Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2002/2532(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B5-0187/2002

Ingediende teksten :

B5-0187/2002

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P5_TA(2002)0171

Aangenomen teksten
PDF 133kWORD 42k
Woensdag 10 april 2002 - Straatsburg
Europees veiligheids- en defensiebeleid EG/NAVO
P5_TA(2002)0171B5-0187/2002

Resolutie van het Europees Parlement over de huidige stand van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) en de betrekkingen tussen de EU en de NAVO

Het Europees Parlement,

A.  overwegende dat de ontwikkeling van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) en het scheppen van structuren die de Europese Unie in staat stellen een beleid van conflictpreventie en militaire crisisbeheersing te voeren tot doel hadden geloofwaardigheid te verlenen aan een coherent gemeenschappelijke buitenlands- en veiligheidsbeleid dat in het teken staat van het mondiaal belang en de universele waarden zoals deze verwoord zijn in het Handvest van de Verenigde Naties,

B.  overwegende dat de NAVO als de militaire veiligheidsorganisatie voor de collectieve defensie moet worden gezien en dat de Europese landen een grotere en effectievere bijdrage moeten leveren aan het delen van de last voor de veiligheid van de alliantie en de verantwoordelijkheden op het gebied van defensie,

C.  met verwijzing naar de verklaring van de Europese Raad van Laken over de operationele capaciteit van het EVDB die de Europese Unie in staat moet stellen te analyseren en te plannen, besluiten te nemen, en in gevallen waarbij de NAVO niet als zodanig is betrokken, militaire operaties voor crisisbeheersing te starten en uit te voeren,

D.  overwegende dat voor een doeltreffende crisisbeheersing door de Unie een evenwichtige ontwikkeling van militaire en civiele capaciteit nodig is, wat een nauwe samenwerking inhoudt tussen alle militaire middelen en instrumenten waarover de Unie beschikt,

E.  zich bewust van de aanzienlijke tekortkomingen bij de beslissende militaire capaciteit en faciliteiten die ervoor moeten zorgen dat het brede scala van Petersberg-taken kunnen worden uitgevoerd door vlotte inzet, volledige mobiliteit, veilige en interoperabele communicatie en doorzettingsvermogen te velde,

F.  overwegende dat de belangrijkste leemten wat betreft de militaire capaciteit, waaraan de Conferentie ter verbetering van de militaire capaciteit van 19 november 2001 veel aandacht heeft besteed, onder meer strategische tekortkomingen inhouden bij de systemen voor het luchtvervoer alsmede op het terrein van C3-I-systemen (command, control, communication and intelligence) evenals tactische tekortkomingen op andere gebieden,

G.  overwegende dat het vermogen tot crisisbeheersing van de Unie is versterkt door de recente ontwikkeling van nauw overleg en samenwerking tussen de EU en de NAVO bij crisisbeheersing in de westelijke Balkanlanden,

H.  niettemin bezorgd dat de veiligheidsafspraken met de NAVO en overeenkomsten over gewaarborgde toegang tot de operationele planning van het Bondgenootschap en het aanwijzen van een reeks opties voor bevelvoering waar de Unie over beschikt, nog altijd niet tot stand gekomen zijn,

I.  verontrust over de groeiende technologische kloof, die bleek bij de Kosovo-crisis en de oorlog in Afghanistan, tussen Amerikaanse en Europese strijdkrachten, waarbij de Europese troepen steeds minder in staat lijken te zijn om tezamen met de Amerikaanse strijdkrachten op te treden, wat zelfs een bedreiging is voor de samenhang binnen het Atlantisch Bondgenootschap,

J.  verheugd over de vorderingen bij de vaststelling van concrete doelstellingen voor de civiele aspecten van crisisbeheer, in het bijzonder op het gebied van politie, rechtsstaat en burgerbescherming en erkennend dat verdere inspanningen nodig zijn om kwalitatieve eisen op deze gebieden te formuleren en aard en omvang af te bakenen van de capaciteiten van de EU inzake burgerlijk bestuur,

K.  erop wijzend dat, wil de EU haar capaciteiten inzake civiel crisisbeheer verder ontwikkelen, ter dege moet worden nagegaan wat de behoeften zijn, met name op welke andere gebieden de EU haar capaciteiten moet uitbouwen en de mechanismen voor samenwerking moet verbeteren om ervoor te zorgen dat civiel crisisbeheer te verenigen valt met de communautaire activiteiten en bijdraagt tot het vermogen van de EU om conflicten te voorkomen,

L.  zich ervan bewust dat de strijd tegen het internationale terrorisme in de wereld na 11 september een belangrijke doelstelling van het EVDB is geworden, maar dat deze strijd niet alleen met militaire middelen kan worden gestreden en dat de preventie of bestrijding ervan ook een breed scala aan niet militaire maatregelen verlangt, zoals doorgifte van de geheime informatie, politiële en justitiële samenwerking - wat volledige samenwerking tussen de instellingen en tussen de verschillende pijlers vereist - , de opbouw van democratische instellingen, infrastructuur en een burgermaatschappij in landen waar de overheid faalt of dreigt te falen,

M.  beklemtonend dat de strijd tegen het internationale terrorisme niet ten koste mag gaan van de politieke, sociale en mensenrechten en geen alibi mag vormen om repressie op grote schaal door regeringen te steunen; benadrukkend voorts dat de grootste bijdrage van de EU aan het voorkomen van internationaal terrorisme zal liggen in haar vermogen om een doeltreffende bijdrage te leveren tot de totstandkoming of het herstel van een democratisch bestel, een sociaal en economisch netwerk, goed bestuur en een dynamische samenleving,

1.  is verheugd over de tot dusver geboekte vooruitgang bij de opbouw van EU-structuren en- procedures voor crisisbeheersing en over de toezeggingen van de lidstaten inzake de militaire en civiele capaciteit die de EU in staat zal stellen politietaken en beperkte militaire operaties voor crisisbeheersing uit te voeren die tot de minder omvangrijke van de Petersberg-taken behoren;

2.  steunt derhalve het besluit van de Raad van 18/19 februari 2002 over een politietaak van de EU (EUPM) in Bosnië-Herzegovina met ingang van 1 januari 2003 bij wijze van aflossing van de Internationale Politiemacht van de Verenigde Naties (IPTF);

3.  beschouwt de EUPM in Bosnië-Herzegovina als een belangrijke civiele interventie ter beheersing van de crisis in het kader van het EVDB en van de ruimere benadering van het stabilisatie- en associatieproces voor de gehele regio;

4.  is van mening dat de aanloopkosten van €14 miljoen voor 2002 en het grootste deel van 20 miljoen van de jaarlijkse exploitatiekosten van €38 miljoen voor 2003-2005 moeten worden gefinancierd uit het budget van het GBVB op voorwaarde dat er behoorlijk overleg met het Europees Parlement plaatsvindt in het kader van de begrotingsprocedure, hetgeen ook een akkoord tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit inhoudt over een algemeen flexibliteitsinstrument binnen de EU-begroting ter financiering van operaties op het gebied van civiel crisisbeheer;

5.  steunt het op de Europese Raad van Barcelona aangekondigde voornemen om de Snelle Reactiemacht van de EU in te zetten voor deze eerste taak ter handhaving van de vrede in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië door de operatie van de NAVO genaamd "Amber Fox" over te nemen, die nu reeds uitsluitend Europese troepen omvat;

6.  beschouwt de taak, die afhangt van toegang tot de planning van de NAVO (Shape) en commandocapaciteit (D-Saceur), van groot symbolisch en praktisch belang voor de geloofwaardigheid van de EU als het gaat om crisisbeheersing;

7.  is van mening dat in geval van een door de EU geleide operatie in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de vereiste toegang tot de planning en commandostructuur van de NAVO een eventuele algemene overeenstemming over betrokkenheid van niet-EU NAVO-landen niet in de weg mag staan;

8.  meent dat een eerste poging om een akkoord met Turkije te bereiken buiten het besluitvormingsproces van de EU om tot stand is gekomen en wenst dat een algehele overeenkomst tussen de EU en de NAVO over het gebruik van NAVO-faciliteiten en capaciteit de autonome besluitvorming van de Unie niet ondermijnt; verzoekt de Commissie en de Raad een verklaring voor het Europees Parlement af te leggen over het onderhandelingsmandaat voor deze kwestie;

9.  onderstreept dat de uitgaven voor operaties met militair of defensiekarakter moeten worden verdeeld over de lidstaten en de Gemeenschap;

10.  dringt er bij de regeringen van de lidstaten op aan om bij hun defensieaankopen absolute prioriteit toe te kennen aan de vereisten van de Snelle Reactiemacht door vooral te letten op uitrusting en technologie die de capaciteit voor uitvoering van Petersberg-taken verbetert; meent dat dit meer interoperabiliteit en normalisatie van de militaire uitrusting van de Europese strijdmachten nodig maakt, die zowel kunnen worden gebruikt in het kader van het EU-EVDB als in het kader van de NAVO;

11.  verzoekt de lidstaten belang te hechten aan de kwaliteit van strijdmacht en politie en ervoor te zorgen dat de betrokkenen goed begrijpen wat hun taken inhouden;

12.  is verheugd over de oprichting van veertien multidisciplinaire werkgroepen onder het Spaanse Voorzitterschap teneinde de belangrijkste tekortkomingen te onderzoeken van de veertig terreinen waarop gebreken van militaire uitrusting zijn vastgesteld;

13.  is van mening dat verbetering van de militaire capaciteit niet alleen een kwestie is van een voldoende defensiebudget, maar hoofdzakelijk kan worden bereikt door rationalisatie van de defensie-inspanningen en vergroting van de synergie tussen nationale en multinationale projecten en verdere afbraak van achterhaalde structuren en strijdkrachten uit de Koude Oorlog; is van mening dat de instelling van een mechanisme voor de ontwikkeling van de capaciteit zoals overeengekomen op de Europese Raad van Göteborg aangeeft dat het nu tijd is om op dit gebied opnieuw actie te ondernemen als integrerend onderdeel van het Europees actieplan op het gebied van de capaciteit;

14.  is van opvatting dat een krachtige, doelmatige en levensvatbare Europese wapenindustrie, waaronder capaciteit voor onderzoek en ontwikkeling, alsmede een doeltreffend beleid voor overheidsaankopen van vitaal belang is voor de ontwikkeling van het EVDB en een conditio sine qua non wil de Europese defensie-industrie meer op gelijke voet kunnen concurreren met de Amerikaanse defensie-industrie; is in dit verband bezorgd over het feit dat sommige lidstaten fors willen investeren in onderzoek en ontwikkeling door Amerikaanse wapenproducenten;

15.  verzoekt de Commissie daartoe de Raad en het Parlement een herziene versie van haar actieplan van 1997 over te leggen en daarin onder meer aan te geven of zij haalbaarheidsstudies kan financieren met betrekking tot de aanschaf van ondersteunende uitrusting van niet-militaire oorsprong ten dienste van de strijdkrachten van de lidstaten, zoals de aanpassing van bestaande civiele vliegtuigen om vliegtuigen tijdens de vlucht opnieuw met brandstof te bevoorraden;

16.  acht in dit verband de ontwikkeling en aankoop van het grote A 400 M vliegtuig door acht Europese landen essentieel voor het vermogen tot volledig mobiele inzet van Europese troepen;

17.  meent dat standaardisatie van de defensie geboden is en verzoekt de regeringen van de lidstaten om meer prioriteit te verlenen aan de oprichting van een Europees Bewapeningsagentschap en om de mogelijkheid na te gaan voor de gezamenlijke aankoop van militaire uitrusting en ter vergemakkelijking van het gezamenlijk gebruik;

18.  verzoekt de Raad in het kader van de tenuitvoerlegging van het Europees actieplan op het gebied van de capaciteit, binnen de bestaande organen, met name het Militair Comité en de Headline Goal Task Force, een systematische procedure in te stellen voor evaluatie en raadpleging op EU-niveau met betrekking tot alle nationale lange-termijnprogramma's inzake defensie-aankopen en -planning om van meet af aan maximale besparingen en maximaal rendement door schaalvergroting te kunnen realiseren, bij voorbeeld door middel van het Future Offensive Air System-programma van het Verenigd Koninkrijk;

19.  bevestigt zijn standpunt dat controle en beperking van de wapenhandel en een doeltreffend beleid om de verspreiding van lichte wapens tegen te gaan overal ter wereld waar de situatie gespannen is en te verhinderen dat deze in de handen van al dan niet reguliere troepen vallen, als een integrerend onderdeel van het EVDB en het EU-handelsbeleid moeten worden gezien;

20.  deelt de mening dat na de verklaring van de Europese Raad te Laken over de interoperabiliteit van de Europese Snelle Reactiemacht de tijd gekomen is om de bijeenkomsten van de Ministers van Defensie van de EU op het niveau van de Raad te formaliseren en op gezette tijden verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

21.  herinnert aan het Belgisch initiatief om een Witboek op te stellen over de Europese veiligheid in nauwe samenwerking met de NAVO en verzoekt het Spaanse Voorzitterschap dringend voortgang te maken met dit project;

22.  beklemtoont de noodzaak om na te gaan in hoeverre het volledige scala van Petersberg-taken opnieuw moet worden omschreven teneinde ook de nodige maatregelen ter bestrijding van internationaal terrorisme op te nemen en zonodig het hoofddoel en de civiele aspecten van crisisbeheersing dienovereenkomstig aan te passen; wijst erop dat deze heromschrijving niet zo ver mag gaan dat ook de mogelijkheid van massale preëmptieve aanvallen tegen derde landen open wordt gehouden;

23.  verzoekt het Voorzitterschap verslag uit te brengen aan de terzake bevoegde commissie van het Parlement over de ervaringen die het Voorzitterschap opdoet bij de militaire oefeningen van de EU in mei 2002 die commando- en controleprocedures omvatten in plaats van troepen te velde;

24.  wenst dat de Commissie in samenwerking met het voorzitterschap een alomvattende studie laat verrichten naar de behoeften voor de capaciteit inzake civiele crisisbeheersing teneinde de EU in staat te stellen haar doelstellingen op het gebied van civiel bestuur te omschrijven, haar capaciteitsdoelstellingen bij te stellen en uit te breiden op andere terreinen van civiele crisisbeheersing en ervoor te zorgen dat aan de vastgestelde behoeften inzake crisisbeheersing kan worden voldaan door middel van een coherente inzet van de capaciteit van de lidstaten en van communautaire instrumenten in onderling overleg en dat deze inspanningen worden ingebed in en ter ondersteuning dienen van initiatieven inzake conflictpreventie voor de lange termijn;

25.  wenst voorts dat het voorzitterschap in zijn aangekondigde verslag over conflictpreventie (Sevilla) uitvoerig verslag uitbrengt over alle vooruitgang die is geboekt in het licht van de aanbevelingen in het actieplan van Göteborg, de mededeling van de Commissie en zijn resolutie van 13 december 2001 over conflictpreventie(1), en in het bijzonder over de integratie van conflictpreventie in alle externe betrekkingen van de EU en het betrekken van internationale en plaatselijke maatschappelijke organisaties bij activiteiten op het gebied van conflictpreventie en conflictbeheersing, alsook over de geïntensiveerde samenwerking met de VN en de OVSE; herinnert eraan dat crisispreventie en civiel crisisbeheer onder de eerste pijler ressorteren met duidelijke bevoegdheden voor zowel Commissie als Parlement;

26.  herinnert eraan dat de verantwoordelijkheid voor parlementair toezicht op het Europees veiligheids- en defensiebeleid wordt gedeeld door het Europees Parlement en de nationale parlementen op basis van hun respectieve rechten en plichten overeenkomstig de desbetreffende verdragen en grondwetten; herhaalt zijn standpunt dat de parlementaire assemblee van de WEU in dit perspectief geen bestaansgrond meer heeft;

27.  merkt op dat militaire uitgaven en inzet van nationale gewapende groepen onder de uitsluitende bevoegdheid van de nationale parlementen blijven vallen maar dat de lopende kosten van de gezamenlijke EU-maatregelen ter beheersing van crises moeten worden gedekt door de communautaire begroting en derhalve door het Europees Parlement moeten worden gecontroleerd;

28.  dringt derhalve aan op nauwere betrekkingen en een intensievere uitwisseling van informatie tussen het Europees Parlement en nationale parlementen in verband met kwesties betreffende het GBVB en het EVDB, om een uitgebreidere dialoog tussen de parlementen mogelijk te maken;

29.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen van de lidstaten.

(1) Punt 15 van de aangenomen teksten.

Juridische mededeling - Privacybeleid