Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's: ontwerp gezamenlijk verslag inzake sociale integratie (COM(2001) 565 – C5&nbhy;0109/2002 – 2002/2051(COS))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie (COM(2001) 565 – C5&nbhy;0109/2002),
– gezien het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie inzake sociale integratie (15223/2001),
– gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
– onder verwijzing naar het Actieprogramma van Beijing dat op de vierde wereldconferentie voor vrouwen van de VN (Beijing, 1995) is aangenomen en onder meer de aanbevelingen van Beijing plus vijf, die tijdens de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de VN (New York, juni 2000) zijn aangenomen,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5&nbhy;0158/2002),
A. overwegende dat de lidstaten tijdens bijeenkomsten van de Europese Raad van Lissabon, Nice en Stockholm hebben toegezegd duurzame economische groei en werkgelegenheid van kwaliteit te zullen bevorderen teneinde het risico van armoede en sociale uitsluiting te beperken en de sociale cohesie in de Unie te versterken,
B. overwegende dat tijdens de Europese Raad van Nice gemeenschappelijke doelstellingen in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting zijn geformuleerd die de lidstaten met ingang van 2001 in het kader van de tweejarige nationale actieplannen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting moeten verwezenlijken, en dat de Europese Sociale Agenda de tweeledige rol van sociaal beleid onderkent, namelijk enerzijds als productieve factor en anderzijds als een belangrijk instrument om ongelijkheid te verminderen en de integratie en sociale samenhang te bevorderen,
C. overwegende dat de lidstaten tevens het belang hebben onderstreept van het streven om de gelijkheid van mannen en vrouwen in alle maatregelen te integreren die de verwezenlijking van deze doelstellingen beogen,
D. overwegende dat het Europees Parlement en de Raad in september 2001 overeenstemming hebben bereikt over het communautaire actieprogramma ter aanmoediging van de samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting, dat reeds in werking is getreden en voorziet in een jaarlijkse rondetafelconferentie over sociale uitsluiting,
E. overwegende dat het als positief moet worden beschouwd dat een eerste gezamenlijk verslag over sociale integratie is opgesteld, een reeks gemeenschappelijke indicatoren is geformuleerd, de noodzaak om het statistisch apparaat te verbeteren is benadrukt, en dat de Raad de Commissie verzocht heeft de kandidaat-landen geleidelijk aan bij dit proces te betrekken,
F. overwegende dat de adviezen van de diverse organisaties, met name van de vertegenwoordigers van de NGO's, het Economisch en Sociaal Comité, het EVV en de nationale parlementen een positieve bijdrage beogen te leveren, zodat de conclusies ervan van invloed kunnen zijn op de voorbereiding van de tweede golf nationale integratieplannen,
G. overwegende dat armoede in zijn meest fundamentele en rechtstreekse vorm, die kan worden gelijkgesteld aan geldgebrek, in de nationale integratieplannen veelal voortvloeit uit andere vormen van achterstelling of onbestendigheid in sectoren zoals werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, cultuur en toegang tot dienstverlening, dan wel voortkomt uit discriminatie naar aanleiding van geslacht, leeftijd, lichamelijke toestand, nationaliteit of taal, waardoor het noodzakelijk wordt armoede en maatschappelijke uitsluiting te benaderen vanuit een multidimensionaal gezichtspunt,
H. overwegende dat de drempel voor relatieve economische armoede binnen de Unie in aanzienlijke mate varieert,
I. overwegende dat zelfs in de laatste jaren waarin het BBP van de Europese Unie gemiddeld met 2,5% is gestegen, het armoede- en sociale uitsluitingspercentage nog steeds zeer hoog was, en dat 18% van de EU-bevolking in 1997 in huishoudens met een inkomen leefde dat lager lag dan de grens die uitgaat van een inkomensgrens (60% van het nationaal gemiddeld inkomen) waaronder personen met armoede worden bedreigd,
J. overwegende dat de lidstaten met het hoogst ontwikkelde systeem van sociale voorzieningen en met hoge sociale kosten per hoofd er veelal het best in zijn geslaagd tegemoet te komen aan fundamentele behoeften en het aantal personen dat zich in de armoedegevarenzone bevindt onder het EU–gemiddelde te houden,
K. overwegende dat de huidige en toekomstige demografische ontwikkelingen een aanpassing van de stelsels van sociale bescherming noodzakelijk maken, waarbij echter de grondbeginselen waarop zij gebaseerd zijn, in het bijzonder het beginsel van sociale solidariteit, niet mogen worden aangetast,
L. overwegende dat verhoging van de participatiequote, in het bijzonder van vrouwen en oudere werknemers, een wezenlijke factor vormt voor de veiligstelling van de financiering van de socialezekerheidsstelsels in de toekomst, en dat door uitbreiding van de instellingen voor kinderopvang en verzorging en modernisering van de arbeidsorganisatie aanzienlijk kan worden bijgedragen tot verwezenlijking van dit doel,
M. overwegende dat de huidige en verwachte structurele veranderingen in de Europese Unie – met name de verandering van de arbeidsmarkt, de zeer snelle groei van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, alsook demografische veranderingen en meer etnische verscheidenheid ten gevolge van migratie en toegenomen mobiliteit binnen de Europese Unie - de zwakste sectoren van de bevolking kwetsbaar kunnen maken en het gevaar kunnen veroorzaken van nieuwe discriminatie, maatschappelijke uitsluiting en heropleving van racisme en vreemdelingenhaat; dat echter de structurele veranderingen niet alleen aanleiding kunnen zijn tot gevaren, maar in sommige gevallen – mits de juiste maatregelen worden genomen - eveneens nieuwe kansen op sociale integratie tot gevolg kunnen hebben,
N. overwegende dat in het gezamenlijk verslag erkend wordt dat er een extra inspanning vereist is om de problemen van armoede en sociale uitsluiting een integrale plaats te geven in andere beleidsvormen dan sociale bescherming en sociale bijstand alleen,
O. overwegende dat de vooruitzichten op gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de meeste nationale actieprogramma's matig zijn,
P. overwegende dat er zeer kwetsbare groepen zijn die bijzonder getroffen worden door armoede, in het bijzonder de groepen die specifieke moeilijkheden ondervinden om aan het economische en sociale leven deel te nemen, zoals gehandicapten en ouderen die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen, en dat in de nationale plannen een aantal risicofactoren worden geïdentificeerd die de multidimensionale aard van het probleem onderstrepen, hoewel de intensiteit van deze factoren per lidstaat sterk varieert en in sommige gevallen niet alleen gevolgen maar ook oorzaken van armoede zijn, waaruit blijkt dat het belangrijk is de cirkel van aanhoudende armoede, armoede die zich over verschillende generaties uitstrekt en sociale uitsluiting te doorbreken,
Q. overwegende dat de onderdelen van het economisch en monetair beleid samenhang moeten vertonen met het sociaal beleid,
R. overwegende dat gehandicapten een groep zijn die in hoge mate bedreigd wordt door sociale uitsluiting; dat er in de nationale actieprogramma's tegelijkertijd onvoldoende nauwkeurige gegevens en gezamenlijke indicatoren beschikbaar zijn over de situatie van gehandicapten,
S. overwegende dat de oververtegenwoordiging van vrouwen onder armen in de eerste plaats veroorzaakt wordt door het gebrek aan economische zelfstandigheid onder vrouwen, als gevolg van de ongelijke verdeling van betaald werk en onbetaald huishoudelijk werk en zorgtaken tussen mannen en vrouwen,
T. met name wijzende op de volgende risicofactoren: langdurig moeten rondkomen met een laag/ontoereikend inkomen, langdurige werkloosheid, laagwaardig werk en missen van beroepservaring, onvoldoende opleiding en analfabetisme, opgroeien in een kwetsbaar gezin, handicaps, zwakke gezondheid, onzekere of helemaal geen huisvesting, verloederde woonomgeving, immigratie, racisme en discriminatie,
U. overwegende dat er acht centrale prioriteiten kunnen worden onderscheiden:
-
een integratieve arbeidsmarkt waar allen die willen werken het recht hebben en de kans krijgen te werken,
-
passende inkomens en middelen en waardige levensomstandigheden,
-
belemmeringen voor deelneming aan het onderwijs wegnemen,
-
behoud van de gezinssolidariteit en bescherming van de rechten van het kind,
V. overwegende dat een openbaar en gratis onderwijsstelsel een voorafgaande voorwaarde voor onbeperkte toegang tot het onderwijs is,
1. bevestigt dat de bevordering van een hoog werkgelegenheids- en sociaal beschermingsniveau, de verhoging van de levensstandaard, de kwaliteit van het leven en de versterking van de economische en sociale samenhang een prioriteit voor de Europese Unie moeten vormen en van essentieel belang zijn om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en te verminderen;
2. benadrukt dat het voor de diverse communautaire beleidsvormen en regeringen een gemeenschappelijke uitdaging is in het kader van structurele veranderingen in toereikende mate universeel te worden teneinde het hoofd te bieden aan de behoeften van ouderen, gehandicapten, werklozen, immigranten, kinderen, enz., die het meest blootgesteld zijn aan de risico's van armoede en sociale uitsluiting, en hun in staat te stellen hun fundamentele rechten uit te oefenen;
3. onderstreept derhalve dat alle vormen van werkgelegenheid moeten worden bevorderd, en onderschrijft nadrukkelijk het standpunt van de Commissie dat het van essentieel belang is de fundamenten voor een verdere ontwikkeling van deeltijdwerk te leggen, om de creatie van arbeidsplaatsen te stimuleren en uitzendarbeid attractiever te maken, omdat deze sector een unieke gelegenheid kan bieden aan vele personen, die niet bereid zijn een vaste voltijdse baan te zoeken of die deze niet kunnen vinden;
4. acht het van essentieel belang dat de publiekrechtelijke doelstelling van beleidsdaden ter voorkoming en bestrijding van sociaal isolement in onderwijs en cultuur altijd gewaarborgd is ook voor onderwijs en vorming heel het leven door, het aanleren van talen, het gebruik van nieuwe technologieën, en projecten voor beeld- of kunstonderwijs voor iedereen, en met name voor achtergestelde groepen;
5. vraagt de lidstaten om te zorgen voor minstens twaalf jaar vrij toegankelijk en gratis verplicht onderwijs voor alle kinderen; onderwijs moet de jongeren niet alleen fundamentele vaardigheden aanleren, waaronder vaardigheden op IT-gebied, maar ook een diep inzicht in de samenleving geven zodat ze bewust kunnen deelnemen aan de sociale vooruitgang;
6. vraagt de Commissie en de lidstaten om succesvolle pilootprojecten voor de strijd tegen ongeletterdheid op ruime schaal te versterken en uit te breiden, de beheersing van de moedertaal te verzekeren en te zorgen voor het aanleren van andere talen;
7. verzoekt de lidstaten gezien het grote aantal werkloze jongeren onder de schooluitvallers het tweedekansonderwijs te steunen;
8. spoort de lidstaten, overwegende dat de overgrote meerderheid van de migranten functioneel analfabeet is in de basistaal van het gastland, aan om specifieke onderwijsprogramma's voor migranten op te stellen;
9. wijst op het belang van modernisering van de stelsels van sociale zekerheid zodat deze in staat worden gesteld van oudsher bestaande en nieuwe mogelijke gevallen van armoede en sociale uitsluiting aan te pakken en, onder meer in de vorm van sociale uitkeringen, maatregelen op te stellen en uit te voeren ten behoeve van alleenstaande ouders zodat deze beter in staat zijn geld te verdienen en zich opnieuw op de arbeidsmarkt te begeven;
10. onderstreept het belang van de acht centrale prioriteiten die in het gezamenlijk verslag over de nationale plannen zijn geïdentificeerd en wenst dat een diepgaander proces van voorlichting, raadpleging en deelname bij de uitwerking, follow-up en evaluatie van deze plannen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau in gang wordt gezet, waarbij niet alleen nationale maar eveneens regionale en plaatselijke instellingen alsook de NGO's en de sociale en economische actoren en partners worden betrokken, alsmede de organen die de uitgeslotenen zelf of degenen die het slachtoffer van uitsluiting dreigen te worden vertegenwoordigers; wijst in het bijzonder op de noodzaak om de nationale en regionale parlementen van de lidstaten te betrekken bij de opstelling, begeleiding en evaluatie van de nationale actieplannen tegen sociale uitsluiting;
11. verwelkomt de goedkeuring door de Raad werkgelegenheid en sociale zaken van 3 december 2001 van een set van achttien indicatoren, die betrekking hebben op het inkomen, de toegang tot de arbeidsmarkt, de gezondheid en de opvoeding; vraagt de lidstaten om bijkomende inspanningen te verrichten zodat ook op andere beleidsdomeinen zoals huisvesting indicatoren kunnen worden opgesteld; verzoekt de Raad en de Commissie in samenwerking met het Europees Parlement deze voorstellen verder te concretiseren;
12. is van mening dat de nieuwe open regeling om werkelijk te kunnen profiteren van de beste aanpak, grotere openheid dient te omvatten met betrekking tot participatie van plaatselijke en regionale instanties en de sociale partners, en waarborging van een brede maatschappelijke discussie op nationaal niveau ter verwezenlijking van een werkelijke uitwisseling van optimale werkmethoden;
13. vraagt de Commissie om in het syntheseverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Raad in 2003 en bij de opstelling van de structurele indicatoren, de sociale cohesie beter aan bod te laten komen; vraagt de Commissie en de Raad om ter voorbereiding van diezelfde bijeenkomst van de Raad een verslag op te stellen over de armoede in de Unie en de kandidaat-landen;
14. verzoekt de Commissie en de Raad in samenwerking met het Europees Parlement via onderhandelingen te komen tot een Interinstitutioneel Akkoord over de open coördinatiemethode, met als doel het Parlement ten volle hierbij te betrekken;
15. bevestigt dat het noodzakelijk is een geïntegreerde en multidimensionale strategie uit te stippelen die gebaseerd is op de in Nice vastgestelde doelstellingen, teneinde de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting een toegevoegde waarde te geven, met duidelijke prioriteiten, doelstellingen en doelgerichte acties, gepaste beleidsvormen en maatregelen, waarvoor de nodige begrotingsmiddelen zijn uitgetrokken;
16. onderstreept dat het belangrijk is het communautaire actieprogramma tot aanmoediging van de samenwerking tussen de lidstaten ter bestrijding van sociale uitsluiting ten uitvoer te leggen, en met name jaarlijks een rondetafelconferentie over sociale uitsluiting te organiseren en steun te verlenen aan de bevordering van de uitwisseling van goede praktijken en innovatieve benadering, alsook aan de versterking van het statistisch apparaat en het functioneren via netwerken van de nationale waarnemingscentra;
17. verzoekt de lidstaten om, ongeacht hun nationale politieke en administratieve structuren, ervoor te zorgen dat de beleidsuitvoering zo dicht mogelijk bij de individuele burger plaatsvindt en dat de verantwoordelijkheidsgebieden van de verschillende bevoegdheidsniveaus duidelijk worden gemarkeerd;
18. wijst erop dat de noodzakelijke politieke maatregelen met het oog op meer sociale integratie zo dicht mogelijk bij de burgers gestalte moeten krijgen en worden uitgevoerd;
19. verzoekt de lidstaten mechanismen te ontwikkelen waarmee het effect van de algemene beleidsmaatregelen op het gebied van armoede en sociale uitsluiting kan worden geëvalueerd;
20. is van mening dat meer aandacht moet worden besteed aan de structurele veranderingen die zich momenteel voordoen of ons nog te wachten staan, met inbegrip van de toetreding van de kandidaat-landen, waar mogelijk nieuwe vormen van armoede ontstaan als gevolg van industriële herstructurering en de overgang van eigen sociale stelsels naar een mededingingseconomie, waarbij met name te denken is aan langdurige werkloosheid, vroegtijdige pensionering en werklozen zonder kansen op de arbeidsmarkt;
21. wijst erop dat in het kader van de nationale actieprogramma's vanuit een algemene optiek preventief te werk moet worden gegaan door koppeling en ordening van beleidsterreinen;
22. is van mening dat de lidstaten strategieën voor integratie (of uitsluiting) moeten vaststellen om te waarborgen dat gebruik kan worden gemaakt van alle mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT) die een sleutel vormen voor de toegang tot meer geschoold werk en nieuwe diensten, zodat specifieke groepen de economische en sociale mogelijkheden van de ICT kunnen benutten;
23. wijst erop dat in de strategie ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting met name aandacht dient te worden besteed aan de situatie van vrouwen en kinderen en dat deze in eerste instantie gericht dient te zijn op bevordering van een hoger levenspeil voor kwetsbare groepen die in de hoogste mate slachtoffer zijn van armoede en die, hun ervaringen in aanmerking genomen, het grootste risico lopen maatschappelijk te worden uitgesloten; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts erop toe te zien dat de verspreiding van voorbeelden van optimale werkmethoden vergezeld gaat van contextuele elementen en evaluaties ter bevordering van de dialoog tussen actoren uit verschillende landen en ter concrete verbetering van werkmethoden;
24. verzoekt de Commissie grondig onderzoek te laten verrichten naar de mate van economische onafhankelijkheid of zelfstandigheid onder vrouwen, vooral vrouwen met een gezin, in de Europese Unie en daarbij rekening te houden met de verschillende soorten huishoudingen waarvan vrouwen deel uitmaken en de opeenvolgende fasen van hun levenscycli;
25. verzoekt de Commissie de arbeidsverdeling over de seksen als op zichzelf staande sleutelfactor op te nemen in haar analytische kader voor het beleidsprogramma inzake sociale integratie en economische zelfstandigheid van vrouwen, vooral met een gezin, tot een van haar kerndoelstellingen te maken;
26. verzoekt de lidstaten in hun beleid en programma's niet alleen aandacht te schenken aan de genderproblematiek en hun gegevens naar sekse uit te splitsen, maar zich in hun beleid voor sociale integratie ook te richten op de bevordering van economische zelfstandigheid van vrouwen als prioritair doel, en verslag uit te brengen over de vooruitgang op dit punt;
27. verzoekt de Commissie en de lidstaten de combinatie van werk en gezin te bevorderen op een zodanige wijze dat vrouwen de kans krijgen een duurzaam inkomen te verwerven dat hun economische zelfstandigheid en eigen sociale zekerheid garandeert;
28. vraagt de lidstaten om ook maatregelen ten aanzien van de sociale infrastructuur te bevorderen bijvoorbeeld met betrekking tot kinderopvang, vrijwilligerswerk, openbaar vervoer op het platteland, teneinde voor vrouwen de combinatie van arbeid en gezinsleven te vergemakkelijken;
29. verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestrijding van geweld tegen vrouwen en kinderen op te nemen in hun beleid voor sociale integratie;
30. verzoekt de Commissie en de lidstaten gelijke behandeling van werknemers met een onzekere en atypische arbeidverhouding te bevorderen;
31. wijst erop dat het van belang is de kandidaat-lidstaten zo spoedig mogelijk te betrekken bij de strategie voor sociale integratie en dat zij zelf nationale actieprogramma's opstellen met het oog op meer sociale integratie;
32. vestigt met name de aandacht op alle risicofactoren die in de nationale plannen geïdentificeerd zijn en waaruit de multidimensionale aard van armoede en sociale uitsluiting blijkt, die zich niet beperkt tot het probleem van de toegang tot de arbeidsmarkt, maar ook de thema's onderwijs, gezondheidszorg en participatie in de besluitvormingscentra omvat;
33. verzoekt de lidstaten om in het kader van hun nationale plannen globale harmonisaties goed te keuren, duidelijke prioriteiten te stellen, duidelijk af te bakenen wat het bevoegdheidsgebied is van de nationale, regionale en lokale autoriteiten en kwantitatieve doelstellingen op lange termijn vast te stellen;
34. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om na te gaan of de mogelijke gevolgen van het economisch beleid, ook stroken met de sociale doelstellingen die op de diverse Europese Raden zijn verwoord, en herhaalt dat men ondanks de omvang van de structurele middelen voor het cohesiebeleid, bij alle besluiten over de verschillende communautaire beleidsmaatregelen oog moet hebben voor de noodzaak van meer economische en sociale samenhang;
35. verzoekt het Comité voor Sociale Bescherming om nog in 2002 aan de Raad een voorstel te doen voor gemeenschappelijke indicatoren voor de verschillende vormen en dimensies van de sociale uitsluiting, zoals de kwaliteit en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, het onderwijs en de huisvesting en de gender-dimensie;
36. verzoekt de Commissie om opdracht te geven tot de opstelling van een jaarlijks verslag over de sociale integratie, met een evaluatie van de doelmatigheid en efficiency van de beleidsmaatregelen die in de lidstaten reeds met het oog op de armoedebestrijding genomen zijn;
37. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.