Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2000/0164(COS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A5-0265/2000

Ingediende teksten :

A5-0265/2000

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P5_TA(2000)0407

Aangenomen teksten
Dinsdag 3 oktober 2000 - Straatsburg
Burgerluchtvaart (artikel 62 van het Reglement)
P5_TA(2000)0407A5-0265/2000

Resolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) (COM(2000) 382 - C5-0444/2000 - 2000/0164(COS) )

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie (COM(2000) 382 - C5-0444/2000 ),

-  gelet op de artikelen 137, 138 en 139 van het Verdrag,

-  gezien de mededelingen van de Commissie over de bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau (COM(1993) 600 en COM(1998) 322 ),

-  gezien de kaderovereenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart die op 22 maart 2000 tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties in de burgerluchtvaart is gesloten en het besluit van deze organisaties om de Commissie te verzoeken deze overeenkomst aan de Raad voor te leggen met het oog op de uitvoering daarvan,

-  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's betreffende de organisatie van de arbeidstijd in de van richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 uitgesloten sectoren en activiteiten (COM(1998) 662 ) en de daarin vervatte voorstellen betreffende de organisatie van de arbeidstijd voor deze sectoren,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 juli 1998 over het Witboek van de Commissie over de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en activiteiten (COM(1997) 334 - C4-0434/1997 ), (1)

-  gezien richtlijn 2000/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2000 tot wijziging van richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken(2) ,

-  gezien richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST)(3) en onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 april 1999 inzake het voorstel voor een richtlijn betreffende deze overeenkomst (4) ,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien de overdracht van de beslissingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 62 van het Reglement aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

-  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0265/2000 ),

A.  overwegende dat de burgerluchtvaartsector (evenals alle andere vervoerssectoren) was uitgesloten van de bepalingen van richtlijn 93/104/EG,

B.  overwegende dat het Europees Parlement deze uitsluiting altijd als ongerechtvaardigd heeft beschouwd, omdat deze niet wordt gesteund door wetenschappelijke of sociale overwegingen,

C.  overwegende dat de Commissie in juli 1997 het vorenvermelde Witboek heeft goedgekeurd om de aard van deze uitsluitingen te bestuderen en criteria vast te stellen met het oog op een oplossing van het probleem,

D.  overwegende dat de Raad en het EP richtlijn 2000/34/EG tot wijziging van richtlijn van de Raad 93/104/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd hebben goedgekeurd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken,

E.  overwegende dat de sociale partners onderhandelingen in de verschillende vervoerssectoren zijn begonnen om per sector een overeenkomst te sluiten,

F.  overwegende dat in de overeenkomst "meer specifieke vereisten” zijn neergelegd in de zin van artikel 14 van richtlijn 93/104/EG voor wat betreft de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart,

G.  overwegende dat de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers onder de verantwoordelijkheid van de Europese Gemeenschap valt,

H.  overwegende dat de voorschriften betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart niet mogen worden verward met de "beperking van de vlucht- en diensttijd en met rustvoorschriften” en dat de overeenkomst derhalve niet schadelijk mag zijn voor een toekomstige Europese regeling van de vlucht- en diensttijdbeperkingen,

I.  overwegende dat de toepassing van de overeenkomst niet mag worden aangegrepen om een verslechtering met betrekking tot de bestaande situatie in de lidstaten betreffende de gezondheid en de veiligheid op het werk voor het personeel in de burgerluchtvaart te rechtvaardigen,

J.  overwegende dat artikel 139, lid 2 niet bepaalt dat het Europees Parlement moet worden geraadpleegd; dat de Commissie het voorstel aan het Parlement heeft doen toekomen zodat het advies kan uitbrengen aan de Commissie en de Raad,

1.  verwelkomt de overeenkomst tussen de AEA, ETF, ECA, ERA en IACA betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, en stemt ermee in dat deze aan de Raad dient te worden voorgelegd;

2.  herhaalt dat er interinstitutionele overeenstemming moet zijn over gezamenlijke regelingen voor de praktische tenuitvoerlegging van de artikelen 138, lid 4 en 139, lid 2 van het Verdrag en dringt er bij de Commissie en de Raad op aan serieuze dialoog met het Parlement aan te gaan om de huidige onbevredigende situatie te verbeteren;

3.  wijst erop dat er een overduidelijke relatie bestaat tussen de operationele en de beroepsveiligheid in de burgerluchtvaart en dat een hoog niveau voor beide ook borg staat voor de bescherming van passagiers en het milieu;

4.  verzoekt de Commissie derhalve met klem een voorstel in te dienen voor een verordening betreffende de beperkingen van de vlucht- en diensttijd en de rustvereisten, om de hoge operationele veiligheidsniveaus te handhaven en kortstondige vermoeidheidsverschijnselen bij het personeel voorkomen; wijst erop dat een dergelijke verordening, samen met de voorgestelde richtlijn over de arbeidstijd een onmisbaar instrument voor het "acquis communautaire” zou zijn in het kader van een toekomstige multilaterale overeenkomst tussen de EU en andere Europese landen over de instelling van een gezamenlijk Europees luchtruim en in het kader van de toekomstige uitbreiding;

5.  verzoekt derhalve de onderhavige overeenkomst te beschouwen als integrerend onderdeel van de multilaterale overeenkomst tussen de EU en andere Europese landen over de instelling van een gezamenlijk Europees luchtruim;

6.  verzoekt de Raad de door de Commissie voorgestelde periode van twee jaar voor de tenuitvoerlegging te handhaven, en er in ieder geval voor te zorgen dat deze overeenkomst van kracht wordt voor richtlijn 2000/34/EG tot wijziging van richtlijn 93/104/EG;

7.  herinnert de Raad en de Commissie eraan dat de overeenkomst minimumvereisten behelst, onverminderd betere normen op nationaal niveau;

8.  is ingenomen met de bepaling betreffende sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de uitvoering van de richtlijn, en verzoekt de lidstaten doeltreffende controlemechanismen in het leven te roepen om onmiddellijk niet-naleving van de voorwaarden van de richtlijn te kunnen vaststellen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, AEA, ETF, ECA, ERA en IACA.

(1) PB C 226 van 20.7.1998, blz. 70.
(2) PB L 195 van 1.8.2000, blz. 41.
(3) PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33.
(4) PB C 219 van 30.7.1999, blz. 241.

Juridische mededeling - Privacybeleid