 12 maart 1997 over het Witboek van de Commissie over onderwijs en scholing getiteld "Onderwijzen en leren - Naar een cognitieve samenleving”(3)
,
- gezien zijn resolutie van 14 mei 1997 over het Groenboek van de Commissie getiteld: "Onderwijs, opleiding, onderzoek: de belemmeringen voor transnationale mobiliteit”(4)
,
- gezien zijn resolutie van 13 mei 1998 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's getiteld: "Voor een Europa van de kennis”(5)
,
- gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0199/2000
),
A. overwegende dat het Erasmus-programma er met name op gericht is de mobiliteit van de studenten te vergroten door het hun mogelijk te maken een deel van hun studie in een andere lidstaat te volgen, en de Europese dimensie van het onderwijs te ontwikkelen,
B. overwegende dat het Erasmus-programma een positieve bijdrage levert tot het bevorderen van de mobiliteit van studenten, op voorwaarde evenwel dat niet alleen de Europese Unie maar ook de nationale overheden daartoe de nodige inspanningen leveren via een adequaat systeem van overheidssteun, overwegende dat het verlies van bestaande sociale rechten op nationaal vlak, wanneer studenten naar het buitenland gaan, haaks staat op het bevorderen van de mobiliteit,
C. overwegende dat de algemene doelstelling van het Erasmus-programma erin dient te bestaan om Erasmus-studenten gelijke behandeling te garanderen ongeacht hun land van herkomst respectievelijk het land van bestemming; overwegende dat dit momenteel niet het geval is omdat de bestaande overheidssteun sterk verschilt; meer in het bijzonder neigen landen met een hoog niveau van overheidssteun voor studenten ertoe hun steun te spreiden over zoveel mogelijke studenten, met relatief bescheiden studiebeurzen voor elk individu, terwijl landen met weinig of geen aanvullende overheidssteun deze doorgaans concentreren op een relatief klein aantal studenten,
D. overwegende dat het groeiend succes van het Erasmus-programma een duidelijk bewijs is van de fundamentele rol van het communautaire optreden op het terrein van het hoger onderwijs,
E. overwegende dat het van cruciaal belang is dat een informatie- en kennismaatschappij de omgang met vreemde talen, de ondernemingsgeest en de opening naar andere culturen blijft stimuleren en dat deze houding in het grote Europa van de toekomst gemeengoed moet worden,
F. overwegende dat 80% van de Erasmus-studenten in hun familie de eersten waren die in het buitenland hebben gestudeerd en dat meer dan 9 van de 10 zeer tevreden waren over hun verblijf in het buitenland, zowel vanuit onderwijskundig als vanuit sociaal-cultureel oogpunt,
G. overwegende dat uit de enquête echter blijkt dat slechts 1% van de studenten in het desbetreffende jaar heeft deelgenomen aan mobiliteitsmaatregelen in het kader van Erasmus en dat er dus nog veel werk verzet moet worden om de in het programma beoogde 10% te halen,
H. voorts overwegende dat in de onderzochte periode de globale participatiegraad nauwelijk boven de 50% uitkwam, en dat er dan ook maatregelen moeten worden genomen - zowel financiële als op het terrein van de voorlichting aan studenten - om deze situatie te verbeteren en te zorgen voor een evenwichtiger spreiding van de Erasmus-studenten over de diverse gastlanden,
I. met de Commissie overwegende dat gecoördineerde en vergelijkbare Europese statistieken, die het mogelijk zouden maken een betrouwbaarder beeld te ontwikkelen van de situatie en daaruit bruikbaarder conclusies te trekken, bijvoorbeeld het feit dat Erasmus-studenten zowel in het gastland als thuis, moeten werken om hun studie te kunnen financieren, helaas ontbreken,
J. overwegende dat de transparantie en de erkenning van academische titels en studies op Europees niveau moet worden verbeterd, en is ervan overtuigd dat het toekomstig succes van Erasmus zal afhangen van de uitbreiding en algemene aanvaarding van het Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS), en niet van een verklaring van de op de universiteiten of andere instellingen die aan het Erasmus-programma deelnemen, doorgebrachte college-uren,
K. overwegende dat uitsluiting zowel structureel en cultureel als economisch bepaald is en dat maatregelen moeten worden getroffen om te komen tot een grotere diversiteit van de sociale milieus waaruit de Erasmus-studenten worden gerecruteerd,
1. is ingenomen met de kwaliteit van het verslag van de Commissie, maar betreurt het dat de publicatie zo lang na de officiële goedkeuring van het Socrates II-programma plaatsvond, zodat de bevindingen geen rol meer konden spelen; acht het wenselijk dat dergelijke onderzoeken in de toekomst frequenter worden verricht, mede om inzicht te krijgen in en onderzoek te doen naar de redenen waarom veel studenten uit het hoger onderwijs in Europa geen aanvraag indienen voor een Erasmus-beurs, en dringt erop aan dat in elk geval nieuwe statistieken beschikbaar zullen zijn voordat de tussentijdse evaluatie in 2004 plaatsvindt;
2. verzoekt de Commissie een verslag op te stellen over de redenen waarom veel studenten niet warm lopen voor deelname aan het Erasmus-programma;
3. wenst dat er adequate administratieve procedures worden ingesteld om ervoor te zorgen dat de Commissie beschikt over gegevens over de Erasmus-studenten en hun resultaten, zodat statistieken kunnen worden opgesteld en om een follow-up van het programma mogelijk te maken;
4. neemt kennis van de ernstige financiële problemen waar meer dan 57% van de Erasmus-studenten mee kampen en die vooral degenen treffen die afkomstig zijn uit landen waar de rechtstreekse overheidssteun aan studenten het laagst is, en die in hun vaderland meestal bij hun ouders thuis wonen, zoals ongeveer één derde van de Erasmus-studenten, die dan ook grotendeels op toelagen van hun ouders zijn aangewezen; veroordeelt iedere interne discriminatie binnen stelsels van hoger onderwijs in de lidstaten, met name van de zijde van de nationale bureaus voor wat betreft de gehanteerde selectiecriteria, tegenover derdefasestudenten;
5. beklemtoont dat het Socrates II-programma in deze financiële lacunes kan voorzien door toekenning van financiële steun die afhankelijk is van de sociaal-economische situatie van de studenten;
6. merkt op dat ondanks alle streven, alle sociale groeperingen gelijke kansen te geven, economisch beter gesitueerden bij de toegang tot het hoger onderwijs nog steeds in het voordeel zijn;
7. merkt op dat het tot dusver in het kader van Erasmus niet gelukt is in het bijzonder sociaal-economisch zwakke groeperingen te steunen, maar dat integendeel van het programma bijzonder geprofiteerd wordt door studenten wier ouders een hoog opleidingsniveau hebben;
8. neemt voorts kennis van de belangrijke verschillen die uit de enquête naar voren komen tussen de respectieve participatiegraad, zowel in de landen van herkomst als in de gastlanden, en van de uiteenlopende participatiegraad in de diverse culturele en maatschappelijke milieus en dringt erop aan, met behulp van studentenverenigingen, meer gerichte voorlichtingscampagnes op te zetten;
9. ondersteunt de Commissie in haar streven om een open discussie op gang te brengen over de vraag hoe Erasmus-studenten een breder spectrum aan culturele achtergronden kunnen vertegenwoordigen dan nu het geval is, zodat alle nationale Erasmus-bureaus sociaal-economische criteria in aanmerking nemen bij het toekennen van een Erasmus-beurs;
10. dringt er bij de lidstaten op aan ter bevordering van een zo breed mogelijk gebruik van het Erasmus-programma en ter bevordering van sociale rechtvaardigheid bij de toegang tot het programma de coördinatie tussen nationale programma's voor studiefinanciering en de Erasmus-beurzen te optimeren;
11. dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te nemen ter versterking, op Europees en nationaal niveau, van het netwerk van "helplines” die studenten die in problemen verkeren, te hulp komen en zoveel mogelijk de belemmeringen voor hun mobiliteit wegnemen; dringt voorts aan op het opzetten van een web-page die door Erasmus-studenten kan worden geraadpleegd en waarin hun rechten staan vermeld, alsmede de verplichtingen en de afspraken die de universiteiten van herkomst en ontvangst zijn aangegaan;
12. doet een beroep op de Commissie, binnen de begroting die voor dit programma beschikbaar is, andere vormen van indirecte steun te overwegen (reizen tegen gereduceerd tarief, woonsubsidie, leningen ter bestrijding van mobiliteitskosten, enz.) naast de Erasmus-beurs, om de doeltreffendheid hiervan te vergroten; neemt nota van de door het Portugese voorzitterschap al in deze zaak gemaakte opmerkingen en verwacht een optreden dat daarop aansluit;
13. doet een beroep op de Commissie erop aan te dringen dat de door de Europese Raad te Feira goedgekeurde maatregelen voor een grotere mobiliteit in de sector onderwijs en scholing door middel van gerichte stimuleringsmaatregelen en voorlichting geconcretiseerd worden;
14. verwacht dat de gedetailleerde voorstellen die de verantwoordelijke Commissaris in de herfst van 2000 moet indienen, in concreto zullen bijdragen aan de ruimere toegankelijkheid van het Erasmus-programma voor alle sociale milieus en doet een beroep op de Commissie om te voorzien in periodieke monitoring en evaluatie van de middelen en te zoeken naar alternatieve financieringswijzen;
15. verzoekt haar Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, aan de Commissie en aan de regeringen van de lidstaten.