Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2001/2027(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A5-0175/2002

Ingediende teksten :

A5-0175/2002

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P5_TA(2002)0296

Aangenomen teksten
PDF 166kWORD 48k
Dinsdag 11 juni 2002 - Straatsburg
Betrekkingen EU/Unie van de Arabische Maghreb
P5_TA(2002)0296A5-0175/2002

Resolutie van het Europees Parlement over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Unie van de Arabische Maghreb: tenuitvoerlegging van een geprivilegieerd partnerschap (2001/2027(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de ondertekening op 17 februari 1989 te Marrakech door de vijf staten welke de Arabische Maghreb vormen van een Verdrag houdende oprichting van de Unie van de Arabische Maghreb (UAM),

–   gelet op de verklaring en het werkprogramma die op 28 november 1995 zijn aangenomen door de Conferentie van Barcelona,

–   onder verwijzing naar zijn aanbeveling aan de Raad van 11 maart 1999 over het Middellandse-Zeebeleid van de Unie(1),

–   gelet op de gemeenschappelijke strategie van de Europese Raad voor het Middellandse-Zeegebied, vastgesteld op 19 juni 2000 door de Europese Raad van Feira(2),

–   gezien de vierde Europees-mediterrane Conferentie, die heeft plaatsgevonden op 15 en 16 november 2000 in Marseille, en het parlementair Europees-mediterraan forum van 8 en 9 februari 2001,

–   gelet op de conclusies van de Europese Raad van Nice op 14 december 2000,

–   gelet op de conclusies van het Europees-mediterraan forum van Agadir van 25 en 26 oktober 2001 en van het buitengewoon parlementair Europees-mediterraan forum van 8 november 2001 in Brussel,

–   gelet op de conclusies van de Mediterrane conferentie van ministers van Buitenlandse zaken (Barcelona V), die op 22 april en 23 april 2002 plaatsvond in Valencia,

–   gelet op de conclusies van de buitengewone Europese Raad van 21 september 2001 te Brussel en de desbetreffende resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2001(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 maart 2000 over de Westelijke Sahara(4),

–   gelet op de Verklaring van Agadir van 8 mei 2001, die werd getekend door Marokko, Tunesië, Egypte en Jordanië,

–   gezien het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 10 januari 2002 betreffende de situatie in de Westelijke Sahara, alsmede de resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aangenomen op 29 juni 2001, over het ontwerpkaderakkoord voor de Westelijke Sahara,

–   gezien het feit dat de politieke dialoog binnen de UAM weer op gang is gekomen, zoals blijkt uit de diverse bijeenkomsten die in 2001 zijn gehouden,

–   gezien het op 15 en 16 april 1999 te Stuttgart genomen besluit van de ministers van Buitenlandse Zaken van de 27 landen die de Verklaring van Barcelona hebben ondertekend om de Libisch-Arabische Socialistische Volks-Jamahiryan de status van partner in het proces van Barcelona toe te kennen,

–   gezien het feit dat de Democratische Volksrepubliek Algerije en het Koninkrijk Marokko de Verklaring van Barcelona hebben ondertekend,

–   gezien het feit dat de Islamitische Republiek Mauretanië de Overeenkomst van Cotonou, die de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen regelt, heeft ondertekend,

–   gezien het bezoek van de Trojka aan Algerije, Marokko en Tunesië van 11 t/m 15 januari 2001,

–   gezien de Europees-mediterrane Associatieovereenkomsten EG-Marokko en EG-Tunesië,

–   gezien het feit dat de Associatieovereenkomst EU-Algerije op 22 april 2002, ter gelegenheid van de Europees-mediterrane conferentie van ministers van Buitenlandse zaken in Valencia, werd getekend,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2001 over de situatie in Algerije(5),

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de Maghreb-landen,

–   gezien de actieplannen voor immigratie, goedgekeurd door de Europese Raad van 16 oktober 1999 van Tampere,

–   gezien de ontwerpresolutie van Jorge Salvador Hernández Mollar, over een ontwikkelingsprogramma tussen Marokko en de Europese Unie (B5-0418/2001),

–   gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5&nbhy;0175/2002 ),

A.   overwegende dat er geen Unie kan bestaan zonder regionale stabiliteit, geen stabiliteit zonder vrede en geen vrede zonder eerbiediging van mensenrechten, democratie en rechtsstaatbeginselen,

B.   overwegende dat de eerbiediging van de clausule betreffende mensenrechten, democratie en rechtsstaat een wezenlijk element vormt van de associatie- en partnerschapsovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en derde landen, en dat deze clausule onvoldoende wordt uitgevoerd,

C.   gelet op de voordelen die uit een economische en politieke integratie zouden resulteren voor de democratische ontwikkeling van de Maghreblanden en hun partnerschap met de Europese Unie,

D.   overwegende dat de verbetering van de economische en sociale situatie in de Magreb-landen een van prioritaire doelstellingen van het partnerschap moet zijn,

E.   overwegende dat het de plicht van de Europese Unie is, en ook in harmonisatie belang, een geprivilegieerd partnerschap met een eengemaakte Magreb tot stand te brengen,

F.   overwegende dat dit geprivilegieerd partnerschap moet leiden tot verbetering, wanneer dat nodig is, van de thans beschikbare samenwerkingsinstrumenten en tot initiatieven die eventueel kunnen leiden tot een nieuwe vorm van economische en politieke betrekkingen tussen de Europese Unie en de Maghreb,

G.   overwegende dat het feit dat tot op heden nog geen akkoord is bereikt over de kwestie van de Westelijke Sahara een groot struikelblok blijft voor de verwezenlijking van de UMA en voor de regionale integratie,

H.   verwijzend naar de conclusies in het laatste rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, van 19 februari 2002, over de bemiddeling van zijn persoonlijk afgevaardigde, de heer James Baker, en overwegende dat de onderhandelingen over de Westelijke Sahara zich nu al 27 jaar in een impasse bevinden,

I.   overwegende dat Mauretanië bereid is iedere oplossing te steunen die de vrede herstelt en de instemming verkrijgt van de betrokken partijen,

J.   gelet op de prioriteit die de Europese Unie toekent aan verdieping van de dialoog tussen culturen, religies en beschavingen, alsmede de belangrijke rol die in dit verband is weggelegd voor een dialoog met derde landen die voorstanders zijn van een tolerante islam, die open staat voor niet-gelovigen, democratie en de rechtsstaatbeginselen,

K.   in de overtuiging dat de mens zijn wortels heeft in de grond waar hij geboren is en in de cultuur waarin hij is opgevoed,

L.   het feit betreurend dat de onderhandelingen over de visserijovereenkomst EG-Marokko nog steeds niet tot resultaat hebben geleid,

M.   overwegende dat Spanje in het eerste halfjaar van 2002 het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt en dat dit land heeft besloten op de Conferentie van Valencia van 22 en 23 april 2002 een nieuw elan te geven aan het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie,

1.   is van mening dat versterking van de betrekkingen tussen de verschillende landen van de Maghreb een fundamenteel element is van de ontwikkeling van het euro-mediterrane partnerschap als geheel; juicht het toe dat de staatshoofden van de UMA hebben besloten op 21 en 22 juni 2002 in Algiers bijeen te komen;

2.   spreekt zijn voldoening uit over de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Unie van de Arabische Maghreb die op 19 januari 2002 na acht jaar plaatsvond en werd afgesloten met het besluit om nog in de eerste helft van 2002 een topontmoeting van de staatshoofden te houden;

3.   is van mening dat het, in de geest van de Verklaring van Barcelona, de plicht is van de Europese Unie door middel van dialoog en bemiddeling, in samenwerking met de VN en in overeenstemming met zijn resoluties, bij te dragen tot de oplossing van conflicten tussen Maghreb-partnerlanden van de Europese Unie of, zoals, in het kader van dit verslag, van het conflict betreffende de Westelijke Sahara;

4.   stelt voor dat daartoe, naar het voorbeeld van de recente wijziging van het reglement van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, alsook naar het voorbeeld van de "regionale" herstructurering van de Gemeenschappelijke Dienst voor de buitenlandse betrekkingen door de oprichting van het Directoraat-generaal Europaid, structuren voor dialoog en reflectie op regionale schaal worden gecreëerd binnen het parlementair Euro-mediterraan Forum; stelt voor dat deze structuren de vorm krijgen van regelmatig bijeenkomende werkgroepen en dat zij in de eerste plaats tot doel hebben parlementsleden van alle conflictlanden rond één tafel te krijgen; stelt voor deze werkgroepen in de gelegenheid te stellen regelmatig van gedachten te wisselen met vertegenwoordigers van maatschappelijke groeperingen; stelt voor dat één van deze werkgroepen daarvan zich bezig gaat houden met de kwestie van de Westelijke Sahara en dat een andere werkgroep zich buigt over immigratievraagstukken;

5.   dringt er bij de lidstaten van de Europese Unie en de derde landen op aan de gesloten akkoorden te eerbiedigen, en met name de clausule betreffende mensenrechten, democratie en rechtsstaat van de euromediterrane associatieovereenkomsten; verzoekt de Maghreb-landen het politiek pluralisme te waarborgen en hiertoe geen obstakels op te werpen voor het oprichten van politieke partijen;

6.   is van mening dat alle partijen die de verklaring van Barcelona hebben ondertekend, zich ertoe moeten verbinden concrete maatregelen te nemen om alle aspecten van het partnerschap te ontwikkelen en uit te voeren; dringt er in dit verband op aan dat alle partijen duidelijke regelingen treffen met het oog op de uitvoering van artikel 2 van de associatieovereenkomsten;

7.   dringt erop aan dat de vigerende overeenkomsten regelmatig, en wel eenmaal per jaar, door de Associatieraad worden geëvalueerd en wenst dat het Europees Parlement en de parlementen van de Maghreb-landen volledig betrokken worden bij deze evaluatie; onderstreept de noodzaak van versterking van de politieke dialoog met de parlementen van de Maghreblanden die deze akkoorden hebben ondertekend en stelt de oprichting voor van een gemengde parlementaire commissie met deze landen, die zou kunnen functioneren in rechtstreeks contact met het euromediterrane parlementaire forum;

8.   vestigt de aandacht op de noodzaak de nodige middelen in te zetten ter intensivering van de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding in het kader van de gesloten overeenkomsten en de politieke dialoog tussen de partijen;

9.   herinnert aan het belang van bevordering en bescherming van de vrijheid van vereniging bij de totstandbrenging en consolidering van de rechtsstaat, en verlangt effectieve waarborgen met betrekking tot dit beginsel; moedigt de Commissie aan onafhankelijk te werk te gaan bij de toewijzing van programma's op het gebied van democratie en mensenrechten;

10.   juicht het toe dat alle Maghreblanden de terroristische aanslagen die op 11 september 2001 zijn gepleegd in New York en Washington, hebben veroordeeld; steunt de strijd tegen het terrorisme, maar is van mening dat deze strijd in geen geval praktijken kan rechtvaardigen die strijdig zijn met de rechtsstaat, de fundamentele vrijheden, de mensenrechten en het internationale recht;

11.   onderstreept dat de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld een hoeksteen moet vormen van het partnerschap tussen de Europese Unie en de Maghreblanden, en wijst op de noodzaak van rechtstreekse steun voor onafhankelijke burgerverenigingen en plaatselijke NGO's;

12.   wenst in dit verband dat de Europese Unie en de lidstaten tegen de achtergrond van de Conferentie van Valencia hun immigratiebeleid jegens de Magreb-landen in heroverweging nemen, aangezien de opening van de markten in het kader van het euromediterrane partnerschap vergezeld dient te gaan van een ruimere opening van de grenzen voor de burgers, met inachtneming van de wettelijke randvoorwaarden en het noodzakelijke evenwicht tussen bescherming van vluchtelingen, de hoop op een beter leven en de opvangcapaciteit van de Unie en haar lidstaten, en voorts onder gelijktijdige intensivering van de strijd tegen mensensmokkel;

13.   stelt met het oog hierop opnieuw een gedeelde verantwoordelijkheid voor het beheer van de migratiestromen voor, op basis van het beginsel van immigratie in dienst van werkgelegenheidsschepping en ontwikkeling in het land van herkomst, en pleit voor een duidelijk integratiebeleid in de gastlanden voor wettig aldaar verblijvende immigranten, op basis van gelijkberechtiging; pleit in dit verband voor een soepeler visumbeleid voor zakenlieden, academici, onderzoekers, studenten, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, vakbondsleden en andere personen die zich in dienst stellen van de euromediterrane samenwerking; nodigt alle bevoegde instanties van de EU, de lidstaten en de partnerlanden uit de Associatie- en samenwerkingsovereenkomsten te gebruiken voor een gecoördineerde introductie van een dergelijk beleid, en in het bijzonder om mensensmokkel efficiënt te bestrijden;

14.   neemt kennis van de verklaringen van president Ghadaffi en verwacht dat deze binnenkort worden geconcretiseerd door de invoering van de rechtsstaat en de democratie en door eerbiediging van de mensenrechten in Libië;

15.   wenst dat tussen de betrokken partijen rechtstreekse onderhandelingen worden gestart over de verschillende opties die in het laatste verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties worden aangedragen voor de oplossing van het conflict in de Westelijke Sahara, alsmede over eventuele andere voorstellen;

16.   spreekt de wens uit dat ontwikkelingssamenwerking tussen de UAM-landen een vreedzaam klimaat zal creëren in deze regio, in het belang van alle betrokken volkeren en met name het Saharaanse volk, dat de afgelopen 25 jaar zeer ernstig te lijden heeft gehad onder de situatie;

17.   verklaart nogmaals groot belang te hechten aan verdieping van de interculturele en interreligieuze dialoog tussen de landen aan beide zijden van de Middellandse Zee en verzoekt de Commissie, en gelast de Commissie buitenlandse zaken, initiatieven op dit gebied te ondernemen; is van oordeel dat het aantal bestaande programma's op het gebied van cultuur en onderwijs moet worden verhoogd en dat de programma's doelmatiger ten uitvoer moeten worden gelegd;

18.   verzoekt de Commissie de balans op te maken van de economische en sociale gevolgen van de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomsten;

19.   verzoekt de Europese Unie de voorwaarden voor de uitvoer van producten uit de Maghreblanden naar Europa aanmerkelijk te verbeteren en samen met de Maghreblanden te werken aan de bevordering van meer particuliere investeringen, het opzetten van joint ventures en handelsliberalisering, aangezien dit de wezenlijke onderdelen van een diepgaand, stabiel partnerschap zijn;

20.   betuigt nogmaals zijn spijt over het mislukken van de visserijovereenkomst EG-Marokko en drukt de wens uit dat spoedig opnieuw onderhandelingen zullen worden geopend en dat deze zullen leiden tot een nieuwe overeenkomst en tot herstel van evenwichtige handelsbetrekkingen, waarbij het legitieme streven naar instandhouding van de visstand in aanmerking moet worden genomen;

21.   spreekt nogmaals de overtuiging uit dat een van de voorwaarden voor duurzame ontwikkeling het streven naar voedselzelfvoorziening voor de ontwikkelingslanden is; wijst er nadrukkelijk op dat de noodzakelijke opening van de markten op een voor alle partners eerlijke wijze dient te geschieden en gepaard moet gaan met maatregelen die het voortbestaan van de landbouw en de regionale visserij verzekeren;

22.   spreekt zich uit voor ontwikkeling van de samenwerking op het gebied van de openbare dienstverlening (vervoer, energie, telecommunicatie, onderwijs, volksgezondheid), aangezien dit de economische ontwikkeling van de Middellandse-Zeelanden ten goede zou komen en tegemoet zou komen aan de behoeften van de bevolking;

23.   acht het zinvol dat de Maghrebijnse dimensie binnen het euro-mediterrane partnerschap ook intensivering van het handels- en dienstenverkeer omvat;

24.   stelt vast dat het huidige peil van het handelsverkeer tussen de Maghreblanden, dat niet boven de 4% uitkomt, laat zien dat openstelling van de grenzen niet volstaat als dit niet samengaat met investeringen in productie en infrastructuur gericht op complementariteit en integratie van de economieën op basis van landbouw en energie;

25.   wijst op de noodzaak regionale integratieprocessen te ontwikkelen op milieugebied (bestrijding van woestijnvorming, kustvervuiling en verval van de steden) en met het oog op de convergentie van de economische hervormingen en het naar elkaar toe groeien van de sociale stelsels;

26.   verzoekt de Raad en de Commissie bij deze gelegenheid blijk te geven van de bereidheid van de Europese Unie om rekening te houden met de behoeften van onze partners en, in een geest van wederzijds respect, nieuwe samenwerkingsinstrumenten te ontwikkelen;

27.   is van oordeel dat de Verklaring van Agadir moet worden beschouwd als een eerste fase in de ontwikkeling van een uitgebreide handel zuid-zuid, met het oog op een betere integratie van economieën van de landen in deze regio;

28.   stelt voor dat de betrekkingen tussen de EU en de Maghreb in de toekomst in een specifiek en vernieuwend kader worden geplaatst, dat de vorm zou kunnen krijgen van een contract voor stabiliteit, democratie en ontwikkeling, teneinde de economische en politieke integratie tussen de 5 Maghreblanden te ondersteunen en te stimuleren volgens de voorstellen verwoord in het Verdrag tot oprichting van de UMA;

29.   meent dat de voorstellen van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 en het besluit van de ECOFIN-Raad niet in tegenspraak zijn met de mogelijke oprichting, op een later tijdstip, van een Europees-mediterrane ontwikkelingsbank; beschouwt in dit verband het besluit om binnen de EIB een versterkt mechanisme voor Euromediterrane investeringen in te stellen en om in de regio een kantoor van de EIB op te richten, als een eerste positieve stap die investeringen in de regio op korte termijn kan stimuleren; meent dat het Parlement hierover advies moet uitbrengen en verzoekt de Commissie derhalve snel een nieuwe specifieke mededeling voor te leggen waarin de financiële noden, de bestaande financieringsstromen en de meest geschikte institutionele financiële structuur onder de loep worden genomen;

30.   stelt in dit verband voor dat bijzondere inspanningen worden gedaan om de investeringen te richten op regionale en transnationale projecten in de Maghreb en verzoekt de Commissie ook de multinationale dimensie van de MEDA-programma's te versterken en hun doelmatigheid te verbeteren, teneinde de regionale samenwerking nog meer te ontwikkelen en te bevorderen;

31.   benadrukt het belang van de interculturele dialoog, niet alleen tussen landen maar ook tussen verschillende culturele gemeenschappen binnen de EU-landen en binnen de verschillende landen van de Magreb; meent voorts dat de ontwikkeling van een duurzaam toerisme, met inachtneming en ter bescherming van de ecologische diversiteit en met respect voor het culturele erfgoed, een belangrijke rol kan spelen bij het verwezenlijken van deze doelstelling;

32.   spreekt de wens uit dat de Maghrebijnse dimensie een verdieping en een sub-regionale geleding van het euromediterrane partnerschapsbeleid kan vormen en steunt in dit verband de hervatting van de samenwerking tussen de landen in het westelijk deel van het Middellandse-Zeegebied;

33.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de president van de islamitische republiek Mauritanië, zijne koninklijke hoogheid de koning van Marokko (schrapping), de president van de Democratische Republiek Algerije, de president van de Republiek Tunesië, de president van de Libisch-Arabische Socialistische Volks-Jamahiriya, de Raad, de Commissie en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

(1) PB C 175 van 21.6.1999, blz. 286.
(2) PB L 183 van 22.7.2000, blz. 5.
(3) PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 216.
(4) PB C 377 van 29.12.2000, blz. 354.
(5) PB C 262 van 18.9.2001, blz. 261.

Juridische mededeling - Privacybeleid