Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 1999/2157(COS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A5-0207/2000

Ingediende teksten :

A5-0207/2000

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P5_TA(2000)0367

Aangenomen teksten
Woensdag 6 september 2000 - Straatsburg
Voor burgers van de Unie geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf
P5_TA(2000)0367A5-0207/2000

Resolutie van het Europees Parlement over het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de richtlijnen 90/364/EEG , 90/365/EEG en 93/96/EEG (verblijfsrecht) en over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de voor burgers van de Unie geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (COM(1999) 127 , COM(1999) 372 - C5-0177/1999 , C5-0178/1999 - 1999/2157(COS) )

Het Europees Parlement,

-  gezien het verslag en de mededeling van de Commissie (COM(1999) 127 , COM(1999) 372 - C5-0177/1999 , C5-0178/1999 ),

-  gezien in het bijzonder de artikelen 14, 17, 18 en 39 van het EG-Verdrag,

-  gezien het verslag van de Groep op hoog niveau inzake het vrije verkeer van personen dat op 18 maart 1997 aan de Commissie is gepresenteerd (verslag-Simone Veil),

-  gezien het tweede verslag van de Commissie over het burgerschap van de Unie van 17 juni 1997,

-  gezien het Groenboek over de aanvullende pensioenen in de interne markt (COM(1997) 283 ),

-  gezien het verslag 1997-1998 van ECAS (European Citizens Action Service),

-  gezien het actieplan voor het vrije verkeer van werknemers (COM(1997) 586 - C4-0650/1997 ) en zijn resolutie van 16 juli 1998(1) ,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en interne markt, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en de Commissie verzoekschriften (A5-0207/2000 ),

A.  overwegende dat de artikelen 14 (vrij verkeer van personen), 17 en 18 (Europees burgerschap) van het VEG voorzien in het recht vrij op het grondgebied van de Europese Unie te reizen en te verblijven,

B.  overwegende evenwel dat uit het verslag van de Commissie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt dat de Europese burgers, ongeacht de categorie, nog steeds heel wat belemmeringen ervaren bij de uitoefening van hun recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven,

C.  betreurend dat burgers van derde landen, die legaal in de Unie gehuisvest zijn, van het recht op vrij verkeer en vestiging zijn uitgesloten,

D.  overwegende dat de toepassing van de richtlijnen 90/364/EEG , 90/365/EEG en 93/96/EEG betreffende het verblijfsrecht voor studenten en gepensioneerden nog steeds lacunes vertoont, aangezien de betrokkenen de nadelen ondervinden van de traagheid en de administratieve kosten van de procedures voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en van het feit dat zij, vaak ten onrechte verplicht worden de vergunning te verlengen,

E.  overwegende dat voor gepensioneerden het verkrijgen van een verblijfsvergunning afhankelijk is van het vaak moeilijk te leveren bewijs dat zij over toereikende inkomsten beschikken, hetgeen van lidstaat tot lidstaat verschillend wordt beoordeeld en zonder dat hierbij rekening wordt gehouden met hun reële materiële situatie; dat dit alles een spoedige herziening van de huidige teksten noodzakelijk maakt,

F.  overwegende dat sommige categorieën werknemers, met name in de zogenaamd atypische banen, de contracten van zeer korte duur, deeltijdbanen, uitzendarbeid, seizoenarbeid, alsook de werkloze migrerende werknemers vaak ernstige problemen ondervinden in verband met hun verblijf in het ontvangende land wegens de formaliteiten voor het verlengen van hun verblijfsvergunning, o.m. het verplichte bewijs dat zij over voldoende inkomsten beschikken,

G.  overwegende dat, algemeen gezien, het recht om binnen de Unie vrij te reizen en te verblijven, als zijnde het voornaamste aspect van het fundamentele recht op het Europees burgerschap - hetgeen niet slechts aan de burgers van de EU-lidstaten mag worden voorbehouden - moet worden losgekoppeld van de economische overwegingen die vandaag de dag de uitoefening van dit recht belemmeren,

H.  overwegende dat momenteel miljoenen onderdanen van derde landen legaal in de EU woonachtig zijn,

I.  overwegende anderzijds dat ook de migrerende werknemers benadeeld worden omdat zij de financiële gevolgen moeten dragen van de gebrekkige harmonisatie van de pensioenstelsels,

J.  overwegende dat het nog te vaak voorkomt dat lidstaten zich vergrijpen aan het verblijfsrecht en als reden hiervoor ten onrechte de openbare orde inroepen, hetgeen afbreuk doet aan de doelstellingen van richtlijn 64/221/EEG en de jurisprudentie van het Hof van Justitie terzake,

K.  overwegende dat de volstrekte uitoefening van het recht op vrij verkeer en verblijf niet alleen een natuurlijk voortvloeisel is van het beginsel van het Europese burgerschap, maar ook de mobiliteit van studenten en werknemers in de hand werkt en hierdoor het dynamisme en het concurrentievermogen van de economie versterkt,

L.  overwegende dat 50 jaar nadat het Verdrag van Rome voor het eerst het beginsel van het vrije verkeer van personen heeft gesanctioneerd, dit recht nog steeds geschonden en in sommige gevallen zelfs geweigerd wordt, vandaar de noodzaak om werk te maken van een waarachtig Europees burgerschap,

M.  overwegende dat de Commissie en de Raad derhalve alles in het werk moeten stellen om invulling te geven aan dit Europese burgerschap en aan de "Europese ruimte van vrijheid”,

1.  verheugt zich over het verslag, maar vraagt de Commissie om uitleg te geven over de vertraging waarmee zij de Raad en het Parlement een verslag over de uitvoering van richtlijn 93/96/EEG (verblijfsrecht) voorlegt;

2.  stelt vast dat het verslag niet handelt over de moeilijkheden die werknemers ondervinden bij de uitoefening van hun recht op verplaatsing en verblijf en dat de situatie van staatsburgers van derde landen alleen ter sprake komt voorzover ze gezinsleden van een Europese burger zijn;

3.  onderstreept de noodzaak om, op basis van een gehele herziening van de bestaande teksten, een kaderrichtlijn uit te werken die voorziet in en waarborgen biedt voor een volstrekte uitoefening van de vrijheid van verplaatsing en verblijf;

4.  verlangt dat de lidstaten en de Commissie voor de toepassing van deze kaderrichtlijn maatregelen nemen om voor de diverse betrokken categorieën de uitoefening van het Europees burgerschap veel effectiever te maken door een eind te maken aan de huidige verschillen in behandeling;

5.  is in dat opzicht van mening dat als eerste stap in deze richting een verblijfskaart met een geldigheidsduur van een jaar voor alle aanvragers zou kunnen worden ingevoerd;

6.  betreurt het dat in een "Europese ruimte van vrijheid” de lidstaten zich ten onrechte op de openbare orde beroepen om tot verwijdering over te gaan; acht het bijgevolg onontbeerlijk dat de lidstaten zich inzetten om tot een betere coördinatie te komen bij de beoordeling van het begrip openbare orde;

7.  dringt er bij de Commissie op aan om erop toe te zien dat de rechtsmiddelen die richtlijn 64/221/EEG biedt op geen enkele manier uitgehold worden, en dat geen persoon die onder de richtlijn valt, beroofd wordt van zijn of haar recht op verdediging en bijstand of het recht om zich te laten vertegenwoordigen;

8.  is van oordeel dat systematische of automatische koppeling van een strafrechtelijke veroordeling met verwijdering een schending inhoudt van het Gemeenschapsrecht en het non-discriminatieprincipe; wijst erop dat elke verwijdering individueel verantwoord moet worden aan de hand van blijvend gevaar voor de openbare orde en de veiligheid en nauwkeurig afgewogen naar de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en de bescherming van het gezins- en familieleven;

9.  is van oordeel dat het burgerschap van de Unie in zijn brede betekenis moet worden geïnterpreteerd; is daarom van mening dat onderdanen van andere landen die in het land van verblijf zijn geboren of er van jongs af aan wonen, langdurig ingezetenen die hun culturele, sociale en familiebanden in het land van verblijf hebben of minderjarig zijn, niet verwijderd mogen worden;

10.  is van oordeel dat het Schengen Informatie Systeem het Gemeenschapsrecht moet naleven, meer bepaald

   -
op het vlak van de toepassing van met name richtlijn 64/221/EEG die uitdrukkelijk stelt dat persoonsgegevens m.b.t. een maatregel die binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt en die niet meer geldig is of is ingetrokken, niet langer mogen worden bewaard en dat zulke gegevens niet op gemeenschappelijke lijsten mogen worden opgenomen of automatisch worden doorgegeven en dat de weigering van toegang tot het Schengengebied aan personen die Unieburger zijn of die het geworden zijn op basis van registratie in het SIS strijdig is met het Gemeenschapsrecht;
   -
op het vlak van de toepassing van richtlijn 95/46/EG die uitdrukkelijk stelt dat persoonsgegevens verkregen voor bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden, niet mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met deze doeleinden;

vraagt de Commissie om haar verantwoordelijkheid als hoedster van de Verdragen op te nemen en maatregelen te nemen om een einde te maken aan deze inbreuken op het Gemeenschapsrecht;

11.  betreurt dat de Raad de mededelingen van de Commissie verzoekschriften over ernstige schendingen van het Gemeenschapsrecht door de autoriteiten van de lidstaten gewoonweg negeert, hetgeen van een negatieve houding van de Raad ten opzichte van het recht van petitie van de Europese burger getuigt, en dringt er bij de Raad op aan de nodige aandacht te schenken aan de rechten van burgers van de Unie;

ten aanzien van verplaatsing en verblijf van studenten

12.  verzoekt de lidstaten:

   -
wat het verblijfsrecht van studenten betreft, erop toe te zien dat hun nationale administraties de huidige bepalingen van richtlijn 93/96/EEG strikt naleven (inschrijving bij een erkende instelling, eenvoudige verklaring te beschikken over voldoende bestaansmiddelen, inschrijving bij een stelsel van sociale zekerheid) en geen andere voorwaarden opleggen;
   -
de formaliteiten voor de verlenging van verblijfsvergunningen zoveel mogelijk te beperken en ervoor te zorgen dat deze documenten gratis worden verleend;
   -
ervoor te zorgen dat alle studenten in het land waar zij studeren een werkvergunning kunnen aanvragen om hun studie te financieren;
   -
het verlenen van financiële steun aan studenten niet afhankelijk te maken van nationaliteit;

13.  verzoekt de Commissie een studie te wijden aan:

   -
de uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn tot leerlingen en vrijwilligers;
   -
de problemen in verband met de erkenning van diploma's in sommige beroepen;

14.  neemt nota van het voornemen van de Commissie om het toepassingsbereik van richtlijn 93/96/EEG betreffende het verblijfsrecht van studenten uit te breiden tot alle opleidingsinstellingen en te onderzoeken hoe er meer duidelijkheid kan worden geschapen over het toepassingsgebied van het verblijfsrecht van studenten, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de administratieve problemen die stagiaires en deelnemers aan vrijwilligersprojecten ondervinden, en of het mogelijk is de eerste afgifte en de verlenging van verblijfskaarten voor studenten kosteloos te doen geschieden; vraagt de Europese Commissie om dienovereenkomstig het Europees Parlement en de Raad voorstellen te doen tot wijziging van de richtlijn;

ten aanzien van verplaatsing en verblijf van gepensioneerden

15.  stemt in met de voorstellen van de Commissie om er bij de herziening van de huidige richtlijnen voor te zorgen dat:

   -
de voorwaarden die gelden voor gepensioneerden inzake het leveren van bewijs van voldoende bestaansmiddelen zoveel mogelijk worden vereenvoudigd en versoepeld,
   -
voor de geldigheidsduur van de verblijfskaarten er rekening mee wordt gehouden dat tijdens hetzelfde jaar de levensomstandigheden steeds vaker tussen het ontvangende land en het land van herkomst alterneren;

ten aanzien van verplaatsing en verblijf van migrerende werknemers

16.  verzoekt de lidstaten de toekenning en de verlenging van de verblijfsvergunning voor migrerende werknemers, in het bijzonder uitzendkrachten, deeltijd- en seizoenwerknemers, zoveel mogelijk te vergemakkelijken door hun een verblijfskaart met een geldigheidsduur van vijf jaar te verlenen wanneer zij gedurende minstens 12 maanden werkzaam zijn geweest op een verblijfsperiode van minstens 18 maanden in het gastland;

17.  verzoekt de ontvangende lidstaten ook de werkloze werknemers de mogelijkheid te bieden om:

   -
hun verblijfsrecht te verlengen gedurende de periode waarin zij de in dat land verworven werkloosheidsuitkeringen ontvangen,
   -
automatisch hun verblijfsvergunning te verlengen voor periodes van minstens zes maanden wanneer zij effectief op zoek zijn naar werk;

18.  verzoekt in dat opzicht de Raad onverwijld de behandeling te hervatten van de drie voorstellen van de Commissie tot verbetering van het vrije verkeer van werknemers en hun gezin binnen de Gemeenschap (COM(1998) 394 )(2) ;

ten aanzien van de sociale situatie van de migrerende werknemers

19.  verzoekt de lidstaten dringend hun socialezekerheidsstelsels te verbeteren en te moderniseren opdat de migrerende werknemers en gedetacheerde werknemers niet langer nadeel ondervinden wegens:

   -
het feit dat de lidstaten sommige pensioenstelsels onderling niet erkennen en er problemen kunnen rijzen bij de overdracht van de verkregen rechten,
   -
de restrictieve voorwaarden die worden opgelegd voor verkrijgen van aanvullend-pensioenrechten (lange wachttijden),
   -
belastingproblemen die zich in tal van lidstaten voordoen als gevolg van de verkrijging van pensioenrechten;
   -
moeilijkheden bij de overdracht van vervroegdpensioenuitkeringen die worden toegekend met ingang van een bepaalde leeftijd aan een werknemer die volledig werkloos is;

ten aanzien van de gezinssituatie in het ontvangende land

20.  is van mening dat de gezinshereniging als essentiële factor van integratie in het gastland moet worden vereenvoudigd en vergemakkelijkt; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij de herziening van de desbetreffende teksten maatregelen te nemen opdat:

   -
de echtgenoot van de studerende of gepensioneerde ingezetene, of indien de wetgeving van de betrokken lidstaat de situatie van niet gehuwde paren gelijkstelt aan die van gehuwde paren, de niet gehuwde partner met wie de gezinshereniger een duurzame relatie heeft, zijn autonome verblijfsrecht effectief kan uitoefenen, dat erkend wordt op dezelfde voorwaarden, wat de inkomsten betreft, als de studerende of gepensioneerde ingezetene,
   -
in geval van echtscheiding of overlijden van de houder van de verblijfsvergunning, zijn gezinsleden het recht hebben om een beroepsactiviteit, al dan niet in loondienst, uit te oefenen of voort te zetten,
   -
de voorgaande bepalingen op dezelfde voorwaarden gelden voor de gezinsleden van een uit een derde land afkomstige EU-onderdaan en, in het algemeen, dat de visumformaliteiten worden vereenvoudigd of zelfs afgeschaft;

ten aanzien van de economische, sociale en culturele "omgeving” van het verblijfsrecht van migranten

21.  is van mening dat de effectieve uitoefening van het recht op verplaatsing en verblijf een diepgaande verbetering veronderstelt van de sociale "omgeving” (gelijke behandeling op het gebied van de sociale en fiscale voordelen, grotere transparantie van de arbeidsmarkt, een grotere rol voor het EURES-netwerk), de "onderwijsomgeving” (toegang tot het onderwijs, beroepsopleiding) en de culturele "omgeving” (taalstudie) van de migranten en hun gezin; verwijst nogmaals naar zijn verzoek tot invoering van een grenseffectenrapportage (Europa-toets) over de gevolgen van nieuwe of gewijzigde regelgeving inzake het belasting- en socialezekerheidsbeleid voor de situatie van werknemers en hun gezinnen die in een andere lidstaat werken dan die waarin ze wonen;

22.  meent dat stappen moeten worden genomen ten behoeve van het vrije verkeer van onderdanen van derde landen die gedurende een periode van minstens vijf jaar legaal in de EU hebben gewoond;

23.  stelt eveneens vast dat de inwoners van de Unie onvoldoende geïnformeerd zijn over hun rechten en beroepsmogelijkheden; dat deze leemte moet worden opgevuld door een betere opleiding van het personeel van de bevoegde nationale instanties en door voorlichtingscampagnes; vraagt uitdrukkelijk dat de steun aan initiatieven van NGO's inzake klachtenprocedures i.v.m. het vrije personenverkeer, rechtsbijstand in klachtenprocedures en het inventariseren van de meest voorkomende klachten, wordt voortgezet met waarborging van de nodige financiële middelen;

24.  dringt er bij de Commissie op aan dat ze haar interne procedures bespoedigt om de leemten in de Gemeenschapswet vlugger te kunnen opvullen;

o
o   o

25.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de regeringen van de lidstaten en de Commissie.

(1) PB C 292 van 21.09.1998, blz. 145.
(2) PB C 344 van 12.11.1998, blz. 9, 12 en 16.

Juridische mededeling - Privacybeleid