Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 1 maart 2001 - Brussel
Documentatieregeling voor de vangst van Dissostichus spp. * (procedure zonder debat)
  Bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen * (procedure zonder debat)
  Onderdanen van derde landen die van visumplicht zijn vrijgesteld * (procedure zonder debat)
 Gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001
 Toegang tot elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten ***I
 Elektronische communicatienetwerken en -diensten ***I
 Machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten ***I
 Controlemaatregelen voor de visserij op bepaalde bestanden van over grote afstanden trekkende vissoorten *
 Beheersmaatregelen met betrekking tot over grote afstanden trekkende visbestanden *
 Technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden *
 Visserijovereenkomst EG/Equatoriaal-Guinea *
 Ontwikkelingsbeleid
 Interregionale associatieovereenkomst met Mercosur
 Associatieovereenkomst met Chili

Documentatieregeling voor de vangst van Dissostichus spp. * (procedure zonder debat)
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een documentatieregeling voor de vangst van Dissostichus spp. (COM(2000) 383 - C5-0389/2000 - 2000/0171(CNS) )
P5_TA(2001)0107A5-0045/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Artikel 23 bis (nieuw)
Artikel 23 bis
Het Europees Parlement wordt naar behoren geïnformeerd over de besluiten die overeenkomstig de procedure van het regelgevend comité en het comité van beheer worden genomen in toepassing van de bepalingen van de artikelen 7 t/m 12 en in de bijlagen bij deze verordening.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een documentatieregeling voor de vangst van Dissostichus spp. (COM(2000) 383 - C5-0389/2000 - 2000/0171(CNS) )
P5_TA(2001)0107A5-0045/2001

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 383 (2) ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag (C5-0389/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0045/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 337 E van 28.11.2000, blz. 103.
(2) PB C 337 E van 28.11.2000, blz.103.


Bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen * (procedure zonder debat)
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende zesde wijziging van verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (COM(2000) 501 - C5-0487/2000 - 2000/0215(CNS) )
P5_TA(2001)0108A5-0048/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
ARTIKEL 1, PUNT 6
Artikel 22, lid 3, laatste alinea (verordening (EG) nr. 850/98)
   6. In artikel 22, lid 3, laatste alinea, worden de controleautoriteiten voor Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk vervangen door:
   6. In artikel 22, lid 3 komt de laatste alinea als volgt te luiden :
   - voor Frankrijk:
" CROSS Etel
Service Surpeche
Fax: 33 (0) 2 97 55 23 75
Telex: CRAPECH 951.892 "
   - voor het Verenigd Koninkrijk:
" Ministry of Agriculture, Fisheries and Food
Fax: +44 0 207 270 8125
E-mail: s.h.dutyroom-wpe@egd.maff.gov.uk
Telex: London 21274”
“De bevoegde autoriteiten worden door de betreffende lidstaten aan de Commissie bekendgemaakt.
De Commissie stelt een verordening vast met het oog op de publicatie ven de gegevens betreffende deze autoriteiten in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
De Commissie gaat zo nodig over tot aanpassing van genoemde verordening.”
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende zesde wijziging van verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (COM(2000) 501 - C5-0487/2000 - 2000/0215(CNS) )
P5_TA(2001)0108A5-0048/2001

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 501 (2) ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag (C5-0487/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0048/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 264.
(2) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 264.


Onderdanen van derde landen die van visumplicht zijn vrijgesteld * (procedure zonder debat)
Tekst
Resolutie
Ontwerpverordening van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (14191/2000 - C5-0714/2000 - 2000/0030(CNS) )
P5_TA(2001)0109A5-0056/2001

De ontwerptekst van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

Ontwerptekst van de Raad   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 9
   (9) Teneinde voor de transparantie van het stelsel en de voorlichting van de betrokkenen zorg te dragen dienen de lidstaten de overige lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die zij in het kader van deze verordening hebben genomen. Om dezelfde redenen dienen deze inlichtingen tevens in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen te worden bekendgemaakt.
   (9) Teneinde voor de transparantie van het stelsel en de voorlichting van de betrokkenen zorg te dragen dienen de lidstaten de overige lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die zij in het kader van deze verordening hebben genomen. Om de beperkingen van het vrije verkeer te minimaliseren is het van essentieel belang dat de procedure en de voorwaarden voor de afgifte van visa door de lidstaten zo soepel en eenvoudig mogelijk zijn en geen buitensporige kosten voor de aanvragers met zich meebrengen. Om dezelfde redenen dienen deze inlichtingen tevens in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen te worden bekendgemaakt.
(Amendement 2)
Artikel 1, lid 2
   2. Onverminderd artikel 8, lid 2, zijn de onderdanen van de in de lijst van bijlage II opgenomen derde landen van de in lid 1 bedoelde visumplicht vrijgesteld voor een verblijf van in totaal maximaal drie maanden.
   2. Onverminderd artikel 8, lid 2 zijn de onderdanen van de in de lijst van bijlage II opgenomen derde landen van de in lid 1 bedoelde visumplicht vrijgesteld voor een verblijf van maximaal drie maanden binnen een periode van 12 maanden .
(Amendement 3)
Artikel 1, lid 4, sub b)
   b) in geval van een dergelijke kennisgeving voeren de lidstaten 30 dagen na de kennisgeving de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land voorlopig in , tenzij de Raad tevoren met gekwalificeerde meerderheid van stemmen anders besluit;
   b) in geval van een dergelijke kennisgeving zijn alle lidstaten waarvoor deze verordening geldt verplicht om 30 dagen na de kennisgeving de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land voorlopig in te voeren , tenzij de Raad tevoren met gekwalificeerde meerderheid van stemmen anders besluit; de voorlopige invoering van de visumplicht blijft beperkt tot zes maanden;
(Amendement 4)
Artikel 1, lid 4, sub d)
   d) de Commissie bestudeert elk verzoek van de Raad of van een lidstaat waarin zij verzocht wordt een voorstel bij de Raad in te dienen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening, teneinde het betrokken derde land in bijlage I op te nemen en uit bijlage II te schrappen;
   d) de Commissie bestudeert elk verzoek van de Raad of van een lidstaat waarin zij verzocht wordt een volgens de in de desbetreffende Verdragsbepaling vastgestelde procedure goed te keuren voorstel bij de Raad in te dienen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening, teneinde het betrokken derde land in bijlage I op te nemen en uit bijlage II te schrappen
(Amendement 5)
Artikel 2, inleiding
In deze verordening wordt onder “visum” verstaan een door een lidstaat verleende machtiging of genomen besluit, vereist met het oog op:
In deze verordening wordt onder “visum” verstaan een door een lidstaat verleende machtiging of genomen besluit, met het oog op:
(Amendement 6)
Artikel 2, tweede streepje
   - binnenkomst voor een doorreis over het grondgebied van die lidstaat of van verscheidene lidstaten, met uitzondering van luchthaventransit .
   - binnenkomst voor een doorreis over het grondgebied van die lidstaat of van verscheidene lidstaten, met uitzondering van doorreisvisa voor luchtreizigers .
(Amendement 7)
Artikel 3
   1. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de op 20 april 1959 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen, worden staatlozen en personen met een vluchtelingenstatus visumplichtig indien het derde land waar zij verblijven en dat hun een reisdocument heeft verstrekt op de lijst van bijlage I staat.
Staatlozen in de zin van het Verdrag van New York van 28 september 1954 en erkende vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 worden onder dezelfde voorwaarden aan de visumplicht onderworpen of daarvan vrijgesteld als de onderdanen van het derde land waar zij verblijven en dat hun reisdocument heeft verstrekt.
   2. Staatlozen en personen met een vluchtelingenstatus kunnen evenwel van de visumplicht worden vrijgesteld, indien het derde land waar zij verblijven en dat hun een reisdocument heeft verstrekt op de lijst van bijlage II staat.
(Amendement 8)
Artikel 4, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Een lidstaat kan vrijstelling van de visumplicht verlenen aan jongeren die deelnemen aan jeugdprogramma's van de Europese Unie.
(Amendement 9)
Artikel 5, lid 1
   1. Binnen een termijn van tien werkdagen na de inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de overige lidstaten en de Commissie de uitzonderingsmaatregelen mede die zij krachtens artikel 4 hebben getroffen. Latere wijzigingen van deze maatregelen worden medegedeeld binnen een termijn van vijf werkdagen.
   1. Binnen een termijn van tien werkdagen na de inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de overige lidstaten en de Commissie de uitzonderingsmaatregelen mede die zij krachtens artikel 4 hebben getroffen, alsmede de visumbepalingen die zij krachtens artikel 3 hebben ingesteld voor staatlozen en erkende vluchtelingen . Latere wijzigingen van deze maatregelen worden medegedeeld binnen een termijn van vijf werkdagen.
(Amendement 10)
Artikel 7 bis (nieuw)
Artikel 7 bis
Onverminderd artikel 7, lid 2 heeft de onderhavige verordening geen invloed op de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit de overeenkomsten van Schengen en de aanverwante overeenkomsten en de op basis van deze overeenkomsten goedgekeurde regelingen welke zijn opgenomen in bijlage A van besluit 1999/435/EG van de Raad tot vaststelling, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de rechtsgrondslag van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengen-acquis vormen 1 .
__________
1 PB L 176 van 10.7.1999, blz. 1.
(Amendement 11)
Artikel 8, lid 2, eerste drie alinea's
   2. Aangaande toepassing van artikel 1, lid 2, voor onderdanen van het in de lijst van bijlage II met een asterisk aangegeven land besluit de Raad evenwel later overeenkomstig artikel 67, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op basis van het in de volgende alinea bedoelde verslag.
Schrappen
Te dien einde verzoekt de Commissie het betrokken land aan te geven tot welke verbintenissen het bereid is op het gebied van illegale immigratie en verblijf, met inbegrip van de repatriëring van uit dat land afkomstige illegaal verblijvende personen, en brengt zij daarvan verslag uit aan de Raad. De Commissie legt de Raad uiterlijk 30 juni 2001 een eerste verslag voor, vergezeld van eventuele aanbevelingen die zij dienstig acht.
In afwachting van de vaststelling van de akte houdende bovenbedoeld besluit door de Raad is de in artikel 1, lid 1, vastgestelde visumplicht van toepassing op de onderdanen van dat land. De artikelen 2 tot en met 6 van deze verordening zijn onverkort van toepassing.
(Amendement 12)
Bijlage II
Roemenië*
Roemenië
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over de ontwerpverordening van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (14191/2000 - C5-0714/2000 - 2000/0030(CNS) )
P5_TA(2001)0109A5-0056/2001

(Raadplegingsprocedure - hernieuwde raadpleging)

Het Europees Parlement,

-  gezien de ontwerptekst van de Raad (14191/2000),

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 27 (1) ),

-  gezien het standpunt van het Parlement van 5 juli 2000(2) ,

-  gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 577 (3) ),

-  opnieuw geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 62, lid 2, sub b) onder i) van het EG-Verdrag (C5-0714/2000 ),

-  gelet op de artikelen 67 en 71, lid 2 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0056/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de aldus gewijzigde Raadstekst;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen in de ontwerptekst aan te brengen of deze wil vervangen door een andere tekst;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 177 E van 27.6.2000, blz. 66.
(2) Punt 12 van de aangenomen teksten.
(3) PB C 376 E van 29.12.2000, blz. 1.


Gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001
Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001 - Afdeling III - Commissie (6073/2001 - C5-0049/2001 - 2001/2025(BUD))
P5_TA(2001)0110A5-0064/2001

Het Europees Parlement,

-  gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag, artikel 78 van het EGKS-Verdrag en artikel 177 van het EGA-Verdrag,

-  gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie, laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2673/1999(1) , met name artikel 15,

-  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001(2) , definitief vastgesteld op 14 december 2000,

-  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure,

-  gelet op verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad van 26 september 2000 betreffende de begrotingsdiscipline(3) ,

-  gezien het voorontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001, door de Commissie goedgekeurd op 31 januari 2001 (SEC(2001) 148 ),

-  gezien het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001 - Afdeling III - Commissie, door de Raad goedgekeurd op 12 februari 2001 (6073/2001 - C5-0049/2001 ),

-  gelet op artikel 92 en Bijlage IV van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0064/2001 ),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001 voorziet in extra financiering om de huidige BSE-crisis te verlichten en dat het de nodige wijzigingen aanbrengt in de toelichting bij begrotingslijn B1-2129 ,

B.  overwegende dat van de voorgestelde 971 miljoen euro, 700 miljoen euro zal worden aangewend voor de "opkoop- en vernietigingsregeling”, 238 miljoen euro voor interventie in de rundvleesmarkt en 33 miljoen euro voor de financiering van de 2,2 miljoen extra BSE-tests die in de periode van 1 januari tot 30 juni 2001 zullen worden uitgevoerd op runderen ouder dan 30 maanden die bestemd zijn voor menselijke consumptie,

C.  overwegende dat deze kredieten moeten worden gefinancierd uit het surplus dat het beschikbare overschot van het begrotingsjaar 2000 vertoont, om te voorkomen dat er een extra beroep moet worden gedaan op de eigen middelen,

D.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001 ook voorziet in de mogelijkheid dat de communautaire hulp aan Montenegro wordt beheerd door het Europees Bureau voor wederopbouw,

1.  hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001 - Afdeling III - Commissie van 12 februari 2001 zonder amendementen of wijzigingen;

2.  neemt kennis van het besluit om 971 miljoen euro extra goed te keuren ter financiering van de openbare interventiemaatregelen en de fytosanitaire tests die als gevolg van de BSE-crisis zijn vereist, om 60 miljoen euro uit de reserve (B0-40 ) over te hevelen naar begrotingslijn B1-330 ter financiering van BSE-tests en om de toelichting bij de begrotingslijnen B1-2129 (Overige interventies - rundvlees) en B7-541 (Bijstand voor de landen van de westelijke Balkan) te wijzigen;

3.  hecht zijn goedkeuring aan het besluit om samen met de GAB 1/2001 een deel van het overschot van de begroting 2000 aan de ontvangstenzijde van de begroting 2001op te nemen;

4.  hecht zijn goedkeuring aan de wijzigingen in de toelichting bij begrotingslijn B7-541 , die bedoeld zijn om het mandaat van het Europees Bureau voor wederopbouw ten aanzien van Montenegro te verduidelijken, binnen het door de begrotingsautoriteit goedgekeurde maximum, in verhouding tot de voor Montenegro bestemde kredieten;

5.  is van mening dat de aanpassing van de euro-dollarpariteit waartoe de verordening inzake de begrotingsdiscipline verplicht, ertoe leidt dat de begrotingsvooruitzichten minder realistisch worden en dat er louter sprake zal zijn van virtuele besparingen van voorbijgaande aard;

6.  wijst erop dat zodra de gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1/2001 is goedgekeurd, de marge onder het maximum van subrubriek 1a zal dalen van 1232,3 miljoen tot 506,3 miljoen euro;

7.  wijst erop dat de GAB 1/2001 naar alle waarschijnlijkheid niet zal volstaan om het hoofd te bieden aan de BSE-crisis;

8.  herinnert eraan dat een van de doelstellingen van Agenda 2000 het stabiliseren van de kosten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid was; wijst erop dat het GLB het budgettair kader van Agenda 2000 moet eerbiedigen; wijst erop dat de huidige crisis heeft geleid tot een ernstige daling van het consumentenvertrouwen, dat alleen kan worden hersteld via een verdere ontwikkeling van de productiemethoden in de richting van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame landbouw in de zin van Agenda 21;

9.  wijst erop dat bij de wijze waarop met de BSE-problematiek is omgegaan ook in hoge mate sprake is geweest van falen van de overheidsinstanties;

10.  verzoekt de Commissie om voor de financiering van de gevolgen van het uitbreken van dierziekten te zoeken naar alternatieven waarbij de kosten gelijker worden verdeeld over alle betrokken partijen;

11.  dringt erop aan dat de nodige financiële middelen worden vrijgemaakt voor meer en diepgaander onderzoek naar de oorzaken en de gevolgen van BSE, alsook naar nieuwe, doeltreffender en betrouwbare tests bij met name levende dieren op jongere leeftijd;

12.  wijst erop dat de Commissie binnenkort tussentijdse evaluatierapporten publiceert over het effect van Agenda 2000 en voorstellen indient voor de aanpassing van verschillende gemeenschappelijke marktordeningen;

13.  acht het beter wanneer deze evaluaties niet worden gespreid over twee jaar, maar allemaal samen worden gepresenteerd, teneinde een algemeen beeld te krijgen van de huidige situatie en de toekomstige behoeften van de landbouwsector;

14.  verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen tot wijziging van de landbouwwetgeving teneinde te komen tot een grondige herziening van het GLB;

15.  is van mening dat het moment is aangebroken het Parlement volledig te betrekken bij de besluitvorming inzake landbouwuitgaven in subrubriek 1a; is van mening dat de marktuitgaven onder de medebeslissingsprocedure moeten vallen, opdat de beginselen van consumentenbescherming en voedselkwaliteit in acht worden genomen; verzoekt de Commissie de nodige voorstellen in te dienen, opdat over deze kwestie een discussie kan worden gevoerd en een beslissing worden genomen tijdens de volgende intergouvernementele conferentie in 2004; is voorts van mening dat subrubriek 1b moet worden uitgebreid en dat de indeling van de uitgaven in subrubriek 1a moet worden herzien;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 326 van 18.12.1999, blz. 1.
(2) PB L 57 van 26.2.2001.
(3) PB L 244 van 29.9.2000, blz. 27.


Toegang tot elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten ***I
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (COM(2000) 384 - C5-0433/2000 - 2000/0186(COD) )
P5_TA(2001)0111A5-0061/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 7
   (7) Bij Richtlijn 95/47/EG werd voorzien in een eerste regelgevingskader voor de opkomende digitale-televisie-industrie: dit kader dient te worden gehandhaafd, met name wat betreft de verplichting voorwaardelijke toegang aan te bieden op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. De technologische en marktontwikkelingen maken het noodzakelijk deze verplichtingen regelmatig te herzien, met name om na te gaan of het gerechtvaardigd is deze verplichtingen uit te breiden tot nieuwe gateways, zoals elektronische programmagidsen (EPG's) en applicatieprogramma-interfaces (API's) ten behoeve van de Europese burgers .
   (7) Mededingingsregels alleen volstaan niet om in het tijdperk van digitale televisie culturele diversiteit en pluraliteit in de media te garanderen. Bij Richtlijn 95/47/EG werd voorzien in een eerste regelgevingskader voor de opkomende digitale-televisie-industrie: dit kader dient te worden gehandhaafd, met name wat betreft de verplichting voorwaardelijke toegang aan te bieden op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, om te garanderen dat een grote verscheidenheid aan programma's en diensten beschikbaar is . De technologische en marktontwikkelingen maken het noodzakelijk deze verplichtingen regelmatig te herzien, met name om na te gaan of het gerechtvaardigd is deze verplichtingen uit te breiden tot nieuwe gateways.
(Amendement 2)
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Teneinde de efficiëntie en doelmatigheid van de pan-Europese telecommunicatiemarkt te waarborgen en te verzekeren dat de verplichting tot non-discriminatie in acht wordt genomen, dient de Commissie controle uit te oefenen op de diverse belastingheffingsstelsels en deze te evalueren, opdat in de lidstaten een geharmoniseerd systeem wordt gehanteerd.
(Amendement 3)
Overweging 14
   (14) Prijscontrole kan noodzakelijk zijn wanneer uit de analyse van een specifieke markt blijkt dat er sprake is van inefficiënte concurrentie. Eventueel kan worden volstaan met een relatief kleine ingreep, zoals het opleggen van een bij regelgeving vastgestelde verplichting dat de prijzen voor carrierselectie tijdelijk moeten zijn, zoals bepaald in Richtlijn 97/33/EG, maar er kunnen ingrijpender maatregelen nodig zijn zoals de verplichting om, wanneer de prijzen kostengeoriënteerd zijn, volledige verantwoording over deze prijzen af te leggen ingeval de concurrentie onvoldoende sterk is om te voorkomen dat buitensporige prijzen worden toegepast. Met name dienen exploitanten met een aanzienlijke marktmacht zich ervan te onthouden zodanige prijzen te hanteren dat het verschil tussen hun detailprijzen en de interconnectieprijzen die zij aanrekenen aan concurrenten die op detailhandelsniveau vergelijkbare diensten aanbieden, onvoldoende is om een duurzame concurrentie te waarborgen. De Commissie heeft er in haar Aanbeveling 98/195/EG van 8 januari 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 1 - Interconnectieprijzen)1 voor gepleit gebruik te maken van de methode van gemiddelde incrementele langetermijnkosten als grondslag voor interconnectieprijzen in de Gemeenschap, ter bevordering van efficiëntie en duurzame concurrentie.
   (14) Prijscontrole kan noodzakelijk zijn wanneer uit de analyse van een specifieke markt blijkt dat er sprake is van inefficiënte concurrentie. Eventueel kan worden volstaan met een relatief kleine ingreep, zoals het opleggen van een bij regelgeving vastgestelde verplichting dat de prijzen voor carrierselectie tijdelijk moeten zijn, zoals bepaald in Richtlijn 97/33/EG, maar er kunnen ingrijpender maatregelen nodig zijn zoals de verplichting om, wanneer de prijzen kostengeoriënteerd zijn, volledige verantwoording over deze prijzen af te leggen ingeval de concurrentie onvoldoende sterk is om te voorkomen dat buitensporige prijzen worden toegepast. Met name dienen exploitanten met een aanmerkelijke marktmacht zich ervan te onthouden zodanige prijzen te hanteren dat het verschil tussen hun detailprijzen en de interconnectieprijzen die zij aanrekenen aan concurrenten die op detailhandelsniveau vergelijkbare diensten aanbieden, onvoldoende is om de concurrentie te waarborgen. De Commissie heeft er in haar Aanbeveling 98/195/EG van 8 januari 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 1 - Interconnectieprijzen)1 voor gepleit gebruik te maken van de methode van gemiddelde incrementele langetermijnkosten als grondslag voor interconnectieprijzen in de Gemeenschap, ter bevordering van efficiëntie en concurrentie.
(Dit amendement geldt voor de gehele tekst.)
(Amendement 4)
Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) De ontwikkeling van de telecommunicatiemarkt zal leiden tot een uitbreiding van de transmissie-infrastructuur, die zeker gevolgen zal hebben voor het milieu, het landschappelijk schoon en het sociaal-psychologisch welzijn; daarom is het noodzakelijk de ontwikkeling van dat proces permanent te volgen en er controle op uit te oefenen, teneinde de ongunstige gevolgen ervan te beperken en met de regeringen en de plaatselijke autoriteiten passende overeenkomsten te sluiten en adequate oplossingen te zoeken.
(Amendement 5)
Overweging 15 ter (nieuw)
(15 ter) De ontwikkeling van de mogelijkheden op het gebied van toegang en interconnectie kan niet los worden gezien van het streven naar optimalisering en doorzichtigheid ten aanzien van het commerciële en het niet-commerciële gebruik van de bandbreedtes; voorkomen moet worden dat de toewijzing van brandbreedtes gevolgen heeft voor de mededinging en voor de pan-Europese markt.
(Amendement 6)
Overweging 15 quater (nieuw)
(15 quater) Om een echte pan-Europese markt te realiseren met een grotere efficiency, daadwerkelijke mededinging en meer en betere dienstverlening tegen gunstiger prijzen voor de consumenten, moet de onderneming die het verzoek om toegang of interconnectie krijgt, commerciële besprekingen beginnen en te goeder trouw onderhandelen.
(Amendement 7)
Artikel 2, tweede alinea, sub a)
   a) "toegang”: het beschikbaar stellen van faciliteiten en/of diensten aan een andere onderneming, onder welomschreven voorwaarden, hetzij op exclusieve hetzij op niet-exclusieve basis, met het oog op het aanbieden van elektronische communicatiediensten. Deze definitie omvat onder andere: toegang tot netwerkonderdelen en bijbehorende faciliteiten en diensten waarvoor eventueel, al dan niet draadloos , apparatuur moet worden aangesloten; toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot mobiele netwerken, met name voor roaming; toegang tot voorwaardelijke-toegangsystemen voor digitale televisiediensten. Interconnectie is een specifiek type toegang dat wordt gerealiseerd tussen exploitanten van openbare netwerken. Toegang in de zin van deze richtlijn omvat geen toegang door eindgebruikers.
   a) "toegang”: het beschikbaar stellen van faciliteiten en/of diensten aan een andere onderneming, onder welomschreven voorwaarden, hetzij op exclusieve hetzij op niet-exclusieve basis, met het oog op het aanbieden van elektronische communicatiediensten. Deze definitie omvat onder andere: toegang tot netwerkonderdelen en bijbehorende faciliteiten en diensten waarvoor eventueel, met al dan niet vaste middelen , apparatuur moet worden aangesloten (dit omvat met name de toegang tot het aansluitnet en tot faciliteiten en diensten die nodig zijn om via het aansluitnet diensten te verlenen) ; toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor nationale en internationale roaming; toegang tot voorwaardelijke-toegangsystemen voor digitale televisiediensten en tot elektronische programmagidsen (EPG's) . Interconnectie is een specifiek type toegang dat wordt gerealiseerd tussen exploitanten van openbare netwerken. Toegang in de zin van deze richtlijn omvat geen toegang door eindgebruikers.
(Amendement 8)
Artikel 2, tweede alinea, sub b)
   b) "interconnectie”: het fysiek en logisch verbinden van openbare elektronische communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden. Diensten kunnen worden aangeboden door de betrokken partijen of andere partijen die toegang hebben tot het netwerk.
   b) "interconnectie”: het fysiek en logisch verbinden van openbare elektronische communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van het netwerk dat wordt aangeboden door een onderneming mogelijk te maken te communiceren met de gebruikers van het netwerk dat wordt aangeboden door dezelfde of een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden. Diensten kunnen worden aangeboden door de betrokken partijen of andere partijen die toegang hebben tot het netwerk.
(Amendement 9)
Artikel 2, tweede alinea, sub e) bis (nieuw)
   e bis) "bijbehorende faciliteiten”: onverminderd de bepalingen van artikel 6 bis, de faciliteiten, met inbegrip van elektronische programmagidsen, die bij een elektronisch communicatienetwerk en/of een elektronische communicatiedienst horen en die het mogelijk maken dat via dit netwerk of deze dienst aan eindgebruikers diensten worden verleend.
(Amendement 10)
Artikel 3, lid 1
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen beperkingen zijn waardoor ondernemingen die in één lidstaat of in verscheidene lidstaten gevestigd zijn, worden belemmerd om onderling overeenkomstig het Gemeenschapsrecht overeenkomsten inzake technische en commerciële regelingen voor toegang en/of interconnectie aan te gaan. De onderneming die om toegang of om interconnectie verzoekt hoeft niet gemachtigd te zijn om te opereren in de lidstaat waar om toegang of interconnectie wordt verzocht, wanneer zij in die lidstaat geen diensten aanbiedt.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen beperkingen zijn waardoor ondernemingen die in één lidstaat of in verscheidene lidstaten gevestigd zijn, worden belemmerd om onderling overeenkomstig het Gemeenschapsrecht overeenkomsten inzake technische en commerciële regelingen voor toegang en/of interconnectie aan te gaan. De onderneming die om interconnectie verzoekt hoeft niet gemachtigd te zijn om te opereren in de lidstaat waar om interconnectie wordt verzocht, wanneer zij in die lidstaat geen diensten aanbiedt.
(Amendement 11)
Artikel 3, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Alle aanbieders van audiovisuele inhoud hebben voor de ongehinderde verspreiding van deze inhoud - ongeacht de wijze van doorgifte - recht op toegang tot elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.
(Amendement 12)
Artikel 4, lid 1
   1. 1. Alle ondernemingen die gemachtigd zijn om elektronische communicatienetwerken te exploiteren met het oog op het algemeen beschikbaar stellen van elektronische communicatiediensten zijn gerechtigd en, wanneer hun daarom wordt verzocht door daartoe gemachtigde ondernemingen, verplicht om onderling interconnectieovereenkomsten aan te gaan met het doel de betrokken diensten aan te bieden, teneinde de verlening en de interoperabiliteit van de diensten in de gehele Gemeenschap te waarborgen.
   1. Alle ondernemingen die in het kader van een algemene machtiging, overeenkomstig artikel 4, sub a) van Richtlijn …/…/EG [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[ het recht hebben openbaar toegankelijke elektronische communicatiediensten beschikbaar te stellen, zijn gerechtigd en, wanneer hun daarom wordt verzocht door andere in een of meer lidstaten gemachtigde ondernemingen, verplicht om onderling toegangs- en interconnectieovereenkomsten tegen commerciële voorwaarden aan te gaan met het doel de betrokken diensten aan te bieden, teneinde de verlening en de interoperabiliteit van de diensten in de gehele Gemeenschap te waarborgen.
De exploitanten bieden toegang en interconnectie aan tegen voorwaarden die stroken met de besluiten die op dit gebied door de nationale regelgevende instanties overeenkomstig de artikelen 5 t/m 8 zijn genomen.
(Amendement 13)
Artikel 4, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Exploitanten waarvan is vastgesteld dat zij op de markt in kwestie aanmerkelijke marktmacht hebben:
   (a) bieden aan andere exploitanten van openbare netwerken interconnectie aan tegen transparante, eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden; en
   (b) willigen redelijke verzoeken om toegang in tegen eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.
(Amendement 14)
Artikel 4, lid 2
   2. Elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt voor de distributie van digitale televisiediensten moeten in staat zijn breedbeeldtelevisiediensten en -programma's door te geven. Netwerkexploitanten die breedbeeldtelevisiediensten of -programma's ontvangen en doorgeven handhaven het breedbeeldformaat.
   2. Elektronische communicatienetwerken die in hoofdzaak zijn ontworpen voor de distributie van digitale televisiediensten moeten in staat zijn breedbeeldtelevisiediensten en -programma's door te geven. Netwerkexploitanten die breedbeeldtelevisiediensten of -programma's ontvangen en doorgeven in het kader van een "must-carry”-verplichting .handhaven het breedbeeldformaat.
(Amendement 15)
Artikel 4, lid 3, alinea bis (nieuw)
De lidstaten machtigen de nationale regelgevende instanties sancties op te leggen in geval de bepalingen van de vorige alinea niet worden nageleefd.
(Amendement 16)
Artikel 5, lid 1
   1. Met het oog op de doelstellingen van artikel 7 van de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, bevorderen en waarborgen de nationale regelgevende instanties passende netwerktoegang en interconnectie, alsook interoperabiliteit van diensten, en oefenen zij daarbij hun bevoegdheid uit op een wijze die bevorderlijk is voor efficiëntie en duurzame concurrentie en die de eindgebruikers maximaal voordeel biedt.
   1. Met het oog op de doelstellingen van artikel 7 van de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, nemen de nationale regelgevende instanties alle dienstige maatregelen om de integriteit van de netwerken te garanderen en passende netwerktoegang en interconnectie, interoperabiliteit van diensten alsook end-to-end aansluitbaarheid van diensten die zijn aangemerkt als universele diensten te bevorderen en te waarborgen , en oefenen zij daarbij hun bevoegdheid uit op een wijze die bevorderlijk is voor efficiëntie en concurrentie en die de eindgebruikers maximaal voordeel biedt zonder distorsies van de marktstructuur uit te lokken . De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat de exploitanten die zijn aangewezen als beschikkende over een aanmerkelijke marktmacht op de markt in kwestie, de verplichtingen in artikel 4, lid 1 bis naleven.
(Amendement 17)
Artikel 5, lid 2
   2. De lidstaten zien erop toe dat de nationale regelgevende instanties de nodige bevoegdheden krijgen om de in de artikelen 6 tot en met 13 van deze richtlijn vermelde verplichtingen op te leggen aan exploitanten die zijn aangewezen als beschikkende over een aanmerkelijke macht op een relevante markt. Bij gebreke van overeenstemming tussen ondernemingen over toegangs- en interconnectieovereenkomsten, zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale regelgevende instantie de nodige bevoegdheden krijgt om in te grijpen hetzij wanneer één van de betrokken partijen daarom verzoekt, hetzij op eigen initiatief, rekening houdend met de beleidsdoelstellingen en procedures die zijn vermeld in de artikelen 6, 7 en 13 tot en met 18 van Richtlijn .../.../EG [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
   2. De lidstaten zien erop toe dat de nationale regelgevende instanties de nodige bevoegdheden krijgen om de in de artikelen 6 tot en met 13 van deze richtlijn vermelde verplichtingen op te leggen aan exploitanten die zijn aangewezen als beschikkende over een aanmerkelijke macht op een relevante markt. Op een concurrerende markt worden over de toegang tot en de interconnectie van netwerken in principe akkoorden gesloten op basis van commerciële onderhandelingen tussen de betrokken bedrijven. Bij gebreke van overeenstemming tussen ondernemingen over interconnectieovereenkomsten, zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale regelgevende instantie de nodige bevoegdheden krijgt om in te grijpen wanneer één van de betrokken partijen daarom verzoekt, maar alleen om verplichtingen op te leggen aan een exploitant die is aangewezen als beschikkende over een aanmerkelijke marktmacht , rekening houdend met de beleidsdoelstellingen en procedures die zijn vermeld in de artikelen 6, 7 en 13 tot en met 18 van Richtlijn .../.../EG [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
De nationale regelgevende instantie grijpt in hetzij op verzoek van één van de betrokken partijen, hetzij op eigen initiatief, als de nationale regelgevende instantie of één van deze partijen van mening is dat het afhouden van een commercieel akkoord de totstandkoming van een concurrerende markt in de weg staat en de belangen van de gebruiker niet dient en/of als de onderhandelingen afspringen omdat de aangezochte exploitant aan de onderneming die om toegang of interconnectie verzoekt, onredelijke voorwaarden oplegt.
(Amendement 18)
Artikel 5, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat, als op basis van een analyse overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, een specifieke markt wordt beschouwd als zijnde daadwerkelijk concurrerend, de nationale regelgevende instanties alle ex ante-verplichtingen die aan exploitanten met betrekking tot die markt zijn opgelegd, intrekken.
(Amendement 19)
Artikel 6, lid 1
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat, met betrekking tot de voorwaardelijke toegang tot digitale televisieomroepdiensten ten behoeve van kijkers in de Gemeenschap, ongeacht de wijze van doorgifte, de voorwaarden van de bijlage, deel I, van toepassing zijn.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat, met betrekking tot de voorwaardelijke toegang tot digitale radio- en televisieomroepdiensten en met betrekking tot bijbehorende faciliteiten in verband met deze diensten (met inbegrip van diensten die verband houden of verbonden zijn met digitale televisie) ten behoeve van kijkers en luisteraars in de Gemeenschap, ongeacht de wijze van doorgifte, de voorwaarden van de bijlage, deel I, van toepassing zijn.
(Amendement 51)
Artikel 6, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Het in lid 1 bepaalde is ook van toepassing op interactieve diensten die integraal deel uitmaken van TV-diensten die aan kijkers worden verleend, met inbegrip van toegang tot applicatieprogramma-interfaces (API's) en elektronischc programmagidsen (EPG's).
(Amendement 21)
Artikel 6, lid 2
   2. Voorwaarden voor toegang tot andere bijbehorende faciliteiten als bedoeld in deel II van de bijlage kunnen worden vastgesteld in de procedure van artikel 14, lid 2.
   2. Als zulks door technologische en marktontwikkelingen noodzakelijk is, neemt de Commissie bijgestaan door het Communicatiecomité overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2 maatregelen om de inhoud van deel I van de bijlage uit te breiden, met name om rekening te houden met andere bijbehorende faciliteiten, zoals die van deel II van de bijlage en nieuwe opkomende bijbehorende faciliteiten .
(Amendement 22)
Artikel 6, lid 3
   3. In het licht van de technologische en marktontwikkelingen kan de bijlage worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 14, lid 2 .
   3. Als zulks door technologische en marktontwikkelingen noodzakelijk is wordt de bijlage gewijzigd, met name om rekening te houden met nieuwe opkomende bijbehorende faciliteiten, conform het raadplegings- en transparantiemechanisme van artikel 6, lid 2 van de richtlijn inzake [een gemeenschappelijk regelgevend kader voor elektronische communicatienetwerken en diensten[ .
(Amendement 23)
Artikel 6 bis (nieuw)
Artikel 6 bis
Ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat aangemelde exploitanten, zoals bedoeld in lid 2 bis, sub a) voor wat betreft de ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en bijbehorende faciliteiten, voldoen aan het non-discriminatiebeginsel, wanneer zij het vaste openbare telefoonnetwerk gebruiken voor het leveren van diensten voor snelle toegang en transmissie aan derden onder dezelfde voorwaarden als die waaronder zij leveren aan zichzelf of aan met hen geassocieerde ondernemingen overeenkomstig de communautaire voorschriften.
   2. In dit artikel wordt verstaan onder:
   a) "aangemelde exploitanten”: exploitanten van vaste openbare telefoonnetwerken die door de nationale regelgevende instanties zijn aangemeld als beschikkende over een aanmerkelijke marktmacht op de markt van de levering van vaste openbare telefoonnetwerken en -diensten uit hoofde van de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevend kader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[;
   b) "ontvanger”: een derde die gerechtigd is om krachtens de nationale wetgeving communicatiediensten aan te bieden en die in aanmerking komt voor ontbundelde toegang tot een aansluitnetwerk;
   c) "aansluitnetwerk”: de metalen aderparen die het netwerkaansluitpunt in de ruimte van de klant verbinden met de hoofdverdeler of gelijkwaardige voorziening in het vaste openbare telefoonnetwerk;
   d) "subnetwerk”: een gedeeltelijk aansluitnetwerk dat het netwerkaansluitpunt in de ruimte van de klant verbindt met een concentratiepunt of een nader aangeduid tussenliggend aansluitpunt in het vaste openbare telefoonnetwerk;
   e) "ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk”: volledig ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk; dit begrip behelst geen verandering in de eigendom van het aansluitnetwerk;
   f) "volledig ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk”: het verlenen van toegang aan een ontvanger tot het aansluitnetwerk of het subnetwerk van de aangemelde exploitant, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van het volledige frequentiespectrum van de metalen aderparen;
   g) "gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk”: het verlenen van toegang aan een ontvanger tot het aansluitnetwerk of subnetwerk van de aangemelde exploitant, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van het buiten de spraakband liggende deel van het frequentiespectrum van de metalen aderparen; de aangemelde exploitant blijft het aansluitnet gebruiken om het publiek de telefoondienst te leveren;
   h) "collocatie”: het leveren van fysieke ruimte en technische faciliteiten, nodig om het installeren en aansluiten van de betreffende apparatuur van een ontvanger onder redelijke voorwaarden mogelijk te maken, als genoemd in deel B van de bijlage bis;
   i) "bijbehorende faciliteiten”: de faciliteiten die behoren bij het verlenen van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk, met name collocatie, aansluitkabels en de relevante informatietechnologiesystemen, waartoe een ontvanger toegang moet hebben om onder billijke concurrentievoorwaarden de diensten te kunnen verlenen.
   3. De lidstaten zorgen ervoor dat de aangemelde exploitanten een referentieaanbod voor de ontbundelde toegang tot hun aansluitnetwerken en bijbehorende faciliteiten publiceren dat tenminste de in bijlage bis genoemde punten bevat, en dit regelmatig bijwerken. Het aanbod is in voldoende mate ontbundeld, zodat de ontvanger niet hoeft te betalen voor onderdelen of faciliteiten van het netwerk die niet nodig zijn om zijn diensten te verlenen, en bevat een beschrijving van de verschillende onderdelen en de respectieve voorwaarden en tarieven.
   4. De lidstaten zorgen ervoor dat de aangemelde exploitanten elk redelijk verzoek van een ontvanger om ontbundelde toegang tot hun aansluitnetwerk en bijbehorende faciliteiten inwilligen onder transparante, billijke en niet-discriminerende voorwaarden. Een verzoek kan alleen worden afgewezen op grond van objectieve criteria die betrekking hebben op de technische haalbaarheid of de noodzaak om de integriteit van het netwerk te handhaven. In geval van weigering van de toegang, kan de benadeelde partij de zaak ter beslechting volgens de procedure van artikel 17 van richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevend kader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[ voorleggen. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat de aangemelde exploitanten aan de ontvangers faciliteiten leveren die gelijkwaardig zijn aan die welke zij aan hun eigen diensten of hun geassocieerde ondernemingen leveren, en dit volgens dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde termijnen.
   5. In afwachting van de marktanalyse zoals bedoeld in artikel 7, lid 3 zorgen de lidstaten ervoor dat de aangemelde exploitanten de ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en bijbehorende faciliteiten aanrekenen op basis van de kosten.
   6. De nationale regelgevende instantie zorgt ervoor dat de tarieven voor ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk bevorderlijk zijn voor eerlijke concurrentie.
   7. De nationale regelgevende instantie is gemachtigd:
   a) in gerechtvaardigde gevallen wijzigingen van het referentieaanbod voor de ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en bijbehorende faciliteiten op te leggen, met inbegrip van tariefwijzigingen;
   b) van de aangemelde exploitanten relevante informatie voor de uitvoering van deze richtlijn te verlangen;
   c) indien dit gerechtvaardigd is, op eigen initiatief op te treden om non-discriminatie, eerlijke concurrentie, economische doeltreffendheid en een maximaal nut voor de gebruikers te waarborgen.
   8. Als zulks door technologische en marktontwikkelingen noodzakelijk is wordt bijlage bis gewijzigd volgens de procedure van artikel 14, lid 2.
(Amendement 24)
Artikel 7, lid 1
   1. De lidstaten handhaven alle verplichtingen inzake toegang en interconnectie die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn ten aanzien van algemeen beschikbare elektronische communicatienetwerken aanbiedende ondernemingen golden krachtens de artikelen 4, 6, 7, 8, 11, 12 en 14 van Richtlijn 97/33/EG, artikel 16 van Richtlijn 98/10/EG, de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 92/44/EG en artikel 3 van Verordening [ inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet[ ; deze verplichtingen worden gehandhaafd totdat zij zijn herzien en daarover een besluit is genomen overeenkomstig lid 3.
   1. De lidstaten handhaven alle verplichtingen inzake toegang en interconnectie die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn ten aanzien van algemeen beschikbare elektronische communicatienetwerken aanbiedende ondernemingen golden krachtens de artikelen 4, 6, 7, 8, 11, 12 en 14 van Richtlijn 97/33/EG, artikel 16 van Richtlijn 98/10/EG, de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 92/44/EG en alle verplichtingen inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet zoals bedoeld in artikel 6 bis van onderhavige richtlijn ; deze verplichtingen worden gehandhaafd totdat zij zijn herzien en daarover een besluit is genomen overeenkomstig lid 3.
(Amendement 25)
Artikel 7, lid 3
   3. De lidstaten zorgen ervoor dat onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze richtlijn, en vervolgens op gezette tijden , de nationale regelgevende instanties een marktanalyse uitvoeren volgens de procedure van artikel 14 van Richtlijn [inzake een gemeenschappelijke regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, om te bepalen of de betrokken verplichtingen moeten worden gehandhaafd, gewijzigd of opgeheven. De partijen waarop een dergelijke wijziging of opheffing van verplichtingen betrekking heeft worden daarvan binnen een passende termijn in kennis gesteld.
   3. De lidstaten zorgen ervoor dat onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze richtlijn als bepaald in artikel 19 , en vervolgens jaarlijks , de nationale regelgevende instanties een marktanalyse uitvoeren volgens de procedure van artikel 14 van Richtlijn [inzake een gemeenschappelijke regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, om te bepalen of de betrokken verplichtingen moeten worden gehandhaafd, gewijzigd of opgeheven. De eerste marktanalyse wordt uitgevoerd in de drie maanden voorafgaande aan de in artikel 18 genoemde omzettingsdatum. De partijen waarop een dergelijke wijziging of opheffing van verplichtingen betrekking heeft worden daarvan binnen een passende termijn in kennis gesteld.
(Amendement 26)
Artikel 8, lid 1
   1. Wanneer een overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[ verrichte marktanalyse uitwijst dat een exploitant een aanmerkelijke macht op een specifieke markt heeft, leggen de nationale regelgevende instanties hem naar gelang van het geval één of meer van de in de artikelen 9 tot en met 13 van deze richtlijn genoemde verplichtingen op om concurrentievervalsing te voorkomen. De specifieke verplichting(en) die wordt (worden) opgelegd is (zijn) afgestemd op de aard van het geconstateerde probleem.
   1. Wanneer een overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[ verrichte marktanalyse uitwijst dat een exploitant een aanmerkelijke macht op een specifieke markt heeft en de mededingingssituatie op die markt zulks rechtvaardigt , kunnen de nationale regelgevende instanties deze exploitant naar gelang van het geval één of meer van de in de artikelen 9 tot en met 13 genoemde verplichtingen opleggen om concurrentievervalsing te voorkomen. De specifieke verplichting(en) die wordt (worden) opgelegd is (zijn) afgestemd op de aard van het geconstateerde probleem en staat (staan) in verhouding tot het beoogde doel, rekening houdend met het beginsel van zo min mogelijk regelgeving .
Nationale regelgevende instanties leggen geen verplichtingen krachtens dit artikel op wanneer zij ervan overtuigd zijn dat er een doeltreffende concurrentie heerst. Om dit te kunnen vaststellen wordt de marktsituatie geregeld geëvalueerd. Onverminderd het bepaalde in lid 2 worden de in de artikelen 9 t/m 13 opgenomen verplichtingen alleen opgelegd aan ondernemingen waarvan is vastgesteld dat zij een aanmerkelijke marktmacht hebben.
(Amendement 27)
Artikel 8, lid 2, eerste alinea
   2. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 kunnen de nationale regelgevende instanties aan exploitanten, met inbegrip van andere exploitanten dan die welke een aanmerkelijke marktmacht hebben, met betrekking tot interconnectie de in de artikelen 9 tot en met 13 vermelde verplichtingen opleggen, teneinde te voldoen aan internationale verbintenissen.
   2. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 kunnen de nationale regelgevende instanties aan exploitanten, met inbegrip van andere exploitanten dan die welke een aanmerkelijke marktmacht hebben, met betrekking tot interconnectie de in de artikelen 9 tot en met 13 vermelde verplichtingen opleggen, teneinde te voldoen aan internationale verbintenissen of om de communicatie tussen netwerken mogelijk te maken of te verbeteren:
   a) wanneer moet worden gezorgd voor een adequate interoperabiliteit van diensten en end-to-end aansluitbaarheid conform artikel 5, lid 1; of
   b) in gevallen waarin het niet invoeren van de verplichting in kwestie schadelijke gevolgen zou hebben voor de beschikbaarheid van de inhoud van openbare dienstverlening voor consumenten die niet kunnen worden bestreden door middel van de ontwikkeling van een doeltreffende mededinging .
(Amendement 28)
Artikel 8, lid 2, tweede alinea
Bij wijze van uitzondering, met voorafgaande toestemming van de Commissie, kunnen de nationale regelgevende instanties aan exploitanten met een aanzienlijke marktmacht verplichtingen met betrekking tot toegang of interconnectie opleggen die verder gaan dan die welke zijn vermeld in de artikelen 9 tot en met 13 van deze richtlijn, mits alle verplichtingen stroken met de doelstellingen van artikel 1 van deze richtlijn en artikel 7 van Richtlijn inzake [een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, en in verhouding staan tot het beoogde doel .
Bij wijze van uitzondering, met voorafgaande toestemming van de Commissie, kunnen de nationale regelgevende instanties onverminderd het bepaalde in artikel 6 aan exploitanten, met inbegrip van exploitanten zonder aanmerkelijke marktmacht, de in de artikelen 9 tot en met 13 genoemde verplichtingen met betrekking tot de interconnectie opleggen om te voldoen aan internationale verbintenissen .
Bij het opleggen van deze verplichtingen wordt onder meer rekening gehouden met beschikbare kwantitatieve gegevens omtrent de vastgestelde invloed op de markt.
(Amendement 29)
Artikel 8, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De overeenkomstig dit artikel opgelegde verplichtingen zijn afgestemd op de aard van het geconstateerde probleem en zijn evenredig en gerechtvaardigd in het licht van de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 7 van Richtlijn inzake [een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[. Deze verplichtingen worden alleen opgelegd nadat overleg heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.
(Amendement 30)
Artikel 8, lid 3
   3. Met betrekking tot lid 2, eerste alinea, geven de nationale regelgevende instanties de Commissie kennis van besluiten om voor marktpartijen in de Gemeenschap geldende verplichtingen op te leggen, te wijzigen of op te heffen, volgens de procedures van artikel 6, lid 2 tot en met lid 4, van Richtlijn inzake [een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
   3. Met betrekking tot lid 2, eerste alinea, geven de nationale regelgevende instanties de Commissie kennis van ontwerp besluiten om voor exploitanten in de Gemeenschap geldende verplichtingen op te leggen, te wijzigen of op te heffen, volgens de procedures van artikel 6, lid 2 tot en met lid 4, van Richtlijn inzake [een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[. De Commissie beoordeelt de gevolgen van de nieuwe verplichtingen en houdt daarbij afdoende rekening met de pan-Europese markt.
(Amendement 31)
Artikel 8, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De nationale regelgevende instanties geven exploitanten die met de betrokken exploitant regelingen voor toegang en interconnectie hebben getroffen, ruim van tevoren kennis om hun in staat te stellen alternatieve dienstverleners te zoeken, voordat een verplichting wordt ingetrokken.
(Amendement 32)
Artikel 8, lid 3 ter (nieuw)
3 ter. De nationale regelgevende instanties onderzoeken het effect van een besluit op alle op de markt aanwezige ondernemingen, om investeringen niet te ontmoedigen, nieuwe exploitanten niet uit hun evenwicht te brengen en het behoud van een stabiele mededingingssituatie derhalve niet te bemoeilijken.
(Amendement 33)
Artikel 8 bis (nieuw)
Artikel 8 bis
Verplichting inzake technische of operationele voorwaarden
Teneinde schadelijke bemoeienis te voorkomen of te waarborgen dat de integriteit en veiligheid van openbare communicatienetwerken gehandhaafd blijven, kan een nationale regelgevende instantie overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, exploitanten verplichten te voldoen aan technische of operationele voorwaarden die zij stelt aan het aanbieden of gebruikmaken door andere ondernemingen van toegangs- en/of interconnectiediensten. Deze voorwaarden kunnen de tenuitvoerlegging omvatten van specifieke technische normen of specificaties, dan wel gedragscodes die zijn overeengekomen door de ondernemingen. De nationale regelgevende instantie zorgt ervoor dat deze voorwaarden redelijk en niet-discriminerend zijn en gebaseerd zijn op objectieve, van tevoren vastgestelde criteria.
(Amendement 34)
Artikel 9, lid 1
   1. De nationale regelgevende instanties kunnen overeenkomstig artikel 8 verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie en/of netwerktoegang opleggen op grond waarvan exploitanten duidelijk omschreven informatie, zoals technische specificaties, netwerkkenmerken, eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, alsook tarieven, ter beschikking van het publiek moeten stellen.
   1. De nationale regelgevende instanties kunnen overeenkomstig artikel 8 verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie en/of netwerktoegang opleggen op grond waarvan exploitanten duidelijk omschreven informatie, zoals technische specificaties, netwerkkenmerken (inclusief nauwkeurige gegevens omtrent in die netwerken door te voeren mogelijke veranderingen) , eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, alsook tarieven, ter beschikking van het publiek moeten stellen, voorzover het geen vertrouwelijke informatie betreft .
De nationale regelgevende instanties motiveren de opgelegde verplichtingen, waarbij zij naar behoren rekening houden met de specifieke mededingingsgraad op de relevante interconnectie/toegangsmarkt.
(Amendement 35)
Artikel 9, lid 3
   3. De nationale regelgevende instanties kunnen preciseren welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd die moet zijn en op welke wijze deze moet worden gepubliceerd.
   3. De nationale regelgevende instanties kunnen preciseren welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd die moet zijn en op welke wijze deze moet worden gepubliceerd, waarbij zij naar behoren rekening houden met het evenredigheidsbeginsel en de nationale en communautaire wetgeving op het gebied van commerciële vertrouwelijkheid onverlet blijft .
(Amendement 37)
Artikel 11, lid 2
   2. Om het toezicht op de naleving van verplichtingen inzake transparantie te vergemakkelijken, hebben de nationale regelgevende instanties de bevoegdheid voor te schrijven dat boekhouddocumenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, op verzoek worden overgelegd.
De nationale regelgevende instanties kunnen dergelijke informatie publiceren wanneer deze bijdraagt tot een open en concurrentiegerichte markt, zij het met inachtneming van de nationale en communautaire regels inzake vertrouwelijkheid van handelsgegevens.
   2. Om het toezicht op de naleving van verplichtingen inzake transparantie te vergemakkelijken, hebben de nationale regelgevende instanties de bevoegdheid voor te schrijven dat boekhoud- en kostentoerekenings documenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, op verzoek worden overgelegd. De nationale regelgevende instanties hebben de bevoegdheid het boekingsformat vast te stellen waarin deze gegevens moeten worden opgeslagen, en voor deze gegevens een controle overeenkomstig de door de nationale regelgevende instantie zelf vastgestelde norm te verlangen.
De nationale regelgevende instanties kunnen dergelijke informatie publiceren wanneer deze bijdraagt tot een open en concurrentiegerichte markt, zij het met inachtneming van de nationale en communautaire regels inzake vertrouwelijkheid van handelsgegevens.
Zij kunnen de in dit artikel genoemde maatregelen ook toepassen op exploitanten die geen aanmerkelijke marktmacht hebben, maar direct of indirect gecontroleerd worden door ondernemingen met een dominerende positie of met bijzondere of exclusieve rechten in andere sectoren.
(Amendement 38)
Artikel 12, lid 1
   1. Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 8 exploitanten de verplichting opleggen toegang te verlenen tot en het gebruik toe te staan van specifieke faciliteiten en/of bijbehorende diensten, onder meer wanneer de nationale regelgevende instantie van mening is dat het weigeren van toegang de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte detailhandelsmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
   1. Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 8 exploitanten de verplichting opleggen toegang te verlenen tot en het gebruik toe te staan van specifieke faciliteiten en bijbehorende diensten, onder meer wanneer de nationale regelgevende instantie van mening is dat het weigeren van toegang of onredelijke voorwaarden met hetzelfde effect de ontwikkeling van een door concurrentie gekenmerkte detailhandelsmarkt zouden belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zouden zijn of wanneer er knelpunten op de markt aanwezig zijn .
Van exploitanten kan onder meer worden verlangd dat zij:
   a) derden toegang verlenen tot bepaalde netwerkelementen en/of faciliteiten;
   b) reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;
   c) bepaalde diensten doorverkopen;
   d) open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere fundamentele technologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten;
   e) collocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van faciliteiten aanbieden, inclusief gedeeld gebruik van kabelgoten, gebouwen of masten;
   f) de nodige specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de eind-tot-eind-interoperabiliteit van aan gebruikers geleverde diensten, inclusief faciliteiten voor intelligente netwerkdiensten of roaming binnen mobiele netwerken;
   g) de nodige toegang tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen verlenen om eerlijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;
   h) zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten.
De nationale regelgevende instanties kunnen aan deze verplichtingen voorwaarden verbinden ter zake van eerlijkheid, redelijkheid, opportuniteit, transparantie en/of non-discriminatie.
Van exploitanten kan onder meer worden verlangd dat zij:
   a) derden toegang verlenen tot bepaalde netwerkelementen en/of faciliteiten;
   b) reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;
   c) bepaalde diensten doorverkopen;
   d) open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere fundamentele technologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten;
   e) collocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van faciliteiten aanbieden, inclusief gedeeld gebruik van kabelgoten, gebouwen of masten;
   f) de nodige specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de eind-tot-eind-interoperabiliteit van aan gebruikers geleverde diensten, inclusief faciliteiten voor intelligente netwerkdiensten of roaming binnen mobiele netwerken;
   g) de nodige toegang tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen verlenen om eerlijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;
   h) zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten.
De nationale regelgevende instanties kunnen aan deze verplichtingen voorwaarden verbinden ter zake van eerlijkheid, redelijkheid, opportuniteit, transparantie, prijscontrole en/of non-discriminatie overeenkomstig de artikelen 9 t/m 11 en 13.
(Amendement 39)
Artikel 12, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie en de nationale regelgevende instanties leggen exploitanten de verplichting op ervoor te zorgen dat de detailprijzen voor internationale roaming zowel doorzichtig als kostengeoriënteerd zijn.
Exploitanten dienen ervoor te zorgen dat de prijs per minuut van een internationaal roaminggesprek onmiddellijk op het scherm van de handset of mondeling wordt vermeld.
(Amendement 40)
Artikel 12, lid 1 ter (nieuw)
1 ter. De Commissie en de nationale regelgevende instanties leggen aan mobiele exploitanten de verplichting op om de prijzen voor gespreksafgifte op kosten te baseren.
De Commissie onderzoekt op welke andere manieren, zoals carrierselectie en het stimuleren van exploitanten van een mobiel virtueel netwerk (MVNO's) de prijzen voor gespreksafgifte beïnvloed kunnen worden.
(Amendement 41)
Artikel 12, lid 2
   2. Bij het opleggen van de in lid 1 bedoelde verplichtingen betrekken de nationale regelgevende instanties met name de volgende factoren in hun overwegingen:
   a) de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, rekening houdend met het tempo van de marktontwikkeling;
   b) de haalbaarheid van de voorgestelde toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;
   c) de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de aan de investering verbonden risico's;
   d) de noodzaak om op lange termijn de concurrentie in stand te houden;
   e) in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten.
   2. Wanneer de nationale regelgevende instanties overwegen of de in lid 1 bedoelde verplichtingen opgelegd moeten worden, en in het bijzonder wanneer zij nagaan of dergelijke verplichtingen in redelijke verhouding staan tot de doelstellingen in artikel 7 van Richtlijn inzake [een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[ betrekken zij met name de volgende factoren in hun overwegingen:
   a) de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, rekening houdend met het tempo van de marktontwikkeling en met de aard en het soort interconnectie of toegang ;
   b) de haalbaarheid van de voorgestelde toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;
   c) de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de aan de investering verbonden risico's;
   d) de noodzaak om op lange termijn de concurrentie in stand te houden;
   e) in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten. De nationale regelgevende instanties raadplegen de belanghebbende partijen alvorens te besluiten over verplichtingen inzake toegang.
De nationale regelgevende instanties bieden belanghebbende partijen de mogelijkheid hun standpunten inzake de in de eerste alinea genoemde factoren naar voren te brengen. Bij het publiceren van een besluit geven de nationale regelgevende instanties aan op welke wijze de standpunten van de belanghebbende partijen zijn gehoord en in overweging zijn genomen.
(Amendementen 42 en 43)
Artikel 13, lid 1
   1. Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 8 verplichtingen inzake prijscontrole opleggen, inclusief verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en inzake kostentoerekeningssystemen, voor het verlenen van specifieke interconnectie- en/of netwerktoegangtypes, wanneer uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken exploitant bij het ontbreken van daadwerkelijke concurrentie in staat zou zijn de prijzen op een buitensporig hoog peil te handhaven of de marges uit te hollen , zulks ten nadele van de eindgebruikers. De nationale regelgevende instanties houden rekening met de door de exploitant gedane investeringen en de daaraan verbonden risico's.
   1. Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 8 verplichtingen inzake prijscontrole opleggen, inclusief verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en inzake kostentoerekeningssystemen, voor het verlenen van specifieke interconnectie- en/of netwerktoegangtypes, wanneer uit een marktanalyse het bestaan blijkt van een langdurig falen van de markt, inhoudende dat de betrokken exploitant in staat is de prijzen gedurende een onbepaalde periode op een buitensporig hoog peil te handhaven of concurrentiebelemmerende prijsverlagingen door te voeren , zulks ten nadele van de eindgebruikers. Het opleggen van verplichtingen inzake prijscontrole door de nationale regelgevende instanties mag geen negatief langetermijneffect op de mededinging hebben en mag investeringen in alternatieve infrastructuur niet ontmoedigen. De regelingen inzake prijscontrole dienen gepaard te gaan met de toepassing van geharmoniseerde en gecertificeerde kostentoerekeningsmodellen. De prijzen moeten gebaseerd zijn op de kosten van een efficiënte prestatielevering. De nationale regelgevende instanties houden rekening met de door de exploitant gedane investeringen en de daaraan verbonden risico's.
Zij mogen alleen ingrijpen wanneer sprake is van prijsdistorsies gedurende een onbepaalde periode. De lengte van die periode hangt af van het betreffende markttype en van de investeringen die de onderneming heeft gedaan.
De verplichting inzake kostenoriëntatie wordt op zodanige wijze geformuleerd dat de concurrentie op lange termijn en de ontwikkeling van alternatieve faciliteiten er niet door worden afgeschrikt.
(Amendement 44)
Artikel 13, lid 3
   3. Wanneer voor een exploitant een verplichting inzake kostenoriëntering van zijn tarieven geldt, is het aan hem om aan te tonen dat de tarieven worden bepaald op basis van de kosten verhoogd met een redelijk investeringsrendement. De nationale regelgevende instanties kunnen van een exploitant verlangen dat deze volledige verantwoording aflegt over zijn tarieven en indien nodig dat deze worden aangepast.
   3. Wanneer voor een exploitant een verplichting inzake kostenoriëntering van zijn tarieven geldt, is het aan hem om aan te tonen dat de tarieven worden bepaald op basis van de kosten verhoogd met een redelijk investeringsrendement. Voor onderzoek naar de kosten van een prestatielevering kunnen de nationale regelgevende instanties een kostenberekening laten uitvoeren, onafhankelijk van de kostenberekening van de exploitant. De nationale regelgevende instanties kunnen van een exploitant verlangen dat deze volledige verantwoording aflegt over zijn tarieven en indien nodig dat deze worden aangepast.
(Amendement 45)
Artikel 15, leden 1 en 2
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens deze richtlijn aan ondernemingen opgelegde specifieke verplichtingen openbaar worden gemaakt, met vermelding van het specifieke product respectievelijk de specifieke dienst en de betrokken geografische markten. Zij zorgen ervoor dat actuele informatie openbaar wordt gemaakt op een wijze die alle belanghebbende partijen gemakkelijke toegang tot die informatie waarborgt.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens deze richtlijn aan ondernemingen opgelegde specifieke verplichtingen openbaar worden gemaakt, met vermelding van het specifieke product respectievelijk de specifieke dienst en de betrokken geografische markten. Zij zorgen ervoor dat actuele informatie, voorzover het geen vertrouwelijke informatie, met name bedrijfsgeheimen betreft, openbaar wordt gemaakt op een wijze die alle belanghebbende partijen gemakkelijke toegang tot die informatie waarborgt.
   2. De lidstaten zenden de Commissie een kopie van alle gepubliceerde informatie toe. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar in een gemakkelijk toegankelijke vorm en deelt deze afhankelijk van het geval mee aan het Comité voor communicatie en de Groep op hoog niveau voor communicatie .
   2. De lidstaten zenden de Commissie een kopie van alle gepubliceerde informatie toe. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar in een gemakkelijk toegankelijke vorm en deelt deze afhankelijk van het geval mee aan het Comité voor communicatie.
(Amendement 50/rev.)
Bijlage, deel 1, sub c) bis en ter (nieuw)
   c bis) Alle decoders of televisietoestellen met een geïntegreerde decoder (ontvangstapparatuur) die vanaf 1 januari 2002 worden verkocht, moeten over een gemeenschappelijk interface (common interface) beschikken waarmee de gebruiker het apparaat met verschillende, verwisselbare toegangsautorisatiemodules (CA-modules) kan laten functioneren;
   c ter) Degenen die zich op wettelijke bescherming van toegangsautorisatieproducten en -systemen kunnen beroepen zijn ertoe verplicht de door hen aangeboden coderingssystemen ook als verwisselbare toegangsautorisatiemodule (CA-module) aan te bieden.
(Amendement 47)
Bijlage, deel II, streepjes
   - Toegang tot applicatieprogramma-interfaces (API's)
   - Toegang tot elektronische programmagidsen (EPG's)
   - Toegang tot navigatiesystemen (zoals EPG's)
   - Retourtrajecten
   - Opslagcapaciteit van decoders
(Amendement 48)
Bijlage bis (nieuw)

Bijlage bis
MINIMUMLIJST VAN PUNTEN DIE MOETEN VOORKOMEN IN HET DOOR DE AANGEMELDE EXPLOITANTEN TE PUBLICEREN REFERENTIEAANBOD VOOR ONTBUNDELDE TOEGANG TOT HET AANSLUITNETWERK
   A. Voorwaarden voor ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk
   1. Netwerkelementen waartoe toegang wordt aangeboden, met in het bijzonder de volgende elementen:
   a) toegang tot aansluitnetwerken,
   b) toegang tot het buiten de spraakband liggende deel van het frequentiespectrum van een aansluitnetwerk, in geval van gedeelde toegang tot het aansluitnet.
   2. Informatie over de plaatsen van de fysieke aansluitpunten(1), beschikbaarheid van aansluitnetwerken op bepaalde delen van het toegangsnet.
   3. Technische voorwaarden die verband houden met toegang tot en gebruik van aansluitnetwerken, met inbegrip van de technische kenmerken van de getwiste metaaldraden van het aansluitnet.
   4. Procedures voor het bestellen en verstrekken, gebruiksbeperkingen.
   B. Collocatiediensten
   1. Informatie over de desbetreffende plaatsen van de aangemelde exploitanten 1 .
   2. Collocatieopties op de in punt B1 genoemde plaatsen (met inbegrip van fysieke collocatie en, in voorkomend geval, collocatie op afstand en virtuele collocatie).
   3. Apparatuurkenmerken: Eventuele beperkingen voor apparatuur die in collocatie kan worden geplaatst.
   4. Veiligheidsaspecten: Door aangemelde exploitanten getroffen maatregelen om de veiligheid van hun locaties te waarborgen.
   5. Voorwaarden voor de toegang van het personeel van concurrerende exploitanten.
   6. Veiligheidsnormen.
   7. Regels voor toewijzing van ruimte wanneer de collocatieruimte beperkt is.
   8. Regels voor ontvangers voor de inspectie van locaties waarop fysieke collocatie mogelijk is of plaatsen waar collocatie is geweigerd in verband met ruimtegebrek.
   C. Informatiesystemen
Voorwaarden voor toegang tot de operationele ondersteunende systemen, informatiesystemen of databases voor reservering, levering, bestelling, onderhouds- en herstelverzoeken en facturering van de aangemelde exploitant.
   D. Leveringsvoorwaarden
   1. Termijn waarbinnen wordt gereageerd op verzoeken om diensten en faciliteiten, overeenkomsten inzake het niveau van de dienst, procedures om gebreken te verhelpen en om terug te keren naar het gangbare niveau van dienstverlening en parameters voor de kwaliteit van de dienstverlening.
   2. Standaardcontract, inclusief, - voorzover van toepassing -, vergoeding voor laattijdigheid.
   3. Tarieven of tariferingsformules: voor elk van bovengenoemde aspecten, functies en faciliteiten.
__________
1 Het beschikbaar stellen van deze informatie kan om redenen van openbare veiligheid tot de betrokkenen worden beperkt.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (COM(2000) 384 - C5-0433/2000 - 2000/0186(COD) )
P5_TA(2001)0111A5-0061/2001

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2000) 384 (2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0433/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en het advies van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport (A5-0061/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 215.
(2) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 215.


Elektronische communicatienetwerken en -diensten ***I
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (COM(2000) 393 - C5-0428/2000 - 2000/0184(COD) )
P5_TA(2001)0112A5-0053/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 7
   (7) De convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie houdt in dat alle transmissienetwerken en -diensten binnen eenzelfde regelgevingskader moeten vallen. Dit regelgevingskader wordt gevormd door deze richtlijn en vier specifieke richtlijnen: richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[, richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[, richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie[, alsmede verordening (EG) nr. ../… van het Europees Parlement en de Raad [inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet[, hierna "de specifieke maatregelen” genoemd. Het is noodzakelijk dat de regelgeving inzake transmissie wordt gescheiden van de regelgeving inzake inhoud. Dit kader bestrijkt derhalve niet de inhoud van de diensten die via elektronische communicatienetwerken met behulp van elektronische communicatiediensten worden geleverd, zoals de inhoud van omroep programma's, financiële diensten en bepaalde diensten van de informatiemaatschappij. De inhoud van televisieprogramma's valt onder richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad. De scheiding tussen de regelgeving inzake transmissie en de regelgeving inzake inhoud staat er niet aan in de weg dat rekening wordt gehouden met de relaties die tussen beide bestaan.
   (7) De convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie houdt in dat alle transmissienetwerken en -diensten binnen eenzelfde regelgevingskader moeten vallen. Dit regelgevingskader wordt gevormd door deze richtlijn en vier specifieke richtlijnen: richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[, richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[, richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[, richtlijn ../../EG van het Europees Parlement en de Raad [betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie[, hierna "de specifieke richtlijnen "* genoemd. Het is noodzakelijk dat de regelgeving inzake transmissie wordt gescheiden van de regelgeving inzake inhoud. Dit kader bestrijkt derhalve niet de inhoud van de diensten die via elektronische communicatienetwerken met behulp van elektronische communicatiediensten worden geleverd, zoals de inhoud van audiovisuele programma's, financiële diensten en bepaalde diensten van de informatiemaatschappij. Dit kader is niet van invloed op maatregelen die in overeenstemming met de communautaire wetgeving, op communautair of nationaal niveau worden genomen ter bevordering van de culturele en linguïstische diversiteit en de verdediging van het pluralisme in de media. De inhoud van televisieprogramma's valt onder richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad. De scheiding tussen de regelgeving inzake transmissie en de regelgeving inzake inhoud staat er niet aan in de weg dat rekening wordt gehouden met de relaties die tussen beide bestaan, met name om bij transmissie van audiovisuele inhoud pluralisme, culturele verscheidenheid en bescherming van de consument te garanderen ongeacht de wijze van transmissie, alsmede het pluralisme en de diversiteit van audiovisuele inhoud die via om het even welke elektronische communicatie-infrastructuur en bijbehorende diensten wordt verzonden .
* ( De referentie "specifieke maatregelen” in de gehele tekst vervangen door "specifieke richtlijnen” )
(Amendement 2)
Overweging 12
   (12) Elke partij die voorwerp is van een besluit van een nationale regelgevende instantie moet het recht hebben bij een door de lidstaten ingesteld onafhankelijk lichaam in beroep te gaan. Het beroepslichaam dient in staat te zijn de feiten van de zaak in overweging te nemen en in afwachting van het resultaat van het beroep dient het besluit van de nationale regelgevende instantie van kracht te zijn. Deze beroepsprocedure laat de rechten van rechtspersonen of natuurlijke personen uit hoofde van het nationale recht onverlet.
   (12) Elke partij die voorwerp is van een besluit van een nationale regelgevende instantie moet het recht hebben bij een door de lidstaten ingesteld onafhankelijk lichaam in beroep te gaan. Het beroepslichaam dient in staat te zijn de feiten en de draagwijdte van de zaak in overweging te nemen en in afwachting van het resultaat van het beroep dient het besluit van de nationale regelgevende instantie van kracht te zijn, tenzij er urgente en dwingende motieven in het geding zijn die verband houden met een eventuele onverenigbaarheid met het bestaande regelgevingskader . Deze beroepsprocedure laat de rechten van rechtspersonen of natuurlijke personen uit hoofde van het nationale recht onverlet.
(Amendement 3)
Overweging 13
   (13) De nationale regelgevende instanties moeten informatie van de marktpartijen verzamelen om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren. Het is ook mogelijk dat deze informatie moet worden verzameld voor de Commissie om haar in staat te stellen haar verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht na te komen. Verzoeken om informatie moeten proportioneel zijn en mogen geen buitensporige last meebrengen voor ondernemingen. Door nationale regelgevende instanties verzamelde informatie moet beschikbaar zijn voor het publiek, behalve wanneer deze vertrouwelijk is. De nationale regelgevende instanties moeten wat de uitwisseling van informatie betreft dezelfde rechten en verplichtingen inzake vertrouwelijkheid hebben als een "bevoegde autoriteit” als omschreven in Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1216/1999.
   (13) De nationale regelgevende instanties moeten informatie van de marktpartijen verzamelen om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren. Het is ook mogelijk dat deze informatie moet worden verzameld voor de Commissie om haar in staat te stellen haar verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht na te komen. Verzoeken om informatie moeten proportioneel zijn en mogen geen buitensporige last meebrengen voor ondernemingen. Door nationale regelgevende instanties verzamelde informatie moet beschikbaar zijn voor het publiek, behalve wanneer deze vertrouwelijk is, met name wanneer het de bescherming van bedrijfsgeheimen betreft . De nationale regelgevende instanties moeten wat de uitwisseling van informatie betreft dezelfde rechten en verplichtingen inzake vertrouwelijkheid hebben als een "bevoegde autoriteit” als omschreven in Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1216/1999.
(Amendementen 4 en 5)
Overweging 15
   (15) Er dient een geharmoniseerde verzameling doelstellingen en beginselen te zijn waarop de nationale regelgevende instanties hun acties baseren . Dit dienen de enige doelstellingen en beginselen te zijn waarop de nationale regelgevende instanties hun acties baseren bij de uitvoering van hun taken krachtens dit regelgevingskader.
   (15) De nationale regelgevende instanties dienen een geharmoniseerde verzameling doelstellingen en beginselen te hanteren, en zouden hun maatregelen zo nodig met die van de regelgevende instanties van andere lidstaten in overeenstemming moeten brengen . Dit dienen de enige doelstellingen en beginselen te zijn waarop de nationale regelgevende instanties hun acties baseren bij de uitvoering van hun taken krachtens dit regelgevingskader, ook bij de indeling van het radiospectrum .
(Amendement 6)
Overweging 16
   (16) Het Radiospectrum is een essentiële voorwaarde voor elektronische communicatiediensten die op radioverbindingen zijn gebaseerd en zou dan ook, voor zover het betrekking heeft op deze diensten, door de nationale regelgevende instanties moeten worden ingedeeld en toegewezen volgens doorzichtige, niet-discriminerende en objectieve criteria. De indeling en toewijzing dient zo efficiënt mogelijk te worden beheerd, op een wijze die in overeenstemming is met de noodzaak om de vereisten van commercieel en niet-commercieel gebruik van het radiospectrum met elkaar in evenwicht te brengen. Doorverkoop van radiofrequenties kan een doeltreffend middel zijn om het spectrum efficiënter te gebruiken, zolang er voldoende waarborgen zijn om het openbaar belang te beschermen, met name de noodzaak te zorgen voor transparantie van en officieel toezicht op dergelijke transacties. Beschikking […[ van het Europees Parlement en de Raad [inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap[ legt een kader vast voor de harmonisatie van het radiospectrum en in het kader van deze richtlijn getroffen maatregelen moeten erop gericht zijn de werkzaamheden in het kader van die beschikking te vergemakkelijken.
   (16) Het Radiospectrum is een essentiële voorwaarde voor elektronische communicatiediensten die op radioverbindingen zijn gebaseerd en zou dan ook, voor zover het betrekking heeft op deze diensten, door de nationale regelgevende instanties moeten worden ingedeeld en toegewezen volgens een geharmoniseerde verzameling doelstellingen en beginselen waardoor hun beleid wordt bepaald alsook volgens doorzichtige, niet-discriminerende en objectieve criteria. De indeling en toewijzing dient zo efficiënt mogelijk te worden beheerd, op een wijze die in overeenstemming is met de noodzaak om de vereisten van commercieel en niet-commercieel gebruik van het radiospectrum met elkaar in evenwicht te brengen. Doorverkoop van radiofrequenties kan een doeltreffend middel zijn om het spectrum efficiënter te gebruiken, zolang er voldoende waarborgen zijn om het openbaar belang te beschermen, met name de noodzaak te zorgen voor transparantie van en officieel toezicht op dergelijke transacties. Tot het openbaar belang waarmee de lidstaten bij het gebruik van radiofrequenties rekening moeten houden, behoort onder meer de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, de verzekering van de informatievrijheid, het pluralisme, de culturele verscheidenheid, de sociale samenhang en de bescherming van de consument. Beschikking […[ van het Europees Parlement en de Raad [inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap[ legt een kader vast voor de harmonisatie van het radiospectrum en in het kader van deze richtlijn getroffen maatregelen moeten erop gericht zijn de werkzaamheden in het kader van die beschikking te vergemakkelijken.
(Amendement 7)
Overweging 18
   (18) Er moeten snelle, niet-discriminerende procedures worden ingevoerd voor de verlening van doorgangsrechten, teneinde de voorwaarden voor eerlijke en daadwerkelijke mededinging te waarborgen. Deze richtlijn laat de nationale onteigeningswetgeving onverlet.
   (18) Er moeten snelle, niet-discriminerende procedures worden ingevoerd voor de verlening van doorgangsrechten, teneinde de voorwaarden voor eerlijke en daadwerkelijke mededinging te waarborgen. De aan de uitoefening van deze rechten verbonden voorwaarden dienen niet-discriminerend, objectief gerechtvaardigd en redelijk te zijn. Deze richtlijn laat de nationale onteigeningswetgeving onverlet.
(Amendement 8)
Overweging 20
   (20) Onder bepaalde omstandigheden moeten van tevoren verplichtingen worden opgelegd om de ontwikkeling van een concurrerende markt te waarborgen. De definitie van aanmerkelijke macht op de markt in Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), als gewijzigd bij Richtlijn 98/61/EG is doeltreffend gebleken in de eerste stadia van de openstelling van de markt als criterium voor verplichtingen ex ante, maar moet thans worden aangepast aan meer complexe en dynamische markten en wordt derhalve zo gewijzigd dat de definitie wordt gebaseerd op het begrip machtspositie als gedefinieerd in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen. Behalve in gevallen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de Gemeenschap en haar lidstaten, zijn op voorhand opgelegde regulerende verplichtingen die tot doel hebben daadwerkelijke mededinging te waarborgen alleen gerechtvaardigd voor ondernemingen waarvan de infrastructuur is gefinancierd op basis van bijzondere of uitsluitende rechten op gebieden waar er juridische, technische of economische belemmeringen voor de toegang tot de markt zijn, met name voor het aanleggen van netwerkinfrastructuur, of die verticaal geïntegreerde entiteiten zijn die eigenaar of exploitant zijn van netwerkinfrastructuur voor de levering van diensten aan klanten en tegelijkertijd aanbieders zijn van diensten via die infrastructuur waartoe hun concurrenten noodzakelijkerwijze toegang moeten hebben.
   (20) Onder bepaalde omstandigheden moeten van tevoren verplichtingen worden opgelegd om de ontwikkeling van een concurrerende markt te waarborgen. De definitie van aanmerkelijke macht op de markt in Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), als gewijzigd bij Richtlijn 98/61/EG is doeltreffend gebleken in de eerste stadia van de openstelling van de markt als criterium voor verplichtingen ex ante, maar moet thans worden aangepast aan meer complexe en dynamische markten en wordt derhalve zo gewijzigd dat de definitie wordt gebaseerd op het begrip machtspositie als gedefinieerd in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, hoewel het voor de nationale regelgevende instanties mogelijk zou moeten blijven zelf onderzoeken in te stellen en hun eigen precedentenrecht te ontwikkelen . Behalve in gevallen die voortvloeien uit internationale verplichtingen van de Gemeenschap en haar lidstaten, zijn op voorhand opgelegde regulerende verplichtingen die tot doel hebben daadwerkelijke mededinging te waarborgen alleen gerechtvaardigd voor ondernemingen waarvan de infrastructuur is gefinancierd op basis van bijzondere of uitsluitende rechten op gebieden waar er juridische, technische of economische belemmeringen voor de toegang tot de markt zijn, met name voor het aanleggen van netwerkinfrastructuur, of die verticaal geïntegreerde entiteiten zijn die eigenaar of exploitant zijn van netwerkinfrastructuur voor de levering van diensten aan klanten en tegelijkertijd aanbieders zijn van diensten via die infrastructuur waartoe hun concurrenten noodzakelijkerwijze toegang moeten hebben.
(Amendement 9)
Overweging 20 bis (nieuw)
(20 bis) Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 13, lid 2 dient de beoordeling door de nationale regelgevende instanties te zijn gebaseerd op de eventueel in het kader van artikel 82 van het Verdrag door de Commissie en het Hof van Justitie te ontwikkelen jurisprudentie.
(Amendement 10)
Overweging 21
   (21) Het is essentieel dat dergelijke regulerende verplichtingen alleen worden opgelegd wanneer er geen daadwerkelijke mededinging is en wanneer nationale rechtsmiddelen en de middelen van het communautaire mededingingsrecht ontoereikend zijn om het probleem op te lossen. Het is derhalve nodig dat de Commissie op communautair niveau richtsnoeren opstelt voor nationale regelgevende instanties aan de hand waarvan zij kunnen beoordelen of op een bepaalde markt daadwerkelijke mededinging heerst en of er sprake is van aanmerkelijke marktmacht. In deze richtsnoeren moet ook worden ingegaan op de problematiek van nieuwe markten waar de feitelijke marktleider waarschijnlijk een groot marktaandeel zal hebben, maar niet dient te worden onderworpen aan ongerechtvaardigde verplichtingen. De nationale regelgevende instanties zullen met elkaar moeten samenwerken wanneer de relevante markt transnationaal blijkt te zijn.
   (21) Het is essentieel dat dergelijke regulerende verplichtingen alleen worden opgelegd wanneer er geen daadwerkelijke mededinging is en wanneer nationale rechtsmiddelen en de middelen van het communautaire mededingingsrecht ontoereikend zijn om het probleem op te lossen. Het is derhalve nodig dat de Commissie op communautair niveau richtsnoeren opstelt voor nationale regelgevende instanties aan de hand waarvan zij kunnen beoordelen of op een bepaalde markt daadwerkelijke mededinging heerst en of er sprake is van aanmerkelijke marktmacht. In deze richtsnoeren moet ook worden ingegaan op de problematiek van nieuwe markten waar de feitelijke marktleider waarschijnlijk een groot marktaandeel zal hebben, maar niet dient te worden onderworpen aan ongerechtvaardigde verplichtingen. De richtsnoeren dienen met regelmatige en adequate tussenpozen, doch ten minste jaarlijks, door de Commissie op hun efficiency te worden getoetst en eventueel aan de situatie op de markt te worden aangepast. De nationale regelgevende instanties zullen met elkaar moeten samenwerken wanneer de relevante markt transnationaal blijkt te zijn.
(Amendement 11)
Overweging 23
   (23) Normalisatie moet in de eerste plaats een door de markt gestuurd proces blijven. Er kunnen zich echter nog steeds situaties voordoen waarin het wenselijk is dat op communautair niveau bepaalde normen worden opgelegd om interoperabiliteit op de interne markt te waarborgen. Op nationaal niveau dienen de lidstaten Richtlijn 98/34/EG na te komen. Richtlijn 95/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen schrijft geen specifiek systeem voor het uitzenden van digitale televisiesignalen of specifieke digitale televisiediensten voor. In het kader van de Digital Video Broadcasting Group hebben de Europese marktpartijen een familie van systemen voor het uitzenden van televisiesignalen ontwikkeld die door het Europees Normalisatie-instituut voor Telecommunicatie (ETSI) zijn genormaliseerd en die zijn omgezet in aanbevelingen van de Internationale Telecommunicatie-unie.
   (23) Normalisatie, als middel om concurrerende markten te creëren, moet voorzover nodig in de eerste plaats een door de markt gestuurd proces blijven. Er kunnen zich echter nog steeds situaties voordoen waarin het nodig is dat aanbieders in de Gemeenschap bepaalde normen krijgen opgelegd om interoperabiliteit van de wijzen van transmissie en van diensten op de interne markt te waarborgen. Op nationaal niveau dienen de lidstaten Richtlijn 98/34/EG na te komen. Richtlijn 95/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen schrijft geen specifiek systeem voor het uitzenden van digitale televisiesignalen of specifieke digitale televisiediensten voor. In het kader van de Digital Video Broadcasting Group hebben de Europese marktpartijen een familie van systemen voor het uitzenden van televisiesignalen ontwikkeld die door het Europees Normalisatie-instituut voor Telecommunicatie (ETSI) zijn genormaliseerd en die zijn omgezet in aanbevelingen van de Internationale Telecommunicatie-unie De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om een open, in gezamenlijk overleg vastgestelde standaard voor digitale tv-diensten voor te schrijven .
(Amendement 13)
Artikel 1, lid 1
   1. Bij deze richtlijn wordt een geharmoniseerd kader voor de regulering van elektronische communicatiediensten, elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten vastgesteld. De richtlijn legt de taken van de nationale regelgevende instanties vast alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele Gemeenschap te waarborgen.
   1. Bij deze richtlijn wordt een geharmoniseerd kader voor de regulering van elektronische communicatiediensten, elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten en diensten vastgesteld met het doel om daadwerkelijke mededinging op de markt tot stand te brengen in het belang van de eindgebruikers en universele diensten voor de burger te waarborgen. Deze bijbehorende faciliteiten omvatten die elementen van de eindapparatuur welke een integraal onderdeel uitmaken van het netwerk en waarvan de specificaties worden vastgesteld of beïnvloed door de elektronische communicatienetwerken. De richtlijn legt de bevoegdheden en taken van de nationale regelgevende instanties vast alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele Gemeenschap te waarborgen.
(Amendement 15)
Artikel 1, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Deze richtlijn en de specifieke richtlijnen laten maatregelen die in overeenstemming met de communautaire wetgeving op communautair of nationaal niveau worden genomen op het gebied van audiovisueel beleid en regulering van de inhoud, met inbegrip van maatregelen ter bevordering van de culturele en linguïstische diversiteit en de verdediging van het pluralisme in de media, onverlet.
(Amendement 16)
Artikel 1, lid 3
   3. Deze richtlijn laat de bepalingen van Richtlijn 1999/5/EG onverlet.
Schrappen
(Amendement 17)
Artikel 2, definitie a)
   a) "Elektronisch communicatienetwerk”: de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele terrestrische netwerken, netten voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetten, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie.
   a. "Elektronisch communicatienetwerk”: de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele terrestrische netwerken, netten voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetten, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie, en elektriciteitskabels of -draden, in zoverre die gebruikt worden voor het overbrengen van reclameboodschappen;
(Amendement 18)
Artikel 2, definitie b)
   b) "Elektronische communicatiedienst”: tegen betaling aangeboden diensten die geheel of hoofdzakelijk bestaan uit de transmissie en routering van signalen via elektronische communicatienetwerken waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netten die voor omroep worden gebruikt doch uitgezonderd diensten waarbij met behulp van elektronische communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd.
   b) "Elektronische communicatiedienst”: op commerciële basis aangeboden diensten die geheel of hoofdzakelijk bestaan uit de transmissie en routering van signalen via elektronische communicatienetwerken waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netten die voor omroep worden gebruikt, en de diensten die zorgen voor de levering van inhoud en gegevens, Internet en elektronische handel via deze netwerken (directory's, databanken, …).
(Amendement 19)
Artikel 2, definitie d)
   d) "Bijbehorende faciliteiten”: de bij een elektronisch communicatienetwerk en/of een elektronische communicatiedienst behorende faciliteiten waartoe toegang noodzakelijk is om onder gelijke voorwaarden elektronische communicatiediensten concurrerend te kunnen aanbieden.
   d) "Bijbehorende faciliteiten”: de bij een elektronisch communicatienetwerk en/of een elektronische communicatiedienst behorende faciliteiten waartoe toegang noodzakelijk is om onder gelijke voorwaarden elektronische communicatiediensten dan wel zend- of andere programmadiensten concurrerend te kunnen aanbieden.
(Amendement 20)
Artikel 2, definitie h)
   h) "Universele dienst”: een verzameling diensten als gedefinieerd in Richtlijn [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[, van een nader bepaalde kwaliteit, die aan alle gebruikers, ongeacht de geografische locatie waar zij zich bevinden, tegen een met inachtneming van specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs ter beschikking staat.
   h) "Universele dienst”: de verzameling diensten, met inbegrip van eventuele toegang tot die diensten, als gedefinieerd in Richtlijn [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[, van een nader bepaalde kwaliteit, die aan alle gebruikers, ongeacht de geografische locatie waar zij zich bevinden, tegen een met inachtneming van specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs ter beschikking staat.
(Amendement 21)
Artikel 2, definitie l) bis (nieuw)
   l bis) "Transnationale markten”: markten als bedoeld in artikel 14, waarop daadwerkelijke mededinging alleen kan worden gewaarborgd door middel van uniforme regelgeving in de betrokken lidstaten.
(Amendement 22)
Artikel 3, lid 2
   2. De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties door ervoor te zorgen dat de nationale regelgevende instanties juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk zijn van alle organisaties die elektronische communicatienetwerken, -apparatuur of -diensten aanbieden. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over elektronische communicatienetwerken en/of -diensten aanbiedende ondernemingen behouden, zorgen voor een volledige en daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met de eigendom of de zeggenschap verband houdende activiteiten.
   2. De lidstaten waarborgen de politieke en economische onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties door ervoor te zorgen dat de nationale regelgevende instanties juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk zijn van alle organisaties die elektronische communicatienetwerken, -apparatuur of -diensten aanbieden. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over elektronische communicatienetwerken en/of -diensten aanbiedende ondernemingen behouden, zorgen voor een volledige en daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met de eigendom of de zeggenschap verband houdende activiteiten, en zien erop toe dat instanties die regelgevende taken uitvoeren, in staat zijn naar eigen inzicht op te treden, zonder verdere toestemming van andere instellingen of organen, en dat tegen hun besluiten alleen beroep kan worden ingesteld overeenkomstig artikel 4;
(Amendement 23)
Artikel 3, lid 3
   3. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties hun bevoegdheden onpartijdig en op doorzichtige wijze uitoefenen.
   3. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties hun bevoegdheden onpartijdig en op doorzichtige wijze uitoefenen en over de nodige middelen beschikken om hun taak efficiënt uit te voeren zolang sectorspecifieke regelgeving noodzakelijk is. De lidstaten bevorderen dat deze instanties worden geïntegreerd in de nationale concurrentieautoriteit en de nationale regelgevende instanties voor de audiovisuele sector, voorzover het zaken van gemeenschappelijk belang betreft .
(Amendement 24)
Artikel 3, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De nationale regelgevende instanties verantwoorden hun besluiten aan de hand van vooraf door de Commissie vastgestelde en bekendgemaakte richtsnoeren, teneinde gemeenschappelijke, objectieve criteria te kunnen vaststellen die de noodzaak voor niet-objectieve beoordeling door regelgevende instanties tot een minimum beperken. De Commissie kan de besluiten van de nationale regelgevende instanties aanvechten en eventueel intrekken indien zij niet passen in het vigerende regelgevingskader.
(Amendement 25)
Artikel 3, lid 4
   4. De lidstaten maken de door de nationale regelgevende instanties uit te voeren taken op een gemakkelijk toegankelijke wijze bekend, met name wanneer die taken aan meer dan één lichaam worden toegewezen. De lidstaten publiceren bovendien de procedures voor overleg en samenwerking tussen die instanties en tussen die instanties en nationale instanties die zijn belast met de uitvoering van het mededingingsrecht en nationale instanties die zijn belast met de uitvoering van het consumentenrecht, bij aangelegenheden die van gezamenlijk belang zijn. De lidstaten zorgen ervoor dat de taken van die instanties elkaar niet overlappen.
   4. De Commissie en de lidstaten maken de door de nationale regelgevende instanties uit te voeren taken op een voor bedrijven en consumenten gemakkelijk toegankelijke wijze bekend, met name wanneer die taken aan meer dan één lichaam worden toegewezen. De Commissie en de lidstaten publiceren bovendien de procedures voor overleg en samenwerking tussen die instanties en tussen die instanties en nationale instanties die zijn belast met de uitvoering van het mededingingsrecht en nationale instanties die zijn belast met de uitvoering van het consumentenrecht, bij aangelegenheden die van gezamenlijk belang zijn. De lidstaten zorgen ervoor dat de taken van die instanties elkaar niet overlappen. De lidstaten openen één enkel loket ten behoeve van het publiek.
(Amendement 26)
Artikel 3, lid 6
   6. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle nationale regelgevende instanties waaraan krachtens deze richtlijn en de specifieke maatregelen taken zijn opgedragen, en van hun onderscheiden verantwoordelijkheden.
   6. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle nationale regelgevende instanties waaraan krachtens deze richtlijn en de specifieke maatregelen taken zijn opgedragen, en van hun onderscheiden verantwoordelijkheden. Zij delen tevens de opening en werking van het loket ten behoeve van het publiek mede.
(Amendement 27)
Artikel 4, lid 1
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat er op nationaal niveau een procedure is waarin een gebruiker of een onderneming die elektronische communicatienetwerken en/of -diensten aanbiedt, het recht heeft om tegen een besluit van een nationale regelgevende instantie beroep in te stellen bij een lichaam dat onafhankelijk is van de regering en de betrokken nationale regelgevende instantie. Het beroepslichaam moet niet alleen de gevolgde procedure waarin het besluit is genomen, maar ook de feiten terzake kunnen toetsen. Hangende het beroep blijft het besluit van de nationale regelgevende instantie van kracht.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat er op nationaal niveau effectieve procedures worden toegepast waarbij iedere gebruiker of onderneming die elektronische communicatienetwerken en/of -diensten aanbiedt en daar belang bij heeft , het recht heeft om tegen een besluit van een nationale regelgevende instantie beroep in te stellen bij een lichaam dat onafhankelijk is van de regering en de betrokken nationale regelgevende instantie. Het beroepslichaam moet niet alleen de gevolgde procedure waarin het besluit is genomen, maar ook de feiten terzake en de draagwijdte van de zaak kunnen toetsen. Eventuele beroepen moeten worden ingesteld binnen een maand na bekendmaking van een dergelijk besluit en binnen drie maanden na instelling van een dergelijk beroep moet daarover definitief uitspraak worden gedaan. Hangende het beroep blijft het besluit van de nationale regelgevende instantie van kracht, tenzij de beroepsinstantie om urgente en dwingende redenen beslist het besluit op te schorten omdat het niet past in het vigerende regelgevingskader .
(Amendement 28)
Artikel 4, lid 3
   3. Wanneer het beroepslichaam geen gerechte is, moeten zijn beslissingen altijd schriftelijk met redenen worden omkleed. Voorts moet het in dat geval mogelijk zijn tegen die beslissingen beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie.
   3. Wanneer het beroepslichaam geen gerecht is, moeten zijn beslissingen altijd schriftelijk met redenen worden omkleed. Voorts kan tegen deze beslissingen bij een rechterlijke instantie in de zin van artikel 234 van het Verdrag beroep worden aangetekend .
(Amendement 29)
Artikel 4, lid 4
   4. De leden van het beroepslichaam worden benoemd en beëindigen hun functie onder dezelfde voorwaarden als leden van de rechterlijke macht, wat het voor hun benoeming bevoegde gezag, hun ambtstermijn en hun afzetbaarheid betreft. Van de leden van het beroepslichaam moet in ieder geval de voorzitter over dezelfde juridische en beroepsbekwaamheden beschikken als leden van de rechterlijke macht. Het beroepslichaam neemt zijn beslissingen volgens een procedure op tegenspraak en zijn beslissingen zijn met de door elke lidstaat vast te stellen middelen juridisch bindend.
   4. De leden van het beroepslichaam worden benoemd en beëindigen hun functie onder dezelfde voorwaarden als leden van de rechterlijke macht, wat het voor hun benoeming bevoegde gezag, hun ambtstermijn en hun afzetbaarheid betreft. De lidstaten dragen er zorg voor dat het beroepslichaam over de nodige deskundigheid beschikt om zijn taken, onder meer op economisch gebied, te kunnen uitvoeren. Van de leden van het beroepslichaam moet in ieder geval de voorzitter over dezelfde juridische en beroepsbekwaamheden beschikken als leden van de rechterlijke macht. Het beroepslichaam neemt zijn beslissingen volgens een procedure op tegenspraak en zijn beslissingen zijn met de door elke lidstaat vast te stellen middelen juridisch bindend.
(Amendement 30)
Artikel 5, lid 1
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die elektronische communicatienetwerken en -diensten aanbieden, alle informatie verstrekken die de nationale regelgevende instanties nodig hebben om de naleving van het Gemeenschapsrecht te waarborgen. De door de nationale regelgevende instantie gevraagde informatie dient evenredig te zijn aan de uitvoering van die taak. De nationale regelgevende instantie noemt de redenen voor haar verzoek om informatie.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties bevoegd zijn om ondernemingen die elektronische communicatienetwerken en -diensten aanbieden, te verplichten alle informatie te verstrekken die de nationale regelgevende instanties nodig hebben om de naleving van het Gemeenschapsrecht te waarborgen. De door de nationale regelgevende instantie gevraagde informatie mag uitsluitend in dit verband en voor de uitvoering van die taak worden gebruikt . De nationale regelgevende instantie noemt de redenen voor haar verzoek om informatie. De nationale regelgevende instanties dienen van de lidstaten tevens de bevoegdheid te krijgen om sancties op te leggen voor het niet (of niet op adequate wijze) verschaffen van informatie en om de nodige inspecties bij ondernemingen uit te voeren. Waar nodig kunnen de nationale regelgevende instanties hun functionarissen machtigen om de gebouwen van een onderneming te betreden en te doorzoeken.
(Amendement 31)
Artikel 5, lid 2
   2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties de Commissie desgevraagd de informatie verschaffen die zij nodig heeft om haar taken uit hoofde van het Verdrag te vervullen. De door de Commissie gevraagde informatie dient evenredig te zijn aan de uitvoering van die taken. In voorkomend geval stelt de Commissie de aan een nationale regelgevende instantie verstrekte informatie aan een andere nationale regelgevende instantie in dezelfde of een andere lidstaat beschikbaar . Wanneer informatie op vertrouwelijke basis is meegedeeld, handhaven de Commissie en de betrokken nationale regelgevende instanties het vertrouwelijke karakter van de verstrekte informatie.
   2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties de Commissie desgevraagd de informatie verschaffen die zij nodig heeft om haar taken uit hoofde van het Verdrag te vervullen. Wanneer de verstrekte informatie betrekking heeft op gegevens die in een eerder stadium door bedrijven op verzoek zijn verstrekt, worden deze daarvan in kennis gesteld. De door de Commissie gevraagde informatie mag uitsluitend in dit verband en voor de uitvoering van die taken worden gebruikt . Indien nodig stelt de Commissie de door de nationale regelgevende instantie verstrekte informatie aan de regelgevende instanties van andere lidstaten ter beschikking, tenzij de regelgevende instantie dit met opgave van redenen uitdrukkelijk heeft uitgesloten. De nationale regelgevende instanties werken nauw samen met de mededingingsautoriteiten, waarbij vertrouwelijke informatie moet kunnen worden uitgewisseld. Vertrouwelijke informatie moet meteen worden verschaft, waarbij te omslachtige procedures zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Wanneer informatie op vertrouwelijke basis is meegedeeld, handhaven de Commissie en de betrokken nationale regelgevende instanties het vertrouwelijke karakter van de verstrekte informatie. Indien de informatie vertrouwelijke gegevens van bedrijven omvat, worden deze bedrijven in ieder geval in kennis gesteld van het doorgeven van de informatie.
(Amendement 32)
Artikel 5, lid 4
   4. De nationale regelgevende instanties publiceren de voorwaarden inzake de toegang van het publiek tot informatie als bedoeld in lid 3, met inbegrip van gedetailleerde richtsnoeren en procedures voor het verkrijgen van die toegang. Elk besluit tot weigering van de toegang tot informatie moet met redenen worden omkleed en openbaar gemaakt.
   4. De nationale regelgevende instanties publiceren de voorwaarden inzake de toegang van het publiek tot informatie als bedoeld in lid 3, met inbegrip van gedetailleerde richtsnoeren en procedures voor het verkrijgen van die toegang. Elk besluit tot weigering van de toegang tot informatie moet behoorlijk met redenen worden omkleed en openbaar gemaakt.
(Amendement 33)
Artikel 6, leden 1 t/m 4
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties die voornemens zijn maatregelen in overeenstemming met deze richtlijn of de specifieke maatregelen te nemen belanghebbenden in staat stellen om binnen een redelijke termijn commentaar te leveren. De nationale regelgevende instanties publiceren hun nationale raadplegingsprocedures.
   1. Tenzij in lid 5 anders is bepaald, zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale regelgevende instanties die voornemens zijn maatregelen in overeenstemming met deze richtlijn of de specifieke richtlijnen te nemen alle belanghebbenden in staat stellen om binnen een redelijke termijn, die in verhouding staat tot de reikwijdte van de beoogde maatregelen, commentaar te leveren. Te dien einde stelt de Commissie een geharmoniseerde procedure vast om de nationale regelgevende instanties gestandaardiseerde raadplegingscriteria te laten vaststellen. De nationale regelgevende instanties publiceren hun nationale raadplegingsprocedures. De resultaten van de raadpleging worden door de nationale regelgevende instanties ter beschikking van het publiek gesteld zonder inbreuk te maken op het vertrouwelijke karakter van de informatie.
   2. Wanneer een nationale regelgevende instantie voornemens is maatregelen te treffen uit hoofde van artikel 8 of artikel 14, leden 4 en 5, van deze richtlijn of artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2000/…/EG [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[, deelt zij het ontwerp van de maatregel mede aan de Commissie en de nationale regelgevende instanties in andere lidstaten , tezamen met de motivering van de maatregel . De nationale regelgevende instanties kunnen de betrokken nationale regelgevende instantie hun opmerkingen mededelen binnen de termijn voor raadpleging die wordt vastgesteld overeenkomstig lid 1 .
   2. Wanneer een nationale regelgevende instantie voornemens is maatregelen te treffen uit hoofde van artikel 8, leden 3, 4 en 5, of artikel 14, leden 4 en 5, van deze richtlijn of artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2000/…/EG [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[; deelt zij het ontwerpbesluit mede aan de Commissie, tezamen met de motivering waarop het besluit is gebaseerd .
Indien de Commissie binnen een maand na de datum van haar verzoek geen reactie doet toekomen aan de nationale regelgevende instantie, kan de nationale regelgevende instantie het ontwerpbesluit vaststellen.
   3. De betrokken nationale regelgevende instantie houdt zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen van andere nationale regelgevende instanties en deelt de uiteindelijke ontwerpmaatregel onverwijld mede aan de Commissie.
   4. De maatregel treedt één maand na de mededeling aan de Commissie in werking, tenzij de Commissie de betrokken nationale regelgevende instantie meedeelt dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van de maatregel met het Gemeenschapsrecht en met name met de bepalingen van artikel 7. In dat geval wordt de inwerkingtreding van de maatregel met nog eens twee maanden uitgesteld. Binnen die termijn neemt de Commissie een definitief besluit en gelast zij zo nodig de betrokken nationale regelgevende instantie om de ontwerpmaatregel te wijzigen of in te trekken. Wanneer de Commissie binnen deze termijn geen besluit neemt, kan de ontwerpmaatregel door de nationale regelgevende instantie worden vastgesteld .
   4. Indien de Commissie de betrokken nationale regelgevende instantie meedeelt dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het ontwerpbesluit met het Gemeenschapsrecht en met name met de bepalingen van artikel 7, wordt de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit met nog eens twee maanden uitgesteld. Binnen die termijn neemt de Commissie een definitief besluit en gelast zij zo nodig de betrokken nationale regelgevende instantie om het ontwerpbesluit te wijzigen of in te trekken. Wanneer de Commissie binnen deze termijn geen besluit neemt, kan de nationale regelgevende instantie het ontwerpbesluit vaststellen .
(Amendement 34)
Artikel 7, lid 1, eerste alinea
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de specifieke maatregelen omschreven regelgevende taken alle redelijke maatregelen treffen die uitsluitend op de in de leden 2, 3 en 4 genoemde doelstellingen zijn gericht. Die maatregelen dienen evenredig te zijn aan die doelstellingen.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de specifieke richtlijnen omschreven regelgevende taken alle redelijke maatregelen treffen die uitsluitend op de in de leden 2, 3 en 4 genoemde doelstellingen zijn gericht en zich onthouden van maatregelen die met deze doelstellingen in strijd zouden zijn, ze zouden verengen of denatureren. Die maatregelen dienen evenredig te zijn aan die doelstellingen.
(Amendement 35)
Artikel 7, lid 1, tweede alinea
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de specifieke maatregelen omschreven regelgevende taken, met name die welke erop gericht zijn eerlijke concurrentie te waarborgen, zoveel mogelijk rekening houden met de noodzaak dat de regelgeving technologisch neutraal moet zijn, d.w.z. dat de regelgeving het gebruik van een bepaald type technologie niet mag voorschrijven of bevoordelen .
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn en de specifieke richtlijnen omschreven regelgevende taken, met name die welke erop gericht zijn eerlijke concurrentie te waarborgen, zoveel mogelijk rekening houden met de noodzaak dat de regelgeving de interoperabiliteit van apparatuur en diensten met inachtneming van evenredige doelstellingen van openbaar belang en een doelmatig gebruik van schaarse hulpbronnen bevordert en niet het gebruik van een bepaald type technologie voorschrijft of bevoordeelt, behalve voorzover nodig om voor deze interoperabiliteit te zorgen .
(Amendement 36)
Artikel 7, lid 2, sub a) t/m d)
   a) ervoor te zorgen dat de gebruikers maximaal profiteren wat betreft keuze, prijs, kwaliteit en waar voor geld;
   a) ervoor te zorgen dat alle gebruikers, met inbegrip van gehandicapte gebruikers, maximaal profiteren wat betreft keuze, prijs, kwaliteit en waar voor geld;
   a bis) ervoor te zorgen dat, in vergelijkbare omstandigheden geen verschil in behandeling is van ondernemingen die elektronische communicatienetwerken en -diensten aanbieden;
   a ter) de resterende hindernissen voor de levering van elektronische communicatienetwerken, bijkomende voorzieningen en elektronische communicatiediensten worden weggenomen;
   b) ervoor te zorgen dat er in de elektronische-communicatiesector geen vervalsing of beperking van de concurrentie is;
   b) ervoor te zorgen dat er in de elektronische-communicatiesector geen vervalsing of beperking van de concurrentie is;
   c) efficiënte investering in infrastructuur aan te moedigen; en
   c) de oprichting en ontwikkeling van trans-Europese netwerken en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten aan te moedigen;
   d) te zorgen voor een efficiënte indeling en toewijzing van het radiospectrum.
   d) te zorgen voor een efficiënte indeling en toewijzing van het radiospectrum.
   d bis) de toegang tot de markt van nieuwe innovatieve diensten te vergemakkelijken;
(Amendement 37)
Artikel 7, lid 3, sub c)
   c) ervoor te zorgen dat er in vergelijkbare omstandigheden geen verschil in behandeling is van ondernemingen die elektronische communicatienetwerken en -diensten aanbieden.
   c) ervoor te zorgen dat de behandeling van ondernemingen die elektronische communicatienetwerken en -diensten in verschillende lidstaten aanbieden, in vergelijkbare omstandigheden, zo gelijk mogelijk is .
(Amendement 38)
Artikel 7, lid 3, sub c) bis (nieuw)
   c bis) op Europees niveau te zorgen voor harmonisatie van de regelgeving en de bedrijfsvoorwaarden.
(Amendement 39)
Artikel 7, lid 4, sub a)
   a) te waarborgen dat alle burgers betaalbare toegang hebben tot een universele dienst als omschreven in de Richtlijn 2000/…/EG [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[;
   a) te waarborgen dat alle burgers betaalbare toegang hebben tot een universele dienst als omschreven in de Richtlijn 2000/…/EG [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[; aangezien de universele dienstverlening een dynamisch concept is, moet het toepassingsgebied ervan regelmatig worden herzien;
(Amendement 40)
Artikel 7, lid 4, sub b)
   b) de consument een hoog niveau van bescherming te waarborgen bij zijn transacties met leveranciers, met name door ervoor te zorgen dat er eenvoudige en goedkope geschillenprocedures beschikbaar zijn;
   b) de consument een hoog niveau van bescherming te waarborgen bij zijn transacties met leveranciers, met name door ervoor te zorgen dat er onafhankelijke, eenvoudige en goedkope geschillenprocedures beschikbaar zijn;
(Amendement 41)
Artikel 7, lid 4, sub c)
   c) een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levensfeer te waarborgen;
   c) een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levensfeer te waarborgen dat de technische veranderingen die zich voordoen, in aanmerking neemt ;
(Amendement 42)
Artikel 7, lid 4, sub e) bis (nieuw)
   e bis) ervoor te zorgen dat er elektronische communicatienetwerken worden aangeboden als een doelmatig en adequaat middel voor de distributie van een volledig gamma van uit te zenden digitale mediaprogramma's, ongeacht de wijze van transmissie en de voor ontvangst gebruikte faciliteiten, teneinde universele en gemakkelijke toegang te waarborgen tot inhoud ten aanzien waarvan de lidstaten besluiten dat hij van belang is om de burgers te garanderen dat zij volledig worden geïnformeerd en over een verscheidenheid aan opinies en onpartijdige informatiebronnen beschikken om ten volle te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.
(Amendement 43)
Artikel 7, lid 4, sub e) ter (nieuw)
   e ter) zo nodig, in het kader van de taken die hun zijn opgedragen door de lidstaten, te zorgen voor de uitvoering van het audiovisuele beleid, het behoud van het pluralisme van de inhoud en de bevordering van de culturele verscheidenheid, wanneer de neutraliteit van de elektronische communicatienetwerken ten opzichte van de diensten van uitgezonden inhoud niet is gewaarborgd.
(Amendement 44)
Artikel 7, lid 4, sub e) quater (nieuw)
e quater) artikel 13 van het Verdrag met betrekking tot non-discriminatie te eerbiedigen.
(Amendement 45)
Artikel 8, lid 1
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat het radiospectrum voor elektronische communicatiediensten op hun grondgebied efficiënt wordt beheerd. Zij zorgen ervoor dat de indeling en toewijzing van het radiospectrum door de nationale regelgevende instanties is gebaseerd op objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat het radiospectrum voor elektronische communicatiediensten op hun grondgebied efficiënt wordt beheerd. Zij zorgen ervoor dat de indeling en toewijzing van het radiospectrum door de nationale regelgevende instanties is gebaseerd op objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en proportionele criteria, en in overeenstemming met de doelstellingen van artikel 7 plaatsvindt waarbij rekening wordt gehouden met de democratische, sociale, linguïstische en culturele belangen die verband houden met het gebruik van hun frequenties.
(Amendement 46)
Artikel 8, lid 3
   3. De nationale regelgevende instanties kunnen met het oog op de in artikel 7 omschreven doelstelling gebruik maken van veilingen of administratieve prijsstelling ten aanzien van het spectrum.
   3. De nationale regelgevende instanties kunnen met het oog op de in artikel 7 omschreven doelstelling gebruik maken van administratieve prijsstelling ten aanzien van het spectrum.
De Commissie publiceert richtsnoeren voor standaardtarieven, teneinde te komen tot meer consistentie in de licentieprocedures in de gehele Europese Unie. De lidstaten ontmoedigen spectrumveilingen en gebruiken de inkomsten uit veilingen, licenties en prijsstelling voor het radiospectrum om betere voorwaarden te creëren voor de ontwikkeling van een informatiemaatschappij en e-commerce in de Europese Unie, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon.
(Amendement 47)
Artikel 8, lid 4
   4. De lidstaten kunnen ondernemingen de handel in rechten op het gebruik van het radiospectrum met andere ondernemingen alleen toestaan, wanneer dergelijke rechten op het gebruik van het radiospectrum door de nationale regelgevende instanties door middel van een veiling zijn toegewezen . Bij besluiten om de handel in dergelijke gebruiksrechten in specifieke frequentiebanden toe te staan, wordt de procedure van artikel 6 gevolgd.
   4. De lidstaten kunnen ondernemingen alleen toestaan rechten op het gebruik van het radiospectrum vrijwillig aan andere ondernemingen te verkopen, te verhuren of anderszins te verhandelen wanneer daaraan geen risico voor concurrentieverstoring is verbonden . Bij besluiten om de handel in dergelijke gebruiksrechten in specifieke frequentiebanden toe te staan, wordt de procedure van artikel 6 gevolgd.
(Amendement 48)
Artikel 8, lid 5
   5. De lidstaten zorgen ervoor dat het voornemen van een onderneming om de rechten op het gebruik van het radiospectrum te verhandelen, wordt meegedeeld aan de nationale regelgevende instantie die verantwoordelijk is voor de toewijzing van het spectrum en dat elke verkoop transactie plaatsvindt onder toezicht en met de instemming van die instantie. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat geïnteresseerde partijen op de hoogte zijn van de voorgenomen verkoop van rechten op het gebruik van het radiospectrum, zodat zij de gelegenheid hebben om een bod uit te brengen op dergelijke gebruiksrechten. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat er geen concurrentievervalsing ontstaat als gevolg van een dergelijke transactie. Wanneer het gebruik van het radiospectrum is geharmoniseerd bij Beschikking 2000/…/EG [inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap[ of andere communautaire maatregelen, mag de verhandeling ervan niet leiden tot een verandering van het gebruik van het radiospectrum.
   5. De lidstaten zorgen ervoor dat het voornemen van een onderneming om de rechten op het gebruik van het radiospectrum te verhandelen, wordt meegedeeld aan de nationale regelgevende instantie die verantwoordelijk is voor de toewijzing van het spectrum en dat elke transactie plaatsvindt onder toezicht en met de voorafgaande instemming van die instantie. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat geïnteresseerde partijen op de hoogte zijn van de voorgenomen handel in rechten op het gebruik van het radiospectrum, zodat zij de gelegenheid hebben om een bod uit te brengen op dergelijke gebruiksrechten. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat er geen concurrentievervalsing ontstaat als gevolg van een dergelijke transactie. Wanneer het gebruik van het radiospectrum is geharmoniseerd bij Beschikking 2000/…/EG [inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap[ of andere communautaire maatregelen, mag de verhandeling ervan niet leiden tot een verandering van het gebruik van het radiospectrum.
(Amendement 49)
Artikel 8, lid 6 bis (nieuw)
6 bis. De lidstaten dienen, voor het geval dat zij de handel in rechten op het gebruik van het radiospectrum toestaan, maatregelen te nemen om het ophopen van frequenties om speculatieve redenen te voorkomen.
(Amendement 50)
Artikel 9, titel
Nummering, naamgeving en adressering
Nummering en naamgeving
(Amendement 51)
Artikel 9, lid 4
   4. De nationale regelgevende instanties verlenen steun aan het harmoniseren van nummervoorraden binnen de Gemeenschap, wanneer dat nodig is om de ontwikkeling van pan-Europese diensten te ondersteunen. Een dergelijke harmonisatie geschiedt overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 2.
   4. De nationale regelgevende instanties verlenen steun aan het harmoniseren van nummervoorraden binnen de Gemeenschap, wanneer dat nodig is om de ontwikkeling van pan-Europese diensten te ondersteunen of gebruikersvriendelijke, grensoverschrijdende toegang tot andere diensten, met name die welke onder niet-geografische nummers worden aangeboden, te waarborgen . Een dergelijke harmonisatie geschiedt overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 2.
(Amendement 52)
Artikel 9, lid 5
   5. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat gebruikers uit andere lidstaten toegang tot niet-geografische nummers op hun grondgebied hebben, behalve wanneer een opgeroepen abonnee om commerciële redenen heeft besloten de toegang te beperken tot oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische gebieden bevinden.
   5. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat gebruikers uit andere lidstaten toegang tot niet-geografische nummers op hun grondgebied hebben, onder redelijke en transparante tariefvoorwaarden, behalve wanneer een opgeroepen abonnee om zwaarwegende commerciële redenen, uitdrukkelijk heeft besloten de toegang te beperken tot oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische gebieden bevinden.
(Amendementen 53 en 54)
Artikel 10
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de procedures die worden gevolgd voor het verlenen van rechten om faciliteiten te installeren op, over of onder openbaar of particulier eigendom, voor alle aanbieders van algemeen beschikbare elektronische communicatienetwerken toegankelijk zijn op basis van doorzichtige en openbare voorwaarden die zonder discriminatie en onmiddellijk worden toegepast.
   1. De lidstaten zorgen ervoor dat de procedures die worden gevolgd voor het verlenen van rechten om faciliteiten te installeren op, over of onder openbaar of particulier eigendom, door alle aanbieders van algemeen beschikbare elektronische communicatienetwerken kunnen worden gebruikt op basis van evenwichtige, doorzichtige en openbare voorwaarden die zonder discriminatie en onmiddellijk worden toegepast.
   2. De lidstaten zorgen ervoor dat er, wanneer locale overheden de eigendom van of zeggenschap over ondernemingen die elektronische communicatienetwerken en/of -diensten exploiteren, behouden, een daadwerkelijke structurele scheiding is tussen de verantwoordelijkheid voor het verlenen van doorgangsrechten en activiteiten in verband met de eigendom of zeggenschap.
   2. De lidstaten zorgen ervoor dat er, wanneer overheden de eigendom van of zeggenschap over ondernemingen die elektronische communicatienetwerken en/of -diensten exploiteren, behouden, een daadwerkelijke structurele scheiding is tussen de verantwoordelijkheid voor het verlenen van doorgangsrechten en activiteiten in verband met de eigendom of zeggenschap.
2 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen en andere entiteiten die speciale of exclusieve rechten hebben in andere sectoren, op verzoek van de exploitant van elektronische communicatienetwerken onderhandelen over doorgangsrechten en deze zullen verlenen op basis van doorzichtige en openbare voorwaarden die zonder discriminatie en onmiddellijk worden toegepast.
2 ter. De lidstaten zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van doorgangsrechten en van het eigendomsstatuut van ondergrondse infrastructuur, zowel binnen als tussen de respectieve lidstaten.
2 quater. De nationale regelgevende instanties hebben de plicht bij verschillen van mening over de toekenning van doorgangsrechten tussen aanbieders van openbaar toegankelijke elektronische communicatienetwerken en -diensten en instanties die voor de toekenning bevoegd zijn, als scheidsrechter op te treden.
2 quinquies. De nationale regelgevende instanties zijn gerechtigd maatregelen te nemen wat betreft de toepassing van dit artikel in zoverre deze nodig zijn voor de naleving van de doelstellingen van deze richtlijn en het waarborgen van een uniforme tenuitvoerlegging op het grondgebied van de lidstaten. Met name kunnen zij van in lid 2 bedoelde overheden verlangen hun besluiten te herzien.
(Amendement 55)
Artikel 11
   1. Wanneer een onderneming die elektronische communicatienetwerken aanbiedt, krachtens de nationale wetgeving het recht heeft om faciliteiten te installeren op, over of onder openbaar of particulier eigendom, dan wel een procedure kan volgen voor de onteigening of het gebruik van eigendom, moedigen de nationale regelgevende instanties het gedeeld gebruik van die faciliteiten of dat eigendom aan, met name wanneer ondernemingen geen toegang hebben tot haalbare alternatieven vanwege de noodzaak om het milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid te beschermen of om stedenbouwkundige en planologische redenen .
   1. Wanneer een onderneming die elektronische communicatienetwerken aanbiedt, krachtens de nationale wetgeving het recht heeft om faciliteiten te installeren op, over of onder openbaar of particulier eigendom, dan wel een procedure kan volgen voor de onteigening of het gebruik van eigendom, moedigen de nationale regelgevende instanties het gedeeld gebruik van die faciliteiten of dat eigendom aan.
   2. Collocatie of gedeeld gebruik van faciliteiten wordt normaliter geregeld in commerciële en technische overeenkomsten tussen de betrokken partijen. De nationale regelgevende instantie kan optreden om geschillen te beslechten overeenkomstig artikel 17.
   2. Collocatie of gedeeld gebruik van faciliteiten wordt normaliter geregeld in commerciële en technische overeenkomsten tussen de betrokken partijen. De nationale regelgevende instantie kan optreden om geschillen te beslechten overeenkomstig artikel 17.
   3. De nationale regelgevende instanties kunnen aan een onderneming die een elektronisch communicatienetwerk exploiteert het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom (met inbegrip van fysieke collocatie) slechts voorschrijven na een passende periode van openbare raadpleging waarin alle geïnteresseerde partijen in staat zijn gesteld hun standpunten naar voren te brengen. Dergelijke regelingen kunnen een omslagregeling bevatten voor de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom.
   3. De nationale regelgevende instanties kunnen aan een onderneming die een elektronisch communicatienetwerk exploiteert het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom (met inbegrip van fysieke collocatie), met name wanneer ondernemingen geen toegang hebben tot haalbare alternatieven vanwege de noodzaak om het milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid te beschermen of om stedenbouwkundige en planologische redenen, slechts voorschrijven na een passende periode van openbare raadpleging waarin alle geïnteresseerde partijen in staat zijn gesteld hun standpunten naar voren te brengen. Dergelijke regelingen kunnen een omslagregeling bevatten voor de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom.
(Amendement 56)
Artikel 13
   1. Wanneer de specifieke maatregelen voorschrijven dat de nationale regelgevende instanties moeten bepalen of exploitanten een aanmerkelijke marktmacht hebben, zijn de leden 2 en 3 van toepassing.
   1. Wanneer de specifieke richtlijnen voorschrijven dat de nationale regelgevende instanties moeten bepalen of exploitanten een aanmerkelijke marktmacht hebben, zijn de leden 2 en 3 van toepassing.
   2. Een onderneming wordt geacht een aanmerkelijke marktmacht te hebben, wanneer zij, alleen of samen met andere, een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen.
   2. Een onderneming wordt geacht een aanmerkelijke marktmacht te hebben, wanneer zij zich , alleen of samen met andere, in een van de volgende situaties bevindt:
   - wanneer zij continu in een positie van economische kracht verkeert die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen, of
   - wanneer zij de toegang voor gebruik door andere exploitanten van elektronische communicatienetwerken of -diensten kan beperken, gelet op de bestaande beperkingen op de toegang tot of het verlaten van de markt en de bestaande mogelijkheden voor het gebruik van alternatieve aanbieders, dan wel
   - wanneer zij over voldoende marktmacht beschikt om in iedere fase van de aanvoerketen de concurrentie aanmerkelijk te verstoren als gevolg van het feit dat zij verticaal geïntegreerd is - d.w.z. dat zij netwerkinfrastructuur bezit of exploiteert en tevens zelf diensten via die infrastructuur aanbiedt - met name wanneer er voor de consumenten aanzienlijke kosten aan zijn verbonden om van aanbieder te veranderen.
2 bis. Twee of meer ondernemingen worden geacht gezamenlijk een aanmerkelijke marktmacht te hebben wanneer zij opereren in een markt met kenmerken die hen in de gelegenheid stellen hun commercieel optreden ten aanzien van andere ondernemingen of klanten stilzwijgend op elkaar af te stemmen. Om te bepalen of van een dergelijke markt sprake is, dienen de nationale regelgevende instanties zich te baseren op specifieke economische factoren, waaronder een relatief homogene samenstelling van het producten- en dienstenpakket, vergelijkbare kostenstructuren bij de betrokken exploitanten, het bestaan van een prijsinelastische vraag, een langzame groei van de vraag, een relatief volgroeide productietechnologie, hoge toegangsbarrières, een dicht netwerk van exploitanten, gebrek aan koopkrachtigen en een laag niveau van concurrentie tussen de betrokken exploitanten. Het ontbreken van één bepaalde factor staat de bevinding dat sprake is van een gezamenlijke machtspositie niet noodzakelijkerwijs in de weg en de nationale regelgevende instanties kunnen, wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven, ook andere relevante factoren in aanmerking nemen.
   3. Wanneer een onderneming aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt bezit, kan zij ook worden aangemerkt als onderneming met een aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de marktmacht op de ene markt op de andere markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot.
   3. Wanneer een onderneming aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt bezit, kan zij ook worden aangemerkt als onderneming met een aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de marktmacht op de ene markt op de andere markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot, maar alleen dan wanneer de verplichting van de onderneming om zich te houden aan de voorwaarden die voortvloeien uit haar positie op de markt waar zij reeds wordt geacht een aanmerkelijke marktmacht te hebben, geen doeltreffende compensatie kan zijn voor de gevolgen van een dergelijke machtsconcentratie .
Een onderneming kan enkel worden geacht een aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt te hebben wanneer er een afzonderlijke analyse van deze nauw verwante markt heeft plaatsgevonden.
3 bis. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van lid 3, mogen de nationale regelgevende instanties een exploitant niet aanmerken als een onderneming met een aanmerkelijke marktmacht in nieuw opkomende markten, waar de marktleider de facto een aanzienlijk marktaandeel kan hebben.
(Amendement 57)
Artikel 14, lid 1
   1. Na overleg met de nationale regelgevende instanties in het kader van de Groep op hoog niveau voor communicatie geeft de Commissie een beschikking inzake relevante markten voor producten en diensten, hierna "de beschikking” genoemd, die tot de lidstaten is gericht. Daarin worden de markten voor producten en diensten in de sector elektronische communicatie vermeld waarvan de kenmerken zodanig kunnen zijn dat het opleggen van regulerende verplichtingen als beschreven in de specifieke maatregelen gerechtvaardigd kan zijn, onverminderd markten die in bepaalde gevallen uit hoofde van het mededingingsrecht kunnen worden gedefinieerd. De Commissie publiceert eveneens richtsnoeren voor de marktanalyse en de berekening van aanmerkelijke marktmacht, hierna "de richtsnoeren” genoemd.
   1. Na publiek overleg met alle betrokken partijen en na overleg met de nationale regelgevende instanties in het kader van de Raadgevende Groep voor communicatie*, het Comité voor communicatie en het Europees Parlement, geeft de Commissie, binnen 9 maanden na publicatie van de onderhavige richtlijn, een beschikking inzake relevante markten voor producten en diensten, hierna "de beschikking” genoemd, die tot de lidstaten is gericht. Daarin worden de markten voor producten en diensten in de sector elektronische communicatie vermeld waarvan de kenmerken zodanig kunnen zijn dat het opleggen van regulerende verplichtingen als beschreven in de specifieke richtlijnen gerechtvaardigd kan zijn, onverminderd markten die in bepaalde gevallen uit hoofde van het mededingingsrecht kunnen worden gedefinieerd. De Commissie publiceert eveneens richtsnoeren voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in een welbepaald geografisch gebied, hierna "de richtsnoeren” genoemd. Deze richtsnoeren zijn gebaseerd op de besluitvormingspraktijk van de Commissie op mededingingsgebied en op de jurisprudentie terzake van het Hof van Justitie, alsmede op de in artikel 13, lid 2 vermelde economische factoren. De publicatie van de richtsnoeren wordt voorafgegaan door publiek overleg met alle betrokken partijen en overleg met de nationale regelgevende instanties in het kader van de Raadgevende Groep voor communicatie, het Comité voor communicatie en het Europees Parlement.
De Commissie kan in de beschikking aangeven welke markten transnationaal zijn. Op dergelijke markten dragen de betrokken nationale regelgevende instanties samen zorg voor de uitvoering van de marktanalyse en beslissen zij op gecoördineerde wijze over het eventueel opleggen van verplichtingen overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.
De Commissie kan in de beschikking aangeven welke markten transnationaal zijn. Op dergelijke markten dragen de betrokken nationale regelgevende instanties samen zorg voor de uitvoering van de marktanalyse en beslissen zij op gecoördineerde wijze over het eventueel opleggen van verplichtingen overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.
De nationale regelgevende instanties verzoeken de Commissie om voorafgaande toestemming en dienen die te hebben verkregen voordat zij marktdefinities gebruiken die afwijken van de definities die in de beschikking worden gegeven of voordat zij sectorspecifieke verplichtingen opleggen op andere markten dan die welke in de beschikking worden genoemd.
De nationale regelgevende instanties gebruiken geen marktdefinities die afwijken van de definities die in de beschikking worden gegeven, en leggen geen sectorspecifieke verplichtingen op aan andere markten dan die welke in de beschikking worden genoemd.
De Commissie herziet de beschikking op gezette tijden.
De Commissie herziet de beschikking en de bijbehorende richtsnoeren op gezette tijden om de betrokken markten tot een situatie van daadwerkelijke concurrentie te laten evolueren .
* (De benaming "Groep op hoog niveau voor communicatie” dient in de gehele tekst te worden vervangen door "Raadgevende Groep voor communicatie”.)
(Amendement 58)
Artikel 14, lid 2
   2. Binnen twee maanden na de datum waarop de beschikking of een bijwerking daarvan wordt aangenomen, voeren de nationale regelgevende instanties overeenkomstig de richtsnoeren een analyse uit van de in de beschikking vermelde markten voor producten en diensten. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale mededingingsautoriteiten volledig bij die analyse worden betrokken. De door de nationale regelgevende instanties opgestelde analyse van elke markt wordt gepubliceerd.
   2. Binnen twee maanden na de datum waarop de beschikking of een bijwerking daarvan wordt aangenomen, voeren de nationale regelgevende instanties overeenkomstig de richtsnoeren een analyse uit van de in de beschikking vermelde markten voor producten en diensten. Hierbij houden de nationale regelgevende instanties rekening met bijzondere geografische gebieden, die niet enkel nationaal zijn.
Daarnaast houden de nationale regelgevende instanties rekening met de specifieke kenmerken van de markten die worden geanalyseerd, in het bijzonder met hun mate van maturiteit, de sociale, geografische en economische structuur van het land en de impact van de economische inspanning die nodig is om de gewenste mate van dienstenontwikkeling te bereiken.
(Amendement 59)
Artikel 14, lid 3
   3. Wanneer een nationale regelgevende instantie krachtens de artikelen 16, 25 of 27 van Richtlijn 2000/…/EG [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[, of de artikelen 7 of 8 van Richtlijn 2000/…/EG [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[ moet bepalen of ten aanzien van ondernemingen verplichtingen moeten worden opgelegd, gehandhaafd of ingetrokken, bepaalt zij overeenkomstig de richtsnoeren op basis van haar analyse volgens lid 2 of een in de beschikking vermelde markt binnen een bepaald geografisch gebied daadwerkelijk concurrerend is.
   3. Wanneer een nationale regelgevende instantie krachtens de artikelen 16, 25 of 27 van Richtlijn 2000/…/EG [inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten[, of de artikelen 7 of 8 van Richtlijn 2000/…/EG [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[ moet bepalen of ten aanzien van ondernemingen verplichtingen moeten worden opgelegd, gehandhaafd of ingetrokken, bepaalt zij overeenkomstig de richtsnoeren op basis van haar analyse volgens lid 2 of een in de beschikking vermelde markt binnen een bepaald geografisch gebied daadwerkelijk concurrerend is. De lidstaten zorgen ervoor dat deze analyse en beoordeling regelmatig worden herzien.
(Amendement 60)
Artikel 14, lid 4
   4. Wanneer een nationale regelgevende instantie concludeert dat de markt daadwerkelijk concurrerend is, mag zij geen sectorspecifieke verplichtingen als beschreven in de specifieke maatregelen opleggen of handhaven. Wanneer er reeds sectorspecifieke verplichtingen bestaan, trekt zij die verplichtingen van ondernemingen op die specifieke markt in. Partijen die gevolgen ondervinden van het intrekken van die verplichtingen, worden tijdig in kennis gesteld.
   4. Wanneer een nationale regelgevende instantie concludeert dat de markt daadwerkelijk concurrerend is of dat in de toekomst zal zijn , mag zij geen sectorspecifieke verplichtingen als beschreven in de specifieke richtlijnen opleggen of handhaven. Wanneer er reeds sectorspecifieke verplichtingen bestaan, trekt zij die verplichtingen van ondernemingen op die specifieke markt in. Partijen die gevolgen ondervinden van het intrekken van die verplichtingen, worden tijdig in kennis gesteld.
(Amendement 61)
Artikel 14, lid 5
   5. Wanneer een nationale regelgevende instantie overeenkomstig de bovengenoemde richtsnoeren vaststelt dat een in de beschikking vermelde markt niet daadwerkelijk concurrerend is binnen een bepaald geografisch gebied, legt zij sectorspecifieke verplichtingen als beschreven in de specifieke maatregelen op, of handhaaft zij deze verplichtingen wanneer zij reeds bestaan.
   5. Wanneer een nationale regelgevende instantie overeenkomstig de bovengenoemde richtsnoeren vaststelt dat een in de beschikking vermelde markt niet daadwerkelijk concurrerend is binnen een bepaald geografisch gebied en dat deze slechte werking van de markt blijvend is , legt zij sectorspecifieke verplichtingen als beschreven in de specifieke richtlijnen op, of handhaaft zij deze verplichtingen wanneer zij reeds bestaan.
(Amendement 62)
Artikel 14, lid 6 bis (nieuw)
6 bis. De nationale regelgevende instanties grijpen alleen in wanneer uit de marktanalyse blijkt dat de mededinging zal worden verstoord en de keuze van de consument in de betrokken markt zal worden beperkt indien niet wordt ingegrepen. Zij zorgen ervoor dat het niveau van regelgevend ingrijpen evenredig is aan het te bereiken doel.
(Amendement 63)
Artikel 15, lid 1
   1. De Commissie stelt een lijst van normen en/of specificaties op die moet dienen als basis voor het aanmoedigen van het geharmoniseerde aanbieden van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten en bijbehorende faciliteiten. Deze wordt in het Publicatieblad van Europese Gemeenschappen gepubliceerd. Waar nodig kan de Commissie volgens de procedure van artikel 19, lid 2 verzoeken dat de Europese normalisatie-instellingen normen opstellen.
   1. De Commissie stelt een lijst van normen en/of specificaties op die moet dienen als basis voor het aanmoedigen van het geharmoniseerde aanbieden van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten en bijbehorende faciliteiten. Deze wordt in het Publicatieblad van Europese Gemeenschappen gepubliceerd. Waar nodig kan de Commissie volgens de procedure van artikel 19, lid 2 verzoeken dat de Europese normalisatie-instellingen normen opstellen. Alle digitale interactieve televisiediensten die in de Gemeenschap voor het publiek toegankelijk zijn, hetzij via kabel, satelliet of terrestrische middelen, maken gebruik van een toepassingsprogrammaverbinding die genormaliseerd is door een erkende Europese normalisatie-instelling,
(Amendement 64)
Artikel 15, lid 2, vierde alinea
Wanneer er internationale normen bestaan, treffen de lidstaten alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat Europese normalisatie-instellingen, zoals het ETSI of CEN/CENELEC deze normen of de relevante onderdelen daarvan gebruiken als basis voor de normen die zij ontwikkelen, tenzij dergelijke internationale normen of relevante onderdelen daarvan ondoelmatig zouden zijn .
Wanneer er internationale normen bestaan, treffen de lidstaten alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat Europese normalisatie-instellingen, zoals het ETSI of CEN/CENELEC deze normen of de relevante onderdelen daarvan gebruiken als basis voor de normen die zij ontwikkelen.
(Amendement 65)
Artikel 15, lid 3
   3. Wanneer de in lid 1 bedoelde normen en/of specificaties niet in toereikende mate zijn toegepast, zodat de interoperabiliteit van diensten in één of meer lidstaten niet kan worden gewaarborgd, kan de toepassing van die normen en/of specificaties verplicht worden gesteld overeenkomstig lid 4, voor zover dat strikt noodzakelijk is om de interoperabiliteit te waarborgen en de keuzevrijheid van de gebruikers te verbeteren.
   3. Wanneer de in lid 1 bedoelde normen en/of specificaties niet in toereikende mate zijn toegepast of wanneer de interoperabiliteit van diensten in één of meer lidstaten niet kan worden gewaarborgd, kan de toepassing van die normen en/of specificaties verplicht worden gesteld overeenkomstig lid 4, voor zover dat strikt noodzakelijk is om de interoperabiliteit te waarborgen en de keuzevrijheid van de gebruikers te verbeteren.
(Amendement 66)
Artikel 15, leden 5 en 6
   5. Wanneer de Commissie van mening is dat de in lid 1 bedoelde normen en/of specificaties niet langer bijdragen tot de levering van geharmoniseerde elektronische communicatiediensten, schrapt zij die normen en/of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen en/of specificaties volgens de procedure van artikel 19, lid 2.
   5. Wanneer de Commissie van mening is dat de in lid 1 bedoelde normen en/of specificaties niet langer bijdragen tot de levering van geharmoniseerde elektronische communicatiediensten, of dat deze niet meer voldoen aan de behoefte van de klant of de technologische evolutie belemmeren, schrapt zij die normen en/of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen en/of specificaties volgens de procedure van artikel 19, lid 2.
   6. Wanneer de Commissie van mening is dat de in lid 4 bedoelde normen en/of specificaties niet langer bijdragen tot de levering van geharmoniseerde elektronische communicatiediensten, schrapt zij die normen en/of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen en/of specificaties volgens de procedure van artikel 19, lid 3.
   6. Wanneer de Commissie van mening is dat de in lid 4 bedoelde normen en/of specificaties niet langer bijdragen tot de levering van geharmoniseerde elektronische communicatiediensten, of dat deze niet meer voldoen aan de behoefte van de klant of de technologische evolutie belemmeren, schrapt zij die normen en/of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen en/of specificaties volgens de procedure van artikel 19, lid 3.
(Amendement 67)
Artikel 15, lid 6 bis (nieuw)
6 bis. De bepalingen van de leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op de normen inzake elektromagnetische compatibiliteit die zijn opgenomen op de in lid 1 bedoelde lijst.
(Amendement 68)
Artikel 16, lid 2
   2. Wanneer de Commissie onder meer van mening is dat verschillen in de regelgeving op nationaal niveau een belemmering voor de interne markt vormen of wanneer de Groep op hoog niveau voor communicatie adviseert dat een verbindende harmonisatiemaatregel noodzakelijk is , kan de Commissie volgens de procedure van artikel 19, lid 3, verbindende harmonisatiemaatregelen vaststellen.
   2. Wanneer de Commissie onder meer van mening is dat verschillen in de regelgeving op nationaal niveau een belemmering voor de interne markt vormen, kan zij volgens de procedure van artikel 19, lid 3, de nodige technische uitvoerings maatregelen treffen . De Commissie kan de Raadgevende Groep voor communicatie daaromtrent om advies vragen.
(Amendement 69)
Artikel 17, lid 1
   1. Wanneer op een onder deze richtlijn of de specifieke maatregelen vallend gebied een geschil ontstaat tussen ondernemingen die elektronische communicatienetwerken of -diensten aanbieden in één lidstaat, neemt de betrokken nationale regelgevende instantie op verzoek van een van beide partijen binnen twee maanden een bindend besluit om het geschil te beslechten. De lidstaten zorgen ervoor dat alle partijen volledig met de nationale regelgevende instantie samenwerken.
   1. Wanneer op een onder deze richtlijn of de specifieke maatregelen vallend gebied een geschil ontstaat tussen ondernemingen die elektronische communicatienetwerken of -diensten aanbieden in één lidstaat, neemt de betrokken nationale regelgevende instantie op verzoek van een van beide partijen binnen twee maanden een bindend besluit om het geschil te beslechten. In buitengewone gevallen en met instemming van de bij het geschil betrokken partijen, kan een besluit nog eens twee maanden worden uitgesteld. Wanneer een nationale regelgevende instantie op verzoek van een van beide partijen intervenieert in een geschil, kan deze alleen verplichtingen opleggen aan een exploitant die is aangewezen als beschikkende over een aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt. De lidstaten zorgen ervoor dat alle partijen volledig met de nationale regelgevende instantie samenwerken.
(Amendement 70)
Artikel 17, lid 2, sub g)
   g) de relatieve marktposities van de partijen,
Schrappen
(Amendement 71)
Artikel 17, lid 2, sub j) bis (nieuw)
   j bis) de bescherming van bedrijfsgeheimen.
(Amendement 72)
Artikel 19, lid 1
   1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor communicatie, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
   1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor communicatie, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De Commissie kan alle belanghebbende partijen raadplegen over de onderwerpen die zij bespreekt met het Comité.
(Amendement 73)
Artikel 19, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Het Comité voor communicatie en zijn subgroepen publiceren ontwerpaanbevelingen, -verslagen en -adviezen die de Commissie worden toegezonden en geven de belanghebbende partijen de kans om commentaar te geven binnen een redelijke termijn, in overeenstemming met het belang van de zaak.
(Amendement 74)
Artikel 20, lid 1
   1. In voorkomend geval stelt de Commissie het Comité voor communicatie in kennis van het resultaat van regelmatig overleg met de vertegenwoordigers van netwerkexploitanten, aanbieders van diensten, gebruikers, consumenten, fabrikanten en vakbonden.
   1. In voorkomend geval stelt de Commissie het Comité voor communicatie in kennis van het resultaat van regelmatig overleg met de vertegenwoordigers van netwerkexploitanten, aanbieders van diensten, gebruikers, consumenten, fabrikanten en vakbonden. De Commissie bespreekt met een door het Europees Parlement ingestelde werkgroep dezelfde onderwerpen als die welke zij in het Comité voor communicatie ter sprake brengt.
(Amendement 75)
Artikel 21
Groep op hoog niveau voor communicatie
Raadgevende Groep voor communicatie
   1. Er wordt een Groep op hoog niveau voor communicatie, ingesteld. Deze groep heeft een adviserende functie en treedt onafhankelijk op.
   1. Er wordt een Raadgevende Groep voor communicatie ingesteld.
   2. De groep bestaat uit vertegenwoordigers die door de nationale regelgevende instanties zijn benoemd. De groep kiest zijn voorzitter. Het secretariaat van de groep wordt verzorgd door de Commissie. De groep stelt met instemming van de Commissie zijn reglement van orde vast.
   2. De groep bestaat uit vertegenwoordigers die door de nationale regelgevende instanties zijn benoemd. De groep treedt op volgens de raadplegingsprocedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van de artikelen 7 en 8 daarvan.
   3. Bepaalde in lid 4 bedoelde taken kunnen worden uitgevoerd door speciaal daarvoor opgerichte groepen van deskundigen. In voorkomend geval worden vertegenwoordigers van nationale mededingingsautoriteiten en andere relevante instanties uitgenodigd om deel te nemen aan de werkzaamheden van de groep en de groepen van deskundigen .
   3. De Groep kan vertegenwoordigers van nationale mededingingsautoriteiten en andere relevante instanties uitnodigen om deel te nemen aan de werkzaamheden van de groep.
   4. De groep en/of de groepen van deskundigen hebben de volgende taken:
   a) onderzoeken van elk vraagstuk in verband met de toepassing van de nationale maatregelen die in het kader van deze richtlijn en de specifieke maatregelen zijn aangenomen, teneinde de uniforme toepassing van die maatregelen in alle lidstaten te bevorderen;
   b) vaststellingen van overeengekomen standpunten inzake de gedetailleerde toepassing van de Gemeenschapswetgeving met het oog op het vergemakkelijken van pan-Europese diensten;
   c) adviseren van de Commissie bij het opstellen van de beschikking inzake relevante markten voor producten en diensten als bedoeld in artikel 14;
   d) onderzoeken van aangelegenheden die aan hen worden voorgelegd door lidstaten, nationale regelgevende instanties, marktpartijen of gebruikers, en in voorkomend geval het voorstellen van oplossingen;
   e) de Commissie in kennis stellen van alle problemen die zich voordoen bij de toepassing van deze richtlijn en de specifieke maatregelen;
   f) ondersteunen van praktijkcodes die zijn opgesteld door de groep, de groepen van deskundigen of andere belanghebbende partijen, voor gebruik in de lidstaten, over aangelegenheden die verband houden met de toepassing van de Gemeenschapswetgeving in de sector;
   4. De groep heeft de volgende taken:
   a) onderzoeken van elk vraagstuk in verband met de toepassing van de nationale maatregelen die in het kader van deze richtlijn en de specifieke maatregelen zijn aangenomen, teneinde de uniforme toepassing van die maatregelen in alle lidstaten te bevorderen;
   b) vaststellingen van overeengekomen standpunten inzake de gedetailleerde toepassing van de Gemeenschapswetgeving met het oog op het vergemakkelijken van pan-Europese diensten;
   c) adviseren van de Commissie bij het opstellen van de beschikking inzake relevante markten voor producten en diensten als bedoeld in artikel 14;
   d) onderzoeken van aangelegenheden die aan hen worden voorgelegd door lidstaten, nationale regelgevende instanties, marktpartijen of gebruikers, en in voorkomend geval het voorstellen van oplossingen;
   e) de Commissie in kennis stellen van alle problemen die zich voordoen bij de toepassing van deze richtlijn en de specifieke maatregelen;
   g) volgen en bekend maken van de activiteiten van nationale regelgevende instanties in de gehele Gemeenschap, in voorkomend geval via een database, met name nationale raadplegingen inzake specifieke regelgevingsaangelegenheden en de daaropvolgende besluiten van nationale regelgevende instanties.
   g) volgen en bekendmaken van de activiteiten van nationale regelgevende instanties in de gehele Gemeenschap, in voorkomend geval via een database, met name nationale raadplegingen inzake specifieke regelgevingsaangelegenheden en de daaropvolgende besluiten van nationale regelgevende instanties.
   5. De groep stelt de Commissie in kennis van alle verschillen in wetgeving of praktijk tussen de lidstaten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gemeenschappelijke markt voor elektronische communicatienetwerken of -diensten. De groep kan op eigen initiatief advies uitbrengen of aanbevelingen doen inzake alle aangelegenheden die betrekking hebben op elektronische communicatienetwerken of -diensten in de Gemeenschap.
   5. De groep stelt de Commissie in kennis van alle verschillen in wetgeving of praktijk tussen de lidstaten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gemeenschappelijke markt voor elektronische communicatienetwerken of -diensten, inzonderheid met betrekking tot de noodzaak transnationale diensten te ontwikkelen en de verschillen tussen de nationale regelgevingsstelsels weg te werken . De groep kan op eigen initiatief advies uitbrengen of aanbevelingen doen inzake alle aangelegenheden die betrekking hebben op elektronische communicatienetwerken of -diensten in de Gemeenschap.
   6. De adviezen en aanbevelingen van de groep worden toegezonden aan de Commissie en het Comité voor communicatie. De Commissie stelt de groep in kennis van de eventuele maatregelen die zij naar aanleiding van zijn adviezen en aanbevelingen denkt te treffen.
   6. De adviezen en aanbevelingen van de groep worden toegezonden aan de Commissie en het Comité voor communicatie. De Commissie stelt de groep in kennis van de eventuele maatregelen die zij naar aanleiding van zijn adviezen en aanbevelingen denkt te treffen.
   7. De groep en de groepen van deskundigen houden zoveel mogelijk rekening met de standpunten van de belanghebbende partijen, waaronder consumenten, gebruikers, netwerkexploitanten, aanbieders van diensten, fabrikanten en betrokken verenigingen op communautair niveau.
   7. De groep houdt zoveel mogelijk rekening met de standpunten van alle belanghebbende partijen, waaronder consumenten, gebruikers, netwerkexploitanten, aanbieders van diensten, omroepstations, fabrikanten en betrokken verenigingen op communautair niveau. De groep geeft aan in hoeverre de standpunten van de belanghebbende partijen zijn gehoord en in hoeverre daarmee rekening is gehouden en stelt de belanghebbende partijen in de gelegenheid daarop binnen een naar verhouding tot het belang van de desbetreffende kwestie redelijk te achten termijn commentaar te leveren.
   8. De groep legt jaarlijks een verslag van zijn activiteiten en die van de groepen van deskundigen voor aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Het verslag wordt openbaar gemaakt.
(Amendement 76)
Artikel 23
Op gezette tijden evalueert de Commissie de werking van deze richtlijn en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, voor het eerst uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. De Commissie kan daartoe de lidstaten om inlichtingen vragen, welke inlichtingen onverwijld worden verstrekt.
Op gezette tijden evalueert de Commissie de werking van deze richtlijn en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, voor het eerst uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens jaarlijks . De Commissie kan daartoe de lidstaten om inlichtingen vragen, welke inlichtingen onverwijld worden verstrekt.
Na drie jaar zal de Commissie, uitgaande van een herbeoordeling van de noodzaak van sectorspecifieke regelgeving voor de elektronische communicatiesector, kenbaar maken welke delen van deze richtlijn kunnen worden geschrapt.
(Amendement 77)
Bijlage
De bijlage schrappen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (COM(2000) 393 - C5-0428/2000 - 2000/0184(COD) )
P5_TA(2001)0112A5-0053/2001

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2000) 393 (2) ),

-  gezien het zesde verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van het pakket telecommunicatieregelgeving (COM(2000) 814 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0428/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie juridische zaken en interne markt en de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport (A5-0053/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 198.
(2) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 198.


Machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten ***I
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (COM(2000) 386 - C5-0440/2000 - 2000/0188(COD) )
P5_TA(2001)0113A5-0062/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 1
   (1) De resultaten van de openbare raadpleging over de in 1999 ondernomen herziening van het regelgevingskader voor elektronische communicatie, als weergegeven in de mededeling van de Commissie van 26 april 2000, hebben de noodzaak bevestigd van een beter geharmoniseerde en lichtere markttoegangsregeling voor elektronische communicatiediensten en -netwerken in de Gemeenschap.
   (1) De resultaten van de openbare raadpleging over de in 1999 ondernomen herziening van het regelgevingskader voor elektronische communicatie, als weergegeven in de mededeling van de Commissie van 26 april 2000, alsmede de bevindingen van de Commissie in haar mededelingen over het Vijfde en over het Zesde verslag over de tenuitvoerlegging van het pakket telecommunicatieregelgeving, hebben de noodzaak bevestigd van een beter geharmoniseerde en lichtere markttoegangsregeling voor elektronische communicatiediensten en -netwerken in de Gemeenschap.
(Amendement 2)
Overweging 2
   (2) De convergentie tussen verschillende elektronische communicatiediensten en -netwerken en de daarbij gebruikte technieken maakt de totstandbrenging noodzakelijk van een machtigingsregeling waarin alle vergelijkbare diensten op vergelijkbare wijze worden behandeld, ongeacht de gebruikte technologieën.
(Niet van toepassing op de Nederlandse tekst.)
(Amendement 3)
Overweging 3
   (3) Een zo licht mogelijk systeem moet worden gehanteerd om het aanbieden van elektronische communicatiediensten en -netwerken mogelijk te maken, teneinde de ontwikkeling van nieuwe elektronische communicatiediensten te bevorderen en dienstenaanbieders en consumenten te laten profiteren van de schaalvoordelen van de interne markt.
   (3) Een zo licht mogelijk systeem moet worden gehanteerd om het aanbieden van elektronische communicatiediensten en -netwerken mogelijk te maken, teneinde de ontwikkeling van nieuwe elektronische communicatiediensten alsmede pan-Europese communicatienetwerken en -diensten te bevorderen en dienstenaanbieders en consumenten te laten profiteren van de schaalvoordelen van de interne markt.
(Amendement 4)
Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) De sector inhoud, en meer in het bijzonder de audiovisuele sector, moet aan bijzondere eisen voldoen; er moeten waarborgen bestaan voor pluralisme, culturele diversiteit en de bescherming van de consument. De lidstaten moeten de vrijheid hebben verplichtingen vast te leggen ten aanzien van het doorgeven van inhoud, met name van audiovisuele programma's.
(Amendement 5)
Overweging 9
   (9) De algemene machtiging mag alleen voorwaarden bevatten die specifiek zijn voor de sector elektronische communicatie. Er mogen geen voorwaarden worden opgelegd die reeds van toepassing zijn krachtens andere bestaande nationale wetgeving die niet specifiek is voor de sector elektronische communicatie.
   (9) De algemene machtiging mag alleen voorwaarden bevatten die specifiek zijn voor de sector elektronische communicatie. Er mogen geen voorwaarden worden opgelegd die reeds van toepassing zijn krachtens andere bestaande nationale wetgeving die niet specifiek is voor de sector elektronische communicatie. De nationale regelgevende instanties moeten de netwerkexploitanten en aanbieders van diensten volledig informeren over andere wetgeving die voor hun bedrijf van belang is, bij voorbeeld door verwijzingen op hun websites.
(Amendement 7)
Overweging 15
   (15) Aanbieders van elektronische communicatiediensten kunnen worden verplicht tot betaling van een administratieve bijdrage ter financiering van de werkzaamheden van de nationale regelgevende instantie bij het beheer van het machtigingsstelsel en het verlenen van gebruiksrechten. Dergelijke bijdragen mogen het bedrag van de feitelijke administratieve kosten van die werkzaamheden niet overschrijden. Hiertoe dient te worden gezorgd voor transparantie ter zake van de inkomsten en de uitgaven van de nationale regelgevende instanties, door middel van een jaarlijkse rapportage over het totale bedrag aan ontvangen bijdragen en de totale administratiekosten. Dit stelt ondernemingen in staat te controleren of de administratiekosten en de bijdragen met elkaar in overeenstemming zijn. De administratieve bijdragen mogen niet als belemmering voor markttoegang fungeren. De bijdragen moeten daarom naar evenredigheid worden verdeeld op basis van de omzet voor de relevante diensten van de betrokken onderneming zoals die is berekend over het boekjaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de administratieve bijdrage wordt betaald. Door kleine en middelgrote ondernemingen behoeft geen administratieve bijdrage te worden betaald.
Aanbieders van elektronische communicatiediensten kunnen worden verplicht tot betaling van een administratieve bijdrage ter financiering van de werkzaamheden van de nationale regelgevende instantie bij het beheer van het machtigingsstelsel en het verlenen van gebruiksrechten. Dergelijke bijdragen mogen het bedrag van de feitelijke administratieve kosten van die werkzaamheden niet overschrijden. Hiertoe dient te worden gezorgd voor transparantie ter zake van de inkomsten en de uitgaven van de nationale regelgevende instanties, door middel van een jaarlijkse rapportage over het totale bedrag aan ontvangen bijdragen en de totale administratiekosten. Dit stelt ondernemingen in staat te controleren of de administratiekosten en de bijdragen met elkaar in overeenstemming zijn. De administratieve bijdragen mogen niet als belemmering voor markttoegang fungeren. Door kleine en middelgrote ondernemingen behoeft daarom geen administratieve bijdrage te worden betaald.
(Amendement 8)
Overweging 16
   (16) Naast administratieve bijdragen kan voor het gebruik van radiofrequenties en nummers een heffing worden ingesteld, als middel om een optimaal gebruik van deze goederen te waarborgen. Dergelijke heffingen mogen geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie in de markt.
   (16) Naast administratieve bijdragen kan voor het gebruik van radiofrequenties en nummers een heffing worden ingesteld, als middel om een optimaal gebruik van deze goederen te waarborgen. Dergelijke heffingen mogen geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie in de markt. De afgifte van nummers kan alleen aan een heffing worden onderworpen indien andere beschikbare instrumenten een optimale benutting niet kunnen waarborgen. Als voor de toekenning van een doorgangsrecht tot dusver nog geen heffing is ingesteld of enige andere tegenprestatie wordt verlangd, moet deze praktijk worden gehandhaafd.
(Amendement 9)
Overweging 18
   (18) De beoogde transparantie vereist dat dienstenaanbieders, consumenten en andere belanghebbende partijen gemakkelijk toegang hebben tot alle informatie betreffende rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen, heffingen en besluiten inzake het aanbieden van elektronische communicatiediensten, gebruiksrechten voor radiofrequenties en nummers, nationale frequentiegebruiksplannen en nationale nummerplannen. De nationale regelgevende instanties hebben een belangrijke functie bij het verstrekken en actualiseren van dergelijke informatie en het centraliseren van alle relevante informatie in verband met doorgangsrechten wanneer dergelijke rechten op een ander bestuursniveau worden beheerd.
   (18) De beoogde transparantie vereist dat dienstenaanbieders, consumenten en andere belanghebbende partijen gemakkelijk toegang hebben tot alle informatie betreffende rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen, heffingen en besluiten inzake het aanbieden van elektronische communicatiediensten, gebruiksrechten voor radiofrequenties en nummers, nationale frequentiegebruiksplannen en nationale nummerplannen. De nationale regelgevende instanties hebben een belangrijke functie bij het verstrekken en actualiseren van dergelijke informatie en het gemakkelijk toegankelijk samenvatten van alle relevante informatie in verband met doorgangsrechten wanneer dergelijke rechten op een ander bestuursniveau worden beheerd.
(Amendement 11)
Artikel 3, leden 1 en 2
   1. De lidstaten beletten een onderneming niet elektronische communicatiediensten en -netwerken aan te bieden, tenzij dat noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid .
   1. De lidstaten beletten een onderneming niet elektronische communicatiediensten en -netwerken aan te bieden, tenzij dat noodzakelijk is om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid.
   2. Het aanbieden van elektronische communicatiediensten en -netwerken kan alleen worden onderworpen aan een algemene machtiging. Van de betrokken onderneming kan worden verlangd dat zij een kennisgeving indient, maar niet dat zij een expliciet besluit of andere bestuurshandeling van de nationale regelgevende instantie moet verkrijgen alvorens de uit de machtiging voortvloeiende rechten te kunnen uitoefenen. Na kennisgeving te hebben gedaan kan een onderneming haar commerciële activiteiten aanvangen, waar nodig met inachtneming van de bepalingen inzake gebruiksrechten van de artikelen 5, 6 en 7.
   2. Het aanbieden van elektronische communicatiediensten en -netwerken kan alleen worden onderworpen aan een algemene machtiging die voor het gehele grondgebied van de desbetreffende lidstaat geldt . Van de betrokken onderneming kan worden verlangd dat zij een kennisgeving indient, maar niet dat zij een expliciet besluit of andere bestuurshandeling van de nationale regelgevende instantie moet verkrijgen alvorens de uit de machtiging voortvloeiende rechten te kunnen uitoefenen. Na kennisgeving te hebben gedaan kan een onderneming haar commerciële activiteiten aanvangen, waar nodig met inachtneming van de bepalingen inzake gebruiksrechten van de artikelen 5, 6 en 7.
(Amendement 12)
Artikel 4, inleidende zin en sub a) en b)
Ondernemingen die overeenkomstig artikel 3 zijn gemachtigd hebben het recht om:
Op grond van een algemene machtiging hebben ondernemingen het recht:
   - a) (nieuw) elektronische communicatiediensten en -netwerken aan te bieden,
   a) elektronische communicatiediensten aan te bieden aan het publiek en te onderhandelen over interconnectie met andere aanbieders van algemeen beschikbare communicatiediensten die ongeacht waar in de Gemeenschap onder een algemene machtiging vallen , overeenkomstig Richtlijn [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[.
   a) met andere ondernemingen, die op basis van een in de gehele Gemeenschap geldende algemene machtiging elektronische communicatiediensten voor het publiek aanbieden of elektronische communicatienetwerken exploiteren, te onderhandelen over interconnectie, overeenkomstig Richtlijn [inzake toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten[.
   b) elektronische communicatienetwerken tot stand te brengen en de noodzakelijke doorgangsrechten toegewezen te krijgen overeenkomstig Richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
   b) elektronische communicatienetwerken tot stand te brengen en de noodzakelijke doorgangsrechten aan te vragen overeenkomstig de beginselen van artikel 10 van Richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
(Amendement 13)
Artikel 5, lid 2, tweede alinea
Deze gebruiksrechten worden verleend via open, niet-discriminerende en transparante procedures. Bij het verlenen van gebruiksrechten specificeren de lidstaten of en onder welke voorwaarden deze kunnen worden overgedragen, overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[. Wanneer lidstaten gebruiksrechten verlenen voor een bepaalde termijn, moet de duur zijn aangepast aan de betrokken dienst
Deze gebruiksrechten worden verleend via open, niet-discriminerende en transparante procedures. Bij het verlenen van gebruiksrechten specificeren de lidstaten of en onder welke voorwaarden deze vrijwillig kunnen worden overgedragen, overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[. Wanneer lidstaten gebruiksrechten verlenen voor een bepaalde termijn, moet de duur zijn aangepast aan de betrokken dienst.
(Amendement 14)
Artikel 5, leden 3 en 4
   3. Besluiten over gebruiksrechten worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag door de bevoegde instantie genomen, meegedeeld en gepubliceerd wat nummers betreft, en uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag door de bevoegde instantie wat radiofrequenties betreft.
   3. Besluiten over gebruiksrechten worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de volledige aanvraag door de bevoegde instantie genomen, meegedeeld en gepubliceerd wat nummers betreft, en uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag door de bevoegde instantie wat radiofrequenties betreft.
   4. De lidstaten beperken het verlenen van gebruiksrechten niet, behalve wanneer dat noodzakelijk is om een optimaal gebruik van radiofrequenties te waarborgen en overeenkomstig artikel 7. De lidstaten verlenen rechten om spectrum te gebruiken voor zover dat beschikbaar is.
   4. De lidstaten beperken het aantal te verlenen gebruiksrechten niet, behalve wanneer dat noodzakelijk is om een optimaal gebruik van radiofrequenties te waarborgen en overeenkomstig artikel 7. De lidstaten verlenen rechten om spectrum te gebruiken voor zover dat beschikbaar is.
4 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat de desbetreffende aanvrager overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten) bij een rechterlijke instantie in beroep kan gaan tegen het besluit.
(Amendement 15)
Artikel 7, lid 1, sub a)
   a) voldoende rekening te houden met de noodzaak de voordelen voor de gebruikers te maximaliseren en de ontwikkeling van de mededinging te bevorderen,
   a) voldoende rekening te houden met de noodzaak de voordelen voor de gebruikers te maximaliseren en de ontwikkeling van de mededinging te bevorderen, alsmede met de noodzaak te komen tot een beter evenwicht tussen het frequentiebeslag van de publieke en commerciële aanbieders van diensten ,
(Amendement 16)
Artikel 9
Op verzoek van een onderneming geeft een lidstaat binnen een week verklaringen af waarin wordt bevestigd dat de onderneming gemachtigd is doorgangsrechten te vragen en/of te onderhandelen over interconnectie in het kader van de algemene machtiging teneinde de uitoefening van deze rechten op andere bestuursniveaus of tegenover andere ondernemingen te vergemakkelijken. In voorkomend geval kunnen dergelijke verklaringen ook automatisch worden afgegeven naar aanleiding van een kennisgeving overeenkomstig artikel 3, lid 2.
   1. Op verzoek van een onderneming geeft een lidstaat binnen een week verklaringen af waarin wordt bevestigd dat de onderneming gemachtigd is doorgangsrechten aan te vragen en/of te onderhandelen over de noodzakelijke machtiging voor het gebruik van interconnectie in het kader van de algemene machtiging teneinde de uitoefening van deze rechten op andere bestuursniveaus of tegenover andere ondernemingen te vergemakkelijken. In voorkomend geval kunnen dergelijke verklaringen ook automatisch worden afgegeven naar aanleiding van een kennisgeving overeenkomstig artikel 3, lid 2.
   2. De wijze waarop de doorgangsrechten kunnen worden uitgeoefend moet na onderhandelingen met de betrokken lokale, regionale of centrale overheden worden vastgesteld. Als deze onderhandelingen niet tot een resultaat leiden binnen een redelijke periode die in verhouding staat tot de omvang van de beoogde maatregelen, neemt de nationale regelgevende instantie een besluit over de wijze van uitoefening van deze rechten.
(Amendement 18)
Artikel 10, lid 5, alinea bis (nieuw)
Bij herhaling van de inbreuken legt de nationale regelgevende instantie de nodige sancties op.
(Amendement 19)
Artikel 11, 2 bis (nieuw)
2 bis. De lidstaten en de Commissie nemen de nodige maatregelen om hun ambtenaren en overige personeelsleden te verplichten de op grond van deze richtlijn vergaarde informatie, die zodanig van aard is dat zij onder het bedrijfsgeheim valt of vertrouwelijk werd verstrekt, geheim te houden.
(Amendement 27)
Artikel 12
   1. Administratieve bijdragen die worden geheven van ondernemingen die diensten aanbieden in het kader van de algemene machtiging,
   a) dienen uitsluitend ter dekking van de administratiekosten van het beheer, de controle en de toepassing van het geldende algemene machtigingsstelsel en van het verlenen van gebruiksrechten en
   b) worden omgeslagen over individuele ondernemingen op basis van de omzet die de onderneming op de binnenlandse markt van de lidstaat die de bijdrage heft, in het laatste boekjaar heeft behaald met de onder de algemene machtiging vallende diensten of met de diensten waarvoor de gebruiksrechten zijn verleend .
   2. Ondernemingen die met de in lid 1, onder b) bedoelde diensten een jaaromzet behalen van minder dan 10 miljoen EUR, zijn van betaling van administratieve bijdragen vrijgesteld.
   3. Wanneer lidstaten administratieve bijdragen heffen, publiceren zij een jaarlijks overzicht van hun administratieve kosten en het totale bedrag van de geïnde bijdragen. Indien het totaal van de geïnde bijdragen hoger is dan de administratieve kosten, vindt in het daaropvolgende jaar de nodige aanpassingen plaats.
   1. Administratieve bijdragen die worden geheven van ondernemingen die diensten aanbieden in het kader van de algemene machtiging,
   a) dienen uitsluitend ter dekking van de administratiekosten van het beheer, de controle en de toepassing van het geldende algemene machtigingsstelsel en van het verlenen van gebruiksrechten en
   b) worden naar evenredigheid omgeslagen over individuele ondernemingen op basis van objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.
   2. Ondernemingen die met de in lid 1, onder b) bedoelde diensten een jaaromzet behalen van minder dan 10 miljoen EUR, zijn van betaling van administratieve bijdragen vrijgesteld.
   3. Wanneer lidstaten administratieve bijdragen heffen, publiceren zij een jaarlijks overzicht van hun administratieve kosten, uitgesplitst naar personeels-, materiële en procedurele kosten, en het totale bedrag van de geïnde bijdragen. In het licht van het verschil tussen het totaal van de geïnde bijdragen hoger en de administratieve kosten, vinden in het daaropvolgende jaar de nodige aanpassingen plaats.
(Amendement 21)
Artikel 13
De lidstaten kunnen de toewijzende instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiofrequenties, nummers of doorgangsrechten te onderwerpen aan heffingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. Deze heffingen moeten niet-discriminerend, transparant en objectief gerechtvaardigd zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel, waarbij met name rekening wordt gehouden met de noodzaak om de ontwikkeling van innoverende diensten en de mededinging te bevorderen .
   1. De lidstaten kunnen, nadat zij alternatieve methoden hebben overwogen om een doeltreffend gebruik van de middelen te verzekeren, de toewijzende instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiofrequenties, nummers of doorgangsrechten te onderwerpen aan heffingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. Deze heffingen moeten niet-discriminerend, transparant en objectief gerechtvaardigd zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel en niet ingaan tegen de noodzaak:
· ervoor te zorgen dat de gebruikers een maximaal voordeel behalen in de zin van keuze, prijs, kwaliteit en waar voor het betaalde geld;
· ervoor te zorgen dat er geen vervalsing of beperking van de concurrentie is in de elektronische communicatiesector;
· efficiënte investeringen in infrastructuur en innovatie aan te moedigen;
· belemmeringen ter bescherming van de interne markt te voorkomen;
· gelijke regels voor iedereen in Europa te laten gelden.
   2. Wanneer heffingen voor gebruiksrechten of doorgangsrechten uitsluitend of gedeeltelijk bestaan uit een éénmalig bedrag, bijvoorbeeld een prijs die door middel van een veiling wordt bepaald, heeft de houder van de rechten de mogelijkheid om zonder extra kosten of rentebetaling zijn gedeelte van de heffing te betalen in jaarlijkse termijnen die gelijkelijk zijn verdeeld over de periode waarvoor het gebruiksrecht is verleend.
   3. Wanneer een nationale regelgevende instantie voornemens is maatregelen op grond van dit artikel te nemen, geeft zij kennis van dergelijke beoogde maatregelen overeenkomstig artikel 6, leden 2, 3 en 4 van Richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
   4. De Europese Commissie kan regelmatig benchmarkstudies publiceren over de beste praktijken met betrekking tot de toewijzing van radiofrequenties, de toewijzing van nummers of van doorgangsrechten.
(Amendement 28)
Artikel 14
De lidstaten kunnen de rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen en heffingen die van toepassing zijn bij algemene machtigingen en gebruiksrechten of doorgangsrechten in objectief gerechtvaardigde gevallen en binnen redelijke proporties wijzigen. De lidstaten maken hun voornemen om dergelijke wijzigingen aan te brengen op passende wijze bekend en geven belanghebbende partijen, met inbegrip van gebruikers en consumenten, lang genoeg en minimaal 4 weken de tijd om hun standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen kenbaar te maken.
   1. De lidstaten kunnen de rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen en heffingen die van toepassing zijn bij algemene machtigingen en gebruiksrechten of doorgangsrechten in objectief gerechtvaardigde gevallen en binnen redelijke proporties wijzigen. De lidstaten maken hun voornemen om dergelijke wijzigingen aan te brengen op passende wijze bekend en geven belanghebbende partijen, met inbegrip van nationale regelgevende instanties, gebruikers en consumenten, lang genoeg, naar gelang de economische of operationele uitwerking van de voorgenomen wijziging, en minimaal 4 weken de tijd om hun standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen kenbaar te maken, overeenkomstig de procedure van artikel 6, lid 1 van Richtlijn (inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten) .
   2. De lidstaten kunnen de gebruiks- of doorgangsrechten niet beperken of intrekken vóór het verstrijken van de periode waarvoor ze zijn toegekend, tenzij dit noodzakelijk is uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. In dergelijke gevallen dient aan aanbieders van elektronische communicatiediensten en -netwerken een passende compensatie te worden geboden.
(Amendement 23)
Artikel 15, lid 2
   2. Wanneer bijdragen, heffingen, procedures en voorwaarden met betrekking tot doorgangsrechten worden vastgesteld op verschillende bestuursniveaus, publiceren en actualiseren de lidstaten een register van al deze bijdragen, heffingen, procedures en voorwaarden, op zodanige wijze dat alle belanghebbende partijen gemakkelijk toegang hebben tot deze informatie.
   2. Wanneer bijdragen, heffingen, procedures en voorwaarden met betrekking tot doorgangsrechten worden vastgesteld op verschillende bestuursniveaus, publiceren en actualiseren de lidstaten een register van al deze bijdragen, heffingen, procedures en voorwaarden alsmede nadere gegevens over de ter zake bevoegde autoriteiten voor ieder afzonderlijk geval , op zodanige wijze dat alle belanghebbende partijen gemakkelijk toegang hebben tot deze informatie.
(Amendement 24)
Artikel 17, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Indien vóór de omzetting van deze richtlijn reeds administratieve bijdragen voor machtigingen werden geïnd met betrekking tot de periode na de omzetting, worden deze verrekend met de bijdragen die nu voor de dienstverlening op grond van een algemene machtiging zijn verschuldigd.
(Amendement 25)
Bijlage, deel B, punt 1
   1. Aanwijzing van de dienst waarvoor de frequentie moet worden gebruikt, met inbegrip van voorwaarden met betrekking tot de aangeboden inhoud .
   1. Aanwijzing van de dienst waarvoor de frequentie moet worden gebruikt met inbegrip van, in voorkomend geval, het exclusieve gebruik van een frequentie voor uitzending van een specifieke inhoud.
(Amendement 26)
Bijlage, deel B. punt 5
   5. Overdracht van rechten en de daarvoor geldende voorwaarden overeenkomstig de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
   5. Vrijwillige overdracht van rechten en de daarvoor geldende voorwaarden overeenkomstig de richtlijn [inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten[.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (COM(2000) 386 - C5-0440/2000 - 2000/0188(COD) )
P5_TA(2001)0113A5-0062/2001

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2000) 386 (2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0440/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en het advies van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport (A5-0062/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 230.
(2) PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 230.


Controlemaatregelen voor de visserij op bepaalde bestanden van over grote afstanden trekkende vissoorten *
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van controlemaatregelen voor de visserij op bepaalde bestanden van over grote afstanden trekkende vissoorten (COM(2000) 619 - C5-0585/2000 - 2000/0253(CNS) )
P5_TA(2001)0114A5-0047/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Artikel 24 bis (nieuw)
Artikel 24 bis
De Commissie verstrekt de Raad en het Europees Parlement een jaarverslag inzake de controle- en bewakingsactiviteiten die in het kader van de regionale visserijorganisaties waarvan de Europese Gemeenschap lid is, worden verricht. In dit verslag worden de maatregelen vermeld die het comité van beheer voor de visserij en de aquacultuur ter uitvoering van de in deze verordening vervatte bepalingen heeft getroffen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van controlemaatregelen voor de visserij op bepaalde bestanden van over grote afstanden trekkende vissoorten (COM(2000) 619 - C5-0585/2000 - 2000/0253(CNS) )
P5_TA(2001)0114A5-0047/2001

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 619 ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag (C5-0585/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0047/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Beheersmaatregelen met betrekking tot over grote afstanden trekkende visbestanden *
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in sommige uitgaven voor de tenuitvoerlegging van bepaalde beheersmaatregelen met betrekking tot over grote afstanden trekkende visbestanden (COM(2000) 651 - C5-0556/2000 - 2000/0268(CNS) )
P5_TA(2001)0115A5-0046/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Artikel 2, lid 1
   1. De Gemeenschap kan, om de invoering van de waarnemersregeling te vergemakkelijken, bijdragen in de financiering van de uitgaven van de lidstaten die aan het inzetten van de waarnemers verbonden zijn, in de periode van 1 november 2000 tot en met 31 januari 2001.
   1. De Gemeenschap neemt de financiering van de uitgaven van de lidstaten die aan het inzetten van de waarnemers verbonden zijn, in de periode van 1 november 2000 tot en met 31 januari 2001, voor haar rekening .
(Amendement 2)
Artikel 2, lid 2
   2. De financiële bijdrage van de Gemeenschap bedraagt voor elke lidstaat 50 % van het bedrag van de overheidsuitgaven van de betrokken lidstaat in verband met het inzetten van de waarnemers.
   2. De financiële bijdrage van de Gemeenschap bedraagt voor elke lidstaat 100 % van het bedrag van de overheidsuitgaven van de betrokken lidstaat in verband met het inzetten van de waarnemers.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in sommige uitgaven voor de tenuitvoerlegging van bepaalde beheersmaatregelen met betrekking tot over grote afstanden trekkende visbestanden (COM(2000) 651 - C5-0556/2000 - 2000/0268(CNS) )
P5_TA(2001)0115A5-0046/2001

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 651 ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag (C5-0556/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0046/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden *
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (COM(2000) 353 - C5-0344/2000 - 2000/0149(CNS) )
P5_TA(2001)0116A5-0051/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Artikel 9, lid 6
   6. De in lid 5 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:
   - naam van het vaartuig, registratienummer,
   - de vorige vlagstaat (eventueel),
   - de internationale radioroepnaam (eventueel),
   - vaartuigtype, lengte en brutotonnage (BRT),
   - naam en adres van de reder(s).
   6. De in lid 5 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:
   - naam van het vaartuig, registratienummer,
   - de vorige vlagsta(a)t(en) (eventueel),
   - de internationale radioroepnaam (eventueel),
   - vaartuigtype, lengte en brutotonnage (BRT),
   - naam en adres van de reder(s), gezagvoerder(s) of bevrachter(s).
(Amendement 2)
Artikel 9 bis (nieuw)
Artikel 9 bis
   1. De lidstaten delen de Commissie vóór 15 augustus van elk jaar de lijst mee van vissersvaartuigen met een lengte van meer dan 24 meter die een machtiging hebben om in het ICCAT-Verdragsgebied te vissen op tonijn of aanverwante vissoorten. De Commissie deelt deze gegevens vóór 31 augustus van elk jaar mee aan het secretariaat van de ICCAT.
   2. De in lid 1 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:
   - naam van het vaartuig en registratienummer,
   - de vorige vlagsta(a)t(en) (eventueel)
   - de internationale radioroepnaam (eventueel)
   - vaartuigtype, lengte en brutotonnage (BRT),
   - naam en adres van de reder(s), gezagvoerder(s) of bevrachter(s).
(Amendement 3)
Artikel 10, lid 5
   5. Elke lidstaat deelt de Commissie vóór 15 mei van elk jaar de lijst mee van de vaartuigen die zijn vlag voeren en die deelnemen aan de gerichte visserij op witte tonijn. In deze lijst worden de vissersvaartuigen die een experimentele visserij als alternatief voor het gebruik van drijfnetten beoefenen, niet opgenomen. De Commissie deelt deze gegevens vóór 30 mei van elk jaar mee aan het secretariaat van de ICCAT.
   5. Elke lidstaat deelt de Commissie vóór 15 mei van elk jaar de lijst mee van de vaartuigen die zijn vlag voeren en die deelnemen aan de gerichte visserij op witte tonijn. De Commissie deelt deze gegevens vóór 30 mei van elk jaar mee aan het secretariaat van de ICCAT.
(Amendement 4)
Artikel 13
   1. Elke lidstaat deelt de Commissie vóór 15 juni van elk jaar de lijst mee van de vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 meter die zijn vlag voeren en die in het voorgaande jaar in gebied 2 op grootoogtonijn, geelvintonijn en gestreepte tonijn hebben gevist. De Commissie deelt deze gegevens vóór 30 juni van elk jaar mee aan het secretariaat van de IOTC.
   1. Elke lidstaat deelt de Commissie vóór 15 juni van elk jaar de lijst mee van de vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 meter die zijn vlag voeren en die in het voorgaande jaar in gebied 2 op grootoogtonijn, geelvintonijn en gestreepte tonijn hebben gevist. De Commissie deelt deze gegevens vóór 30 juni van elk jaar mee aan het secretariaat van de IOTC.
   2. De in lid 1 bedoelde lijst moet de volgende gegevens bevatten:
   - naam van het vaartuig - registratienummer,
   - de vorige vlaggenstaat (eventueel),
   - de internationale radioroepnaam (eventueel),
   - vaartuigtype, lengte en brutotonnage (BRT),
   - naam en adres van de reder, gezagvoerder of bevrachter.
   2. De in lid 1 bedoelde lijst moet de volgende gegevens bevatten:
   - naam van het vaartuig - registratienummer,
   - de vorige vlagsta(a)t(en) (eventueel),
   - de internationale radioroepnaam (eventueel),
   - vaartuigtype, lengte en brutotonnage (BRT),
   - naam en adres van de reder, gezagvoerder of bevrachter.
(Amendement 5)
Artikel 13 bis (nieuw)
Artikel 13 bis
Het is verboden vangsten over te nemen van schepen die niet zijn opgenomen in de in artikel 13 genoemde lijst en die visserijactiviteiten uitoefenen, waarmee afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de door de IOTC genomen maatregelen.
(Amendement 6)
Artikel 17 bis (nieuw)
Artikel 17 bis
   1. De lidstaten delen de Commissie de lijst mede van de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die een machtiging hebben om te vissen op de soorten waarop de IATTC toezicht houdt; deze lijsten worden regelmatig bijgewerkt. De Commissie deelt deze gegevens mee aan het secretariaat van de IATTC.
   2. De in lid 1 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:
   - naam van het vaartuig, registratienummer, vorige namen (eventueel), registratiehaven,
   - een foto waarop het registratienummer te zien is,
   - de vorige vlagsta(a)t(en) (eventueel),
   - de internationale radioroepnaam (eventueel),
   - vaartuigtype, lengte en brutotonnage (BRT),
   - naam en adres van de reder(s),
gezagvoerder(s) of bevrachter(s).
   - bouwjaar en plaats van bouw,
   - vislaadcapaciteit (in metrieke tonnen),
   - het vermogen van de voornaamste machine(s).
(Amendement 7)
Artikel 23
Het is verboden scholen of groepen zeezoogdieren met ringzegens in te sluiten, behalve voor de in artikel 14 bedoelde vaartuigen.
Het is verboden zeezoogdieren met ringzegens in te sluiten, behalve voor de in artikel 14 bedoelde vaartuigen.
(Amendement 8)
Bijlage I, 11de streepje
   - Braam: Brama ray i
   - Braam: Bramidae
(Amendement 9)
Bijlage I, 15de streepje bis (nieuw) en 16de streepje
   - Haaien: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; Alopiidae; Carcharhinidae; Sphymidae; Isuridae; Lamnidae
   - Goudmakrelen: Coryphaena hippurus; Coryphaena equiselis
   - Haaien: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; Alopiidae; Rhincodon typus; Carcharhinidae; Sphyrnidae ; Isuridae; Lamnidae
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (COM(2000) 353 - C5-0344/2000 - 2000/0149(CNS) )
P5_TA(2001)0116A5-0051/2001

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 353 (2) ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag (C5-0344/2000 ),

-  gezien de door de Raad aangebrachte wijzigingen (SN 5576/2000 - C5-0016/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0051/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 337 E van 28.11.2000, blz. 78.
(2) PB C 337 E van 28.11.2000, blz. 78.


Visserijovereenkomst EG/Equatoriaal-Guinea *
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling van de voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 geldende vangstmogelijkheden en financiële compensatie, bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Republiek Equatoriaal-Guinea inzake de visserij voor de kust van Equatoriaal-Guinea (COM(2000) 690 - C5-0712/2000 - 2000/0287(CNS) )
P5_TA(2001)0117A5-0044/2001

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Artikel 2 bis (nieuw)
Artikel 2 bis
De Commissie stuurt de Raad en het Europees Parlement een exemplaar van het jaarverslag over de uitvoering van doelgerichte maatregelen, dat de autoriteiten van Equatoriaal-Guinea haar op grond van artikel 3 van het Protocol doen toekomen.
(Amendement 2)
Artikel 2 ter (nieuw)
Artikel 2 ter
In de loop van de toepassing van het Protocol en voordat onderhandelingen worden aangegaan over een eventuele vernieuwing legt de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement een algemeen beoordelingsverslag voor met een kosten/batenanalyse.
(Amendement 3)
Artikel 2 quater (nieuw)
Artikel 2 quater
De Raad geeft de Commissie, op grond van dat verslag en rekening houdend met het daarover door het Europees Parlement uitgebrachte advies, het mandaat om zonodig onderhandelingen aan te gaan met het oog op de sluiting van een nieuw protocol.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling van de voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 geldende vangstmogelijkheden en financiële compensatie, bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Republiek Equatoriaal-Guinea inzake de visserij voor de kust van Equatoriaal-Guinea (COM(2000) 690 - C5-0712/2000 - 2000/0287(CNS) )
P5_TA(2001)0117A5-0044/2001

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 690 ),

-  gelet op artikel 300, lid 2 van het EG-Verdrag,

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 juncto artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag (C5-0712/2000 ),

-  gelet op de artikelen 67 en 97, lid 7 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0044/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Ontwikkelingsbeleid
Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap (COM(2000) 212 - C5-0264/2000 - 2000/2141(COS) )
P5_TA(2001)0118A5-0059/2001

Het Europees Parlement,

-  gezien de mededeling van de Commissie (COM(2000) 212 - C5-0264/2000 ),

-  gezien de mededeling van de Commissie over de hervorming van het beheer van de externe hulp (SEC(2000) 814 ),

-  gezien de Verklaring van Kopenhagen inzake de sociale ontwikkeling van 1995, die in 1995 werd aangenomen op de sociale top van de VN in Kopenhagen, de resultaten van de follow-up-conferentie van de VN inzake sociale ontwikkeling in Genève in het jaar 2000, de documenten van de OESO over de rol van ontwikkelingssamenwerking aan de vooravond van de 21e eeuw, de Millenniumverklaring van de VN, het verslag van de G8 over de bestrijding van de armoede en de economische ontwikkeling en de op de bijeenkomst van het "Jubileum van politici en regeringsleiders” goedgekeurde voorstellen,

-  gezien de Conferentie van Rio van 1992 over milieu en ontwikkeling, de Conferentie van Wenen over de mensenrechten in 1993, de Conferentie van Cairo in 1994 over bevolking en ontwikkeling en de Conferentie van Peking over vrouwen en ontwikkeling,

-  gezien Speciaal verslag nr. 21/2000 van de Rekenkamer over het beheer van de externe-hulpprogramma's van de Commissie,

-  gelet op het belang van het VN-Verdrag van 1989 over de rechten van het kind,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 februari 2000 over samenhang in het ontwikkelingsbeleid van de Unie(1) ,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de evaluatie en toekomst van de humanitaire activiteiten van de Gemeenschap (artikel 20 van verordening (EG) nr. 1257/96) (COM(1999 468 - C5-0044/2000 - 2000/2016(COS) )(2) ,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 september 2000 over de mededeling van de Commissie betreffende de complementariteit tussen het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap en van de lidstaten (COM(1999) 218 - C5-0179/1999 - 1999/2156(COS) )(3) ,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 november 2000 over de hervorming van de Commissie en de gevolgen ervan voor de doeltreffendheid van de betrekkingen tussen de EU en de ontwikkelingslanden(4) ,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, de Begrotingscommissie, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0059/2001 ),

A.  overwegende dat de economische toestand en de milieusituatie in een groot aantal ontwikkelingslanden in de afgelopen twee decennia nauwelijks zijn verbeterd en in sommige opzichten zelfs zijn verslechterd, met name in de minst ontwikkelde landen,

B.  overwegende dat de behoefte aan adequate ontwikkelingsbijstand volgens de mededeling van de Commissie en ramingen van de Wereldbank en de VN groter is dan ooit, aangezien:

   -
1,2 miljard mensen minder dan 1 US-dollar per dag hebben om van te leven;
   -
800 miljoen mensen onder chronische ondervoeding lijden;
   -
de gemiddelde levensverwachting in de ontwikkelingslanden 62 jaar bedraagt (in de minst ontwikkelde landen 51 jaar), tegenover 74 jaar in de industrielanden; 40% van de wereldbevolking een verhoogd risico op malariabesmetting loopt en alleen al in Afrika elk jaar twee miljoen mensen aan AIDS sterven;
   -
meer dan 80% van het totale verbruik in de wereld voor rekening komt van 20% van de wereldbevolking en het inkomen van de rijkste 20% van de wereldbevolking, dat in 1960 30 maal zo groot was als dat van de armste 20%, in 1995 82 maal zo groot was,
   -
de wereldbevolking in de periode 1990-2020 waarschijnlijk met ongeveer 2,5 miljard zal stijgen en bijna 90% van deze stijging in de ontwikkelingslanden zal plaatsvinden,
   -
in 1997 het derde deel van de wereldbevolking dat leeft in de landen die worden geconfronteerd met een tekort aan water, vóór 2025 tot twee derde deel zou kunnen stijgen, waardoor voortdurende conflicten en oorlogen kunnen ontstaan en alle ontwikkelingsinspanningen in de betrokken gebieden op losse schroeven komen te staan; en 60% van de armsten in de minst ontwikkelde landen in ecologisch kwetsbare gebieden woont,

C.  bezorgd over het bestaan en de toeneming van armoede en ervan overtuigd dat de uitbanning van de armoede onontbeerlijk is om wereldwijd vrede en ontwikkeling te kunnen bewerkstelligen en dat de oorzaken van de armoede niet alleen een economisch karakter hebben, maar zijn te wijten aan het ontbreken van middelen en de onmogelijkheid hiervan gebruik te maken tengevolge van politieke, culturele en sociale factoren die verder gaan dan iedere vorm van etnische, seksuele en godsdienstige discriminatie,

D.  betreurend dat de 21 rijkste landen sedert 1992 hun hulp aan de derde wereld met 24% hebben teruggeschroefd en dat de openbare ontwikkelingshulp van de industrielanden tot een ongekend laag peil van 0,24% van hun BNP is gedaald, ver onder de doelstelling van 0,7% die wordt aanbevolen in de VN-Resolutie van 1974 over de nieuwe internationale economische orde,

E.  overwegende dat de EU en haar lidstaten meer dan 50% van de totale internationale officiële ontwikkelingshulp (ODA) opbrengen en meer dan twee derde deel van ontwikkelingshulp in de vorm van subsidies, en tevens overwegende dat de Europese Unie de grootste donor van humanitaire hulp in de wereld is,

F.  overwegende dat de politieke invloed van de Europese Unie en haar lidstaten in de besluitvormingsorganen van de internationale organisaties die verantwoordelijk zijn voor ontwikkelingshulp ver beneden het niveau ligt waar zij op grond van deze gegevens recht op heeft,

G.  overwegende dat ontwikkelingssamenwerking in het kader van het streven naar een duurzame ontwikkeling een multidimensionale benadering, een complementariteit en een samenhang met het overige beleid en een strategie vergt waarbij o.a. rekening wordt gehouden met de wederzijdse verbanden tussen alle elementen die verband houden met de armoede -de schuldenlast, de funeste effecten van de Structurele Aanpassingsprogramma's (SAP), de dwingende regels van de WTO, het GLB enz. -, milieuaspecten en de veiligheid van de mens en conflictpreventie,

H.  overwegende dat de meerderheid van de armen in de wereld niet aan de officiële economie deelneemt en voor haar levensonderhoud en overleven in hoge mate afhankelijk is van het natuurlijk milieu en natuurlijke hulpbronnen; en dat derhalve een versterking van het fundament van de natuurlijke hulpbronnen door bodembescherming, herbebossing, waterbeheer, enz., een belangrijk element vormt van de armoedebestrijding,

I.  overwegende dat er een urgente behoefte bestaat aan een intensievere schuldenverlichting of aanvullende financiële steun voor de arme landen met zeer hoge schulden en de overige arme landen met schulden, aangezien de maatregelen die tot dusverre binnen het HIPC-initiatief werden genomen onvoldoende zullen blijken als gevolg van de teruglopende prijzen van grondstoffen en de sterk stijgende olieprijzen in 2000,

J.  overwegende dat 90% van alle kinderen in ontwikkelingslanden leeft en dat, wereldwijd, een op de drie mensen jonger is dan 15 jaar, en dat deze verhouding in vele delen van Afrika zelfs bijna een op de twee is,

K.  overwegende dat het recht op onderwijs een grondrecht is dat in het ontwikkelingsbeleid van de EU ook als zodanig moet worden beschouwd en overwegende dat jongens en meisjes gelijkelijk in aanmerking moeten komen voor dit recht en dat er in het geval van meisjes een direct verband bestaat tussen onderwijsniveau, aantal kinderen en zuigelingensterfte,

L.  overwegende dat er bij de programmering en uitvoering van het EU-hulpbeleid sprake is geweest van structurele zwakte, met name omdat

   -
de organisatie daarvan te complex en versnipperd is geweest, gelet op doelstellingen, instrumenten en procedures,
   -
de ontwikkelingsdoelstellingen en -prioriteiten niet duidelijk zijn omschreven,
   -
de administratieve diensten die zich met ontwikkelingszaken bezighielden over te weinig personeel beschikten,

M.  overwegende dat coördinatie en complementariteit tussen de ontwikkelingsactiviteiten van de EU en de lidstaten uiterst belangrijke elementen zijn voor de doeltreffendheid en de efficientie van het Europese ontwikkelingsbeleid als geheel en de invloed daarvan in internationaal verband,

N.  overwegende dat het ontwikkelingsbeleid van de EU van invloed moet zijn op en tevens moet worden gecoördineerd met doelstellingen en strategieën die op internationaal niveau zijn overeengekomen, zoals de doelstellingen die zijn neergelegd in de Verklaring van Kopenhagen, Agenda 21 en de strategie welke is vastgesteld door het ontwikkelingshulpcomité van de OESO, het Comprehensive Development Framework van de Wereldbank en de Poverty Reduction Strategy Papers van IMF-Wereldbank,

O.  overwegende dat er duidelijk sprake is van een gebrek aan coherentie tussen het ontwikkelingsbeleid en andere vormen van EU-beleid, met name in de sectoren landbouw en handel, en de standpunten van de lidstaten die vertegenwoordigd zijn in de internationale financiële instellingen, hoewel er in artikel 178 van het Verdrag op wordt gewezen dat de EU rekening moet houden met de doelstellingen van haar ontwikkelingsbeleid bij de uitvoering van andere vormen van beleid die gevolgen voor ontwikkelingslanden kunnen hebben,

P.  overwegende dat er een dringende behoefte is aan verduidelijking van de organisatie en financiering van de hulp die door de EU na conflicten en rampen wordt verleend en die nodig is nadat door ECHO al humanitaire noodhulp is verstrekt,

Q.  overwegende dat handel, met name een verbeterde toegang tot de markt van industrielanden, waaronder de EU-lidstaten, en regionale economische integratie de sleutelelementen vormen voor economische en sociale vooruitgang in de ontwikkelingslanden, alsmede in de dichtstbevolkte landen (China, India, enz.), waar echter andere specifieke benaderingen zijn vereist gezien de ingewikkelde politieke, culturele en sociale situatie,

R.  overwegende dat met het mislukken van de WTO-millenniumrondeconferentie in Seattle onder meer is aangetoond dat de industrielanden beter voorbereid toekomstige onderhandelingsronden moeten ingaan en dat zij zowel rekening moeten houden met de bijzondere kwetsbaarheid van de open economieën van ontwikkelingslanden in het liberaliseringsproces als met hun behoefte aan een gedifferentieerde behandeling,

S.  overwegende dat globaliseringsprocessen als gevolg van liberaliseringsbeleid en technologische vooruitgang de ontwikkelingslanden weliswaar nieuwe kansen bieden, maar dat tot dusverre is gebleken dat de globalisering in sommige gevallen directe nadelige gevolgen voor de ontwikkelingslanden heeft gehad in de vorm van een verdere marginalisatie van deze landen als gevolg van een onevenwichtige handelsliberalisering, een geringe administratieve en technologische capaciteit en knowhow en het ontbreken van een hecht internationaal juridisch kader voor financiële markten,

T.  overwegende dat de recente sluiting van een nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de ACS-landen (Overeenkomst van Cotonou) een uniek en positief voorbeeld is van gedifferentieerde, niet-wederzijdse handelsregels tussen het Noorden en het Zuiden, in combinatie met een aanzienlijke financiële steun,

U.  overwegende dat de Overeenkomst van Cotonou grotendeels al aangeeft wat de essentiële elementen zullen zijn van het toekomstige ontwikkelingsbeleid van de EU, zoals de steun aan een duurzame ontwikkeling die zich vooral richt op de mens, een verstandig beheer van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu, de bevordering van democratie en toepassing van de regels van de rechtsstaat, inschakeling van maatschappelijke organisaties als belangrijke partners en actoren in het ontwikkelings- en democratiseringsproces, eerbiediging van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden en gelijkheid tussen mannen en vrouwen,

V.  overwegende dat voor een duurzame economische en sociale ontwikkeling gezonde bevolkingen vereist zijn en dat de waarborging van een seksuele en reproductieve gezondheid en de rechten daarop in de ontwikkelingslanden daarom prioriteit moeten krijgen in zowel het ontwikkelingsbeleid van de EU als in het volksgezondheidsbeleid dat wordt gevoerd door de regeringen van de betrokken landen,

W.  overwegende dat 33,6 miljoen mannen, vrouwen en kinderen tegenwoordig besmet zijn met HIV/AIDS, waarvan 95% in de ontwikkelingslanden leeft; dat meer dan de helft van alle nieuwe gevallen van met HIV besmette mensen jongeren onder de 25 jaar zijn, die tot het productieve deel van de bevolking behoren; overwegende dat de onderwijssector en de productiesector daarom ernstig zullen worden getroffen door de productiviteitsvermindering als gevolg van de HIV/AIDS-epidemie, hetgeen derhalve een ernstige bedreiging vormt voor een duurzame sociale en economische ontwikkeling;

X.  overwegende dat de particuliere sector de belangrijkste bron vormt van groei, werkgelegenheid en inkomsten en dat zowel op macro- als micro-economisch niveau steun aan deze sector noodzakelijk is om investeringen aan te moedigen en de armoede in de ontwikkelingslanden uit te roeien,

Y.  overwegende dat tegenwoordig zelfs door instellingen als de Wereldbank wordt erkend dat een sterke publieke sector en een sterke overheid eveneens noodzakelijk zijn voor een stabiele en duurzame economische ontwikkeling,

Z.  overwegende dat armoede alleen zal worden uitgebannen als hiervan een prioriteit in het binnenlandse beleid van de regeringen van de ontwikkelingslanden wordt gemaakt, en overwegende dat de inschakeling van maatschappelijke organisaties bij programmering en uitvoering als gelijkwaardige en wezenlijke partner in de ontwikkelingsprocessen een sleutelelement is voor het welslagen van ontwikkelingsstrategieën,

AA.  overwegende dat de Commissie de specifieke doelstellingen op het gebied van de armoedebestrijding, opleiding, gelijke rechten voor beide seksen, zuigelingen- en kindersterfte, moedersterfte, reproductieve gezondheid en milieu, zoals die door IMF, DAC (Commissie voor ontwikkelingsbijstand), VN en Wereldbank in hun gemeenschappelijke publicatie A Better World for All zijn vermeld, dient op te nemen bij de eigen doelstellingen op het gebied van het ontwikkelingsbeleid van de EU,

AB.  overwegende dat de ontwikkelingssamenwerking deel moet uitmaken van de evolutie van de lokale cultuur, indien men wil bereiken dat de begunstigde bevolkingen hieraan volledig deel hebben,

1.  beschouwt de mededeling van de Commissie als basis voor een diepgaande discussie over het beleidskader van de EU voor de ontwikkelingssamenwerking en de doelstellingen, strategie en organisatie daarvan;

Beleidskader EU-ontwikkelingssamenwerking

2.  beschouwt het ontwikkelingsbeleid als een essentieel deel van de externe acties van de EU, naast het handelsbeleid en de politieke dimensie, omdat een marginalisatie van economieën, toeneming van de armoede en de verslechtering van het milieu in een groot aantal ontwikkelingslanden, evenals een zeer sterke toeneming van migratie, gewapende conflicten en volksziekten, op de lange duur ernstige destabiliserende effecten voor de EU en het welzijn van haar burgers zullen hebben;

3.  is van oordeel dat het ontwikkelingsbeleid van de lidstaten een aanvulling moet vormen op het ontwikkelingsbeleid van de EU; is van oordeel dat hiervoor een duidelijke afbakening van prioriteitsgebieden noodzakelijk is, maar onderstreept dat de mogelijkheden tot interventie (ook financiële) van de Europese Unie en haar bevoegdheden bij internationale onderhandelingen over algemene ontwikkelingsvraagstukken en in internationale instellingen, moeten worden vergroot;

4.  wijst erop dat de Commissie bij haar behandeling van het punt van de complementariteit een arbeidsverdeling voorstelt tussen de activiteiten van de EU en die van de lidstaten, maar daarbij helaas niet aangeeft naar wat voor soort verdeling tussen de EU en de lidstaten moet worden gestreefd, en welke methoden en instrumenten hiervoor moeten worden aangewend;

5.  verzoekt in dit verband de Commissie en de lidstaten over te gaan tot de instelling van een permanente task force, onder auspiciën van de Commissie, die zich bezighoudt met de coördinatie en complementariteit van het ontwikkelingsbeleid van de EU en dat van de lidstaten om de efficiëntie te doen toenemen, dubbel werk te vermijden en de positie van de EU in internationale organen te versterken; wenst dat deze task force de mogelijkheden van een sectorgewijze coördinatie onderzoekt en regelmatig verslag uitbrengt aan de Raad van ministers van ontwikkelingssamenwerking, waarbij de onderkende problemen en de voortgang bij de aanpak daarvan in grote lijnen worden geschetst;

6.  is van mening dat de Commissie op basis van een nieuwe bepaling in de toekomst moet gaan werken met budgetten voor ontwikkelingssamenwerking met een implementatieduur van drie jaar, waarbij niet-bestede gelden terugvloeien naar de Europese begroting voor ontwikkelingssamenwerking en vervolgens kunnen worden ingezet voor nieuwe maatregelen conform de concrete doelstellingen voor Azië en Latijns-Amerika, het EOF en Zuid-Afrika, zoals die door het Europees Parlement zijn vastgelegd voor de begroting van 2001;

7.  verzoekt de Commissie en de Raad te zorgen voor coherentie tussen ontwikkelingsbeleid en andere vormen van EU-beleid, zoals bepaald in artikel 178 van het Verdrag, en met name akkoord te gaan met:

   -
een regelmatige, doorzichtige en geformaliseerde controle op consistentie met ontwikkelingsbeleidsdoelstellingen bij de voorbereiding van besluiten in relevante sectoren zoals handel, landbouw, milieu, energie, onderwijs en beroepsopleiding, onderzoek en technologische ontwikkeling, visserij, immigratie, asielrecht, conflictpreventie, gezondheid, mededinging, consumentenbescherming enz.,
   -
een herziening van het landbouwbeleid van de EU om ervoor te zorgen dat dit strookt met ontwikkelingsbeleidsdoelstellingen, waarbij in het bijzonder een eind moet worden gemaakt aan elk systeem van EU-exportrestituties voor landbouwproducten dat ernstige negatieve effecten voor de landbouwsector van ontwikkelingslanden kan hebben,
   -
openstelling van de markten van de EU voor alle goederen afkomstig uit de minst ontwikkelde landen overeenkomstig de daarop betrekking hebbende, goedgekeurde bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou en de Gemeenschappelijke Verklaring nr. XXIII;
   -
het instellen van benchmarks op basis waarvan een concreet afwegingskader voor de invulling van het coherentieartikel door de interdepartementale Quality Support Group kan worden ingesteld en een uitbreiding van de beschikbare menskracht bij DG VIII (Ontwikkeling) ten behoeve van de coördinatie en implementatie van het EU-coherentiebeleid,
   -
studies betreffende de verbanden tussen handelsliberalisatie en armoede;

8.  onderstreept de noodzaak de ontwikkelingslanden in staat te stellen hun voedselzelfvoorziening te ontwikkelen, onder meer door hun eisen op dat gebied in het kader van de Wereldhandelsorganisatie te ondersteunen;

9.  verzoekt de Commissie om in het kader van het samenwerkingsbeleid de aanbevelingen van het Comité tegen Foltering van de Verenigde Naties (CAT) te ondersteunen en te doen naleven, alsook die van andere relevante instanties zoals het Comité ter voorkoming van marteling en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT), de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties inzake Foltering, en de Commissie voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties;

10.  onderstreept dat het idee van objectievere criteria voor aanmoedigings- en sanctiemaatregelen, meer nadruk dient te krijgen; voor landen waar gewapende conflicten gaande zijn, moet worden vermeld dat het lijden van de burgerbevolking die niet bij het eigenlijke conflict betrokken is, niet nog moet worden verergerd als gevolg van sanctiemaatregelen;

11.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de toepassing te bevorderen van alle IAO-conventies in alle landen, teneinde te voorkomen dat bevolkingsgroepen die het kwetsbaarst zijn vanwege hun onderontwikkelde situatie worden geëxploiteerd, en met name de ratificatie te bevorderen van IAO-conventie C182 van 17 juni 1999 inzake het verbod op en onmiddellijke actie ter uitbanning van de ernstigste vormen van kinderarbeid, waarbij moet worden gestimuleerd dat er passende maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat deze kinderen onderwijs volgen, dat in de bestaande scholingsbehoeften wordt voorzien en dat er een alternatief systeem wordt opgezet om inkomsten voor de gezinnen van deze kinderen te genereren; erkent dat de verantwoordelijkheid voor de toepassing van internationaal erkende normen zowel bij bedrijven als bij regeringen ligt en is in dit verband ingenomen met de Commissie-initiatieven voor het versterken van de politieke dialoog met ontwikkelingslanden, het verschaffen van middelen voor de controle op internationale normen en het eventueel invulling geven aan een eigen rol in deze opdracht;

12.  benadrukt het belang van de rol van vrouwen in het ontwikkelingsproces en verzoekt de Commissie dit genderspecifieke aspect in al haar ontwikkelingsprogramma's op te nemen, via toepassing van het "mainstreaming”-concept;

13.  verzoekt de lidstaten het verstrekken van hulp aan ontwikkelingslanden en het afsluiten van handelsovereenkomsten aan voorwaarden te verbinden waaronder inachtneming van vrouwenrechten;

14.  verzoekt de Raad akkoord te gaan met opneming van het Europees Ontwikkelingsfonds in de EU-begroting om te komen tot een doorzichtig algemeen financieel kader voor de ontwikkelingshulp die de EU verleent;

15.  verzoekt de Commissie en de Raad akkoord te gaan met de nieuwe structuur voor het ontwikkelingshoofdstuk van de EU-begroting, zoals voorgesteld door het Parlement tijdens de begrotingsprocedure 2001, waarbij het doel is aansluiting te vinden bij de terminologie van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO;

16.  is van oordeel dat de EU-ontwikkelingshulp in principe open moet staan voor alle ontwikkelingslanden, maar dat er bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de armste en minst ontwikkelde landen; staat erop dat de ontwikkelingslanden die steun van de EU ontvangen prioriteit moeten geven aan overeengekomen ontwikkelingsdoelstellingen, met name aan de armoedebestrijding;

17.  is van mening dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de armen op het platteland, gezien hun sterke afhankelijkheid van het milieu, en dat het noodzakelijk is te investeren in programma's voor bodembescherming, herbebossing, waterbeheer, enz., ter ondersteuning van het fundament van hun bestaan;

18.  onderstreept de noodzaak steun te geven aan het monetair beleid van de ontwikkelingslanden om deze te helpen bij de instelling van efficiënte en stabiele monetaire systemen, met als doel te komen tot convertibiliteit van de munteenheid;

Doelstellingen en prioriteiten

19.  ondersteunt de aanpak van de Commissie, nl. om het ontwikkelingsbeleid te concentreren op uitbanning van de armoede binnen het algemene kader van de externe betrekkingen van de Unie; onderstreept dat bij doeltreffende strategieën tot uitbanning van armoede evenveel aandacht moet gaan naar de versterking van de infrastructuren op sociaal en gezondheidsterrein en het productievermogen van degenen die armoede lijden, d.w.z. toegang tot land, technologie, onderwijs, krediet, de versterking van het sociale en organisatorische netwerk, enz.;

20.  is van mening dat de oorzaken van de armoede veelsoortig zijn en is derhalve van mening dat de oorzaken van de armoede moeten worden aangepakt en niet zozeer de gevolgen;

21.  wijst er in dit verband op dat er in het ontwikkelingsbeleid van de Unie speciale aandacht moet worden besteed aan de rechten van het kind, met name aan de rechten betreffende toegang tot lager en middelbaar onderwijs voor jongens en meisjes, gezonde levensomstandigheden en bescherming tegen gedwongen deelname aan gewapende conflicten of vroegtijdige toetreding tot het beroepsleven, met name in beroepen die een ernstig gevaar voor de gezondheid met zich meebrengen;

22.  verzoekt de Raad in overleg met de lidstaten tijdens het Zweedse voorzitterschap een nauwkeurig tijdschema vast te stellen om de bijdrage van iedere lidstaat aan het ontwikkelingsbeleid tot 0,7% van hun BBP te verhogen;

23.  constateert dat de Commissie geen meetbare doelstellingen in haar strategie tot uitbanning van armoede heeft opgenomen; verzoekt de Commissie om dergelijke doelstellingen voor te stellen, rekening houdend met de doelen die werden vastgesteld op de VN-Conferentie van 1995 in Kopenhagen en die werden bevestigd bij de follow-up-conferentie van 2000 in Genève, alsmede de door het Europees Parlement vastgestelde concrete doelstellingen voor de begroting van 2001, en vraagt de Commissie haar prioriteiten af te stemmen op de concrete doelstellingen; wijst met name op de voorziene verdubbeling van de middelen voor basisonderwijs en basisgezondheidszorg;

24.  is het in grote lijnen eens met de prioriteiten die voor de ontwikkelingshulp van de Unie worden voorgesteld, maar is ervan overtuigd dat essentiële elementen voor een succesvol ontwikkelingsproces duidelijk ontbreken, zoals "toegang tot technologieën”, met name ICT en energie; dringt er derhalve bij de Commissie op aan deze elementen tot prioriteit te maken, bij voorkeur door het prioriteitsgebied "vervoer” te vervangen door "communicatie, vervoer en duurzame energie”; wijst bovendien met nadruk op het interdisciplinaire karakter van het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en milieu en dringt er bij de Commissie op aan om meer prioriteit toe te kennen aan de capaciteitsontwikkeling op dit gebied;

25.  is van oordeel dat bij de keuze van de prioriteiten van het ontwikkelingsbeleid van de EU moet worden uitgegaan van de mogelijkheden om op korte en middellange termijn een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de uitbanning van armoede;

26.  is overtuigd van de dringende noodzaak om de buitenlandse schuld te verminderen en in het geval van de armste landen kwijt te schelden op voorwaarde dat het geld dat hierdoor wordt uitgespaard uitsluitend wordt besteed aan de bestrijding van de armoede, met name door middel van maatregelen in de sectoren gezondheid en onderwijs;

27.  wijst met nadruk op de beperkingen van het initiatief zoals dat genomen is op de Top van Keulen in 1999 met betrekking tot de kwijtschelding van de schulden van de arme landen met een zware schuldenlast, een initiatief dat een eerste stap vormt, maar dat te traag wordt toegepast en slechts een klein aantal landen betreft; benadrukt dat het speciale fonds voor de financiering van de faciliteit voor armoedevermindering en groei (PRGF) nog altijd niet de nodige bijdragen van alle lidstaten heeft ontvangen; acht het dringend noodzakelijk dat alle lidstaten en de Unie een verbintenis aangaan en een gemeenschappelijke strategie volgen op de in 2001 te houden VN-bijeenkomst op hoog niveau over de schuldenlast; verzoekt de Commissie een voorstel uit te werken voor een omzetting van de schuld ter plaatse in de vorm van contracten voor nuttige en verifieerbare investeringen ten behoeve van de bevolking;

28.  herinnert eraan dat de bestrijding van armoede onder andere strategieën moet omvatten die erop gericht zijn de overheidssector en de particuliere sector in de ontwikkelingslanden in staat te stellen een binnenlands economisch potentieel en een binnenlandse groei te bereiken; is van oordeel dat samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie en het opbouwen van de relevante infrastructuur hieronder valt;

29.  verzoekt de Commissie de ontwikkelingslanden hulp te bieden bij de verwezenlijking van een cultuur van ondernemerschap door het bevorderen van joint ventures tussen MKB's in het Noorden en het Zuiden en dringt er in dit verband bij de Commissie op aan de financiering te overwegen van een school voor ondernemers die specifiek is opgezet voor de opleiding van managers in de particuliere en openbare sector, waaronder de opleiding van diplomaten en handelsofficials uit ontwikkelingslanden die gedetacheerd zijn bij de ambassades van EU-landen, zodat investeringen in het betrokken land worden gestimuleerd, het vinden van de juiste contactpersoon wordt vergemakkelijkt en investeringskapitaal en industriële ontwikkelingsfondsen worden aangetrokken ter bevordering van een ondernemersvriendelijk klimaat binnen de regeringen van hun eigen landen; verzoekt de Commissie bovendien richtsnoeren te geven betreffende de rol van de particuliere partners die eveneens zijn betrokken bij het proces van economische, sociale, politieke, democratische en liberale groei van de ontwikkelingslanden;

30.  beschouwt steun aan ontwikkelingslanden bij de capaciteitsontwikkeling van instituties (op centraal en perifeer niveau, o.a. door gebruik te maken van decentralisatie voor het instellen van en verantwoordelijkheid geven aan een categorie van leiders en beheerders), en de verbetering van beheer en bestuur, waaronder toezicht op het gebruik van overheidsfondsen, als een fundamenteel aspect van de bijdrage die de EU levert aan een duurzame ontwikkeling en een georganiseerde armoedebestrijding op basis van een planning op lange termijn;

31.  dringt er bij de Commissie op aan de mogelijkheden die geboden worden door aankoopregelingen van de Unie te benutten om de capaciteitsopbouw van de particuliere sector in het zuiden te stimuleren, door bijvoorbeeld bestaande aankoopregelingen en -praktijken zodanig te herzien dat zij kunnen bijdragen aan de capaciteitsopbouw; dringt er voorts bij de Commissie op aan verder onderzoek te doen en ervaringen te verzamelen om de beste methode te ontwikkelen voor de inzet van het aankoopbeleid ter ondersteuning van nationale programma's voor armoedebestrijding; doet tenslotte een beroep op de Commissie ervoor te zorgen dat bij technische samenwerkingscontracten automatisch adviesbureaus uit het zuiden worden ingeschakeld;

32.  is van oordeel dat de invoering van sectoriële programma's in de sectoren opleiding en gezondheid, waardoor het bereik, de kwaliteit en de toegang tot primaire infrastructuur en diensten worden verbeterd en waarbij rekening wordt gehouden met de lokale behoeften en de specifieke eisen van de kwetsbaarste en armste bevolkingsgroepen, een van de belangrijkste EU-bijdragen vormt aan de uitbanning op korte en middellange termijn van armoede, en onderstreept de behoefte aan een grotere financiële steun op deze gebieden via de EU-begroting en het EOF, waarbij de op te lossen problemen consequent met behulp van SWAP("sector wide approach programme”)-procedures moeten worden aangepakt en onderzoek wordt gedaan naar de onderlinge verbanden tussen de verschillende probleemgebieden;

33.  is van oordeel dat gelijke toegang tot onderwijs en opleiding een grondrecht is en een conditio sine qua non om vrouwen in staat te stellen ten volle deel te nemen aan het ontwikkelingsproces en het aantal analfabeten vóór het jaar 2015 met 50% terug te brengen;

34.  meent dat voorrang moet worden gegeven aan preventie en behandeling van HIV/AIDS, malaria en tuberculose, en aan de bestrijding van de onaanvaardbaar hoge kraamvrouwen- en kindersterfte door ruimere toegang tot eerstelijns en reproductieve gezondheidszorg en meent dat de strijd tegen HIV/AIDS een interdisciplinaire component moet vormen in het beleidskader voor het ontwikkelingsbeleid van de Unie binnen de zes prioritaire hoofdgebieden; dringt er derhalve op aan dat de Commissie een sterkere, op rechten gebaseerde grondslag voor haar programma's op het gebied van de seksuele en reproductieve gezondheid ontwikkelt;

35.  eist dat voor de bestrijding van HIV/AIDS en aanverwante aandoeningen aan de betrokken landen gratis licenties voor de productie- en verkoop van de desbetreffende medicijnen worden verleend in verband met de medische urgentie;

36.  wijst met nadruk op de noodzaak gezondheidsprogramma's op te zetten op het terrein van seksualiteit en reproductie die vooral gericht zijn op jongeren van 15 - 24 jaar die daardoor toegang krijgen tot opleiding, voorlichting en gezondheidszorg; verzoekt de Commissie het actieplan en de resolutie van ICPD+5 van de UNGASS als onderdeel van de expliciete doelstellingen in haar ontwikkelingsbeleid op te nemen;

37.  wijst erop dat het tot de belangrijkste ervaringen op grond van de internationale werkzaamheden ter bestrijding van HIV/AIDS behoort dat nationale krachten in de campagne het voortouw moeten nemen, wil daarmee succes worden behaald ; wijst erop dat er daarom behoefte is aan meer belangenbehartiging en meer voorlichtingswerk op overheidsniveau in de ontwikkelingslanden om een einde te maken aan de taboes en reserves rond HIV/AIDS die in een groot aantal landen en bij veel politici bestaan;

38.  wijst erop dat dergelijke programma's moeten worden geïntegreerd in het macro-economisch beleid, met name in ontwikkelingslanden die plannen hebben voor structurele hervormingen of die deze hervormingen reeds doorvoeren; doet in dit verband een beroep op de Commissie de aandacht te vestigen op de negatieve en vrouwen en meisjes onevenredig zwaar treffende effecten op de sectoren gezondheid en opleiding van de uitvoering van structurele aanpassingsprogramma's, die in sommige gevallen de inspanningen op gezondheidsgebied hebben ondermijnd, omdat ze de nationale gezondheidsstelsels verzwakken, terwijl die juist moeten worden versterkt omdat ze essentieel zijn voor de bestrijding van ernstige ziekten; beklemtoont dan ook het belang van de invoering van betrouwbare en alomvattende indicatoren ter evaluatie van de bij het aanbieden van gezondheidszorg geboekte vooruitgang en voor het meten van de invloed van het macro-economisch beleid op het gezondheidspeil van de bevolking, met name van de allerarmsten;

39.  is het met de Commissie eens dat voedselveiligheid een van de essentiële elementen vormt van elke strategie ter vermindering van de armoede, aangezien dit direct te maken heeft met de overgrote meerderheid van de armen in de ontwikkelingslanden die op het platteland wonen; onderstreept dat een coherent voedselveiligheidsbeleid deel moet uitmaken van een groter kader van een duurzame plattelandsontwikkeling, die integratie nastreeft van economische, sociale, gender- en milieuaspecten, en dat het zich moet richten op de vermindering van de noodzaak tot verlening van voedselhulp en het bereiken van zelfvoorziening en een exportoverschot;

40.  is het met de Commissie eens dat een volledige opneming van handelsaspecten absoluut noodzakelijk is voor het ontwikkelingsbeleid van de EU; onderstreept dat de EU-steun aan de ontwikkeling van handels- en investeringsbeleidsvormen, de versterking van de mededingingspositie van de particuliere sector en regionale economische integratie een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan het creëren van groei, inkomsten en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden, hetgeen leidt tot uitbanning van de armoede en de integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie; onderstreept hoe belangrijk het is dat de liberalisering van handel en investeringen in ontwikkelingslanden dient te gebeuren met inachtneming van de algemene zwakte van de ontwikkelingslanden en in een tempo dat past bij de gevoelige economieën van de ontwikkelingslanden; onderstreept hoe belangrijk het is dat deze liberalisering/integratie zorgt voor een maximaal effect van de dynamische gevolgen op lange termijn voor de samenleving, terwijl de onkosten bij deze omschakeling zo gering mogelijk moeten worden gemaakt;

41.  benadrukt het belang van de herziening van de WTO-regels en -normen, opdat er volledig rekening wordt gehouden met de belangen van duurzame ontwikkeling en de problematiek van de ontwikkelingslanden;

42.  verzoekt de Commissie te ijveren voor een democratisering van de multilaterale instellingen, IMF, Wereldbank en VN, om te zorgen voor meer doorzichtigheid en een versterking van de "stem” van de ontwikkelingslanden in deze instellingen en hun mogelijkheden om daarmee op internationaal politiek niveau invloed uit te oefenen op de besluitvormingsprocessen;

43.  onderstreept de noodzaak steun te geven aan de capaciteitsopbouw van de zuidelijke partners ten einde hun deelneming aan internationale politieke processen en onderhandelingen te bevorderen en hen daarvoor de mogelijkheden te bieden; verzoekt de Commissie er door middel van substantiële, financiële en technische bijstand voor te zorgen dat deze capaciteitsopbouw zodanig geschiedt dat de ontwikkelingslanden op meer gelijke voet kunnen deelnemen aan de dagelijkse activiteiten in de WTO, organen die normen vaststellen en toekomstige multilaterale onderhandelingen over de wereldhandel;

44.  onderstreept dat het ontwikkelingsbeleid van de EU zich erop moet richten de plattelandseconomieën bij hun ontwikkeling te helpen via een duurzame exploitatie van natuurlijke hulpbronnen van de ontwikkelingslanden, waarbij de eindproducten een rechtstreekse onbeperkte toegang tot de EU-markten moeten hebben; stelt voor dit te verwezenlijken via EU-investeringen en particuliere investeringen in agro-industrieën, infrastructuur en de opleiding van personeel en de overdracht van technologie via joint ventures;

45.  dringt nogmaals aan op consistentie in het EU-beleid en doet derhalve een beroep op de Commissie en de Raad om bindende gemeenschappelijke regels in te voeren die als leidraad kunnen dienen bij hulpverlening via subsidies en bij activiteiten binnen investeringsbanken - zoals de EIB en de EBWO - en nationale exportkredietagentschappen, om te komen tot een volledige en transparante verantwoording van het milieu-effect van de projecten, toepassing van de beste praktijken en samenhang met internationale verdragsverplichtingen;

46.  wijst op het belang van de instelling of versterking van garantiefondsen voor het aantrekken van particuliere investeringen en op de wenselijkheid van invoering van het beleid ter bevordering van de micro-kredietprogramma's en lokale "Peoples Banking”-initiatieven zoals die zijn geïntroduceerd door onder andere BRAC en de Grameen Bank;

47.  onderstreept het belang van steun aan de opbouw van een adequate infrastructuur van informatie en communicatietechnologieën (ICT) in de ontwikkelingslanden om te voorkomen dat de ontwikkelingslanden nog meer in een marginale rol worden gedwongen doordat zij niet deel kunnen hebben aan de globale informatiemaatschappij; onderstreept met name de rol van (draadloze) toegang tot Internet en de enorme achterliggende mogelijkheden voor langeafstandsonderwijs en medische diensten, het creëren van werkgelegenheid, het opzetten van kleine bedrijven of samenwerkingsnetwerken enz. in arme plattelandsgebieden; verzoekt daarom de Commissie en de Raad ICT ook als prioriteitsgebied voor het EU-ontwikkelingsbeleid te beschouwen;

48.  onderstreept dat het punt energie beschouwd moet worden als een interdisciplinair element met een hoog ontwikkelingspotentieel, vooral voor de armoedebestrijding, aangezien de beschikbaarheid van energiediensten absoluut noodzakelijk is om aan basisbehoeften te voldoen, zoals de toegang tot schoon water, verlichting van huizen, koken, gezondheidsdiensten en opleiding; roept de Commissie daarom ertoe op om steun te geven aan de opstelling van een coherente en weldoordachte energiestrategie in ontwikkelingslanden waarbij prioriteit wordt ingeruimd voor hernieuwbare energiebronnen alsmede energiebesparingen, om een verdere toeneming van de CO2-emissies te voorkomen, en om het punt van een duurzame energievoorziening in alle ontwikkelingsprogramma's en -projecten op te nemen;

49.  is van oordeel dat een uitbreiding van de financiële steun voor de opbouw van de vervoersinfrastructuur alleen op lange termijn een bijdrage levert aan de economische groei en de bestrijding van armoede en aanzienlijke financiële uitgaven aan onderhoudskosten vergt; is van mening dat dit geld efficiënter zou kunnen worden gebruikt door prioriteit te verlenen aan de infrastructurele projecten die op korte en/of middellange termijn onontbeerlijk zijn om tegemoet te komen aan urgente behoeften in de sociale en economische sector;

50.  acht het van belang in de hiervoor in aanmerking komende gebieden herbebossingsactiviteiten en bestrijding van woestijnvorming te steunen, o.a. met behulp van een omvangrijk programma voor de bescherming en de ontwikkeling van dorpen die zich voor het bereiken van deze doelstellingen inzetten;

51.  doet een beroep op de Commissie en de Raad om conflictpreventie te beschouwen als een van de steunpilaren van het EU-ontwikkelingsbeleid, aangezien oorlogen en gewapende conflicten binnen een oogwenk jaren van ontwikkelingswerk teniet kunnen doen; beveelt de Commissie en de lidstaten aan de controle- en voorlichtingsmaatregelen te versterken om de handel in wapens richting ontwikkelingslanden te verbieden, alsmede de coördinatie van dergelijke maatregelen op internationaal niveau te bevorderen; verzoekt de Commissie aanzienlijke financiële steun en het benodigde personeel ter beschikking te stellen voor preventieve acties, daarbij gebruikmakend van de expertise van de delegaties in de betrokken landen;

52.  onderstreept dat de bevordering van de eerbiediging van de rechten van de mens, gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de bescherming van het milieu een integrerend deel uitmaken van het ontwikkelingsbeleid; verzoekt de Commissie te zorgen voor mainstreaming van deze multidisciplinaire elementen in alle vormen van ontwikkelingsbeleid en in alle ontwikkelingsprogramma's van de EU, en ook de discussie hierover in de politieke dialoog met de partners in het zuiden op te nemen;

53.  onderstreept dat vrouwen een sleutelrol moeten spelen in het proces van duurzame ontwikkeling en dat zij hierin een zeer belangrijk element vormen en verzoekt de Commissie in iedere fase van de planning, uitvoering en beoordeling van de ontwikkelingssamenwerking voldoende rekening te houden met de belangen van vrouwen en met genderkwesties en vrouwen bij al deze zaken te betrekken; verzoekt de Commissie de mondigmaking van vrouwen en de actieve deelneming van vrouwen aan de ontwikkelingssamenwerking en aan de politieke en sociale processen in hun landen te bevorderen; onderstreept bovendien dat op de begroting 2001 kredieten zijn opgenomen voor initiatieven ter ontmoediging van de praktijk van verminking van vrouwelijke geslachtsorganen en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk voor de noodzakelijke financieringsmiddelen te zorgen;

54.  erkent dat gehandicapten, kinderen, ouderen en leden van religieuze en etnische minderheden een sleutelrol kunnen spelen in de ontwikkeling en dat de bescherming en bevordering van hun fundamentele mensenrechten een onmisbaar element is van de democratische ontwikkeling in de gehele wereld;

55.  verzoekt de Commissie de verbetering van levensomstandigheden in plattelandsgemeenschappen te bevorderen ter ontmoediging van de migratie naar stedelijke centra, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat die de armoede vergroot;

Uitvoering en organisatie

56.  wijst opnieuw op de standpunten die zijn neergelegd in zijn resolutie van 30 november 2000 over de hervorming van de Commissie en de gevolgen ervan voor de doeltreffendheid van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ontwikkelingslanden, waarin het in principe de plannen verwelkomt voor de hervorming van de RELEX-groep, maar waarin ook de vrees wordt geuit dat de voorgestelde scheiding van politieke verantwoordelijkheid en strategische programmering in een marginalisatie van het ontwikkelingsbeleid binnen de Commissie zou kunnen uitmonden; verzoekt de Commissie het ontwikkelingsbeleid als een zelfstandig gebied te blijven beschouwen en om voor dit beleid ook in de toekomst een sterke positie binnen het algemene beleid van de EU in te ruimen;

57.  pleit voor een zekere terughoudendheid bij het instellen van steeds nieuwe werkgroepen (ook al beseft het Parlement hoe belangrijk het is dat de Commissie kan beschikken over adequate middelen om haar taken te vervullen); verzoekt de Commissie de taken van het nieuwe orgaan voor het beheer van de buitenlandse hulp te definiëren en te verduidelijken, met name voor wat betreft de rol van de betrokken commissarissen, teneinde het voor het Parlement gemakkelijker te maken zijn controlerende functie uit te oefenen;

58.  verzoekt de Commissie te zorgen voor een optimale samenwerking tussen het Directoraat-generaal ontwikkeling en het Directoraat-generaal onderzoek, zodat bij onderzoek dat door de Gemeenschap wordt gefinancierd rekening wordt gehouden met de implicaties voor de ontwikkeling; verzoekt de Commissie een strategie uit te stippelen voor het verlenen van technische bijstand aan de ontwikkelingslanden met behulp waarvan interne systemen voor bescherming van de intellectuele eigendom kunnen worden ingevoerd;

59.  wijst erop dat de diensten die zich binnen de Commissie bezighouden met de analyse, evaluatie en langetermijnplanning van maatschappelijke en ontwikkelingsproblemen moeten worden gehandhaafd, versterkt en waar nodig hersteld;

60.  onderstreept opnieuw dat de Commissie over voldoende personeel en deskundigheid op de relevante terreinen moet beschikken om ervoor te zorgen dat de punten bezinning, analyse, evaluatie en het opstellen van voorstellen kunnen worden uitgevoerd en dringt aan op een aanzienlijke uitbreiding van het personeel;

61.  onderstreept dat het gevaar bestaat dat het besluit om het management en de financiering van NGO's in het zuiden in handen te geven van Europe Aid ertoe zal leiden dat de NGO's in de ontwikkelingslanden niet bij de noodzakelijke politieke dialoog worden betrokken die aan de uitvoering van de programma's voorafgaat; verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat de NGO's en andere organisaties in de civil society in het zuiden als belangrijke en gelijkwaardige deelnemers worden betrokken bij de voortzetting van de politieke dialoog rondom de ontwikkelingssamenwerking, en niet uitsluitend bij de plannings- en uitvoeringsfase van specifieke programma's;

62.  is van oordeel dat de Europese NGO's in het politieke debat over de ontwikkelingssamenwerking en bij de uitvoering van programma's in de ontwikkelingslanden belangrijke partners zijn voor de EU en de regeringen van de lidstaten; verzoekt de Commissie derhalve de Europese NGO's als samenwerkingspartners in de politieke dialoog in te schakelen en hieraan haar steun te geven, en deze NGO's niet uitsluitend te zien als ondernemers die het ontwikkelingsbeleid van de EU uitvoeren;

63.  is van mening dat de Commissie en de Raad tijdens het besluitvormingsproces meer open moeten staan voor de aanbevelingen van de NGO's en de maatschappelijke organisaties op ontwikkelingsgebied;

64.  betuigt nogmaals zijn steun aan het oorspronkelijke karakter van het Europese systeem van ontwikkelingssamenwerking dat grotendeels gebaseerd is op maatschappelijke groeperingen en NGO's op ontwikkelingsgebied, die het bewustzijn van het Europese publiek weerspiegelen en bovendien veel kennis hebben op dit gebied; is uiterst verontrust over de tendens dat deze organisaties ondergeschikt worden gemaakt aan het kortetermijndenken van het buitenlands beleid; is van mening dat de coördinatie van deze organisaties op Europees niveau, met name via het Verbindingscomité van de NGO's op ontwikkelingsgebied naar de EU, dient te worden versterkt;

65.  herinnert aan het belang dat moet worden toegekend aan de betrokkenheid van het Europees Parlement bij de vaststelling van richtsnoeren en de controle van de ontwikkelingsprogramma's;

66.  ondersteunt de plannen van de Commissie voor een decentralisatie van taken, met name aan haar delegaties in het buitenland, en dringt erop aan dat spoedig een voorstel wordt ingediend waarover een diepgaande raadpleging moet plaatsvinden met de samenwerkingspartners, met name met NGO's en andere organisaties van de civil society die sectoriële programma's uitvoeren; verzoekt de Commissie te specificeren welke de betrekkingen zijn tussen de EU, de lidstaten en de ontwikkelingslanden;

67.  onderstreept de behoefte aan een standaardisering van alle uitvoeringsprocedures en het feit dat alleen een onderscheid tussen deze procedures mag worden gemaakt op basis van de status van begunstigden;

68.  is van oordeel dat de symbolen die worden gebruikt door de organisaties die zijn betrokken bij de verstrekking van EU-hulp gestandaardiseerd moeten worden;

69.  dringt er bij de Commissie op aan voor voldoende administratieve en financiële capaciteit te zorgen ter uitvoering van herstructurerings- en opbouwtaken in situaties na rampen en tot een verduidelijking te komen van de verantwoordelijkheden in de "grijze zone” tussen humanitaire hulp en structurele ontwikkelingshulp;

70.  beschouwt zeggenschap van de partnerlanden en een nauwe samenwerking met de actoren van de civil society bij de planning en uitvoering van het ontwikkelingsbeleid van de EU als absoluut noodzakelijke voorwaarden voor een op partnerschap gerichte, niet-paternalistische ontwikkelingssamenwerking;

o
o   o

71.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB C 339 van 29.11.2000, blz. 165.
(2) Punt 5 van de aangenomen teksten.
(3) Punt 15 van de aangenomen teksten.
(4) Punt 18 van de aangenomen teksten.


Interregionale associatieovereenkomst met Mercosur
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over het onderhandelingsmandaat voor een interregionale associatieovereenkomst met Mercosur (2001/2018(INI))
P5_TA(2001)0119A5-0049/2001

Het Europees Parlement,

-  gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad over dit onderwerp, opgesteld door de heer Marset Campos, namens de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, over het onderhandelingsmandaat voor een interregionale associatieovereenkomst met Mercosur (B5-0693/2000 ),

-  gezien het feit dat binnenkort onderhandelingen van start zullen gaan over een Interregionale Associatieovereenkomst met Mercosur,

-  gelet op de artikelen 49 en 97, lid 5 van zijn Reglement,

-  gezien de op 28 november 2000 door de Europese Commissie verstrekte informatie aan de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid,

-  gezien de verklaring van de eerste top van staatshoofden van Latijns-Amerika/het Caribisch gebied/de Europese Unie in Rio de Janeiro van 25 t/m 29 juni 1999,

-  gezien de Verklaring in bijlage van de parallelle bijeenkomst van vertegenwoordigers van maatschappelijke groeperingen, georganiseerd door het ESC en het FCES van Mercosur,

-  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0049/2001 ),

A.  overwegende dat het te betreuren is dat het Europees Parlement nog niet formeel betrokken wordt bij de opstelling van onderhandelingsmandaten voor onderhandelingen met derde landen,

I.  doet de Raad de navolgende aanbevelingen:

1.  Het is absoluut noodzakelijk dat de huidige richtsnoeren van 13 september 1999 voor de onderhandelingen met Mercosur zodanig worden gewijzigd dat in de nieuwe richtsnoeren ten minste de volgende elementen zijn opgenomen. In de eerste plaats moet het nieuwe onderhandelingsmandaat expliciet de rechtsgrondslag van de nieuwe associatieovereenkomst vermelden. Deze rechtsgrondslag moet zijn artikel 310 van het EG-Verdrag (voormalig artikel 238), in samenhang met artikel 300 (voormalig artikel 228), lid 2, eerste alinea, tweede zin, en lid 3, tweede alinea.

2.  In de tweede plaats zullen de nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren bovendien moeten voorzien in de nodige concrete mechanismen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de toekomstige overeenkomst volledig verenigbaar zijn met het mandaat van het EU-Verdrag, volgens welk de bevordering van internationale samenwerking en de ontwikkeling en consolidering van de democratie en de rechtsstaat alsmede de eerbiediging van de mensenrechten, op basis van het beginsel van economische en sociale samenhang en verkleining van de verschillen tussen de sociale sectoren en regio's, evenzovele doelstellingen van het GBVB zijn.

3.  Ten aanzien van de mensenrechten zal in de nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren moeten worden uitgegaan van de desbetreffende internationale verdragen, met inbegrip van de verdragen inzake bescherming van etnische minderheden, en concreet moeten worden verwezen naar de specifieke mechanismen die zijn gecreëerd ter waarborging van de strikte eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten als essentieel element van de nieuwe associatieovereenkomst, enerzijds, en om het Europees Parlement jaarlijks op de hoogte te stellen van de follow-up van de Commissie in verband hiermee.

4.  Op arbeidsrechtelijk terrein dienen de nieuwe richtsnoeren gebaseerd te zijn op de grondbeginselen van de IAO-verdragen en voorzien in de sluiting van een sectoriële arbeidsovereenkomst met specifieke controlemechanismen.

5.  Tevens zullen de nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren expliciet moeten verwijzen naar de nodige concrete mechanismen voor de vaststelling van gemeenschappelijke standpunten door beide partijen in het kader van de Verenigde Naties en andere internationale organisaties, en wel in een veel duidelijker vorm dan die welke momenteel resulteert uit de laatste alinea van Titel II van het huidige onderhandelingsmandaat.

6.  Tevens dienen de nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren expliciet te voorzien in opneming van vraagstukken betreffende het gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid en de ten aanzien hiervan in de resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 1997 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de Europese Unie en Latijns-Amerika - de huidige situatie en de vooruitzichten voor nauwere samenwerking 1996-2000 (COM(95) 495 - C4-0489/95 )(1) vervatte voorstellen en de conclusies van de diverse Mercosur/EU-seminars over veiligheid en defensie die de afgelopen jaren door het IRELA werden georganiseerd.

7.  Het nieuwe onderhandelingsmandaat moet specifieke verwijzingen bevatten naar gestructureerde participatie van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe politieke dialoog, waarbij de organisatie moet worden voorgesteld van periodieke conferenties met vertegenwoordigers van verschillende groeperingen uit de samenleving in de EU en Mercosur. Voorts zouden deze vertegenwoordigers de status van waarnemer moeten krijgen bij interministeriële bijeenkomsten en dienen zij actief te worden betrokken bij fora, commissies en bijbehorende subcommissies, alsmede bij alle fases van de beraadslagingen en onderhandelingen over en de follow-up van het proces.

8.  Het is met name zaaks dat in het nieuwe onderhandelingsmandaat de sluiting van de nieuwe associatieovereenkomst met Mercosur niet langer ondergeschikt wordt gemaakt aan afsluiting van de WTO-onderhandelingsronde.

9.  De nieuwe handelsregeling tussen de EU en Mercosur dient ook de regionale economische en handelsrelaties tussen de lidstaten van Mercosur en hun buurlanden in Latijns-Amerika te bevorderen.

10.  Tenslotte moet in het nieuwe onderhandelingsmandaat de opsplitsing van het onderhandelingsproces in twee fasen - althans voorzover hierin nog sprake is -, namelijk een onderhandelingsfase over douanekwesties en een onderhandelingsfase over tariefverlagingen en diensten, worden afgeschaft.

II.  en verzoekt zijn Voorzitter deze aanbevelingen te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie.

(1) PB C 33 van 3.2.1997, blz. 86.


Associatieovereenkomst met Chili
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over het onderhandelingsmandaat voor een associatieovereenkomst met Chili (2001/2017(INI))
P5_TA(2001)0120A5-0050/2001

Het Europees Parlement,

-  gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, namens de Fractie van de Europese Volkspartij en Europese democraten (PPE-DE) ingediend door de heer Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra over het onderhandelingsmandaat met Chili (B5-0692/2000 ),

-  gezien de komende onderhandelingen over een associatieovereenkomst met Chili,

-  gelet op de artikelen 49 en 97, lid 5 van zijn Reglement,

-  gezien de op 28 november 2000 door de Europese Commissie aan de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid verstrekte informatie,

-  gezien de verklaring van de eerste top van staatshoofden van Latijns-Amerika/het Caribisch gebied/de Europese Unie in Rio de Janeiro van 25 t/m 29 juni 1999,

-  gezien de Verklaring in bijlage van de parallelle bijeenkomst van vertegenwoordigers van maatschappelijke groeperingen, georganiseerd door het ESC en het FCES van Mercosur,

-  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0050/2001 ),

A.  overwegende dat het te betreuren is dat het Europees Parlement nog niet formeel betrokken wordt bij de opstelling van onderhandelingsmandaten voor onderhandelingen met derde landen,

I.  doet de Raad de navolgende aanbevelingen:

1.  Het is absoluut noodzakelijk dat de huidige richtsnoeren van 13 september 1999 voor de onderhandelingen met Chili zodanig worden gewijzigd dat in de nieuwe richtsnoeren expliciet de rechtsgrondslag van de nieuwe associatieovereenkomst wordt vermeld. Deze rechtsgrondslag moet zijn artikel 310 van het EG-Verdrag, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en lid 3, tweede alinea;

2.  De nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren moeten bovendien voorzien in de nodige concrete mechanismen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de toekomstige overeenkomst volledig verenigbaar zijn met het mandaat van het EU-Verdrag, volgens welk de bevordering van internationale samenwerking en de ontwikkeling en consolidering van de democratie en de rechtsstaat alsmede de eerbiediging van de mensenrechten, op basis van het beginsel van economische en sociale samenhang en verkleining van de verschillen tussen de sociale sectoren en regio's, evenzoveel doelstellingen van het GBVB zijn;

3.  Ten aanzien van de mensenrechten zal in de nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren moeten worden uitgegaan van de desbetreffende internationale verdragen, met inbegrip van de verdragen inzake bescherming van etnische minderheden, en concreet moeten worden verwezen naar de specifieke mechanismen die zijn gecreëerd ter waarborging van de strikte eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten als essentieel element van de nieuwe associatieovereenkomst, enerzijds, en om het Europees Parlement jaarlijks op de hoogte te stellen van de follow-up van de Commissie in verband hiermee;

4.  Op arbeidsrechtelijk terrein dienen de nieuwe richtsnoeren gebaseerd te zijn op de grondbeginselen van de IAO-verdragen;

5.  Tevens zullen de nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren expliciet moeten verwijzen naar de nodige concrete mechanismen voor de vaststelling van gemeenschappelijke standpunten door beide partijen in het kader van de Verenigde Naties en andere internationale organisaties, en wel in een veel duidelijker vorm dan die welke momenteel resulteert uit de tweede alinea van Titel II van het huidige onderhandelingsmandaat;

6.  Tevens dienen de nieuwe onderhandelingsrichtsnoeren expliciet te voorzien in opneming van vraagstukken betreffende het gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid en de ten aanzien hiervan in de resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 1997 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de Europese Unie en Latijns-Amerika - de huidige situatie en de vooruitzichten voor nauwere samenwerking 1996-2000 (COM(95) 495 - C4-0489/95 )(1) vervatte voorstellen, in de agenda van de politieke dialoog in het kader van de nieuwe associatieovereenkomst;

7.  Het nieuwe onderhandelingsmandaat moet specifieke verwijzingen bevatten naar een passende participatie van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe politieke dialoog;

8.  Het is met name zaaks dat in het nieuwe onderhandelingsmandaat de sluiting van de nieuwe associatieovereenkomst met Chili niet langer ondergeschikt wordt gemaakt aan afsluiting van de WTO-onderhandelingsronde;

9.  De Commissie dient de waarborg te geven dat de op te richten vrijhandelszone tussen de beide partijen volledig in overeenstemming is met de bestaande regels van de WTO, en meer bepaald artikel XXIV van de GATT. De onderhandelingen dienen dan ook onmiddellijk te worden uitgebreid tot alle onderdelen van de toekomstige handelsregeling;

10.  De nieuwe handelsregeling tussen de EU en Chili dient ook de regionale economische en handelsrelaties tussen Chili en zijn buurlanden in Latijns-Amerika te bevorderen;

11.  Tenslotte moet in het nieuwe onderhandelingsmandaat de opsplitsing van het onderhandelingsproces in twee fasen - althans voorzover hierin nog sprake is -, namelijk een onderhandelingsfase over douanekwesties en een onderhandelingsfase over tariefverlagingen en diensten, worden afgeschaft;

II.  verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie.

(1) PB C 33 van 3.2.1997, blz. 86.

Juridische mededeling - Privacybeleid