Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2002/2585(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B5-0518/2002

Ingediende teksten :

B5-0518/2002

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P5_TA(2002)0449

Aangenomen teksten
PDF 123kWORD 37k
Donderdag 26 september 2002 - Straatsburg
Internationaal Strafhof (ICC) *
P5_TA(2002)0449B5-0518/2002

Resolutie van het Europees Parlement over het Internationaal Strafhof (ICC)

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn vorige resoluties over het ICC, met name die van 19 november 1998(1), van 18 januari 2001(2), van 28 februari 2002(3) en zijn resolutie van 4 juli 2002 over het wetsontwerp inzake de bescherming van Amerikaans overheidspersoneel(4),

–   gelet op het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, en inzonderheid de artikelen 16, 86 en 98 daarvan,

–   gezien de verklaring van het voorzitterschap van de Raad namens de EU over het Internationaal Strafhof van 1 juli 2002,

A.   overwegende dat een gunstige ontwikkeling van de transatlantische betrekkingen zou kunnen bijdragen tot versterking van de convergentie tussen de Europese Unie en de VS ten aanzien van de belangrijkste waarden en doelstellingen van de democratie en de rechtsstaat, en dat deze zou moeten plaatsvinden in het kader van een intensief streven naar een multilaterale probleembenadering,

B.   overwegende dat het Statuut van Rome een beslissende bijdrage levert aan de toepassing van internationale rechtsregels en derhalve als element van de politieke criteria van Kopenhagen kan worden beschouwd,

C.   de aanneming op 12 juli 2002 betreurend van resolutie 1422 van de VN-Veiligheidsraad betreffende door de VN ingestelde of goedgekeurde operaties, die inhoudt dat het ICC niet zal overgaan tot of voortgaan met enigerlei onderzoek of vervolging van handelingen of nalatigheden van voormalige of in dienst zijnde beambten of personeelsleden van een deelnemende staat die geen partij is bij het Statuut van Rome gedurende een periode van een jaar vanaf 1 juli 2002, met de mogelijkheid van verlenging op 1 juli van elk daaropvolgend jaar gedurende een verdere periode van 12 maanden,

D.   overwegende dat de huidige wereldwijde politieke druk die door de regering van de Verenigde Staten van Amerika wordt uitgeoefend om staten die partij zijn bij het Statuut van Rome, staten die dit Statuut hebben ondertekend en staten die het Statuut niet hebben ondertekend te bewegen tot sluiting van bilaterale immuniteitsovereenkomsten die, door misbruik te maken van artikel 98 van het Statuut, ten doel hebben te voorkomen dat beambten van de regering van de VS, werknemers, militairen of burgers van de VS aan het Internationaal Strafhof worden uitgeleverd in geen enkel land tot resultaten mag leiden, met name niet in de lidstaten van de EU, landen die het lidmaatschap van de EU hebben aangevraagd, landen die bij het stabiliserings- en associatieproces zijn betrokken, landen die met de EU zijn geassocieerd in het Euro-Mediterrane- partnerschap, de landen van Mercosur, het Andes-Pact en het San José-proces en de ACS-landen,

E.   betreurend dat de Raad en de Commissie in dit verband geen duidelijke politieke richtsnoeren aan de EU-kandidaat-landen hebben gegeven, en evenmin aan alle andere landen die krachtens verschillende overeenkomsten met de EU zijn geassocieerd,

F.   uiterst teleurgesteld door het besluit van de Roemeense regering om een overeenkomst met de VS te sluiten die in strijd is met de geest van de status van het ICC en bezorgd over het feit dat drie andere kandidaat-landen - de Tsjechische Republiek, Litouwen en Malta - het verdrag nog niet hebben geratificeerd,

G.   het onaanvaardbaar achtend dat Turkije zelfs nog niet tot ondertekening van het verdrag is overgegaan,

H.   uiterst bezorgd over de benadering die door vertegenwoordigers van een aantal regeringen van lidstaten van de EU, gedurende de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU-landen in Helsingor op 29 en 30 augustus 2002 ten aanzien van het ICC werd bepleit, en over het gebrek aan duidelijke informatie over het resultaat van de bijeenkomst die op 13 september 2002 in New York werd gehouden tussen de VS-regering en de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten,

I.   overwegende dat de onafhankelijke openbare aanklager voor het ICC criminele handelingen kan vervolgen die niet worden vervolgd in de staten die partij zijn bij het verdrag en wier onderdanen de misdaad hebben begaan,

J.   erop aandringend dat de gemeenschappelijke richtsnoeren die door de Raad op 30 september 2002 zullen worden vastgesteld geen enkele afbreuk mogen doen aan de EU-steun aan het volledig effectief functioneren van het ICC, en dat rekening moet worden gehouden met de letter en de geest van het gemeenschappelijke EU-standpunt dat in dit verband reeds is vastgesteld,

1.   onderstreept dat geen enkele immuniteitsovereenkomst ooit mag leiden tot de mogelijkheid van strafvrijstelling van enige persoon die wordt beschuldigd van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid of genocide;

2.   onderstreept de sterke betrokkenheid van de Verenigde Staten van Amerika bij operaties tot behoud van de vrede en is van oordeel dat de geloofwaardigheid van het EU-standpunt tegenover de Verenigde Staten versterkt zou kunnen worden door aanvaarding van een proportionele bijdrage bij vredesoperaties;

3.   is de vaste overtuiging toegedaan dat de staten die partij zijn bij het ICC en de ondertekenende staten op grond van het internationaal recht ertoe verplicht zijn het doel van het Statuut van Rome niet te ondermijnen op grond waarvan, overeenkomstig zijn pre-ambule, "de ernstigste misdaden die de internationale gemeenschap als geheel aangaan niet ongestraft mogen blijven" en dat staten die partij zijn de verplichting hebben volledig met het Strafhof samen te werken, overeenkomstig artikel 86 van het Statuut van Rome, hetgeen betekent dat zij geen immuniteitsovereenkomsten kunnen sluiten waarbij bepaalde burgers worden uitgesloten van de rechtsmacht van de staat of van het Internationaal Gerechtshof, waardoor de volledige effectiviteit van het ICC wordt ondermijnd en zijn functie als aanvulling op de rechtsmacht van de staat en collectief veiligheidselement in de wereld in gevaar wordt gebracht;

4.   onderstreept dat het Statuut van Rome door alle 15 lidstaten van de EU werd geratificeerd als een essentieel onderdeel van het democratische model en waardensysteem van de EU, en doet een beroep op de lidstaten het Statuut van Rome in het "acquis" van de EU op te nemen;

5.   verwacht van de regeringen en parlementen van de lidstaten dat zij zich onthouden van enige overeenkomst die de doeltreffende tenuitvoerlegging van het Statuut van Rome ondermijnt en beschouwt ratificering van een dergelijke overeenkomst derhalve onverenigbaar met het lidmaatschap van de EU;

6.   richt hetzelfde verzoek tot de landen die het lidmaatschap van de EU hebben aangevraagd, de landen die met de EU in het Euro-Mediterrane-partnerschap zijn geassocieerd, de landen van Mercosur, het Andes-Pact en het San José-proces, de landen die betrokken zijn bij het stabiliserings- en associatieproces alsmede de ACS-landen die partij of ondertekenaar van het Statuut zijn; doet een beroep op de parlementen van Roemenië, Israël, Tadzjikistan en Oost-Timor, Honduras, Oezbekistan, Mauretanië, Palau, de Marshalleilanden en de Dominicaanse Republiek de overeenkomsten die hun regeringen met de VS overeenkomstig artikel 98 van het Statuut van Rome hebben gesloten, niet te ratificeren;

7.   roept alle ondertekenende staten op het Statuut te ratificeren en verzoekt met name de Tsjechische Republiek, die momenteel het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de VN bekleedt, Litouwen en Malta zulks met de meeste spoed te doen om een eventuele vertraging in het huidige toetredingsproces tot de EU te voorkomen;

8.   is ervan overtuigd dat de lidstaten van de EU en de kandidaat-landen solidair moeten optreden bij de instelling van het ICC om aldus blijk te geven van hun volledige steun en ervoor te zorgen dat het ICC zijn onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit kan bewaren, met name door:

   een versterking van de politieke dialoog van de EU met de VS, zowel binnen als buiten de transatlantische dialoog, erop gericht de regering van de VS tot een verandering van haar houding tegenover het ICC te bewegen,
   een versterking van de financiële steun van de EU aan de doelstellingen van het ICC door middel van de financiering van maatregelen in het kader van het Europese initiatief voor de mensenrechten,
   te komen tot een gemeenschappelijke benadering van de toekomstige benoeming van zijn rechters, de openbare aanklager en het personeel, met inachtneming van de beginselen doorzichtigheid en volledige eerbiediging van de criteria van het Statuut van Rome, met name die betreffende gendergelijkheid;

9.   verzoekt de Conferentie van Commissies voor Europese Zaken (COSAC) op haar komende vergadering in oktober 2002(5) aandacht te besteden aan de huidige situatie betreffende het ICC en de mogelijke schending van het Statuut van Rome door de bilaterale overeenkomsten die door de regering van de VS overeenkomstig artikel 98 zijn voorgesteld;

10.   verzoekt de regeringen en de nationale parlementen van de kandidaat-landen, en alle andere met de EU op grond van diverse overeenkomsten geassocieerde landen onverwijld over te gaan tot ondertekening dan wel ratificatie van het ICC-Verdrag;

11.   herhaalt zijn verzoek aan de Raad om het Europees Parlement vóór de komende Europese Raad van Kopenhagen in december 2002 een voortgangsverslag betreffende het ICC voor te leggen en is van oordeel dat dit verslag iedere internationale overeenkomst in verband met het ICC moet vermelden en een beoordeling moet geven van haar verenigbaarheid met het Statuut van Rome en derhalve met het "acquis" van de EU;

12.   dringt er bij de lidstaten, kandidaat-landen en alle andere met de EU door middel van diverse overeenkomsten geassocieerde landen op aan een analyse te maken van de juridische gevolgen van resolutie 1422 van de VN-Veiligheidsraad en dringt aan op vastberaden maatregelen tegen de verlenging van de resolutie van de VN-Veiligheidsraad in juli 2003;

13.   herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen inzake het verbod op de doodstraf en inzake het Europees arrestatiebevel en dringt aan op een diepgaande analyse van de rechtsgevolgen van artikel 98 op dit terrein;

14.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen van Roemenië, Israël, Tadzjikistan en Oost-Timor, Honduras, India, Oezbekistan, Mauretanië, Palau, de Marshalleilanden en de Dominicaanse Republiek, alsmede aan de regering en het Congres van de VS, de Secretaris-generaal van de VN, de COSAC en aan de nationale parlementen van de kandidaat-landen, de bovengenoemde op grond van verschillende overeenkomsten met de EU geassocieerde landen en aan de Voorzitter van de Vergadering van Staten die partij zijn bij het Statuut van Rome van het ICC.

(1)1 PB C 379 van 7.12.1998, blz. 265.
(2)2 PB C 262 van 18.9.2001, blz. 262.
(3)3 P5_TA(2002)0082.
(4)4 P5_TA(2002)0367.
(5)1 Onder de punten II 5 en 6 van het Protocol bij het Verdrag van Amsterdam over de "rol van nationale parlementen in de Europese Unie".

Juridische mededeling - Privacybeleid