- gezien het memorandum van de Europese Commissie (SEC(2000) 1832
- C5-0192/2001
),
- gezien het Europees jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven (1996) en de resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2000 over het verslag over de tenuitvoerlegging, de resultaten en de algemene evaluatie van het Europees Jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven (1996)(1)
,
- gezien de Europese Raad van Luxemburg (1997) waarop het verhogen van de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen door middel van opleiding als prioritair thema werd geïntroduceerd in de werkgelegenheidsrichtsnoeren,
- gezien de conclusies van de Europese Raad van Lissabon, Feira en Stockholm,
- gezien de OESO publicatie "education policy analyses”,
- gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, meer bepaald artikel 14, dat eenieder het recht garandeert op onderwijs, toegang tot beroepsopleiding en bijscholing,
- gelet op de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
- na overdracht van de beslissingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 62 van het Reglement aan de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport,
- gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0322/2001
),
A. overwegende dat wij leven in een snel evoluerende kennismaatschappij, die gekenmerkt wordt door de voortdurende introductie van nieuwe technologieën, de exponentiële toename van de hoeveelheid informatie en de snelheid waarmee deze verspreid wordt,
B. overwegende dat de kennismaatschappij de kwaliteit van het leven en werken voor iedereen aanzienlijk kan verbeteren, op voorwaarde dat tegelijkertijd beleidsmaatregelen genomen worden om de gelijke kansen op een actieve deelname in deze samenleving voor iedereen te waarborgen,
C. overwegende dat de huidige economie die in hoofdzaak stoelt op kennis en mobiliteit, het nodig maakt dat iedereen de mogelijkheid krijgt zijn kennis aan te vullen om het hoofd te kunnen bieden aan het ontstaan van nieuwe risico's die verbonden zijn aan de snelle evolutie van de samenleving en de nieuwe technologieën; dat met name het behalen van een diploma alleen niet langer de carrière gedurende de rest van de levensloop bepaalt; dat de klassieke levensloop studeren/werken/pensioen onder druk komt te staan,
D. overwegende dat volgens studies van de OESO hooggeschoolden gemakkelijker toegang verkrijgen tot levenslang leren, voortgezette opleidingen, bijscholing en vorming en dat bijgevolg moet worden gezorgd voor een betere toegang tot de informatie inzake de opleidingen die worden aangeboden voor personen die geen hoger onderwijs hebben gevolgd,
E. gezien de conclusies van de Europese Raad van Lissabon, waarin het voornemen wordt uitgesproken om de Europese Unie tot de meest concurrerende kenniseconomie en -maatschappij van de wereld te maken,
F. overwegende dat het Europees project voor levenslang leren behoort tot het ruimer beleidskader van de toekomstige onderwijs- en opleidingsdoelstellingen; dat dit Europees project niet losgekoppeld mag worden van andere concrete Europese beleidskwesties zoals werkgelegenheid, sociaal beleid, mobiliteit, ICT en e-learning,
G. overwegende dat levenslang leren een zaak is van alle sociaal-economische sectoren, arbeiders, bedienden, academici, kaderleden, vorsers en anderen, en dat de Unie en de lidstaten met deze diversiteit rekening moeten houden wanneer zij de opleidingsprogramma's opstellen en hun financiering vastleggen,
H. overwegende dat de uitbreiding de arbeids- en beroepsopleidingsmarkt zal wijzigen,
I. overwegende dat de werkgelegenheidsrichtsnoeren die sedert 1997 het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten coördineren, levenslang leren als één van de prioriteiten aangeven; overwegende dat de richtsnoeren voor 2001 aan de lidstaten vragen om streefcijfers voor de deelname van 25-64-jarigen aan levenslang leren vast te stellen, en aan de sociale partners vragen om te onderhandelen over materies als deelname aan opleiding,
1. onderschrijft de door de Commissie ontworpen strategie om over levenslang leren een breed maatschappelijk debat te voeren;
2. is ervan overtuigd dat levenslang leren een maatschappelijke noodzaak is, maar ook voor iedereen een maatschappelijk recht zou moeten zijn;
3. verlangt van de Commissie dat de concrete beleidsacties inzake levenslang leren uitgaan van de volgende beginselen;
a)
democratisering en gelijkheidsbeginsel: levenslang leren dient het concept van een vrijwel éénmalige scholingskans te vervangen door een concept van meerdere kansen om te leren en nieuwe kennis te verwerven tijdens het hele leven, m.a.w. "levenskansen” te creëren. Elk individu moet gelijke kansen krijgen ten aanzien van levenslang leren,
b)
individuele zelfontplooiing: het concept van levenslang leren dient een antwoord te zijn op de behoefte van elk individu om zijn kennis aan te vullen en te verruimen en zich innerlijk te verrijken,
c)
individueel recht op een leven lang leren: het concenpt van levenslang leren dient concreet gestalte te geven aan het recht van elk individu op opleiding en vorming,
d)
persoonlijke verantwoordelijkheid: het concept van levenslang leren dient ook gericht te zijn op de groei van een persoon in burgerschap en verantwoordelijkheidszin;
e)
een holistische benadering van leren: bij "leren” kan het niet alleen gaan om kennisontwikkeling en om een louter functionele benadering, bijvoorbeeld gericht op werkgelegenheid. Leren dient ook gericht te zijn op attitudevorming;
4. wijst erop dat levenslang leren soms een radicale verandering vereist van het onderwijs-, opleidings- en arbeidsmarktbeleid, alsmede soms om ondersteunende maatregelen vraagt, bijvoorbeeld:
a)
ontwikkeling van prioritaire actiegebieden gebaseerd op een noodzakelijk evenwicht tussen economische beweegredenen (inzetbaarheid van het individu) en sociale, culturele beweegredenen (individuele zelfontplooiing) en de maatschappelijke integratie,
b)
integratie van het concept levenslang leren in het schoolonderwijs, zodat het verworven diploma niet wordt beschouwd als het laatste diploma voor het beroepsleven, maar veeleer als het eerste op dit gebied, en zodat andere diploma's kunnen worden verworven gedurende het beroepsleven op eender welk werkterrein,
c)
uitdrukkelijke aandacht voor de meest kwetsbare groepen die niet gemakkelijk toegang hebben tot de informatie over de mogelijkheden van levenslang leren,
d)
integratie van de dimensie "joy of learning” in het leerproces, met name door het bevorderen van onderwijsmethodes met meer nadruk op ondersteuning, begeleiding en coaching,
e)
actieve ondersteuning van onderwijs- en scholingsprojecten ten behoeve van volwassenen, die iedereen, ongeacht leeftijd of geslacht, gelijke kansen bieden,
f)
bevordering van nieuwe vormen van leren, naast het traditioneel leren in onderwijscentra, erkenning en certifiëring van ervaring en vaardigheden die verworven zijn, met inbegrip van die welke verworven zijn in een niet-officieel kader, en erkenning van ervaring die in het buitenland is verworven (gelijkstelling van diploma's en getuigschriften),
g)
ruimere maatschappelijke erkenning van de verdienste van individuen die door levenslang-lerenprojecten hun kennisniveau verbeteren,
h)
stimuleren van alle actoren enerzijds om het levenslang leren als een vooruitgang voor de maatschappij en het individu te beschouwen , en anderzijds om hun verantwoordelijkheid te nemen (financiering van vormingen, beschikbare tijd, erkenning van verworven kennis): dit is een zaak voor de regeringen van de lidstaten, de Europese Unie, het bedrijfsleven en het individu,
i)
het zoeken van adequate financiering om programma's voor levenslang leren te bevorderen en uit te voeren: ESF, EFRO, structuurfondsen, EIB...;
5. meent dat levenslang leren alleen doeltreffend is wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen de grote vormingssectoren, zodat duidelijk afgelijnde programma's met coherente doelstellingen kunnen worden aangeboden; meent dat met name een onderscheid moet worden gemaakt tussen opleidingen die gericht zijn op het verwerven van nieuwe beroepskennis en opleidingen die gericht zijn op het verwerven van sociale vaardigheden;
6. is van oordeel dat de inspanningen van de Unie, de lidstaten en de regio's inzake levenslang leren op elkaar moeten worden afgestemd via de open coördinatiemethode, op gemeenschappelijke onderwijsdoelstellingen, richtsnoeren, indicatoren en benchmarking op basis van beste praktijken in lidstaten, periodieke monitoring en evaluatie van de geboekte vooruitgang; verzoekt de Commissie voorstellen te formuleren voor maatregelen van de lidstaten en wenst dat het Europees Parlement bij deze werkzaamheden wordt betrokken;
7. verzoekt de Commissie om in haar toekomstige voorstellen de belangrijkste concepten van levenslang leren duidelijk te omschrijven en daarbij een onderscheid te maken tussen:
-
opleiding om voortijdige schoolverlaters en mensen uit minder begunstigde groepen of minderheden de kans te geven basiskennis en -cultuur te verwerven,
-
afstandsonderwijs voor volwassenen op gebieden die bijdragen tot de algemene en culturele vorming, met inbegrip van de nieuwe technologieën,
-
beroepskwalificaties in geregeld en niet geregeld onderwijs,
-
opleiding met het oog op het beroep en de integratie in het arbeidsleven, ongeacht de leeftijd van de leerling,
-
verwerving van nieuwe vaardigheden met het oog op de aanpassing en vernieuwing van technieken in het licht van de vereisten van de nieuwe arbeidsmarkt, met inbegrip van de nieuwe technologieën,
-
levenslang leren voor beoefenaars van vrije beroepen, docenten en onderzoekers als middel om hun kennis bij te stellen;
8. vraagt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een betere coördinatie van de bestaande financieringen om voor elke burger het recht op onderwijs en de toegang tot de beroepsopleiding en levenslang leren zo goed mogelijk te garanderen;
9. verzoekt de lidstaten om in het kader van de werkgelegenheidsrichtsnoeren 2002 concrete doelstellingen voorop te stellen en concrete maatregelen te nemen voor de deelname aan vormings- en opleidingsprojecten per leeftijdscategorie en opleidingsniveau;
10. vraagt de Commissie om tegen eind 2001 het actieplan dat zij op het gebied levenslang leren wil lanceren, mede te delen en het Parlement bij de discussies over dit plan te betrekken;
11. vraagt de sociale partners om in uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de sociale agenda dringend werk te maken van bindende afspraken m.b.t. het recht op levenslang leren op Europees niveau;
12. verzoekt de Commissie en de lidstaten om via de methode van open coördinatie een in ruime zin op "credits” gebaseerd systeem uit te werken dat de bestaande evaluatie- en erkenninginstrumenten in een coherent, transparant systeem samenbrengt, en zowel tot erkenning van reguliere, als van niet-reguliere en informeel opgedane ervaring strekt;
13. verzoekt de Commissie om ook m.b.t. het levenslang-lerenbeleid het mainstreamingsconcept te hanteren, zodat levenslang leren horizontaal wordt geïntegreerd in de werking van het ESF en in de communautaire programma's;
14. vraagt de Commissie om bij de procedures voor levenslang leren ook de arbeiders te betrekken die geen onderdaan zijn van een lidstaat, maar wel een arbeidsvergunning hebben;
15. verzoekt de Commissie en de lidstaten voorstellen tot financiering van het levenlang-lerenproject te formuleren; dringt erop aan bij deze voorstellen de EIB te betrekken aangezien ontwikkeling van het menselijk kapitaal een integraal onderdeel is van het nieuwe takenpakket van de EIB;
16. verzoekt de Commissie en de lidstaten om onder gezamenlijke verantwoordelijkheid en op basis van optimale praktijken aanmoedigingsmaatregelen op individueel vlak te nemen; ondersteunt in deze het systeem van "individual learning accounts”, dat bijvoorbeeld in het VK en in Zweden bestaat;
17. onderstreept het effect van de uitbreiding op de arbeids- en opleidingsmarkt en vraagt aan de Commissie om daarmee rekening te houden in haar prioriteiten en in de acties die zij zal ondernemen op het gebied van levenslang leren;
Levenslang leren en werkgelegenheid
18. wijst erop dat de aanpassing van de onderwijs- en opleidingsstelsels met het oog op opneming van het concept levenslang leren - overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel - voornamelijk een zaak van de lidstaten is; is echter van mening dat een gezamenlijk gecoördineerde actie op EU-niveau wenselijk is om de lidstaten in staat te stellen voorbeelden van goede aanpak uit te wisselen; acht de methode van open coördinatie derhalve het juiste kader voor de vaststelling van gezamenlijke doelen voor levenslang leren;
19. is van mening dat met name het ontbreken van afspraken en fundamentele meningsverschillen over financieringsmethoden en ten aanzien van prioriteiten de ontwikkeling van een stelsel van levenslang leren belemmeren;
20. acht het van belang in kaart te brengen welke keuzen en prioriteitsproblemen er bestaan om de politieke activiteit aldus te richten op de belangrijkste vragen;
21. is van mening dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen arbeidskwaliteit en levenslang leren, en verzoekt de Commissie daarom mede te delen hoe beleidsmaatregelen inzake levenslang leren, arbeidskwaliteit en indeling van arbeid elkaar kunnen steunen;
22. acht het met het oog op de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, een wezensvoorwaarde voor een actief burgerschap, ter verwezenlijking van economische groei, waarvoor de "mensen” de voornaamste drijvende kracht zijn, en ter bestrijding van sociale uitsluiting van belang dat levenslang leren duidelijk wordt opgenomen in de prioriteiten van de politieke activiteit;
23. spreekt de hoop uit dat de situatie op het gebied van onderwijs en studie in de kandidaat-lidstaten in kaart wordt gebracht en in het totaalbeeld wordt meegewogen;
24. acht de ontwikkeling tot een geïntegreerde samenleving noodzakelijk, die aan alle mensen dezelfde kansen biedt voor toegang tot levenslang leren van hoge kwaliteit;
Basisonderwijs
25. stelt de vraag hoe het basisonderwijs in de lidstaten - dat het uitgangspunt vormt voor levenslang leren - kwalitatief kan worden verbeterd en aangepast aan de huidige en toekomstige behoeften;
26. wijst op de wijdverbreide behoefte aan moderne schoolgebouwen van de vereiste omvang, materiaal dat beantwoordt aan de nieuwe onderwijseisen en op de didactische noodzaak van kleinere klassen, een betere beschikbaarheid van de nieuwe technologieën, het gebruik van computers, de kennis van programma's en aansluitingen op Internet;
27. is van mening dat leraren, die in een kennismaatschappij sleutelfiguren zijn, moeten beschikken over faciliteiten die hen in staat stellen hun kennis te verbeteren, en over een groter aanbod aan voortgezette opleiding dat is afgestemd op de behoeften van de maatschappij en, gezien de betekenis van hun maatschappelijke rol, aangepaste beloning en de noodzakelijke erkenning van hun werk moeten krijgen;
28. is van mening dat opleidingsorganisaties in het algemeen minder bureaucratisch moeten worden opgezet en dienen te worden gedecentraliseerd en naar de maatschappij opengesteld;
29. wijst er met nadruk op dat meer mogelijkheden voor leraren om met voorstellen te komen en een bredere en actievere betrokkenheid van studenten en ouders kunnen bijdragen tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijsaanbod;
30. verzoekt, ter waarborging van de goede samenhang tussen het onderwijsstelsel en de plaatselijke arbeidsmarkten om voorstellen over de manier waarop scholen kunnen worden omgevormd tot open en aantrekkelijke plaatselijke leercentra;
31. stelt vast dat levenslang leren op lokaal en regionaal niveau bevorderd moet worden door de vorming van efficiënte gemeenschapsnetwerken;
Volwassenenonderwijs
32. erkent dat systemen van volwassenenonderwijs belangrijk zijn voor productie en werkgelegenheid, en voor welzijn, cultuur en persoonlijke ontwikkeling en daarom moeten worden uitgebreid, vernieuwd en afwisselend moeten worden gemaakt met het oog op de talrijke nieuwe behoeften;
33. wijst er met nadruk op dat iedere grotere arbeidsorganisatie moet beschikken over een door de sociale partners in het kader van overeenkomsten en de nationale wetgeving overeengekomen en gemeenschappelijk beheerd programma voor opleiding en ontwikkeling van kennis;
34. erkent dat levenslang leren tijdens het hele leven belangrijk is en niet alleen in verband met betaald werk of de arbeidsmarkt; onderstreept dat het concept levenslang leren eveneens van toepassing moet zijn op de tijd na de pensionering en dat de toegang van - gepensioneerde of werkende - ouderen tot programma's voor levenslang leren moet worden vergemakkelijkt;
35. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat aan ouderen, gehandicapten en anderen die buiten het arbeidsproces staan mogelijkheden voor voortgezette opleiding worden geboden om hun persoonlijke onderwijsambities te kunnen vervullen en cultureel actief te zijn;
36. wijst erop dat de onderwijsstelsels in de EU o.a. de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van een werkelijk Europese arbeidsmarkt moeten steunen, met meer grensoverschrijdende mobiliteit als resultaat, dringt aan op wederzijdse erkenning van diploma's;
Financiering
37. stelt vast dat de noodzakelijke kwaliteitsverbetering in het basisonderwijs onvermijdelijk tot omvangrijke - in sommige gevallen zeer omvangrijke - kostenstijgingen zal leiden;
38. wijst erop dat beroepsopleiding, voortgezette opleiding en hogere opleiding, die sterker groeien dan de rest van het onderwijsstelsel, eveneens belangrijke kostenstijgingen met zich meebrengen;
39. wenst een discussie over de wijze waarop deze kosten in de lidstaten doelmatig en in een geest van solidariteit kunnen worden omgeslagen over burgers, werkgevers en overheidsinstanties;
40. gaat ervan uit dat de kosten van voortgezette opleiding en instructie van het personeel op de werkplek investeringen in menselijk kapitaal zijn en dat de financiële middelen, de begroting, de onderwijsdoelen en de noodzakelijke maatregelen worden bepaald en georganiseerd in overleg met de sociale partners en andere maatschappelijk relevante groepen en overeenkomstig de nationale regelgevingen inzake de arbeidsmarkt;
41. wijst er met nadruk op dat de meeste lidstaten geheel of gedeeltelijk financieringsmethoden ontberen voor de omscholing van het ene beroep tot het andere, terwijl om- of bijscholing toch hoogst noodzakelijk zijn in of na crisissituaties en perioden van industriële omschakeling;
42. wijst nogmaals op het voorstel aan eenieder het recht te verlenen op een bepaald aantal jaar onderwijs van overheidswege, zodat mensen die vroeg van school zijn gegaan later in hun leven recht hebben op een aanvullende opleiding voor het verwerven van het beroepsdiploma dat hen in staat stelt een actieve rol in de maatschappij te spelen en dat hen toegang geeft tot de arbeidsmarkt;
43. wijst met nadruk op het verband tussen de kosten van onderwijs als investering en als bron van waardestijging en is van mening dat dit besef een richtsnoer moet zijn voor een beleid van studiefinanciering op lange termijn;
Rol van de Europese Unie
44. dringt aan op een open politiek debat over de drie volstrekt verschillende strategieën inzake onderwijs en werkgelegenheid waartoe door de Europese Raad in Lissabon gelijktijdig is besloten en wijst erop dat het probleem van de prioriteiten tot dusverre niet is opgelost;
45. steunt het voorstel de open coördinatiemethode toe te passen op de sector levenslang leren en wijst met name op de behoefte aan richtsnoeren inzake middelen, organisatie en samenhang tussen onderwijsinstellingen;
46. zou gaarne zien dat de open coördinatiemethode zich veeleer ontwikkelde tot een "bottom up”- dan tot de "top-down”-procedure die is ontwikkeld voor het werkgelegenheidsbeleid en wenst dat meer de nadruk wordt gelegd op het ontwikkelen van een positieve opstelling tegenover levenslang leren onder sociaal buitengesloten groepen;
47. wijst met nadruk op de beslissende betekenis die het beheersen van twee talen heeft voor grensoverschrijdende samenwerking in Europa en de rest van de wereld;
48. wijst erop, zij het met eerbiediging van de autonomie van de lidstaten op dit gebied, dat coördinatie tussen lidstaten noodzakelijk is op het gebied van o.a. opleidingen, mobiliteit van studenten en docenten, wederzijdse erkenning van diploma's, criteria voor de toelating tot opleidingen en beroepsscholing en uitwisseling van goede praktijken;
49. spreekt de hoop uit dat ook de Commissie kennis neemt van deze standpunten en dat hiermee rekening wordt gehouden tijdens de huidige werkzaamheden in verband met het aangekondigde actieprogramma inzake levenslang leren.
o o o
50. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Europese sociale partners.
Stabiele derivaten van menselijk bloed of menselijk plasma ***I (procedure zonder verslag)
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, voor wat medische hulpmiddelen betreft die stabiele derivaten van menselijk bloed of menselijk plasma bevatten, van Richtlijn 93/42/EEG
van de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2000/70/EG (COM(2001) 480
- C5-0382/2001
- 2001/0186(COD)
)
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Dit voorstel wordt goedgekeurd.
Bescherming van de euro tegen valsemunterij * (procedure zonder verslag)
Ontwerpbesluit van de Raad inzake de bescherming van de euro tegen valsemunterij (10616/2001 - C5-0362/2001
- 2001/0804(CNS)
)
(Raadplegingsprocedure - hernieuwde raadpleging)
Dit ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.
Olijfolie * (procedure zonder verslag)
Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2262/84 houdende bijzondere maatregelen in de sector olijfolie (COM(2001) 455
- C5-0437/2001
- 2001/0181(CNS)
)
(Raadplegingsprocedure)
Dit voorstel wordt goedgekeurd.
Niet-gouvernementele organisaties werkzaam op het gebied van milieubescherming ***I (procedure zonder debat)
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties die voornamelijk werkzaam zijn op het gebied van milieubescherming (COM(2001) 337
- C5-0281/2001
- 2001/0139(COD)
)
(10 bis) De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit in het kader van de begrotingsprocedure vastgesteld.
Amendement 29
Artikel 1, lid 2
2.
De algemene doelstelling van dit programma is NGO's te ondersteunen die voornamelijk op het gebied van milieubescherming op Europees niveau werkzaam zijn en die bijdragen of kunnen bijdragen tot de totstandbrenging en uitvoering van communautair milieubeleid en communautaire milieuwetgeving in alle regio's van Europa. Het programma zal tevens het systematisch betrekken van NGO's bij alle stadia van de communautaire beleidsvorming op milieugebied bevorderen door te zorgen voor passende vertegenwoordiging bij overleg met belanghebbenden en openbare hoorzittingen.
2.
De algemene doelstelling van dit programma is NGO's te ondersteunen die voornamelijk op het gebied van milieubescherming en -verbetering, of op het gebied van de dierenbescherming
op Europees niveau werkzaam zijn voorzover dergelijke activiteiten bijdragen tot het verwezenlijken van milieudoelstellingen
en die bijdragen of kunnen bijdragen tot de totstandbrenging en uitvoering van communautair milieubeleid en communautaire milieuwetgeving in alle regio's van Europa. Het programma zal tevens het systematisch betrekken van NGO's bij alle stadia van de communautaire beleidsvorming op milieugebied bevorderen door te zorgen voor passende vertegenwoordiging bij overleg met belanghebbenden en openbare hoorzittingen.
Amendement 30
Artikel 2, letter a)
a)
Het moet een onafhankelijke rechtspersoon zijn zonder winstoogmerk die voornamelijk actief is op het gebied van milieubescherming in het belang van de samenleving.
a)
Het moet een onafhankelijke rechtspersoon zijn zonder winstoogmerk die voornamelijk actief is op het gebied van milieubescherming en -verbetering, of op het gebied van de dierenbescherming voorzover dergelijke activiteiten bijdragen tot het verwezenlijken van milieudoelstellingen
in het belang van de samenleving.
Amendement 31
Artikel 2, letter b)
b)
De NGO moet actief zijn op Europees niveau; de structuur (lidmaatschap) en activiteiten moeten ten minste drie Europese landen omvatten.
b)
De NGO moet autonoom of in coördinatie met andere organisaties
actief zijn op Europees niveau; de structuur (lidmaatschap) en activiteiten moeten ten minste drie Europese landen omvatten, behalve indien de organisatie in twee van de toetredingslanden werkzaam is, in welk geval deze voorwaarde als wenselijk maar niet essentieel als een specifieke uitzondering wordt beschouwd
;
Amendement 5
Artikel 2, letter b bis) (nieuw)
b bis)
De NGO moet netwerken ontwikkelen tussen de organisaties in de lidstaten en die in de toetredingslanden.
Amendement 6
Artikel 2, letter c bis) (nieuw)
c bis)
De NGO moet partnerschappen met organisaties in de openbare en particuliere sector stimuleren.
Amendement 7
Artikel 2, letter d bis) (nieuw)
d bis)
De NGO moet medefinanciering van externe bronnen kunnen aantrekken.
Amendement 8
Artikel 3 bis (nieuw)
Artikel 3 bis Gezien het belang voor de duurzame ontwikkeling en voor de gezondheid en de kwaliteit van het bestaan van de Europese burgers worden in het programma met name de prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma neergelegd, die in vier titels zijn verdeeld:
-
beperking van de klimaatsverandering;
-
natuur en biodiversiteit - bescherming van een unieke hulpbron;
-
gezondheid en milieu;
-
zorg dragen voor een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en de afvalstoffen.
Het zesde milieuactieprogramma wordt in het vierde loopjaar herzien en zo nodig gewijzigd en bijgewerkt om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen en informatie.
Naast de bovenvermelde gebieden zijn ook milieubewustmaking en de uitvoering en handhaving van de communautaire milieuwetgeving prioritair.
Amendement 9
Artikel 4, lid 2
2.
In de oproep tot indiening van voorstelling
worden de criteria voor de toelating, de selectie en de toekenning en de procedure voor de aanvraag, de beoordeling en de goedkeuring vermeld.
2.
In de oproep tot indiening van voorstellenwordt een informatiepakket opgenomen en
worden de criteria voor de toelating, de selectie en de toekenning (met uitvoerige gegevens over het beoogde wegingsysteem)
en de procedure voor de aanvraag, de beoordeling en de goedkeuring vermeld.
Amendement 10
Artikel 4, lid 3
3.
Na beoordeling van de voorstellen, beslist de Commissie, behoudens vertraging bij de goedkeuring van de communautaire begroting, uiterlijk op 31 december van ieder jaar, welke organisaties in het volgende jaar een subsidie zullen ontvangen. Dit besluit geeft aanleiding tot een overeenkomst tussen de Commissie en de begunstigde waarin het maximum bedrag van de subsidie, de wijze van betaling, de maatregelen voor controle en toezicht en de met de subsidie beoogde doelstellingen worden vastgesteld.
3.
Na beoordeling van de voorstellen, beslist de Commissie, behoudens vertraging bij de goedkeuring van de communautaire begroting, uiterlijk op 31 december van ieder jaar, welke organisaties in het volgende jaar een subsidie zullen ontvangen. Dit besluit geeft aanleiding tot een overeenkomst tussen de Commissie en de begunstigde waarin het maximum bedrag van de subsidie, de wijze van betaling, de maatregelen voor controle en toezicht en de met de subsidie beoogde doelstellingen worden vastgesteld. De uitbetaling vindt onmiddellijk plaats.
Amendement 11
Artikel 4, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Uiterlijk op 30 september 2002 publiceert de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een mededeling waarin uiteen wordt gezet hoe de Commissie in het vervolg de subsidiabiliteit van NGO's die aanvragen hebben ingediend, zal beoordelen vanuit het oogpunt van steun onder het publiek of bijzondere deskundigheid, en waarin de details worden bekend gemaakt van het wegingsysteem dat bij de beoordeling van de aanvragen gebruikt wordt.
Amendement 12
Artikel 4, lid 3 ter (nieuw)
3 ter. De selectie en de procedure worden op doorzichtige en begrijpelijke wijze uitgevoerd. De Commissie nodigt twee vertegenwoordigers van het Europees Parlement uit om als waarnemers deel te nemen aan de aan de selectie- en toekenningsprocedure gewijde vergaderingen.
Amendement 13
Artikel 6, lid 1, alinea 2
Het bedrag wordt jaarlijks bepaald volgens een vast wegingsysteem, waarbij rekening wordt gehouden met de punten die zijn behaald bij de in artikel 5 beschreven evaluatie en de relatieve omvang van de NGO's
als vermeld in deel 3 van de Bijlage.
Het bedrag wordt jaarlijks bepaald volgens een vast wegingsysteem, waarbij rekening wordt gehouden met de punten die zijn behaald bij de in artikel 5 beschreven evaluatie en de beginselen
als vermeld in deel 3 van de Bijlage.
Amendement 14
Artikel 6, lid 2
2.
Een begunstigde van dit programma is vrij om de subsidie naar eigen goeddunken te gebruiken om de in aanmerking komende uitgaven van de organisatie
over het subsidiejaar te dekken. Alle uitgaven van de begunstigde in het subsidiejaar worden geacht in aanmerking te komen, behalve de uitgaven vermeld in punt
4 van de Bijlage.
2.
Een begunstigde van dit programma is vrij om de subsidie naar eigen goeddunken te gebruiken om de in aanmerking komende uitgaven van de NGO
over het subsidiejaar te dekken. Alle uitgaven van de begunstigde in het subsidiejaar worden geacht in aanmerking te komen, behalve de uitgaven vermeld in deel
4 van de Bijlage. Begunstigden mogen ook financiële middelen toewijzen aan partners of aangesloten organisaties, overeenkomstig de bepalingen van het goedgekeurde werkprogramma.
Amendement 15
Artikel 6, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Bijdragen in natura en gratis ter beschikking gestelde arbeidsprestaties kunnen ten volle als geldelijke uitgaven geboekt worden.
Amendement 16
Artikel 6, lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De Commissie deelt afgewezen NGO's mede om welke redenen zij niet voldaan hebben aan de gestelde eisen en verstrekt hun voldoende uitleg zodat deze NGO's de nodige hervormingen kunnen uitvoeren alvorens nieuwe aanvragen in te dienen.
Amendement 17
Artikel 7, lid 3
3.
De jaarlijkse toewijzingen worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
3.
De jaarlijkse toewijzingen worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. Hierbij wordt rekening gehouden met de in artikel 11 bepaalde voorwaarden.
Amendement 18
Artikel 8
1.
Om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen te beschermen tegen fraude en andere onregelmatigheden kan de Commissie in het kader van dit programma, overeenkomstig Verordening (EURATOM, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 controles ter plaats en inspecties uitvoeren. Bovendien geldt voor
onderzoek door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en van de Raad.
1.
Om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen te beschermen tegen fraude en andere onregelmatigheden kan de Commissie in het kader van dit programma, overeenkomstig Verordening (EURATOM, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 controles ter plaats en inspecties uitvoeren. Zo nodig wordt
onderzoek uitgevoerd
door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). Voor dit onderzoek geldt
Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en van de Raad van 25 mei 1999
.
2.
De begunstigde van een subsidie houdt
alle bewijsstukken inclusief het gecontroleerde financiële memorandum, betreffende de uitgaven gedurende een periode van vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie.
2.
De begunstigde van een subsidie en eventueel zijn partners of leden houden
alle bewijsstukken inclusief het gecontroleerde financiële memorandum, betreffende de uitgaven gedurende een periode van vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie.
Amendement 19
Artikel 10
Een lijst van in het kader van dit programma te financieren begunstigden, samen met het toegekende bedrag wordt jaarlijks bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Een lijst van in het kader van dit programma te financieren begunstigden, samen met het toegekende bedrag en de behaalde punten,
wordt jaarlijks bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Iedere aanvrager ontvangt in geval van afwijzing een duidelijke en gemotiveerde mededeling waarin het behaalde aantal punten wordt vermeld, alsmede het aantal punten dat nodig zou zijn geweest voor een positief besluit.
Amendement 20
Artikel 11, alinea -1 (nieuw)
Uiterlijk op 30 april van elk jaar dient de Commissie een verslag in over de toewijzing van subsidies in het lopende jaar en over de resultaten van de in het vorige jaar toegekende subsidies. Dit verslag bevat een uiteenzetting over de wijze waarop de Commissie de begunstigden van het lopende jaar heeft geselecteerd. De Commissie belegt uiterlijk op 30 juni van elk jaar een bijeenkomst waaraan wordt deelgenomen door de lidstaten, vertegenwoordigers van het Europees Parlement en andere belanghebbenden, om dit verslag te bespreken.
Amendement 21
Artikel 11
11.
Uiterlijk op 31 december 2004 legt de Commissie een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad over de mate waarin de in dit programma gestelde doelstellingen in de eerste drie jaar zijn bereikt en doet zij, desgewenst, voorstellen betreffende eventuele noodzakelijke aanpassingen met het oog op voortzetting of stopzetting van het programma. Dit verslag zal gebaseerd zijn op de verslagen over de prestaties van de begunstigden en dient met name te beoordelen in hoeverre zij op doeltreffende wijze hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 1 en in de bijlage vermelde doelstellingen.
11.
Uiterlijk op 31 december 2004 legt de Commissie een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad over de mate waarin de in dit programma gestelde doelstellingen in de eerste drie jaar zijn bereikt en doet zij, desgewenst, voorstellen betreffende eventuele noodzakelijke aanpassingen met het oog op voortzetting of stopzetting van het programma. Dit verslag zal gebaseerd zijn op de verslagen over de prestaties van de begunstigden en dient met name te beoordelen in hoeverre zij op doeltreffende wijze hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 1 en in de bijlage vermelde doelstellingen. Bij de indiening van het voorontwerp van begroting dient de Commissie bij de begrotingsautoriteit het resultaat in van de kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de maatregel, gebaseerd op het jaarlijkse programma en op de prestatie-indicatoren.
Amendement 22
Bijlage, deel 2, streepje 1, substreepje 3 bis (nieuw)
-
Relevantie van de versterking van de Europese banden en samenwerking tussen kleine regionale of plaatselijke organisaties die zich op hun niveau bezighouden met de toepassing van het 'acquis communautaire' op het gebied van milieubeheer en duurzame ontwikkeling.
Amendement 23
Bijlage, deel 3, punt (1)
(1)
Indien alle andere parameters gelijk zijn, ontvangen grotere
NGO's (af te meten aan het
gemiddelde van hun gecontroleerde jaarlijkse uitgaven over de voorgaande twee jaar en de verwachte totale in aanmerking komende uitgaven in het subsidiejaar) grotere bedragen
dan kleinere
NGO's. Naarmate een NGO echter groter is, zal dit aan de omvang ontleende voordeel naar verhouding een kleinere rol spelen.
(1)
Indien alle andere parameters gelijk zijn, ontvangen NGO's met een grotere omvang aan relevante activiteiten
(af te meten aan de
gemiddelde waarde
van hun gecontroleerde jaarlijkse uitgaven over de voorgaande twee jaar en de verwachte totale in aanmerking komende uitgaven in het subsidiejaar) normaliter
grotere subsidiebedragen
dan NGO's met een kleinere omvang aan relevante activiteiten
. De verdeling geschiedt echter op een niet-lineaire basis en dus ontvangen begunstigden met een kleinere omvang aan relevante activiteiten in verhouding meer steun.
Amendement 24
Bijlage, deel 4, streepje 7
-
Bijdragen in natura
-
Bijdragen in natura voor organisaties met een jaarlijks budget van minstens 300 000 EUR.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties die voornamelijk werkzaam zijn op het gebied van milieubescherming (COM(2001) 337
- C5-0281/2001
- 2001/0139(COD)
)
- gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2001) 337(2)
),
- gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0281/2001
),
- gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0317/2001
),
1. hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 22 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0282/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer Jean-François Bernicot tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0283/2001
- 2001/0809(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 22 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0283/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer David Bostock tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit advies te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0284/2001
- 2001/0810(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 22 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0284/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m 10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer François Colling tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0285/2001
- 2001/0811(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 22 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0285/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 10 t/m 11 september 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer Maarten B. Engwirda tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0290/2001
- 2001/0812(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 28 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0290/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m 10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer Morten Levysohn tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0286/2001
- 2001/0813(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 22 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0286/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m 10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van mevrouw Hedda Von Wedel tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0287/2001
- 2001/0814(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 22 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0287/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m 10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer Ioannis Sarmas tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0288/2001
- 2001/0815(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 22 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0288/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m 10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer Hubert Weber tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van negen leden van de Rekenkamer (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0291/2001
- 2001/0816(CNS)
)
- gelet op artikel 45 B, lid 3 van het EGKS-Verdrag,
- gelet op artikel 247, lid 3 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 160 B, lid 3 van het Euratom-Verdrag,
- gelet op artikel 35 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad bij schrijven van 28 juni 2001 over de benoeming van een lid van de Rekenkamer (C5-0291/2001
),
- gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole het door de Raad voorgedragen lid van de Rekenkamer, op haar vergadering van 8 t/m 10 oktober 2001 gehoord heeft en zich beraden heeft over de kwalificaties van de kandidaat ten aanzien van de in de artikelen 45 B van het EGKS-Verdrag, 247 van het EG-Verdrag en 160 B van het Euratom-Verdrag vastgelegde criteria,
- gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0346/2001
),
1. brengt positief advies uit over de benoeming van de heer Lars Tobisson tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en - ter informatie - aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Gemeenschappen en aan de Rekenkamers van de lidstaten.
Antimicrobiële stoffen in de menselijke geneeskunde (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende het verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen in de menselijke geneeskunde (COM(2001) 333
- C5-0411/2001
- 2001/2164(COS)
)
- gezien het voorstel voor een aanbeveling van de Raad (COM(2001) 333
- C5-0411/2001
),
- gelet op artikel 152, lid 4 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0318/2001
),
1. verzoekt de Commissie en de Raad rekening te houden met onderstaande wijzigingen:
Voorstel van de Commissie
Wijzigingen van het Parlement
Wijziging 1
Overweging 1
(1)
Het gebruik van antimicrobiële stoffen heeft in belangrijke mate bijgedragen tot een betere gezondheidszorg. Deze “antimicrobiële stoffen” worden sinds tientallen jaren op de markt gebracht om overdraagbare ziekten te behandelen en infecties te voorkomen. In deze aanbeveling worden onder “antimicrobiële stoffen” stoffen begrepen die hetzij synthetisch, hetzij op natuurlijke wijze door bacteriën, schimmels of planten worden geproduceerd en die worden gebruikt om micro-organismen, onder andere bacteriën, virussen en schimmels, alsook parasieten, in het bijzonder protozoa, die resistentie vertonen, te doden of hun groei te remmen. Het gebruik van antimicrobiële stoffen heeft er echter ook toe geleid dat sommige microben die er vroeger gevoelig voor waren, resistentie ontwikkelen, de zogenaamde antimicrobiële resistentie. Dit vergroot het gevaar, doet zieken langer lijden en brengt hogere kosten voor de gezondheidszorg en de samenleving met zich. Daarom moet op communautair niveau gezamenlijk worden opgetreden om dit probleem onder controle te houden door een verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen in de menselijke geneeskunde en een betere beheersing van hygiëne en infecties te bevorderen;
(1)
Het gebruik van antimicrobiële stoffen heeft in belangrijke mate bijgedragen tot een betere gezondheidszorg. Deze “antimicrobiële stoffen” worden sinds tientallen jaren op de markt gebracht om overdraagbare ziekten te behandelen en infecties te voorkomen. In deze aanbeveling worden onder “antimicrobiële stoffen” stoffen begrepen die hetzij synthetisch, hetzij op natuurlijke wijze door bacteriën, schimmels of planten worden geproduceerd en die worden gebruikt om micro-organismen, onder andere bacteriën, virussen en schimmels, alsook parasieten, in het bijzonder protozoa, die resistentie vertonen, te doden of hun groei te remmen. Het gebruik van antimicrobiële stoffen heeft er echter ook toe geleid dat sommige microben die er vroeger gevoelig voor waren, resistentie ontwikkelen, de zogenaamde antimicrobiële resistentie. Dit vergroot het gevaar, doet zieken langer lijden en brengt hogere kosten voor de gezondheidszorg en de samenleving met zich. Daarom moet op communautair niveau gezamenlijk worden opgetreden om dit probleem onder controle te houden door een verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen in de menselijke geneeskunde en een betere beheersing van hygiëne en infecties te bevorderen. Dit optreden moet in ieder geval worden gekoppeld aan maatregelen ter beperking van de antimicrobiële resistentie in het kader van de diergeneeskunde, in de diervoeding en de gewasbescherming (met inbegrip van de GGO's)
;
Wijziging 2
Overweging 2
(2)
De Raad van de Europese Unie heeft op 8 juni 1999 een resolutie betreffende resistentie tegen antibiotica goedgekeurd, “Een strategie tegen de microbiële dreiging”1
. In deze resolutie wordt erop gewezen dat antimicrobiële resistentie het aan besmettelijke ziekten toe te schrijven ziekte- en sterftecijfer doet toenemen, wat niet alleen een lagere levenskwaliteit, maar ook bijkomende gezondheids- en medische kosten met zich brengt, en dat op communautair niveau maatregelen moeten worden getroffen;
(2)
De Raad van de Europese Unie heeft op 8 juni 1999 een resolutie betreffende resistentie tegen antibiotica goedgekeurd, “Een strategie tegen de microbiële dreiging”1
. In deze resolutie wordt erop gewezen dat antimicrobiële resistentie het aan besmettelijke ziekten toe te schrijven ziekte- en sterftecijfer doet toenemen, wat niet alleen een lagere levenskwaliteit, maar ook bijkomende gezondheids- en medische kosten met zich brengt, en dat op communautair niveau maatregelen moeten worden getroffen om het gebruik van antimicrobiële stoffen in de menselijke geneeskunde, maar ook in de diergeneeskunde te beperken, en elk gebruik van antimicrobiële stoffen voor andere dan therapeutische doeleinden alsook de toepassing van genen die resistent maken tegen antibiotica in GGO's en in het milieu terecht kunnen komen, te verbieden
;
Wijziging 3
Overweging 6
(6)
Surveillance van het voorschrijven en het verbruik van antimicrobiële stoffen moet een essentieel onderdeel vormen van een algemene surveillancestrategie om het probleem van antimicrobiële resistentie aan te pakken;
(6)
Surveillance van het voorschrijven en het verbruik van antimicrobiële stoffen, op alle gebieden,
moet een essentieel onderdeel vormen van een algemene surveillancestrategie om het probleem van antimicrobiële resistentie aan te pakken;
Wijziging 4
Overweging 7
(7)
Het verminderen van onnodig en ongepast gebruik van antimicrobiële stoffen zou een belangrijke maatregel vormen om de toename van het aantal resistente micro-organismen te voorkomen of zelfs om te keren. Er moeten algemene beginselen en methoden voor een verstandig gebruik van deze stoffen vastgesteld, beschreven en toegepast worden;
(7)
Het verminderen van onnodig en ongepast gebruik van antimicrobiële stoffen zou een belangrijke maatregel vormen om de toename van het aantal resistente micro-organismen te voorkomen of zelfs om te keren. Er moeten algemene beginselen en methoden voor een verstandig gebruik van deze stoffen bij mensen, dieren en planten
vastgesteld, beschreven en toegepast worden;
Wijziging 5
Overweging 11
(11)
Er is ook een verband tussen het voorkomen van antimicrobieel resistente ziekteverwekkers bij mensen enerzijds en bij dieren en in het milieu anderzijds. Deze aanbeveling sluit geen
verdere initiatieven op andere gebieden uit
;
(11)
Er is ook een verband tussen het voorkomen van antimicrobieel resistente ziekteverwekkers bij mensen enerzijds en bij dieren en in het milieu anderzijds. Deze aanbeveling vordert
verdere initiatieven op andere gebieden, in het bijzonder ter bestrijding van microbiële resistentie in de diergeneeskunde, de diervoeding en de gewasbescherming (met inbegrip van de GGO's)
;
Wijziging 6
Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) De bestrijding van microbiële resistentie vereist een alomvattende aanpak, die niet alleen op de menselijke geneeskunde gericht is, maar ook op de diergeneeskunde, de veeteelt en de gewasbescherming.
Wijziging 7
Titel I. lid 1, punt 1
(1)
via een op laboratoria gebaseerd systeem betrouwbare en vergelijkbare gegevens over de gevoeligheid van ziekteverwekkers voor antimicrobiële stoffen te verzamelen. De gegevens moeten de analyse van tendensen in de tijd, vroegtijdige waarschuwingen en monitoring van de verspreiding op nationaal, regionaal en lokaal niveau mogelijk maken;
(1)
via een op laboratoria gebaseerd systeem betrouwbare en op communautair niveau
vergelijkbare gegevens over de gevoeligheid in vitro
van ziekteverwekkers voor antimicrobiële stoffen te verzamelen, alsook over de klinische weerslag ervan
. De gegevens moeten de analyse van tendensen in de tijd, vroegtijdige waarschuwingen en monitoring van de verspreiding op nationaal, regionaal en lokaal niveau mogelijk maken;
Wijziging 8
Titel I. lid 1, punt 2
(2)
gegevens over het voorschrijven en het gebruik van antimicrobiële stoffen op nationaal en regionaal niveau, in ziekenhuizen en daarbuiten te verzamelen in samenwerking met voorschrijvers, apothekers en andere betrokkenen die dergelijke gegevens verzamelen, teneinde een mogelijk verband te kunnen leggen tussen het voorschrijven en het gebruik van antimicrobiële stoffen en de ontwikkeling van ziekteverwekkers die resistent zijn tegen deze stoffen.
(2)
gegevens over het voorschrijven en het gebruik van antimicrobiële stoffen, in alle verschijningsvormen en op alle gebieden,
op nationaal en regionaal niveau, in ziekenhuizen en daarbuiten te verzamelen in samenwerking met voorschrijvers, apothekers en andere betrokkenen die dergelijke gegevens verzamelen, teneinde een mogelijk verband te kunnen leggen tussen het voorschrijven en het gebruik van antimicrobiële stoffen en de ontwikkeling van ziekteverwekkers die resistent zijn tegen deze stoffen.
Wijziging 9
Titel I, lid 2, punt 1, streepje 2
-
Regels vaststellen voor het gebruik van andere antimicrobiële stoffen waarvan het gebruik niet alleen op voorschrift toegelaten is en nagaan of wijzigingen nodig zijn;
-
Regels vaststellen voor het gebruik van andere antimicrobiële stoffen, ook voor lokaal gebruik,
waarvan het gebruik niet alleen op voorschrift toegelaten is en nagaan of wijzigingen nodig zijn;
Wijziging 10
Titel I. lid 2, punt 1, streepje 3
-
Klinische en microbiologische criteria vaststellen voor een snelle diagnose van infecties ter plaatse;
-
Klinische en microbiologische criteria vaststellen en tests beoordelen
voor een snelle diagnose van bacteriële of virale
infecties ter plaatse, alsook tests voor het meten van gevoeligheid voor antimicrobiële stoffen
;
Wijziging 11
Titel I.lid 2, punt 1, streepje 4
-
De keuze van het geneesmiddel, de dosering en de duur van de behandeling en de preventie van infecties optimaliseren.
-
De keuze van het geneesmiddel, de dosering en de duur van de behandeling en de preventie van infecties optimaliseren op basis van microbiologische en klinische criteria en op basis van de persoonlijke gegevens en van hetgeen wordt vastgesteld bij de patiënt (geïndividualiseerde therapie)
.
Wijziging 12
Titel I. lid 2, punt 1, streepje 4 bis (nieuw)
-
Een kritisch vergelijkend onderzoek uitvoeren naar de doeltreffendheid van de antimicrobiële stoffen die voor preventie gebruikt worden;
Wijziging 13
Titel I, lid 2, punt 3
(3)
Nationale immunisatieprogramma's te bevorderen om ziekten die door vaccins kunnen worden voorkomen, te elimineren.
(3)
Nationale immunisatieprogramma's te bevorderen om ziekten die door vaccins kunnen worden voorkomen, te elimineren, zulks na permanente evaluatie van de betrokken vaccins en de geplande immunisatieprogramma's
.
Wijziging 14
Titel I. lid 3, punt 1
(1)
Hun beginselen en richtsnoeren voor een verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen bij te brengen door deze in deze in de predoctorale en postdoctorale opleiding en in de bijscholing van artsen, tandartsen, apothekers en verpleegkundigen op te nemen, naar goede praktijken te verwijzen en voordurend feedback te geven;
(1)
Hun beginselen en richtsnoeren voor een verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen bij te brengen door deze in deze in de predoctorale en postdoctorale opleiding en in de onafhankelijk van de geneesmiddelenindustrie georganiseerde
bijscholing van artsen, tandartsen, apothekers en verpleegkundigen op te nemen, naar goede praktijken te verwijzen en voordurend feedback te geven;
Wijziging 15
Titel I, lid 3, punt 3
(3)
Scholing over immunisatieprogramma's en de rol daarvan in de preventie van infecties, waardoor minder ziekten uitbreken en minder antimicrobiële stoffen nodig zijn;
(3)
Permanente en geactualiseerde
scholing over immunisatieprogramma's en de rol, de doeltreffendheid en de pertinentie
daarvan in de preventie van infecties, waardoor minder ziekten uitbreken en minder antimicrobiële stoffen nodig zijn;
Wijziging 16
Titel 1. lid 3, punt 3 bis (nieuw)
(3 bis) Toezicht op de informatie, de promotie en de reclame die de geneesmiddelenindustrie aan de artsen toestuurt, alsook op de naleving van de beginselen van een goed voorschrijfgedrag;
Wijziging 17
Titel I. lid 4, punt 3 bis (nieuw)
(3 bis) Verbod in te stellen op het maken van reclame voor antibiotica bij het grote publiek;
Wijziging 18
Titel I, lid 4, punt 3 ter (nieuw)
(3 ter) Waar mogelijk verpleging thuis aan te moedigen;
Wijziging 19
Titel I, lid 4, punt 3 quater (nieuw)
(3 quater) Klinische en laboratoriumpraktijken en -methoden te stimuleren ter vermindering van de verpleegduur, zonder dat het resultaat van de behandeling wordt veronachtzaamd.
Wijziging 20
Titel II
II.
binnen twee jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling met de Commissie samen te werken aan de ontwikkeling van indicatoren om aan de hand van de
op bewijzen gebaseerde beginselen en richtsnoeren voor goede praktijken inzake de beheersing van overdraagbare ziekten toezicht te houden op het voorschrijven van antimicrobiële stoffen, en de ontwikkelde indicatoren te beoordelen met het oog op mogelijke verbeteringen van het voorschrijfgedrag en feedback aan de voorschrijvers;
II.
binnen twee jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling met de Commissie samen te werken aan de ontwikkeling van indicatoren om aan de hand van op in vitro-proeven en klinische
bewijzen gebaseerde beginselen en richtsnoeren voor goede praktijken inzake de beheersing van overdraagbare ziekten toezicht te houden op het voorschrijven van antimicrobiële stoffen, en de ontwikkelde indicatoren te beoordelen met het oog op mogelijke verbeteringen van het voorschrijfgedrag en feedback aan de voorschrijvers;
Wijziging 21
Titel III
III.
binnen twee jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling controlesystemen voor goede praktijken inzake de verkoop van antimicrobiële stoffen in te stellen en ten uitvoer te leggen om op de naleving van de
op bewijzen gebaseerde beginselen en richtsnoeren voor goede praktijken inzake de beheersing van overdraagbare ziekten toe te zien;
III.
binnen twee jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling controlesystemen voor goede praktijken inzake de verkoop van antimicrobiële stoffen in te stellen en ten uitvoer te leggen om op de naleving van op in vitro-proeven en klinische
bewijzen gebaseerde beginselen en richtsnoeren voor goede praktijken inzake de beheersing van overdraagbare ziekten toe te zien;
Wijziging 22
Titel IV
IV.
in samenwerking met de andere lidstaten en de Commissie activiteiten op te zetten om de productinformatie (samenvatting van de kenmerken van het product) over antibacteriële geneesmiddelen te harmoniseren en bij te werken, met name wat de indicatie, de dosering, het doseringsschema en de prevalentie van de resistentie
betreft;
IV.
in samenwerking met de andere lidstaten en de Commissie activiteiten op te zetten om de productinformatie (samenvatting van de kenmerken van het product) over antibacteriële geneesmiddelen waarnaar klinisch en epidemiologisch onderzoek is verricht, alsook de informatie die uitsluitend op microbiologisch onderzoek in vitro berust
te harmoniseren en bij te werken, met name wat de indicatie, de dosering en het doseringsschema betreft;
Wijziging 23 (nieuw)
Titel V bis (nieuw)
V bis. in het kader van de Raad bijeen, een raamwetgeving vast te stellen om het gebruik van antimicrobiële stoffen te beperken tot uitsluitend therapeutische doeleinden, op alle gebieden, en de toepassing van antibioticaresistentiegenen in GGO, die in het milieu terecht kunnen komen, te verbieden.
Wijziging 24
Lid 5
5.
de kwesties waarop deze aanbeveling betrekking heeft, te volgen met het oog op de herziening en bijwerking van de aanbeveling, en jaarlijks een aan de hand van de jaarlijkse verslagen van de lidstaten opgesteld verslag in te dienen bij de Raad;
5.
de kwesties waarop deze aanbeveling betrekking heeft, te volgen en te coördineren
met het oog op de herziening en bijwerking van de aanbeveling, en jaarlijks een aan de hand van de jaarlijkse verslagen van de lidstaten opgesteld verslag in te dienen bij de Raad;
Wijziging 25
Lid 6 bis (nieuw)
6 bis. zo spoedig mogelijk een omvattend communautair rechtskader voor de bestrijding van antimicrobiële resistentie voor te stellen, met als doel het gebruik van antimicrobiële stoffen te beperken tot uitsluitend therapeutische doeleinden, op alle gebieden, en de toepassing van antibioticaresistentiegenen in GGO, die in het milieu terecht kunnen komen, te verbieden.
Wijziging 26
Lid 6 ter (nieuw)
6 ter. de nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de kandidaat-lidstaten en andere belanghebbenden op internationaal vlak te versterken om tussen landen en continenten doeltreffender te kunnen optreden tegen de verspreiding van ziekten en de microbiële resistentie die een gevolg is van de toename van de wereldhandel en het reisverkeer;
Wijziging 27
Lid 6 quater (nieuw)
6 quater. een algemene strategie op alle relevante terreinen - volksgezondheid, diergeneeskunde, fytosanitaire regelgeving - te bevorderen.
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Collectieve belegging in effecten (icbe's) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG
van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), betreffende beleggingen van icbe's (7551/1/2001 - C5-0296/2001
- 1998/0243(COD)
)
- gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7551/1/2001 - C5-0296/2001
),
- gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1)
inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1998) 449(2)
),
- gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2000) 329(3)
)
- gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 80 van zijn Reglement,
- gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Economische en Monetaire Commissie (A5-0324/2001
),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad
Amendementen van het Parlement
Amendement 3
ARTIKEL 1 BIS (NIEUW)
Artikel 1 bis
1.
Uiterlijk op …* legt de Commissie de Raad en het Europees Parlement een verslag voor over de toepassing van de gewijzigde Richtlijn 85/611/EEG
en zo nodig voorstellen tot wijziging ervan. Het verslag behandelt met name:
(a)
hoe de interne markt voor icbe's kan worden verdiept en verbreed, in het bijzonder met betrekking tot grensoverschrijdende marketing van icbe's (inclusief fondsen voor rekening van derden), het functioneren van het paspoort voor beheermaatschappijen, het functioneren van het vereenvoudigde prospectus als voorlichtings- en marketinginstrument, de herziening van de reikwijdte van nevenactiviteiten en de mogelijkheden voor een betere samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten in verband met de gezamenlijke interpretatie en toepassing van de richtlijn,
(b)
de mate waarin de richtlijn van toepassing is op verschillende soorten producten (zoals institutionele fondsen, onroerendgoedfondsen, master-feeder funds, hedge funds); met name wordt in de studie onderzocht wat de omvang van de markt voor dergelijke fondsen is, welke regelgeving in voorkomend geval van toepassing is in de lidstaten en of deze fondsen verder moeten worden geharmoniseerd,
(c)
hoe de fondsen zijn opgezet, inclusief de delegatieregels en -praktijken en de verhouding tussen fondsbeheerder en bewaarder,
(d)
de beleggingsregels voor icbe's, bijvoorbeeld het gebruik van derivaten en andere instrumenten en technieken in verband met beleggingen in effecten, de regelgeving inzake indexfondsen, de regelgeving inzake geldmarktinstrumenten, deposito's, de regelgeving inzake "fonds-in-fonds”beleggingen alsmede de diverse beleggingsbegrenzingen,
(e)
de concurrentieverhouding tussen fondsen die door een beheermaatschappij worden beheerd en beleggings-maatschappijen onder "zelfbeheer”.
Bij de voorbereiding van haar verslag raadpleegt de Commissie zo veel mogelijk de betrokken bedrijfstakken alsmede consumentenorganisaties en toezichthoudende instanties.
2.
De lidstaten mogen de op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn bestaande icbe's geen langere termijn dan 60 maanden na de datum in kwestie toekennen om aan de nieuwe nationale wetgeving te voldoen.
____________ * Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG
van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen (7550/1/2001 - C5-0295/2001
- 1998/0242(COD)
)
- gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7550/1/2001 - C5-0295/2001
),
- gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1)
inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1998) 451(2)
),
- gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2000) 331(3)
)
- gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 80 van zijn Reglement,
- gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Economische en Monetaire Commissie (A5-0324/2001
),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad
Amendementen van het Parlement
Amendement 2
ARTIKEL 1, PUNT 3
Artikel 5 bis, lid 1, letter a), vijfde streepje (Richtlijn 85/611/EEG
)
-
Uiterlijk **** dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van dit kapitaalvereiste, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen voor de herziening ervan.
_______________
**** 60
maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG
.
-
Uiterlijk op ....*
dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van dit kapitaalvereiste, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen voor de herziening ervan.
_______________ * 36
maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG
.
Communautaire stimuleringsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake communautaire stimuleringsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid (8432/1/2001 - C5-0294/2001
- 2000/0195(COD)
)
- gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (8432/1/2001 - C5-0294/2001
),
- gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1)
inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2000) 459(2)
),
- gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2001) 124(3)
),
- gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 80 van zijn Reglement,
- gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0319/2001
),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad
Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Artikel 3, lid 1, letter g)
g)
een actief en transparant informatiebeleid voeren.
g)
een actief en transparant informatiebeleid voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte van de Europese burger aan transparantie.
Amendement 2
Artikel 4, lid 1, letter b)
b)
ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten voor een consistente en gecoördineerde evaluatie van hun nationale actieplannen inzake werkgelegenheid, onder andere van de wijze waarop de sociale partners en de bevoegde regionale en lokale instanties bij de uitvoering ervan betrokken zijn; wanneer de eerste periode van toepassing van de jaarlijkse richtsnoeren voor de werkgelegenheid zoals overeengekomen in het kader van het proces van Luxemburg, afloopt, zal een speciale evaluatie worden gemaakt;
b)
ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten voor een consistente en gecoördineerde evaluatie van hun nationale actieplannen inzake werkgelegenheid, onder andere van de wijze waarop de sociale partners en de bevoegde regionale en lokale instanties bij de uitvoering ervan betrokken zijn en hierbij kunnen worden ingeschakeld
; wanneer de eerste periode van toepassing van de jaarlijkse richtsnoeren voor de werkgelegenheid zoals overeengekomen in het kader van het proces van Luxemburg, afloopt, zal een speciale evaluatie worden gemaakt;
Amendement 3
Artikel 4, lid 1, letter c)
c)
een kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de effecten van de Europese werkgelegenheidsstrategie in het algemeen en een analyse van de samenhang van de Europese werkgelegenheidsstrategie met zowel het algemene economische beleid als met andere beleidsterreinen;
c)
een kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de effecten van de Europese werkgelegenheidsstrategie in het algemeen en een analyse van de samenhang van de Europese werkgelegenheidsstrategie met zowel het algemene economische beleid als met andere beleidsterreinen en een evaluatie van de Europese werkgelegenheidsstrategie als methode;
Amendement 4
Artikel 4, lid 2
2.
In het kader van de in lid 1 genoemde activiteiten zal worden gestreefd naar integratie van het beginsel van gendergelijkheid, met name ten aanzien van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het arbeidsproces en op de arbeidsmarkt en van het combineren van werk en gezin.
2.
In het kader van de in lid 1 genoemde activiteiten zal worden gestreefd naar integratie van het beginsel van gendergelijkheid, met name ten aanzien van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het arbeidsproces en op de arbeidsmarkt en van het combineren van werk en gezin, en zal onderzoek worden gedaan naar het aanbod aan kinderopvangplaatsen en oppas- en verzorgingsdienstverlening aan huis. Speciale aandacht wordt geschonken aan het probleem van de doelgroepen die bij hun toegang tot de arbeidsmarkt het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie. Deze activiteiten moeten worden ondersteund, zowel voor de evaluatie van de nationale actieplannen inzake werkgelegenheid als voor een strategischer benadering van het werkgelegenheidsbeleid in de Unie, teneinde de werkgelegenheidstrends te inventariseren, evalueren en analyseren aan de hand van bepaalde indicatoren.
Amendement 5
Artikel 4, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Een deel van de in dit besluit voorgestelde middelen is bestemd voor projecten ter bevordering van de samenwerking, verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie, bevordering van optimale praktijken en innoverende benaderingswijzen, alsmede evaluatie van ervaringen bij de omzetting van nationale actieplannen inzake werkgelegenheid op plaatselijk en regionaal niveau in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie. De activiteiten zijn erop gericht plaatselijke en regionale territoriale publiekrechtelijke lichamen alsmede andere relevante plaatselijke partners, waaronder vertegenwoordigers van de sociale economie, bewust te maken van de mogelijkheden voor maatregelen die de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren alsook de onderlinge verbinding daarvan op plaatselijk en regionaal niveau kunnen bevorderen. Daarbij gaat het met name om:
a)
bevordering van maatregelen ten behoeve van openheid inzake de Europese werkgelegenheidsstrategie en de tenuitvoerlegging ervan op plaatselijk en regionaal niveau;
b)
onderzoek naar de wijze waarop instellingen van de sociale economie op plaatselijk en regionaal niveau ondersteund kunnen worden;
c)
onderzoek naar de vraag hoe bij de tenuitvoerlegging van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven de transnationale samenwerking en de verbreiding van optimale praktijken verbeterd kunnen worden;
d)
onderzoek naar de vraag welke maatregelen genomen kunnen worden voor het creëren van stimulerings-maatregelen voor plaatselijke en regionale partners om bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van de Europese werkgelegenheidsstrategie.
Specifieke aandacht wordt geschonken aan de genderaspecten van het milieubeleid.
Amendement 6
Artikel 5, punt 1 bis (nieuw)
1 bis. specifieke voorlichtingsmaatregelen om het publiek beter bewust te maken van het bestaan van de Europese werkgelegenheidsstrategie en de kwesties in verband met kansengelijkheid voor de geslachten bij toegang tot de arbeidsmarkt;
Amendement 7
Artikel 5, alinea 1 bis (nieuw)
De Commissie zorgt ervoor dat de resultaten een zodanige aard en reikwijdte hebben dat wordt voldaan aan de behoefte aan openheid en transparantie. Zij zorgt er met name voor dat de evaluatie van de nationale actieplannen inzake werkgelegenheid en de jaarverslagen over de werkgelegenheid voor het publiek toegankelijk zijn en de burger in staat stellen de prestaties van de lidstaten te beoordelen.
Amendement 8
Artikel 6
De Commissie ziet toe op de samenhang en complementariteit van de in het kader van het onderhavige besluit toegepaste maatregelen en de andere communautaire programma's en initiatieven ter zake (zoals het programma
voor sociale integratie en het kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie). De resultaten van andere communautaire initiatieven zouden als input kunnen dienen voor de onder dit besluit vallende acties en de resultaten van de in dit besluit genoemde activiteiten zouden als input kunnen dienen voor andere communautaire initiatieven.
De Commissie ziet toe op de samenhang en complementariteit van de in het kader van het onderhavige besluit toegepaste maatregelen en de andere communautaire programma's en initiatieven ter zake (met name de programma's
voor sociale integratie en ter bestrijding van discriminatie, het kaderprogramma voor gelijke kansen,
het kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, de interventies van het Europees Sociaal Fonds, de communautaire programma's op het gebied van de beroepsopleiding en voortgezette beroepsopleiding, alsmede de werkzaamheden van de bevoegde gedecentraliseerde agentschappen
). De resultaten van andere communautaire initiatieven zouden als input kunnen dienen voor de onder dit besluit vallende acties en de resultaten van de in dit besluit genoemde activiteiten zouden als input kunnen dienen voor andere communautaire initiatieven.
Hiertoe brengt de Commissie intern de contacten tot stand met de desbetreffende communautaire programma's en initiatieven alsmede met de gedecentraliseerde agentschappen.
Amendement 9
Artikel 8
1.
De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot onderstaande onderwerpen worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 9, lid 2:
1.
De Commissie voert de activiteiten uit overeenkomstig dit besluit.
1 bis. De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité bestaande uit de vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (hierna het "comité”).
1 ter. Wanneer naar dit lid verwezen wordt is de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de artikelen 7, lid 3 en 8 daarvan.
1 quater. De vertegenwoordiger van de Commissie raadpleegt het comité met name over:
a)
de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van de activiteiten;
a)
de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van de activiteiten;
b)
de jaarlijkse begrotingen en de verdeling van de middelen over de maatregelen;
b)
de jaarlijkse begrotingen en de verdeling van de middelen over de maatregelen;
c)
het jaarlijks werkplan voor de uitvoering van de acties van de activiteiten en de voorstellen van de Commissie betreffende de selectiecriteria voor financiële steun, met inbegrip van de criteria voor de monitoring en de evaluatie van de activiteiten waarvoor dergelijke steun wordt verleend, alsmede de wijze van verspreiding en overdracht van de resultaten.
c)
het jaarlijks werkplan voor de uitvoering van de acties van de activiteiten en de voorstellen van de Commissie betreffende de selectiecriteria voor financiële steun, met inbegrip van de criteria voor de monitoring en de evaluatie van de activiteiten waarvoor dergelijke steun wordt verleend, alsmede de wijze van verspreiding en overdracht van de resultaten.
2.
De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot enig ander onderwerp worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure van artikel 9, lid 3.
Amendement 10
Artikel 9
Artikel 9 Comité
1.
De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van genoemd besluit.
De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG genoemde termijn wordt op twee maanden vastgesteld.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van genoemd besluit.
4.
Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Schrappen
Amendement 11
Artikel 10
Om de in artikel 6 bedoelde samenhang en complementariteit van deze activiteiten met andere maatregelen te waarborgen, houdt
de Commissie het comité van artikel 9
regelmatig op de hoogte van andere relevante communautaire acties. Waar nodig zal de Commissie zorg dragen voor regelmatige en gestructureerde samenwerking tussen dit comité en de comités voor andere relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties.
Om de in artikel 6 bedoelde samenhang en complementariteit van deze activiteiten met andere maatregelen te waarborgen, stelt
de Commissie in de jaarlijkse actieplannen de aard en reikwijdte vast van de samenwerking met de in artikel 6 genoemde communautaire programma's en initiatieven en met de gedecentraliseerde agentschappen, en houdt zij
het comité van artikel 8
regelmatig op de hoogte van andere relevante communautaire acties. Waar nodig zal de Commissie zorg dragen voor regelmatige en gestructureerde samenwerking tussen dit comité en de comités voor andere relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties.
Amendement 12
Artikel 11, alinea 2
In het kader van de in dit besluit bedoelde activiteiten draagt de Commissie zorg voor de nodige contacten met de sociale partners en wisselt zij op gezette tijden met hen van gedachten. Daartoe brengt de Commissie relevante informatie ter kennis van de sociale partners. De Commissie brengt de standpunten van de sociale partners ter kennis van het Comité voor de werkgelegenheid en van het in artikel 9
bedoelde comité.
In het kader van de in dit besluit bedoelde activiteiten draagt de Commissie zorg voor de nodige contacten met de sociale partners en de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement
en wisselt zij op gezette tijden met hen van gedachten. Daartoe brengt de Commissie relevante informatie ter kennis van de sociale partners en de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement
. De Commissie brengt de standpunten van de sociale partners en de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement
ter kennis van het Comité voor de werkgelegenheid en van het in artikel 8
bedoelde comité.
Amendement 13
Artikel 12, lid 1
1.
De financiële middelen voor de uitvoering van de in dit besluit bedoelde communautaire activiteiten
voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 belopen EUR 50 miljoen
.
1.
Het bedrag van
de financiële middelen voor de uitvoering van dit programma
voor het in artikel 1 genoemde
tijdvak wordt vastgesteld op 65 miljoen EUR
.
Amendement 14
Artikel 12, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie kan een beroep doen op technische en/of administratieve bijstand, in het wederzijds belang van de Commissie en de begunstigden, en op ondersteuningsuitgaven.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (9919/1/2001 - C5-0388/2001
- 1998/0315(COD)
)
- gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (9919/1/2001 - C5-0388/2001
),
- gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1)
inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1998) 612(2)
),
- gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2001) 296(3)
),
- gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 80 van zijn Reglement,
- gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0325/2001
),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad
Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 22 bis (nieuw)
22 bis. De lidstaten dienen voorzieningen te treffen om te waarborgen dat werknemersvertegenwoordigers uitsluitend worden gekozen door de werknemers of door werknemersorganisaties worden aangewezen en over een minimale ambtstermijn beschikken met de mogelijkheid om te worden herbenoemd.
Amendement 2
Overweging 26 bis (nieuw)
(26 bis) Er dienen versterkte en ontmoedigende sancties te worden ingesteld, alsmede specifieke gerechtelijke procedures die van toepassing zijn wanneer beslissingen worden genomen die een ernstige inbreuk op de verplichtingen van deze richtlijn vormen.
Amendement 3
Artikel 2, letter e) bis (nieuw)
e bis)
""sociale partners”: de bevoegde representatieve organisatie van de vakbonden, de bij wet voorgeschreven werknemersvertegenwoordigers, de werkgeversorganisatie en/of de werkgever;
Amendement 4
Artikel 2, letter f)
(f)
""informatie”: het verstrekken van gegevens
door de werkgever aan de werknemersvertegenwoordigers, opdat zij kennis kunnen nemen van het onderwerp en het kunnen bestuderen;
(f)
""informatie”: het verstrekken van alle relevante informatie met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde onderwerpen
door de werkgever aan de werknemersvertegenwoordigers of aan de werknemers
, opdat zij kennis kunnen nemen van het onderwerp en het kunnen bestuderen voor de beslissing genomen is
;
Amendement 5
Artikel 2, letter g)
g)
""raadpleging”: de gedachtewisseling en de totstandbrenging van een dialoog tussen de werknemersvertegenwoordigers en de werkgever.
g)
""raadpleging”: de gedachtewisseling en de totstandbrenging van een dialoog tussen de werknemersvertegenwoordigers en de werkgever gedurende de voorbereidende fase van de besluitvorming, om de doeltreffendheid ervan te waarborgen en de mogelijkheid te scheppen om invloed uit te oefenen op het besluitvormingsproces
.
Amendement 6
Artikel 3, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Zonder afbreuk te doen aan de bestaande nationale wetgeving en praktijk, stimuleren en bevorderen de lidstaten de sociale dialoog ook in kleine en middelgrote ondernemingen die niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.
Amendement 7
Artikel 4, lid 2, letter a)
a)
informatie over de recente en de waarschijnlijke ontwikkeling van de activiteiten en de economische situatie van de onderneming of vestiging;
a)
informatie over de recente en de waarschijnlijke ontwikkeling van de activiteiten en de economische en financiële
situatie van de onderneming of vestiging, met name ten aanzien van investeringen, productie, verkoop en structuur, alsmede van strategische plannen als veranderingen wat betreft organisatiestructuren en marktontwikkelingen
;
Amendement 8
Artikel 4, lid 4, letter c)
c)
op basis van de door de werkgever te verstrekken gegevens en van het advies dat de werknemersvertegenwoordigers kunnen uitbrengen;
c)
op basis van de overeenkomstig artikel 2, letter f)
door de werkgever te verstrekken gegevens en van het advies dat de werknemersvertegenwoordigers kunnen uitbrengen;
Amendement 9
Artikel 4, lid 4 bis en ter (nieuw)
4 bis. De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de uitvoering van een beslissing zeer nadelige gevolgen heeft voor de werknemers, de definitieve beslissing op verzoek van de werknemersvertegenwoordigers gedurende een adequate termijn wordt uitgesteld zodat de raadpleging kan worden voortgezet teneinde dergelijke nadelige gevolgen te voorkomen of te verlichten.
4 ter. De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de uitvoering van een beslissing zeer nadelige gevolgen heeft voor de werknemers, zoals in het geval van overplaatsingen, verplaatsingen, sluitingen van een onderneming of vestiging of massaontslagen, de arbeidersvertegenwoordigers wanneer geen overeenstemming wordt bereikt zo nodig nogmaals bijeen kunnen komen met de bevoegde instanties van de onderneming.
Amendement 10
Artikel 5
De lidstaten kunnen het overlaten aan de sociale partners op het passende niveau, met inbegrip van het niveau van onderneming of vestiging,
om vrijelijk en te allen tijde via onderhandelingen de nadere regelingen voor informatie en raadpleging van de werknemers in een akkoord vast te leggen. Deze akkoorden, alsmede akkoorden die voorhanden zijn op de datum van artikel 11 en de verlengingen van dergelijke akkoorden, kunnen bepalingen bevatten die afwijken van artikel 4, op voorwaarde dat niet wordt afgedaan aan de beginselen van artikel 1 en aan de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden en beperkingen.
De lidstaten kunnen het overlaten aan de sociale partners op het passende niveau om vrijelijk en te allen tijde via onderhandelingen de nadere regelingen voor informatie en raadpleging van de werknemers in een akkoord vast te leggen. De sociale partners kunnen akkoorden sluiten die in overeenstemming zijn met de in de richtlijn neergelegde algemene doelstellingen en welke zijn onderworpen aan door de lidstaten vastgestelde algemeen toepasselijke voorwaarden. Wanneer wettelijke regelingen of minimumnormen op nationaal niveau ontbreken, kunnen dergelijke akkoorden regels en voorzieningen voor informatie en raadpleging omvatten die gunstiger zijn dan die welke bij deze richtlijn zijn vastgesteld.
Amendement 11
Artikel 7
De lidstaten zien erop toe dat
de werknemersvertegenwoordigers bij de uitoefening van hun functie voldoende bescherming en waarborgen genieten om de taken die hun zijn toevertrouwd naar behoren te kunnen vervullen.
De werknemersvertegenwoordigers genieten
bij de uitoefening van hun functie voldoende bescherming en waarborgen genieten om de taken die hun zijn toevertrouwd naar behoren te kunnen vervullen. Werknemersvertegenwoordigers kunnen met name aanspraak maken op:
a)
rechtsbescherming tegen achterstelling met betrekking tot hun loopbaan, salaris of opleiding tijdens hun ambtstermijn en gedurende zes maanden daarna, en
b)
adequate en permanente opleiding, met inbegrip van betaald opleidingsverlof, de organisatie van periodieke bijeenkomsten onder elkaar en met alle werknemers en het gebruik van de interne computernetwerken van de onderneming.
Amendement 13
Artikel 9 bis (nieuw)
Artikel 9 bis Overheidsbestuur De lidstaten beraden zich in samenwerking met de sociale partners over geschikte manieren waarop de in deze richtlijn neergelegde beginselen bij de overheidsinstanties kunnen worden toegepast.
Amendement 15
Artikel 10
Artikel 10 Overgangsmaatregelen Niettegenstaande artikel 3, kan een lidstaat waar bij de inwerkingtreding van deze richtlijn geen algemeen, permanent en wettelijk systeem van informatie en raadpleging van werknemers bestaat, noch een algemeen, permanent en wettelijk systeem van vertegenwoordiging met dat doel van de werknemers op de arbeidsplaats, de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn beperken tot:
a)
ondernemingen met ten minste 150 werknemers of vestigingen met ten minste 100 werknemers tot uiterlijk op *, en
b)
ondernemingen met ten minste 100 werknemers of vestigingen met ten minste 50 werknemers gedurende de twee jaar volgende op de onder a) vermelde datum.
_____________ * 5 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
Blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (zestiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1 van Richtlijn 89/391/EEG
) (7914/1/2001 REV 1 - C5-0293/2001
- 1992/0449(COD)
)
- gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7914/1/2001 REV 1 - C5-0293/2001
),
- gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1)
inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1992) 560
)(2)
,
- gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(1994) 284
)(3)
,
- gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
- gelet op artikel 80 van zijn Reglement,
- gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0320/2001
),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad
Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 3
(3)
Als eerste stap wordt het wenselijk
geacht maatregelen in te voeren ter bescherming van werknemers tegen de met trillingen verband houdende risico's vanwege de gevolgen daarvan voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers, zoals met name aandoeningen van spieren en beendergestel, neurologische aandoeningen en vaataandoeningen. Met deze maatregelen wordt niet alleen beoogd de veiligheid en de gezondheid van elke werknemer afzonderlijk te waarborgen, maar ook om voor alle werknemers van de Gemeenschap een als minimum te beschouwen basisbescherming te bieden, waarmee eventuele concurrentievervalsing wordt vermeden.
(3)
Als eerste stap wordt het noodzakelijk
geacht maatregelen in te voeren ter bescherming van werknemers tegen de met trillingen verband houdende risico's vanwege de gevolgen daarvan voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers, zoals met name aandoeningen van spieren en beendergestel, neurologische aandoeningen en vaataandoeningen. Met deze maatregelen wordt niet alleen beoogd de veiligheid en de gezondheid van elke werknemer afzonderlijk te waarborgen, maar ook om voor alle werknemers van de Gemeenschap een als minimum te beschouwen basisbescherming te bieden, waarmee eventuele concurrentievervalsing wordt vermeden. Het is noodzakelijk zo spoedig mogelijk richtlijnen vast te stellen betreffende de andere fysische agentia (lawaai, optische straling en elektromagnetische velden en golven) die niet onder deze richtlijn vallen.
Amendement 2
Artikel 3, lid 2, alinea 1, letters a) en b)
a)
wordt de grenswaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot een standaardreferentieperiode van 8 uur, vastgesteld op 1,15 m/s2
, of, naar keuze van de lidstaat, tot een trillingsdosiswaarde (VDV) van 21 m/s1,75
;
b)
wordt de actiewaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot een standaardreferentieperiode van 8 uur, vastgesteld op 0,6 m/s2
, of, naar keuze van de lidstaat, tot een trillingsdosiswaarde (VDV) van 11 m/s1,75
.
a)
wordt de grenswaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot een standaardreferentieperiode van 8 uur, vastgesteld op 0,8 m/s2
, of, naar keuze van de lidstaat, tot een trillingsdosiswaarde (VDV) van 14,6 m/s1,75
;
b)
wordt de actiewaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot een standaardreferentieperiode van 8 uur, vastgesteld op 0,5 m/s2
, of, naar keuze van de lidstaat, tot een trillingsdosiswaarde (VDV) van 8,5 m/s1,75
.
Amendement 3
Artikel 5, lid 2, letter c)
c)
de verstrekking van hulpmiddelen om het risico van gezondheidsschade ten gevolge van trillingen te voorkomen, bijvoorbeeld stoelen die lichaamstrillingen doeltreffend afzwakken;
c)
de verstrekking van hulpmiddelen om het risico van gezondheidsschade ten gevolge van trillingen te voorkomen, bijvoorbeeld stoelen die lichaamstrillingen doeltreffend afzwakken en arbeidsmiddelen die zijn voorzien van trillingdempende handvatten
;
Amendement 4
Artikel 8, lid 3, letter a) bis (nieuw)
a bis)
wordt de werkgever op de hoogte gesteld van door het gezondheidstoezicht vastgestelde feiten van betekenis,
Amendement 5
Artikel 9
Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, bedoelde verplichtingen kunnen de lidstaten gebruikmaken van een overgangsperiode van ten hoogste zes
jaar vanaf ... *, wanneer arbeidsmiddelen worden gebruikt die vóór .... ** ter beschikking van de werknemers zijn gesteld en waarbij de grenswaarden voor blootstelling gezien de laatste technische ontwikkelingen en/of ondanks de uitvoering van organisatorische maatregelen niet in acht genomen kunnen worden.
Voor arbeidsmiddelen die gebruikt worden in de land- en bosbouw, kunnen de lidstaten deze overgangsperiode verlengen met ten hoogste drie jaar.
1.
Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, bedoelde verplichtingen kunnen de lidstaten gebruikmaken van een overgangsperiode van ten hoogste vijf
jaar vanaf ... *, wanneer arbeidsmiddelen worden gebruikt die vóór .... ** ter beschikking van de werknemers zijn gesteld en waarbij de grenswaarden voor blootstelling gezien de laatste technische ontwikkelingen en/of ondanks de uitvoering van organisatorische maatregelen niet in acht genomen kunnen worden.
Voor arbeidsmiddelen die gebruikt worden in de land- en bosbouw, kunnen de lidstaten deze overgangsperiode verlengen met ten hoogste drie jaar. 1 bis. De in lid 1 bedoelde afwijkingen worden door de lidstaten toegestaan na raadpleging, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk, van de betrokken sociale partners.
____________
* Drie jaar
na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
** Zes jaar
na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
* Twee jaar
na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
** Drie jaar
na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
Amendement 11
Artikel 10, lid 1
1.
Met inachtneming van de algemene beginselen van bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers, mogen de lidstaten voor de sectoren zeevaart en luchtvaart in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden afwijken van artikel 5, lid 3, wat lichaamstrillingen betreft, wanneer het gezien de stand van de techniek en de specifieke kenmerken van de arbeidsplaats ondanks de uitvoering van technische en/of organisatorische maatregelen niet mogelijk is de grenswaarde voor blootstelling in acht te nemen.
1.
Met inachtneming van de algemene beginselen van bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers, mogen de lidstaten voor de sectoren zeevaart en luchtvaart, landbouw en bosbouw
in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden afwijken van artikel 5, lid 3, wat lichaamstrillingen betreft, wanneer het gezien de stand van de techniek en de specifieke kenmerken van de arbeidsplaats ondanks de uitvoering van technische en/of organisatorische maatregelen niet mogelijk is de grenswaarde voor blootstelling in acht te nemen.
1 bis. In het geval van land- en bosbouw wordt de dagelijkse grenswaarde voor blootstelling uiterlijk op ......* vastgesteld in het licht van de recentste beschikbare onderzoekresultaten en wetenschappelijke informatie. _____________ * Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
Amendement 6
Artikel 13
De lidstaten brengen om de vijf jaar aan de Commissie verslag uit over de praktische toepassing van deze richtlijn, met vermelding van de standpunten van de sociale partners.
De lidstaten brengen om de vijf jaar aan de Commissie verslag uit over de praktische toepassing van deze richtlijn, met vermelding van de standpunten van de sociale partners. Dit verslag bevat onder meer een uitvoerig gemotiveerd overzicht van de overgangsvoorschriften en uitzonderingen die de lidstaten hebben vastgesteld. Het bevat eveneens een beschrijving van de optimale aanpak voor het voorkomen van trillingen die schadelijk zijn voor de gezondheid en andere methoden van arbeidsorganisatie, alsmede de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om deze aanpak te verspreiden.
Op basis van deze verslagen stelt
de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats daarvan in kennis.
Op basis van deze verslagen voert
de Commissie een algehele evaluatie uit van de tenuitvoerlegging van de richtlijn, mede gelet op onderzoek en wetenschappelijke gegevens en
stelt zij
het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats daarvan in kennis, alsook van voorstellen voor eventueel noodzakelijke wijzingingen
.
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG
en 96/61/EG (COM(2000) 839
- C5-0027/2001
- 2000/0331(COD)
)
De gemeenschapswetgeving op het gebied van het milieu beoogt bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en tot de bescherming van de gezondheid van de mens
.
(1)
De Gemeenschapswetgeving op het gebied van het milieu beoogt bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en tot de bescherming van de gezondheid van individu en samenleving.
Amendement 2
OVERWEGING 2
(2)
De communautaire milieuwetgeving
behelst de bepalingen op grond waarvan de autoriteiten en andere instanties beslissingen nemen die aanmerkelijke gevolgen voor het milieu alsmede voor de persoonlijke
gezondheid en het persoonlijke welzijn kunnen hebben.
(2)
De communautaire wetgeving en de plannen en programma's betreffende het milieu en andere beleidsterreinen behelsen
de bepalingen op grond waarvan de autoriteiten en andere instanties beslissingen nemen die aanmerkelijke gevolgen voor het milieu alsmede voor de gezondheid en het welzijn van individu en samenleving
kunnen hebben.
Amendement 3
OVERWEGING 2 BIS (nieuw)
(2 bis) In artikel 6 van het Verdrag wordt bepaald dat de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap.
Amendement 4
OVERWEGING 3
(3)
Daadwerkelijke publieke inspraak bij het nemen van beslissingen stelt het publiek in staat uitdrukking te geven aan, en stelt de besluitvormers in staat rekening te houden met de meningen en de bezorgdheid die van belang kunnen zijn voor deze beslissingen, waardoor de aanspreekbaarheid en de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces worden vergroot en tot de publieke bekendheid met milieuaangelegenheden
wordt bijgedragen.
(3)
Daadwerkelijke publieke inspraak bij het nemen van beslissingen stelt het publiek in staat uitdrukking te geven aan, en stelt de besluitvormers in staat rekening te houden met de meningen en de bezorgdheid die van belang kunnen zijn voor deze beslissingen, waardoor de aanspreekbaarheid en de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces worden vergroot en tot de publieke steun voor de genomen beslissingen
wordt bijgedragen.
Amendement 5
OVERWEGING 6
(6)
Een van de doelstellingen van het verdrag is de waarborging van rechten inzake publieke inspraak bij bepaalde vormen van milieubesluitvorming
teneinde bij te dragen tot de bescherming van het recht in een milieu te leven dat voor de persoonlijke
gezondheid of het persoonlijke
welzijn bevorderlijk is.
(6)
Een van de doelstellingen van het Verdrag van Aarhus
is de waarborging van rechten inzake publieke inspraak bij besluitvorming inzake kwesties die betrekking hebben op het milieu
teneinde bij te dragen tot de bescherming van het recht in een milieu te leven dat voor de gezondheid of het welzijn van individu en samenleving
bevorderlijk is.
Amendement 6
OVERWEGING 8 BIS (nieuw)
(8 bis) In artikel 8 van het Verdrag van Aarhus wordt bepaald dat de Gemeenschap en de lidstaten inspraak trachten te bevorderen gedurende de voorbereiding van uitvoerende regelingen en andere algemeen toepasselijke wettelijk bindende regels die aanmerkelijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Amendement 7
OVERWEGING 9
(9)
Artikel 9, leden 2 en 4, van het Verdrag van Aarhus regelt de toegang tot gerechtelijke of andere procedures voor het instellen van beroep tegen de materiële of formele wettigheid van handelen of nalaten dat aan de inspraakbepalingen van artikel 6 van het verdrag is onderworpen.
(9)
Artikel 9, leden 2 en 4, van het Verdrag van Aarhus regelt de toegang tot gerechtelijke of andere procedures voor het instellen van beroep tegen de materiële of formele wettigheid van handelen of nalaten dat aan de inspraakbepalingen van artikel 6 en andere relevante artikelen
van het verdrag is onderworpen.
Amendement 8
OVERWEGING 10
(10)
Er dient ten aanzien van andere richtlijnen op milieugebied
die de overlegging door de lidstaten van plannen en programma's betreffende het milieu verlangen
in publieke inspraak te worden voorzien in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus, met name met artikel 7.
(10)
Er dient ten aanzien van communautaire wetgeving
die de overlegging door de lidstaten van plannen en programma's betreffende het milieu verlangt
in publieke inspraak te worden voorzien in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus, met name met artikel 7.
Amendementen 9, 10 en 33
ARTIKEL 1
Publieke inspraak betreffende plannen en
programma's
Publieke inspraak betreffende plannen, programma's en beleid
1.
Voor de toepassing van dit artikel
betekent "publiek”: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, verenigingen, organisaties of groepen ervan.
1.
Voor de toepassing van deze richtlijn
betekent "publiek”: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, verenigingen, organisaties of groepen ervan.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de opstelling en herziening van de plannen of, naar gelang van de omstandigheden, programma's die krachtens de bepalingen in bijlage I bij deze richtlijn dienen te worden opgesteld.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de diverse stadia van de
opstelling en herziening van de plannen of, naar gelang van de omstandigheden, programma's en beleid
die krachtens de bepalingen in bijlage I bij deze richtlijn dienen te worden opgesteld.
Met het oog daarop zorgen de lidstaten ervoor dat:
Met het oog daarop zorgen de lidstaten ervoor dat:
a)
het publiek door middel van openbare aankondigingen of op een andere passende wijze in kennis wordt gesteld van alle voorstellen voor dergelijke plannen of programma's of voor de herziening ervan en dat het publiek relevante informatie betreffende dergelijke voorstellen ter beschikking wordt gesteld;
a)
het publiek door middel van openbare aankondigingen en langs elektronische weg
of op een andere passende wijze in kennis wordt gesteld van alle voorstellen voor dergelijke plannen, programma's of beleid
of voor de herziening ervan en dat het publiek relevante informatie betreffende dergelijke voorstellen, onder meer informatie over het recht op inspraak bij de besluitvorming en over de bevoegde autoriteit aan wie opmerkingen of vragen gericht kunnen worden,
ter beschikking wordt gesteld;
b)
het publiek gerechtigd is opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat beslissingen betreffende de plannen en programma's worden genomen;
b)
het publiek gerechtigd is ongeacht de keuzemogelijkheden
opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat beslissingen betreffende de plannen, programma's en beleid
worden genomen;
c)
bij het nemen van deze beslissingen naar behoren rekening met de resultaten van de publieke inspraak moet worden gehouden.
c)
bij het nemen van deze beslissingen naar behoren rekening met de resultaten van de publieke inspraak moet worden gehouden.
3.
De lidstaten stellen het publiek vast dat tot inspraak in het kader van lid 2 gerechtigd is, hieronder begrepen de betrokken niet-gouvernementele organisaties, zoals die welke de milieubescherming bevorderen.
3.
De lidstaten stellen het publiek vast dat tot inspraak in het kader van lid 2 gerechtigd is, hieronder begrepen de betrokken niet-gouvernementele organisaties, zoals die welke de milieubescherming bevorderen.
De nadere regelingen inzake publieke inspraak krachtens dit artikel worden door de lidstaten zodanig vastgesteld dat brede inspraak door het publiek is gewaarborgd.
De nadere regelingen inzake publieke inspraak krachtens dit artikel worden door de lidstaten zodanig vastgesteld dat brede inspraak door het publiek is gewaarborgd. Tot deze regelingen kan onder meer aan het publiek aangeboden scholing inzake openbare besluitvorming behoren, of de financiering van dergelijke scholing.
Er wordt in redelijke termijnen voorzien, die voor elk van de verschillende fasen van de door dit artikel vereiste publieke inspraak voldoende tijd geven.
Er wordt in redelijke termijnen voorzien, die voor elk van de verschillende fasen van de door dit artikel vereiste publieke inspraak voldoende tijd geven.
3 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit, na bestudering van de opmerkingen en standpunten van het publiek, passende maatregelen neemt om aan de individuele of collectieve wensen van het publiek tegemoet te komen, en daarbij toelicht welke uitwerking de publieke inspraak op de betreffende kwestie kan hebben.
Amendement 30 rev.
ARTIKEL 1, LID 3 TER (nieuw)
3 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtssysteem, het in lid 3 bedoelde publiek
a)
dat hierbij een voldoende belang heeft of
b)
dat in staat is de aantasting van een recht te staven wanneer het bestuurlijk procesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,
toegang heeft tot een beroepsprocedure voor een gerecht of een andere bij wet ingestelde onafhankelijke en onpartijdige instantie om de materiële of formele wettigheid aan te vechten van besluiten, handelingen of nalatigheden die aan de publieke-inspraakbepalingen van dit artikel zijn onderworpen.
Wat een voldoende belang en aantasting van een recht is, wordt door de lidstaten bepaald. Het bepaalde in dit lid sluit niet de mogelijkheid van een prejudiciële beroepsprocedure bij een administratieve instantie uit en is niet van invloed op het vereiste dat de administratieve beroepsprocedures moeten zijn uitgeput alvorens een gerechtelijke beroepsprocedure kan worden ingesteld. wanneer de nationale wetgeving een dergelijke vereiste kent.
Amendement 13
ARTIKEL 2, PUNT 1
Artikel 1, leden 2 en 4 (richtlijn 85/337/EEG
)
1.
In artikel 1, lid 2, worden de volgende definities toegevoegd:
""het publiek: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, verenigingen, organisaties of groepen ervan.
het betrokken publiek: het publiek dat wordt getroffen of kan worden getroffen door, of dat belang heeft bij de vergunningsprocedure; in het kader van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die de milieubescherming bevorderen en aan de in de nationale wetgeving neergelegde eisen voldoen geacht een belang te hebben.”
1.
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
""a)
In lid 2 worden de volgende definities toegevoegd:
""het publiek: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, verenigingen, organisaties of groepen ervan.
het betrokken publiek: het publiek dat wordt getroffen of kan worden getroffen door, of dat belang heeft bij de vergunningsprocedure; in het kader van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die de milieubescherming bevorderen en aan de in de nationale wetgeving neergelegde eisen voldoen geacht een belang te hebben.”
b)
Lid 4 komt als volgt te luiden:
"4. De lidstaten kunnen, indien de nationale wetgeving hierin voorziet, per geval besluiten de bepalingen van dit artikel niet toe te passen op voorgestelde activiteiten voor nationale defensiedoeleinden, indien een dergelijke toepassing op deze doeleinden van nadelige invloed zal zijn.”
Amendement 14
ARTIKEL 2, PUNT 1 BIS (nieuw)
Artikel 2, lid 3 (richtlijn 85/337/EEG
)
1 bis. Subparagrafen a) en b) van artikel 2, lid 3 komen als volgt te luiden: ""a) gaan de lidstaten na of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is;
b)
stellen zij de op de in sub a) bedoelde wijze verzamelde gegevens, de gegevens betreffende deze vrijstelling, alsmede praktische aanwijzingen inzake de beroepsprocedure overeenkomstig artikel 10bis, ter beschikking van het publiek.”
Amendementen 34, 15 en 16
ARTIKEL 2, PUNT 2
Artikel 6, leden 2 t/m 5 (richtlijn 85/337/EEG
)
a)
De leden 2 en 3 komen als volgt te luiden:
"2. De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de vergunningsprocedure. De leden 3, 4 en 5 zijn in verband met deze inspraak van toepassing.
a)
De leden 2 en 3 komen als volgt te luiden:
"2. De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de vergunningsprocedure. De leden 3, 4 en 5 zijn in verband met deze inspraak van toepassing.
3.
Het publiek wordt door middel van openbare aankondigingen of op een andere passende wijze in een vroeg stadium van de vergunningsprocedure en uiterlijk zodra informatie kan worden verstrekt in kennis gesteld van:
3.
Het publiek wordt door middel van openbare aankondigingen en langs elektronische weg
of op een andere passende wijze in een vroeg stadium van de vergunnings- of bijstellings
procedure en uiterlijk zodra informatie kan worden verstrekt in kennis gesteld van:
a)
de aanvraag voor een vergunning;
a)
de aanvraag voor een vergunning of de aanvraag voor bijstelling van een vergunning
;
b)
het feit dat het project aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover van toepassing, het feit dat artikel 7 van toepassing is;
c)
bijzonderheden betreffende de bevoegde autoriteiten die voor het nemen van de beslissing verantwoordelijk zijn of waarbij relevante informatie kan worden verkregen of waaraan opmerkingen of vragen kunnen worden voorgelegd;
d)
de aard van de mogelijke beslissingen of, voorzover van toepassing, de ontwerpbeslissing;
e)
de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;
f)
de belangrijkste rapporten en adviezen die in de loop van de vergunningsprocedure aan de bevoegde instantie(s) zijn verstrekt, waaronder de door de krachtens lid 1 geraadpleegde instanties uitgebrachte adviezen betreffende de aanvraag;
g)
de tijdstippen waarop, de plaatsen waar en de wijze waarop de relevante informatie beschikbaar wordt gesteld;
h)
bijzonderheden inzake de regelingen betreffende publieke inspraak die ingevolge lid 5 zijn vastgesteld.”
b)
het feit dat het project aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover van toepassing, het feit dat artikel 7 van toepassing is;
c)
bijzonderheden betreffende de bevoegde autoriteiten die voor het nemen van de beslissing verantwoordelijk zijn of waarbij relevante informatie kan worden verkregen of waaraan opmerkingen of vragen kunnen worden voorgelegd;
d)
de aard van de mogelijke beslissingen of, voorzover van toepassing, de ontwerpbeslissing;
e)
de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;
f)
de belangrijkste rapporten en adviezen die in de loop van de vergunningsprocedure aan de bevoegde instantie(s) zijn verstrekt, waaronder de door de krachtens lid 1 geraadpleegde instanties uitgebrachte adviezen betreffende de aanvraag;
g)
de tijdstippen waarop, de plaatsen waar en de wijze waarop de relevante informatie beschikbaar wordt gesteld;
h)
bijzonderheden inzake de regelingen betreffende publieke inspraak die ingevolge lid 5 zijn vastgesteld.”
b)
De volgende leden 4 en
5 worden toegevoegd:
“4. Het betrokken publiek is gerechtigd aan de bevoegde instanties opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat de beslissing over de vergunningsaanvraag wordt genomen.
b)
De volgende leden 4, 5 en [5 bis[
worden toegevoegd:
“4. Het betrokken publiek is gerechtigd om onverminderd enigerlei opties
aan de bevoegde instanties opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat de beslissing over de vergunningsaanvraag wordt genomen. In de besluiten wordt naar behoren rekening gehouden met het resultaat van de inspraak.
5.
De nadere regelingen betreffende de informatieverstrekking aan het publiek, bijvoorbeeld door aanplakbiljetten in een bepaald gebied of publicatie in de plaatselijke nieuwsbladen en de raadpleging van het betrokken publiek, bijvoorbeeld schriftelijk of door een openbare enquête, worden door de lidstaten vastgesteld. Er wordt in redelijke termijnen voorzien, die voor elk van de verschillende in
dit artikel bepaalde
fasen voldoende tijd geven.”
5.
De nadere regelingen betreffende de informatieverstrekking aan het publiek, bijvoorbeeld door aanplakbiljetten in een bepaald gebied of publicatie in de plaatselijke nieuwsbladen en de raadpleging van het betrokken publiek, bijvoorbeeld schriftelijk of door een openbare enquête, worden door de lidstaten vastgesteld. Er wordt in redelijke termijnen voorzien, die voor voorlichting, en aan het publiek om zich doeltreffend te kunnen informeren en deel te nemen aan
elk van de verschillende fasen van de door
dit artikel vereiste inspraak
voldoende tijd geven.”
5 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit, na bestudering van de opmerkingen en standpunten van het publiek, passende maatregelen neemt om aan de individuele of collectieve wensen van het publiek tegemoet te komen.
Amendementen 20 en 21
ARTIKEL 2, PUNT 4
Artikel 9 (richtlijn 85/337/EEG
)
4.
In
artikel 9 komt lid 2
als volgt te luiden
:
4.
Artikel 9 wordt
als volgt gewijzigd
:
a)
Aan lid 1 wordt het volgende streepje toegevoegd:
"- praktische aanwijzingen inzake de beroepsprocedure overeenkomstig artikel 10bis”
"2. De bevoegde autoriteit of autoriteiten stelt respectievelijk stellen elke lidstaat die ingevolge artikel 7 is geraadpleegd door toezending van de in lid 1 van deze verordening bedoelde informatie in kennis.
De geraadpleegde lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze informatie het betrokken publiek op zijn grondgebied beschikbaar wordt gesteld.”
b)
Lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
"2. De bevoegde autoriteit of autoriteiten stelt respectievelijk stellen elke lidstaat die ingevolge artikel 7 is geraadpleegd door toezending van de in lid 1 van deze verordening bedoelde informatie in kennis.
De geraadpleegde lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze informatie het betrokken publiek op zijn grondgebied op passende wijze en in de eigen taal
beschikbaar wordt gesteld.”
De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtssysteem, het betrokken publiek toegang heeft tot een beroepsprocedure voor een gerecht of een andere bij wet ingestelde instantie om de materiële of formele wettigheid aan te vechten van besluiten, handelingen of nalatigheden die aan de publieke-inspraakbepalingen van deze richtlijn zijn onderworpen.
De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtssysteem, het betrokken publiek
a)
dat hierbij een voldoende belang heeft of
b)
dat in staat is de aantasting van een recht te staven wanneer het bestuurlijk procesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,
toegang heeft tot een beroepsprocedure voor een gerecht of een andere bij wet ingestelde onafhankelijke en onpartijdige
instantie om de materiële of formele wettigheid aan te vechten van besluiten, handelingen of nalatigheden die aan de publieke-inspraakbepalingen van deze richtlijn zijn onderworpen.
Wat een voldoende belang en aantasting van een recht is, wordt door de lidstaten bepaald. Het bepaalde in dit artikel sluit niet de mogelijkheid van een prejudiciële beroepsprocedure bij een administratieve instantie uit en is niet van invloed op het vereiste dat de administratieve beroepsprocedures moeten zijn uitgeput alvorens een gerechtelijke beroepsprocedure kan worden ingesteld. wanneer de nationale wetgeving een dergelijke vereiste kent.
Amendement 35
ARTIKEL 3, PUNT 3
Artikel 15 (Richtlijn 96/61/EG)
a)
Lid 1 komt als volgt te luiden:
a)
Lid 1 komt als volgt te luiden:
“1. De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de besluitvormingsprocedure betreffende de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden. De procedure van bijlage V is in verband met deze inspraak van toepassing.”
“1. De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de diverse stadia van de
besluitvormingsprocedure betreffende de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden. De procedure van bijlage V is in verband met deze inspraak van toepassing.”
b)
Het
volgende lid
5 wordt
toegevoegd:
b)
De
volgende leden [4 bis[ en
5 worden
toegevoegd:
""[4 bis.[ De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit, na bestudering van de opmerkingen en standpunten van het publiek, passende maatregelen neemt om aan de wensen van het publiek tegemoet te komen”
“5. Wanneer een beslissing is genomen, stelt de bevoegde autoriteit het publiek in overeenstemming met de passende procedures in kennis en stelt zij het publiek de volgende informatie ter beschikking:
a)
de inhoud van de beslissing, waaronder een afschrift van de vergunning en van alle voorwaarden en alle verdere bijstellingen; en
b)
de redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd.”
5.
Wanneer een beslissing is genomen, stelt de bevoegde autoriteit het publiek in overeenstemming met de passende procedures in kennis en stelt zij het publiek de volgende informatie ter beschikking:
a)
de inhoud van de beslissing, waaronder een afschrift van de vergunning en van alle voorwaarden en alle verdere bijstellingen; en
b)
de redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd; alsmede
(b bis)
praktische aanwijzingen inzake de beroepsprocedure overeenkomstig artikel [15 bis[.”
Amendementen 32 rev. en 23
ARTIKEL 3, PUNT 4
Artikel 15 bis (nieuw) (richtlijn 96/61/EG)
De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtssysteem, het betrokken publiek toegang heeft tot een beroepsprocedure voor een gerecht of een andere bij wet ingestelde instantie om de materiële of formele wettigheid aan te vechten van besluiten, handelingen of nalatigheden die aan de publieke-inspraakbepalingen van deze richtlijn zijn onderworpen.
De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtssysteem, het betrokken publiek
a)
dat hierbij een voldoende belang heeft of
b)
dat in staat is de aantasting van een recht te staven wanneer het bestuurlijk procesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,
toegang heeft tot een beroepsprocedure voor een gerecht of een andere bij wet ingestelde onafhankelijke en onpartijdige
instantie om de materiële of formele wettigheid aan te vechten van besluiten, handelingen of nalatigheden die aan de publieke-inspraakbepalingen van deze richtlijn zijn onderworpen
Wat een voldoende belang en aantasting van een recht is, wordt door de lidstaten bepaald. Het bepaalde in dit artikel sluit niet de mogelijkheid van een prejudiciële beroepsprocedure bij een administratieve instantie uit en is niet van invloed op het vereiste dat de administratieve beroepsprocedures moeten zijn uitgeput alvorens een gerechtelijke beroepsprocedure kan worden ingesteld. wanneer de nationale wetgeving een dergelijke vereiste kent.
Een dergelijke procedure moet snel en
doeltreffend zijn en mag niet onbetaalbaar duur
zijn.
Een dergelijke procedure moet snel, doeltreffend en kosteloos
zijn of slechts geringe kosten met zich meebrengen.
Amendement 24
ARTIKEL 3, PUNT 5, LETTER b)
Artikel 17, lid 4 (richtlijn 96/61/EG)
4.
De bevoegde autoriteit stelt elke lidstaat waarmee ingevolge lid 1 is overlegd van de beslissing betreffende de aanvraag in kennis en zendt deze de in artikel 15, lid 5, bedoelde informatie. Deze lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze informatie het betrokken publiek op zijn grondgebied ter beschikking wordt gesteld.”
4.
De bevoegde autoriteit stelt elke lidstaat waarmee ingevolge lid 1 is overlegd van de beslissing betreffende de aanvraag in kennis en zendt deze de in artikel 15, lid 5, bedoelde informatie. Deze lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze informatie het betrokken publiek op zijn grondgebied op passende wijze en in de eigen taal
ter beschikking wordt gesteld.”
Amendement 25
BIJLAGE I, TITEL
BEPALINGEN BETREFFENDE PLANNEN EN PROGRAMMA'S ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3
BEPALINGEN BETREFFENDE PLANNEN, PROGRAMMA'S EN BELEID
ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1
Amendement 26
BIJLAGE I, LETTER g) BIS (nieuw)
(g bis)
Overige communautaire wetgeving die aanmerkelijke gevolgen voor het milieu kan hebben, alsmede voor de gezondheid of het welzijn van individu en samenleving en die ten uitvoer moet worden gelegd met inachtneming van artikel 6 van het Verdrag.
Amendementen 27, 28 en 29
BIJLAGE III
Bijlage V (richtlijn 96/61/EG)
1.
Het publiek wordt (door middel van openbare aankondigingen of op een andere passende wijze) in een vroeg stadium van de besluitvormingsprocedure of uiterlijk zodra de informatie kan worden verstrekt in kennis gesteld van:
1.
Het publiek wordt (door middel van openbare aankondigingen en langs elektronische weg
of op een andere passende wijze) in een vroeg stadium van de besluitvormingsprocedure of uiterlijk zodra de informatie kan worden verstrekt in kennis gesteld van:
(a)
de aanvraag voor een vergunning of, naar gelang van de omstandigheden, het voorstel voor de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden, inclusief in alle gevallen de elementen die zijn opgesomd in artikel 6, lid 1;
(a)
de aanvraag voor een vergunning of, naar gelang van de omstandigheden, het voorstel voor de toetsing of
bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden, inclusief in alle gevallen de elementen die zijn opgesomd in artikel 6, lid 1;
(b)
voor zover van toepassing, het feit dat een beslissing onderworpen is aan een nationale of grensoverschrijdende milieueffectbeoordeling of aan overleg tussen de lidstaten in overeenstemming met artikel 17;
(b)
voor zover van toepassing, het feit dat een beslissing onderworpen is aan een nationale of grensoverschrijdende milieueffectbeoordeling of aan overleg tussen de lidstaten in overeenstemming met artikel 17;
(c)
details betreffende de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de beslissing of waarbij relevante informatie kan worden verkregen of waaraan opmerkingen (of vragen) kunnen worden voorgelegd;
(d)
de aard van de mogelijke beslissingen of, voor zover van toepassing, de ontwerpbeslissing;
(e)
voorzover van toepassing, de details betreffende een voorstel voor de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden;
(f)
de belangrijkste rapporten en adviezen die bij de besluitvorming aan de bevoegde autoriteit zijn verstrekt;
(g)
de tijdstippen waarop, de plaatsen waar en de wijze waarop de relevante informatie beschikbaar wordt gesteld;
(h)
details inzake de regelingen betreffende publieke inspraak en overleg die ingevolge lid 4 zijn vastgesteld.
(c)
details betreffende de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de beslissing of waarbij relevante informatie kan worden verkregen of waaraan opmerkingen (of vragen) kunnen worden voorgelegd;
(d)
de aard van de mogelijke beslissingen of, voor zover van toepassing, de ontwerpbeslissing;
(e)
voorzover van toepassing, de details betreffende een voorstel voor de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden;
(f)
de belangrijkste rapporten en adviezen die bij de besluitvorming aan de bevoegde autoriteit zijn verstrekt;
(g)
de tijdstippen waarop, de plaatsen waar en de wijze waarop de relevante informatie beschikbaar wordt gesteld;
(h)
details inzake de regelingen betreffende publieke inspraak en overleg die ingevolge lid 4 zijn vastgesteld.
2.
Het betrokken publiek is gerechtigd aan de bevoegde autoriteit opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat een beslissing wordt genomen.
2.
Het betrokken publiek is gerechtigd om schriftelijk, of indien toepasselijk, op een openbare hoorzitting
aan de bevoegde autoriteit opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat een beslissing wordt genomen.
3.
De resultaten van het ingevolge deze bijlage gevoerde overleg moeten in aanmerking worden genomen bij de besluitvorming.
3.
De resultaten van het ingevolge deze bijlage gevoerde overleg moeten op passende wijze
in aanmerking worden genomen bij de besluitvorming.
4.
De gedetailleerde regelingen betreffende de informatieverstrekking aan het publiek (bijvoorbeeld via aanplakbiljetten in een bepaald gebied of publicatie in de plaatselijke kranten) en de raadpleging van het betrokken publiek (bijvoorbeeld schriftelijk of via een openbare enquête) worden door de lidstaten vastgesteld. Er moet in redelijke termijnen worden voorzien, waarbij voor elk van de verschillende fasen als bepaald in deze bijlage voldoende tijd wordt uitgetrokken.
4.
De gedetailleerde regelingen betreffende de informatieverstrekking aan het publiek (bijvoorbeeld via aanplakbiljetten in een bepaald gebied of publicatie in de plaatselijke kranten) en de raadpleging van het betrokken publiek (bijvoorbeeld schriftelijk of via een openbare enquête) worden door de lidstaten vastgesteld. Er wordt in redelijke termijnen voorzien, waarbij voldoende tijd wordt uitgetrokken voor voorlichting, en voor het publiek om zich doeltreffend te kunnen informeren en deel te nemen aan
elk van de verschillende fasen als bepaald in deze bijlage.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG
en 96/61/EG (COM(2000) 839
- C5-0027/2001
- 2000/0331(COD)
)
- gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2000) 839(2)
),
- gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0027/2001
),
- gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en de adviezen van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie verzoekschriften (A5-0321/2001
),
1. hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een algemeen kader voor communautaire activiteiten ter vergemakkelijking van de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte in burgerlijke zaken (COM(2001) 221
- C5-0254/2001
- 2001/0109(CNS)
)
(6 bis) Bij Besluit 1496/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 19981
werd een actieprogramma voor een periode van drie jaar geïnitieerd ter verbetering van de bekendheid van de juridische beroepskringen met het Gemeenschapsrecht (Actie Robert Schuman). ____________ 1
PB L 196 van 14.7.1998, blz. 24.
Amendement 2
Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) Het financieel kader van de activiteiten moet in overeenstemming zijn met het huidige maximum van rubriek 3 van de financiële vooruitzichten, zonder dat een beperking wordt gelegd op andere programma's die thans worden gefinancierd.
Amendement 3
Overweging 16 ter (nieuw)
(16 ter) De administratieve uitgaven moeten worden gedekt door toewijzingen onder rubriek 5 binnen het kader van besluiten die tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure moeten worden genomen.
Amendement 4
Artikel 2, punt 1, letter a)
a)
ter verzekering van de rechtszekerheid en verbetering van de toegang tot de rechter;
a)
ter verzekering van de rechtszekerheid, met name de rechten van de verdediging,
en verbetering van de toegang tot de rechter;
Amendement 5
Artikel 5, punt 2
2.
zij moeten activiteiten met een Europese dimensie verrichten, en bij de organisaties moeten, als algemene regel, ten minste twee derde
van de lidstaten zijn betrokken,
2.
zij moeten activiteiten met een Europese dimensie verrichten, en bij de organisaties moeten, als algemene regel, ten minste een derde
van de lidstaten zijn betrokken,
Amendement 6
Artikel 6, lid 4 bis (nieuw)
4 bis. In de zin van deze verordening wordt onder beoefenaars van juridische beroepen verstaan: rechters, officieren van justitie, advocaten, wetenschappelijk personeel aan universiteiten, ambtenaren aan ministeries, juridische adviseurs, deurwaarders, gerechtstolken en andere personen die een met de rechtsbedeling op civielrechtelijk gebied samenhangende functie uitoefenen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een algemeen kader voor communautaire activiteiten ter vergemakkelijking van de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte in burgerlijke zaken (COM(2001) 221
- C5-0254/2001
- 2001/0109(CNS)
)
- gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 221(2)
),
- geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 61, sub c) van het EG-Verdrag (C5-0254/2001
),
- gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken alsook het advies van de Begrotingscommissie (A5-0339/2001
),
1. hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. verlangt dat de overlegprocedure in werking wordt gesteld in het geval de Raad het voornemen zou hebben af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst.;
5. verlangt opnieuw te worden geraadpleegd in het geval de Raad voornemens zou zijn substantiële veranderingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
6. verzoekt zijn Voorzitter dit standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden met het oog op de aanneming van een verordening van de Raad betreffende de ontwikkeling van een Schengen-informatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (9844/2001 - C5-0315/2001
- 2001/0818(CNS)
)
Door het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden voorgestelde tekst(1)
Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Het informatiesysteem van Schengen dient binnen het EU-kader door een afzonderlijk agentschap te worden beheerd, dat uit de EU-begroting wordt gefinancierd; het communautaire informatiesysteem onder de verantwoordelijkheid van de Commissie moet een enkel computernetwerksysteem vormen voor de data die uit hoofde van de drie overeenkomsten (Schengen, Europol en de douane-overeenkomst) worden ontvangen.
Amendement 2
Artikel 1
Teneinde de doelstellingen van de Gemeenschap te bereiken op het gebied van het vrije verkeer van personen en bij ontstentenis van controles bij de overschrijding van de binnengrenzen en de uitvoering van controles aan de buitengrenzen op de binnenkomst van onderdanen van derde staten in de Gemeenschap moeten de lidstaten over een gezamenlijk informatiesysteem beschikken waardoor de door hen aangewezen autoriteiten, via automatische bevraging, toegang hebben tot signaleringen van onderdanen van derde staten met het oog op de uitvoering van controles aan de buitengrenzen en elders op hun grondgebied en met het oog op de behandeling van visumaanvragen en aanvragen voor verblijfstitels.
Teneinde de doelstellingen van de Gemeenschap te bereiken op het gebied van het vrije verkeer van personen en bij ontstentenis van controles bij de overschrijding van de binnengrenzen en de uitvoering van controles aan de buitengrenzen op de binnenkomst van onderdanen van derde staten in de Gemeenschap moeten de lidstaten, onder toezicht van de gemeenschappelijke controleorganen voor gegevensbescherming,
over een gezamenlijk informatiesysteem beschikken waardoor de door hen aangewezen autoriteiten, via automatische bevraging, toegang hebben tot signaleringen van onderdanen van derde staten met het oog op de uitvoering van controles aan de buitengrenzen en elders op hun grondgebied en met het oog op de behandeling van visumaanvragen en aanvragen voor verblijfstitels.
Amendement 5
Artikel 6, lid 1
1.
De Commissie wordt bijgestaan door een comité van beheer of een regelgevend comité
.
1.
De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité of
een comité van beheer.
Amendement 6
Artikel 6, lid 2
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4
en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3
en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
Amendement 7
Artikel 6, lid 3
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5
en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
De in artikel 5
, lid 6
, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4
en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
De in artikel 4
, lid 3
, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.
Amendement 3
Artikel 7
De Commissie legt aan het eind van elk halfjaar, en voor het eerst aan het eind van het tweede halfjaar van 2002 een voortgangsrapport voor aan de Raad inzake de ontwikkeling van SIS II.
De Commissie legt aan het eind van elk halfjaar, en voor het eerst aan het eind van het tweede halfjaar van 2002 een voortgangsrapport voor aan de Raad en het Europees Parlement
inzake de ontwikkeling van SIS II.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende een initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden met het oog op de aanneming van een verordening van de Raad betreffende de ontwikkeling van een Schengen-informatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (9844/2001 - C5-0315/2001
- 2001/0818(CNS)
)
- gezien het initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden (9844/2001(2)
),
- gelet op artikel 66 van zijn Reglement,
- geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 67 van het EG-Verdrag (C5-0315/2001
),
- gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0333/2001
),
1. hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad betreffende de ontwikkeling van een Schengen-informatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (9845/2001 - C5-0316/2001
- 2001/0819(CNS)
)
Door de regeringen van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden voorgestelde tekst(1)
Amendementen van het Parlement
Amendement 4
Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) Het informatiesysteem van Schengen dient binnen het EU-kader door een afzonderlijk agentschap te worden beheerd, dat uit de EU-begroting wordt gefinancierd; het communautaire informatiesysteem onder de verantwoordelijkheid van de Commissie moet een enkel computernetwerksysteem vormen voor de data die uit hoofde van de drie overeenkomsten (Schengen, Europol en de douane-overeenkomst) worden ontvangen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende een initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad betreffende de ontwikkeling van een Schengen-informatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (9845/2001 - C5-0316/2001
- 2001/0819(CNS)
)
- gezien het initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden (9845/2001(2)
),
- gelet op artikel 34, lid 2, sub c) van het EU-Verdrag,
- geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag (C5-0316/2001
),
- gelet op de artikelen 106 en 67 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0333/2001
),
1. hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Zweden;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Resolutie van het Europees Parlement over het internationaal monetair stelsel: hoe kan men het beter laten functioneren en toekomstige crises vermijden (2000/2017(INI))
- gezien de thans in de verschillende internationale instellingen zoals het IMF, de Wereldbank, de Bank voor internationale betalingen, het Forum voor financiële stabiliteit alsmede verschillende internationale beroepsorganisaties, waaronder het International Accounting Standards Committee, de International Federation of Accountants of de International Association of Securities Commissions,
- onder verwijzing naar de ontwerpresolutie van Cristiana Muscardini, Mauro Nobilia, Mario Walter Mauro en Vitalino Gemelli over de reële economie en het financiewezen (B5-0306/2000
),
- gelet op artikel 163 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Economische en Monetaire Commissie (A5-0302/2001
),
A. gezien het telkens terugkeren en de omvang van monetaire en financiële crises op internationale schaal, waarvan het aantal sinds 1975 volgens de cijfers van het IMF bijna 120 bedraagt,
B. met name gezien de Aziëcrisis van 1997, alsmede de crises in Rusland en Brazilië in 1998, die door hun schrikwekkende effecten van verspreiding en aansteking bijna op een mondiale crisis zijn uitgelopen, en die ten grondslag liggen aan een bewustwording zonder precedent van alle politieke en economische actoren wat betreft de noodzaak van een diepgaande hervorming van de internationale financiële structuren,
C. gezien de vele tekortkomingen van de internationale financiële structuren die de crises van de afgelopen jaren aan het licht hebben gebracht, met name in termen van toezicht en prudentiële controle op internationale financiële activiteiten en van het vermogen van de internationale organisaties om de crises te voorkomen of doeltreffend aan te pakken,
D. overwegende dat een internationaal financieel stelsel alleen dan stabiel kan zijn, wanneer het economisch beleid van de afzonderlijke lidstaten gericht is op groei en werkgelegenheid,
E. overwegende dat open financiële markten op termijn tot aanzienlijke efficiëntiewinst voor de internationale economie leiden mits betere kadervoorwaarden worden geschapen om de risico's voor de economische stabiliteit van alle landen te minimaliseren,
F. overwegende dat de reële economie de kosten betaalt van financiële instabiliteit en de crises waar deze toe leidt in termen van verlies van gelegenheden tot groei, van werkgelegenheid en economisch en maatschappelijk welzijn,
G. gezien de centrale rol die financiële engineering en innovatie spelen, die doordat onderscheid kan worden gemaakt tussen afzonderlijke en repetitieve scripturale monetaire operaties, een splitsing van het risico en het verhandelen daarvan op de markten mogelijk maakt,
H. niettemin overwegende dat financiële engineering tegelijkertijd ertoe leidt dat financiële transacties en de kanalen om risico te nemen complexer worden, waardoor de regelgevende en toezichthoudende autoriteiten, zowel die van de overheid als van grote particuliere bedrijfsgroepen voor aanzienlijke problemen worden geplaatst ten aanzien van de monitoring en de analyse van risico's,
I. overwegende dat vele crises te wijten zijn aan de te hoge schulden hetzij in de overheids-, hetzij in de particuliere sector,
J. overwegende dat de noodzakelijke financiële stabiliteit een publiek goed is dat de verantwoordelijkheid en de rol van publieke autoriteiten om crises te voorkomen of althans in zo goed mogelijke banen te leiden, rechtvaardigt,
K. overwegende, in dit verband dat er morele onzekerheden bestaan die een bijzondere uitdaging aan de publieke autoriteiten stellen ten aanzien van een te verwezenlijken optimaal evenwicht tussen het vrij functioneren van de markten en de noodzakelijke reglementering ervan enerzijds en het optreden van crises en de betrokkenheid van de particuliere sector bij publieke reddingsinterventies anderzijds,
L. gezien de noodzaak om alle landen, met inbegrip van de "offshore”-centra en de fiscale paradijzen aan prudentiële minimumregels te onderwerpen,
M. gezien de centrale rol die de Europese Unie dient te spelen in het algemene debat over de nieuwe financiële structuren,
1. is van mening dat de lopende hervormingen van de internationale financiële instellingen gericht moeten zijn op de toename van hun doeltreffendheid en transparantie, met name wat betreft het IMF en de Wereldbank; maar ook op hun universaliteit, met name ten aanzien van de BIB (Bank voor internationale betalingen) en andere beperkt multilaterale organisaties;
2. spreekt zich uit voor mondiaal geïntegreerd prudentieel toezicht en controle, die niet alleen noodzakelijk zijn geworden door de mundialisering van de financiële activiteiten op zich, maar ook door hun toenemende desintermediatie en de toename van het aantal partijen van verschillende soorten op deze markt; verwerpt het idee van een mondiaal regelgevende superinstantie als zijnde niet te verwezenlijken en roept op tot een veel nauwere samenwerking op internationale schaal tussen de nationale toezichthoudende en controlerende instanties, onder andere door middel van een uitwisseling van informatie over activiteiten van op transnationaal niveau opererende bedrijfsgroepen;
3. wenst dat op Europees niveau de Europese Centrale Bank deze rol van coördinator van de bestaande nationale toezichthoudende en controlerende instanties krijgt; is van mening dat de ECB daarnaast ook actief deel zou moeten nemen aan de instelling van nauwe coördinatie op internationaal niveau;
4. wenst dat de lopende afwegingen en werkzaamheden met name gericht worden op de preventie van systeemcrises; stelt in dit verband voor een "waarnemingspost voor het systeemrisico” in te stellen, die zou worden toegevoegd aan de BIB;
5. is van mening dat het IMF de enige instelling is die zorg draagt voor het goed functioneren van de wereldeconomie in haar onderlinge macro-economische onafhankelijkheden, en dat het IMF een bijzondere verantwoordelijkheid heeft bij het toezicht op financiële zwakke punten gezien de zwaarwegende invloed van de internationale financiële markten op de wereldeconomie;
6. is, van mening dat het IMF zich moet wijden aan zijn hoofdtaak, namelijk het macro-economisch toezicht op alle landen, en steunt een verdieping van de lopende hervorming met betrekking tot de organisatie en het functioneren van het IMF; deze hervorming dient onder andere te omvatten:
-
een regelmatige stijging van zowel de quota's en de uitgifte van bijzondere trekkingsrechten (BTR) al naar gelang van de groei van de handel in de wereldeconomie, alsmede alle passende maatregelen voor kapitaalstromen teneinde het vermogen van het IMF om basismiddelen te verschaffen te waarborgen,
-
met het oog op de verhoging van de doeltreffendheid van de Raad van Beheer, een mogelijkheid tot onafhankelijk optreden van de 24 administrateurs van het IMF,
-
de instelling van een "permanent comité van vertegenwoordigers van de ministers van Financiën” om het toezicht op de multilaterale instellingen en de besluitvorming in het nieuwe internationaal monetair en financieel comité te vergemakkelijken,
-
een reactivering van de BTR, embryo van een mondiale gemeenschappelijke munt, waarvan de toekenningscriteria selectief gericht zouden kunnen worden al naar gelang van de vereisten van duurzame ontwikkeling, en die ook in geval van grote crises kunnen worden gebruikt,
-
afschaffing van de supermeerderheid van 85% voor alle belangrijke besluiten; een herverdeling van de bevoegdheden en de stemmen waarbij de universaliteit van het IMF en de rol van de opkomende landen beter wordt weerspiegeld,
-
het beroep van de Raad van bestuur op een regelmatige kritische evaluatie door externe deskundigen van de economische analyses en de door de diensten van het IMF aanbevolen maatregelen,
-
een intelligente herschikking van de constituerende leden om het economisch gewicht van de Europese Unie binnen het IMF beter te plaatsen;
7. verlangt in deze context tevens een betere coördinatie en coherente presentatie van de Europese standpunten bij alle internationale economische en financiële instanties;
8. acht de toepassing van gemeenschappelijke normen en standaarden op internationaal niveau essentieel, met name op het gebied van boekhouding, statistiek, evaluatie en audit, bij het uitwerken waarvan gebruik wordt gemaakt van de middelen en de deskundigheid van de particuliere sector en waarbij de omzetting ervan in alle lidstaten van de organisatie voorwaarde is voor iedere vorm van financiële steun van het IMF;
9. schaart zich achter de verzoeken van het Forum voor financiële stabiliteit om een juridisch en justitieel kader, waardoor ieder conflict tussen de partijen snel kan worden geregeld, met name ingeval van insolventie van een der partijen:
-
door transnationale arbitrageinstellingen te creëren,
-
door een onderscheid in te voeren tussen principale en niet-principale insolventie,
-
door ontleend aan het Amerikaans recht de "debtor-in-possession financing” in te voeren;
10. acht het noodzakelijk de privésector bij de aanpak van crises te betrekken; bepleit het opnemen van collectieve actieclausules, vooral in obligatiecontracten, om een aanpak van monetaire crises met deelname van de particuliere sector mogelijk te maken; acht het noodzakelijk dat de Europese Unie de weg wijst door middel van een Europese richtlijn;
11. is van mening dat deze betrokkenheid in sommige gevallen kan reiken tot het bevriezen van de aflossingen waardoor de morele gevolgen kunnen worden beperkt en de kosten van de herstructureringsprogramma's kunnen worden verminderd; is van mening dat het IMF het gezag heeft om de geldigheid van het moratorium ten overstaan van de internationale financiële gemeenschap te waarborgen;
12. is van mening dat betere crisispreventie niet mogelijk is zonder meer toezicht op transacties buiten de balans om - met name alle financiële derivaten, met inbegrip van derivaten die tot stand komen in onderhandse onderhandelingen; deze mogen niet van een concurrentievoordeel kunnen profiteren ten opzichte van andere financiële producten, hetgeen het geval is wanneer hierop minder controle en regelgeving van toepassing is dan op deze laatste;
13. steunt hiertoe de oprichting van een "kredietregister” bij de BIB om alle informatie met betrekking tot de blootstelling van alle belangrijke financiële ondernemingen aan instellingen die systematisch worden gekenmerkt door een hoge schuldenlast te centraliseren;
14. benadrukt de noodzaak van de versterking van de prudentiële vereisten die worden opgelegd aan banken wanneer deze fungeren als tegenwicht tegen speculatieve fondsen (of hedge funds); is in dezelfde geest van mening dat de herfinanciering van speculatieve fondsen die actief zijn in landen die niet onder de overeenkomsten van Bazel vallen, moeilijker en duurder moet worden;
15. wenst vanuit dezelfde gedachtegang dat de EU financieel toezicht en regelgeving ter bestrijding van witwaspraktijken bovenaan de agenda van de toetredingsonderhandelingen plaatst;
16. verzoekt de EU maatregelen vast te stellen ter beperking van het financiële verkeer met landen en offshorecentra die zich volgens de analyses van de FATF (Financial Action Task Force voor het witwassen van geld) niet houden aan de internationale minimumregels voor het bedrijfseconomisch toezicht;
17. is van mening dat de Europese Unie in het kader van versterkt toezicht ook op bedrijfseconomisch gebied op internationale schaal ook haar benadering terzake moet aanpassen door het Europees Stelsel van Centrale Banken aan te wijzen als daadwerkelijk orgaan voor de coördinatie van de nationale toezichthoudende en controle-instanties, overeenkomstig artikel 105, lid 6 van het EG-Verdrag; is overigens van mening dat deze noodzaak reeds wordt aangetoond door het bestaan van de Europese munt en de interne markt van financiële diensten, die zijn voltooiing heeft bereikt;
18. ziet de uitdaging die wordt gesteld door een betere beheersing van speculatieve activiteiten op korte termijn en de destabiliserende effecten die deze vertegenwoordigen, is van mening dat de opkomende landen zichzelf moeten beschermen door over te gaan tot een interne liberalisatie, die gepaard gaat met een doeltreffend toezicht alvorens zij overgaan tot een externe liberalisatie van het kapitaalverkeer, en zo nodig de Chileense benadering na te volgen door te verlangen dat niet-rentedragende deposito's evenredig zijn aan buitenlands kapitaal bij binnenkomst om de looptijd van externe obligaties te verlengen;
19. verwelkomt in dit verband het besluit van de Raad Economische Zaken en Financiën om de Commissie te verzoeken om voor februari 2002 een onderzoek uit te voeren over globalisatie en ontwikkeling, teneinde de voor- en nadelen te evalueren van de financiële globalisatie (internationale kapitaalstromen, bestrijding van de volatiliteit van de financiële markten) en de balans op te maken van de ontwikkelingshulp op internationaal niveau (verlichting van de schuldenlast, toegang tot de markt en buitenlandse investeringen); verlangt dat dit onderzoek zo objectief mogelijk wordt uitgevoerd, rekening houdend met de werkzaamheden verricht door verschillende economische stromingen;
20. benadrukt dat de Europese Unie zelf ook door dit probleem wordt getroffen, en zich in het kader van de regulering van de geïntegreerde financiële markt toezichtsinstrumenten dient te verschaffen; verzoekt de instellingen deze toezichtsinstrumenten spoedig te behandelen aan de hand van de beschikbare studies;
21. verlangt in het kader van artikel Vll van de Statuten van het IMF een moratorium voor de aflossingen van schulden van landen die getroffen zijn door een liquiditeits- of solventiecrisis, om de betrokken landen voldoende tijd te geven voor de ontwikkeling van een schuldsaneringsplan;
22. doet een beroep op het IMF en de industrielanden om de armste landen in staat te stellen een nieuwe start te maken door hun schulden kwijt te schelden, gekoppeld aan adequate voorwaarden ten aanzien van het economisch beleid, en de opkomende landen met een schuldenlast in staat te stellen hun schulden af te betalen aan de hand van een percentage van hun exportproduct¸ zoals bij een beroemd historisch precedent;
23. verzoekt het IMF in zijn programma's voor structurele aanpassing rekening te houden met de sociale aspecten van de voor te stellen hervormingen; verzoekt de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken zich bij voorrang te wijden aan de bestrijding van de armoede, met name door middel van onderwijs-, sociale en gezondheidsprogramma's;
24. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de directeur-generaal van de Bank voor internationale betalingen, de president van de Europese Centrale Bank, de directeur-generaal van het IMF, de president van de Wereldbank, de directeur-generaal van de WTO alsmede de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.