Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 1998/2082(COS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A5-0220/2000

Ingediende teksten :

A5-0220/2000

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P5_TA(2000)0402

Aangenomen teksten
Donderdag 21 september 2000 - Brussel
Zwart werk
P5_TA(2000)0402A5-0220/2000

Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie betreffende zwart werk (COM(1998) 219 - C4-0566/1998 - 1998/2082(COS) )

Het Europees Parlement,

-  gezien de mededeling van de Commissie (COM(1998) 219 - C4-0566/1998 ),

-  gelet op richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten(1) ,

-  gelet op de gezamenlijke verklaring over zwartwerk van de Europese sociale partners in de sector van het schoonmaakbedrijf, de Europese Federatie van schoonmaakbedrijven (EFCI) en de Organisation régionale européenne de la Fédération internationale des employés, des techniciens et des cadres (Euro-Fiet) die in oktober 1998 in het kader van de Europese sociale dialoog werd goedgekeurd,

-  gezien de resolutie van de Raad van 22 februari 1999 over de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999(2) ,

-  gezien de resolutie van de Raad van 22 april 1999 over een gedragscode ter verbetering van de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten bij de bestrijding van uitkerings- en premiefraude in de sociale zekerheid en zwart werk, en met betrekking tot grensoverschrijdende terbeschikkingstelling van werknemers(3) ,

-  gelet op Beschikking 2000/185/EG van de Raad van 28 februari 2000 waarbij de lidstaten worden gemachtigd om overeenkomstig de procedure vastgesteld in artikel 28, lid 6 van richtlijn 77/388/EEG (4) een verlaagd BTW-tarief op bepaalde arbeidsintensieve diensten toe te passen,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0220/2000 ),

A.  overwegende dat een oorzaak van zwartwerk de armoede is, hetgeen duidelijk blijkt uit de statistieken die aantonen dat het probleem groter is in arme regio's en bevolkingslagen met lage inkomens,

B.  overwegende dat andere belangrijke oorzaken van zwart werk de hoge belastingen en premies zijn die mensen moeten afdragen, alsmede de buitensporige administratieve lasten en vaste bedrijfslasten,

C.  overwegende dat de sector zwartwerk in vele lidstaten schijnt toe te nemen en sneller te groeien dan de formele economie,

D.  overwegende dat het per definitie moeilijk is de omvang van zwartwerk vast te stellen,

E.  overwegende dat zwartwerk beduidende gevolgen kan hebben voor de overheidsfinanciën wegens de hierdoor geleden inkomstenverliezen aan belasting- en sociale bijdragen, en dat voorschriften inzake gezondheid en veiligheid, arbeidstijden- en minimumloonovereenkomsten worden omzeild en de samenwerking tussen de sociale partners verstoord, kortom, dat aldus in de Europese Unie grote politieke, sociale en economische schade wordt aangericht,

F.  gezien het geschatte aandeel van het zwartwerk in het BBP en het aantoonbaar belang van het BBP voor de berekening van politiek relevante aangelegenheden zoals begrotingstekort en staatsschuld, regionale ontwikkelingsachterstand, economische groei of armoede,

G.  overwegende dat de bestrijding van zwartwerk een belangrijke rechtstreekse bijdrage is in de strijd tegen de werkloosheid en blijk geeft van de vastbeslotenheid en de inspanning voor het scheppen van een stabiele en veilige werkgelegenheid (kwaliteitswerkgelegenheid),

H.  overwegende dat de strijd tegen zwartwerk betekent dat een duidelijke overtreding van de wet heeft plaatsgevonden, en een bewijs vormt van ontbrekende solidariteit, zowel van diegenen die zwartwerk aanbieden, als diegenen die erom vragen en het aanvaarden, (hoewel hun verantwoordelijkheid zeer verschillend is), en dat zwartwerk derhalve een ernstige zaak is,

I.  overwegende dat men zich slechts langzamerhand bewust wordt van de omvangrijke schade die door zwartwerk wordt veroorzaakt,

J.  overwegende dat op alle politieke niveaus een bijdrage moet worden geleverd tot de bestrijding van zwartwerk, onafhankelijk van de omvang of de gevolgen van zwartwerk voor de economie van iedere staat, regio of beperkter plaatselijk gebied,

K.  overwegende dat zwartwerk slechts door middel van een duale aanpak, preventie en afschrikking, en betere voorwaarden enerzijds en controle en sancties anderzijds succesvol kan worden bestreden,

L.  gezien de nominale toename en de mogelijke verplaatsing van zwartwerk ingevolge de uitbreiding, alsmede de vereiste inspanningen om de aard en de omvang van zwartwerk in de Midden- en Oost-Europese landen in kaart te brengen,

1.  verzoekt de lidstaten als eerste stap de stand van zaken op te nemen in de sectoren waar zwartwerk het meest voorkomt en de personengroepen die hierbij het eerst zijn betrokken; verwacht dat hierna voor elke individuele situatie de meest efficiënte maatregelen worden gekozen en in een actieprogramma worden gebundeld;

2.  wenst dat dit actieprogramma wordt uitgevoerd doordat (naar analogie van het Franse voorbeeld) een interdisciplinair resp. interministerieel orgaan voor de coördinatie van alle activiteiten en alle deelnemers in het kader van dit actieprogramma in het leven wordt geroepen;

3.  wenst bovendien ervan op de hoogte te worden gesteld of de lidstaten reeds, al dan niet in overleg met de vakbonden, initiatieven hebben genomen ter bestrijding van zwartwerk en zo ja welke instrumenten zijn gebruikt en welke resultaten werden behaald;

4.  is van mening dat de bestrijding van zwartwerk op grond van de omvang en de enorme groeipercentages van dit soort werk een actief onderdeel moet zijn van een werkgelegenheidsstrategie en van het sociale cohesiebeleid;

5.  wijst daarbij op het nut en de noodzaak van initiatieven om standaardregels voor betaalde huishoudelijke arbeid vast te stellen dat in hoofdzaak wordt verricht door vrouwen;

6.  wenst derhalve dat de actieprogramma's worden geïntegreerd in de Nationale actieplannen inzake de werkgelegenheidsrichtsnoeren met het oog op wederzijdse transparantie en evaluatie van de werkzaamheid van deze programma's;

7.  verzoekt de Commissie methoden te ontwikkelen voor de omschrijving en registratie van de verschillende vormen en de omvang van zwartwerk en de gevolgen daarvan voor de economie en de sociale solidariteit in te schatten;

8.  verzoekt de Commissie eveneens de verzamelde informatie in een jaarlijks verslag ter beschikking te stellen van alle politieke besluitvormers en dit proces door middel van een jaarlijkse conferentie te intensiveren;

9.  verzoekt de lidstaten zwartwerk tegen te gaan, zowel preventief als curatief, door middel van een duidelijke regelgeving en een aangepaste lastendruk alsook, repressief, door gebruik te maken van afdoende controles en toereikende sancties, bij voorkeur met een ontradend effect. Dit veronderstelt op Europees niveau, gezien de grensoverschrijdende ontwikkelingstendens van de arbeidsmarkten, onder andere uitwisseling van gegevens en mensen, samenwerking tussen diensten voor opsporing en vervolging, coördinatie van inspecties (met name in grensgebieden) en van justitie (uitvoering van veroordelingen) en harmonisatie van minimumnormen inzake controle en sancties;

10.  dringt er in het vooruitzicht van de uitbreiding op aan dat dit soort minimumnormen deel gaat uitmaken van het “acquis communautaire” (administratief) of het “corpus juris” (strafrechtelijk);

11.  dringt erop aan dat de lidstaten, gezien het verband tussen de omvang van zwartwerk en de hoogte van belastingen en premies, alsmede de graad van sociale samenhang, zich nog meer inspanningen getroosten om de belastingen en premies op bepaalde gebieden te verminderen en de arbeidsmarkt flexibeler te maken, met behoud van de sociale bescherming;

12.  is overtuigd van het gunstige effect in de strijd tegen zwartwerk van een verlaging van de BTW-belasting op arbeidsintensieve diensten waartoe de lidstaten ingevolge bovengenoemde Beschikking 2000/185/EG van de Raad van 28 februari 2000 zijn gemachtigd, en verzoekt de lidstaten die hiervan tot dusver geen gebruik hebben gemaakt, hun besluit te heroverwegen; verzoekt de Commissie tevens de gevolgen van deze beschikking van de Raad na te gaan en de mogelijkheid te overwegen deze na haar evaluatie te verlengen;

13.  acht het noodzakelijk dat bij de goedkeuring van Europese regelgeving principieel meer rekening wordt gehouden met het probleem van zwartwerk zoals bijvoorbeeld bij het streven om de belastingheffing en de sociale zekerheid te coördineren en bij andere maatregelen die administratieve rompslomp en kosten veroorzaken die tot zwartwerk aanmoedigen;

14.  verzoekt de Commissie met name de gevolgen na te gaan van grensoverschrijdend zwartwerk en de exploitatie van jongeren die beneden de wettelijke leeftijd werken;

15.  eist dat bij de plaatsing of uitvoering van overheidsopdrachten in de lidstaten en door EU-instellingen of bij openbare projecten die door de structuurfondsen worden gefinancierd, "zwarte schapen” worden uitgesloten;

16.  verzoekt de overheid bij het verlenen van opdrachten te waarborgen dat geen opdrachten naar ondernemingen gaan, wier prijsaanbod kennelijk deels het gevolg is van zwartwerk;

17.  verzoekt de Commissie het verschijnsel van zwartwerk in aangemelde ondernemingen, d.w.z. firma's waarbij dezelfde medewerkers deels aangemeld en deels niet-aangemeld (zwart) werken, te onderzoeken en eventueel voorstellen voor de bestrijding ervan te doen;

18.  dringt erop aan dat een vorm van solidaire aansprakelijkheid voor grote ondernemingen waaraan een opdracht is verleend, die op grond van onrealistische prijzen hun leveranciers dwingen niet meer rendabel te werken en de zwarte economie als onbelangrijk delict te beschouwen;

19.  wenst dat op basis van de EU-wetgeving en het "Nederlandse model” de mogelijkheid van solidaire en gezamenlijke aansprakelijkheid voor aannemers en onderaannemers wordt ingevoerd;

20.  dringt er bij de Raad op aan dat de gedragscode in zijn resolutie van 22 april 1999 tot een doeltreffend instrument wordt verfijnd;

21.  verzoekt de Commissie in dit verband, gezien de vastgestelde gebrekkige werking van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling, om deze te herzien en met name de samenwerking tussen de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement ende Raad te versterken;

22.  verzoekt de lidstaten de bestrijding van fictieve zelfstandige arbeid te versterken maar tegelijkertijd bepaalde beschermingsregels aan deze vorm van arbeid aan te passen, indien zij aan de werkelijke behoeften van de economie beantwoordt;

23.  roept de sociale partners op zwartwerk met grotere vastberadenheid te bestrijden en verwacht dat passende regels worden vastgesteld die aanmoedigen tot het sluiten van formele arbeidscontracten, om te waarborgen dat werknemers met een contractueel geregelde arbeidsbetrekking de fiscale en premievoordelen genieten die de respectieve nationale wetgevingen nieuwe werknemers verlenen;

24.  verzoekt de lidstaten deze problemen meer in de openbaarheid te brengen daar zij tot nog toe onvoldoende bekend zijn en men zich er niet genoeg rekenschap van geeft, en verzoekt hen de sociale dialoog te versterken en desbetreffende voorlichtingscampagnes, met name in samenwerking met de sociale partners, te organiseren;

25.  verzoekt de lidstaten de sociale partners het recht toe te kennen collectieve gerechtelijke stappen te ondernemen om zwartwerk te beteugelen;

26.  is van mening dat zowel in het belang van het individu als met het oog op een goed functionerende arbeidsmarkt en de betaalbaarheid van socialezekerheidsstelsels, maatregelen moeten worden genomen om de integratie van zwartwerk in de officiële arbeidsmarkt te bevorderen (bv. aanpassing van het arbeidsrecht, flexibele werktijden, lagere belastingdruk, recht op eigen sociale verzekeringen, los van de beroepsactiviteiten van de huwelijkspartner);

27.  wenst dat een principieel debat wordt gevoerd over de toekomstige oriëntatie van de socialezekerheidsstelsels om paal en perk te stellen aan zwartwerk gezien de ingrijpende veranderingen ingevolge de ontwikkeling van de communicatietechnologie en de grotere flexibiliteit in de arbeidswereld;

28.  wenst dat passende middelen en methoden worden onderzocht en ontwikkeld, teneinde de geleidelijke intrede van zwartwerk bij de nieuwe vormen van arbeid (Internet, telewerk, deeltijdarbeid, enz.) te voorkomen;

29.  beklemtoont dat vrouwen in het algemeen weliswaar bij zwartwerk niet oververtegenwoordigd zijn, maar dat hun aandeel in een aantal sectoren die gekenmerkt worden door lage scholing, geringe baanzekerheid, lage lonen en geringe of zelfs ontbrekende sociale zekerheid veel hoger is dan dat van mannen;

30.  herinnert eraan dat de meestal zwakkere positie van vrouwen op de arbeidsmarkt vaak het gevolg is van hun gezinsverplichtingen, waardoor de toegang tot de officiële arbeidsmarkt bemoeilijkt wordt en het aannemen van slecht betaald werk of zwartwerk wordt bevorderd; wijst tevens op de ernstige gevolgen die hieruit voortvloeien voor de loopbaanontwikkeling van vrouwen en pleit voor op de betrokkenen gerichte voorlichtingsacties over de risico's en de nadelen van zwartwerk en voor het verrichten van controles in de bedrijven;

31.  doet een beroep op de Commissie strenger toezicht uit te oefenen op de naleving van het gelijkheidsbeginsel in de lidstaten en daarbij de door het Verdrag van Amsterdam in het leven geroepen rechtsgronden ten volle te benutten; verzoekt de Commissie jaarverslagen te publiceren over de geboekte vooruitgang;

32.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de sociale partners en aan de Internationale Arbeidsorganisatie.

(1) PB L 18 van 21.1.1997,blz. 1.
(2) PB C 69 van 12.3.1999, blz. 2.
(3) PB C 125 van 6.5.1999, blz. 1.
(4) PB L 59 van 4.3.2000, blz. 10.

Juridische mededeling - Privacybeleid