Resolutie over de toestand van de Europese economie - voorbereidend verslag met het oog op de aanbeveling van de Commissie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (2002/2287(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid 2002 (COM(2003) 4),
– gezien de mededeling van de Commissie over de economie van de EU in 2002 - Samenvatting en voornaamste conclusies (COM(2002) 712),
– gezien de verwachtingen van de Commissie van najaar 2002 voor de periode 2002-2003(1),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in Barcelona over de strategie van Lissabon ‐ de veranderingen verwerkelijken (COM(2002) 14) en onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 februari 2002 over het proces van Lissabon en de te volgen weg(2),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad op 21 maart 2003 (COM(2003) 5),
– gezien de mededeling van de Commissie over structurele indicatoren (COM(2002) 551),
– gezien de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 en die van de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - eEurope 2002: Effecten en prioriteiten - Mededeling aan de Europese Raad van Stockholm, 23-24 maart 2001 (COM(2001) 140),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 februari 2002 over de strategie inzake duurzame ontwikkeling met het oog op de top van Barcelona(3),
– gezien de mededeling van de Commissie over de toekomst van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) : "Een strategie voor volledige werkgelegenheid en beter werk voor allen" (COM(2003) 6),
– gezien het definitieve ontwerpverslag van 20 januari 2003 van het deskundigenpanel van TEPSA voor de verantwoordelijke commissie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid 2003,
– gezien het verslag van de Commissie "Economische hervorming: Verslag over de werking van de product- en kapitaalmarkten in de EU" (COM(2002) 743),
– gelet op artikel 163 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Economische en Monetaire Commissie (A5-0051/2003),
A. overwegende dat het hoofddoel van het sociaal-economisch beleidskader van de Europese Unie bestaat uit het realiseren van een grotere niet-inflatoire groei, volledige werkgelegenheid, in het bijzonder van bevolkingsgroepen waaronder de werkloosheid het grootst is (vrouwen, jongeren en oudere werknemers) ,het bijdragen tot een duurzame ontwikkeling en een grotere sociale samenhang,
B. overwegende dat in Europa het herstel van de verslechtering van de wereldeconomie langzaam verloopt, gezien het uitblijven van een duidelijke versnelling van de economische groei in 2002 en de nog onduidelijke vooruitzichten voor de nabije toekomst; overwegende dat de huidige recessie vanwege haar specifieke kenmerken, te weten een combinatie van afnemende groei en relatieve prijsstabiliteit, de beleidsmakers voor een nieuwe uitdaging plaats op het moment dat Europa net de euro heeft ingevoerd,
C. overwegende dat een van de belangrijkste oorzaken van het trage herstel in Europa de rigiditeit van de Europese economie is, die een snelle reactie op plotselinge externe ontwikkelingen onmogelijk maakt; overwegende dat de beleidsmakers hun aandacht sterker op Europa zelf zouden moeten richten en zich zouden moeten concentreren op gemeenschappelijke beleidsmaatregelen, alsmede op de economieën van de afzonderlijke lidstaten en op de oorzaken van de grote verschillen tussen hun macro-economische prestaties,
D. overwegende dat de nieuwe internationale situatie de aandacht op het belang van de agenda voor de hervormingen van Lissabon en Göteborg in 2000 en 2001 heeft gevestigd; overwegende dat het teleurstellend is te moeten vaststellen dat het tempo van verdere hervormingen in 2002 vrij langzaam is geweest; overwegende dat het niveau van de publieke en privé-investeringen in de EU, net als de toename van de productiviteit, zeer laag is,
E. overwegende dat het probleem van de werkloosheid in de EU niet zozeer cyclisch van aard is, maar complex en structureel, en door de afnemende groei is verergerd,
F. overwegende dat Europa ondanks de relatieve prijsstabiliteit van dit moment nog altijd een hardnekkig hoge kerninflatie kent, met name door de prijzen in de dienstensector en door de prijzen voor energie en verse levensmiddelen,
G. overwegende dat de coördinatie van het economisch beleid gericht op de verwezenlijking van de in artikel 2 omschreven doelstellingen van de Europese Unie (art. 98 en 99 VEG) een verplichting voor de lidstaten is; overwegende dat de bestaande sociaal-economische procedures niet voldoende zijn om in te spelen op de uitdagingen voor de Europese economie; overwegende dat de toenemende onderlinge economische afhankelijkheid in de eurozone een versterking van de coördinatie ex ante van het economisch beleid en van het werkgelegenheidsbeleid noodzakelijk maakt; overwegende dat het bestaan van de euro en het daaraan gerelateerde uniforme monetaire beleid het ontbreken van een gemeenschappelijk en helder Europees economisch beleid heeft blootgelegd,
1. roept de Europese leiders en beleidsmakers op het debat over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid nieuw leven in te blazen met meer creativiteit en proactieve maatregelen die moeten stroken met de regels van het stabiliteits- en groeipact, om een klimaat van vertrouwen in de Europese economie tot stand te brengen; acht dit noodzakelijk om het concurrentievermogen en de economische groei aan te zwengelen met het oog op het verwezenlijken van de belangrijkste doelstelling van het economisch beleid, namelijk het scheppen van werkgelegenheid, teneinde de toenemende tendens in Europa van een steeds verder teruglopende arbeidsdeelname en vergrijzing van de bevolking tegen te gaan; is van oordeel dat te dien einde het genereren van nieuwe bedrijvigheid en het ondersteunen van publieke en privé-investeringen prioriteit moeten krijgen;
2. verzoekt de Europese leiders tijdens de aanstaande voorjaarsbijeenkomst van de Raad Economische Zaken af te zien van vaag en zelfgenoegzaam woordgebruik en juist op te roepen tot een versnelling en een efficiënte implementatie van de strategie van Lissabon in Europa door opnieuw het belang te bevestigen van de evenwichtige en globale strategie die in 2000 in Lissabon en in 2001 in Göteborg is vastgesteld en in Stockholm verder is uitgewerkt, met inbegrip van structurele hervormingen, overheids- en particuliere investeringen, milieubescherming en de verbetering van het Europese economische en sociale model;
3. is van mening dat kortetermijnmaatregelen aan de vraagzijde voor herstel van de economische activiteit (wijzigingen van de rentetarieven en fiscale aanpassingen) in de eerste plaats geen bedreiging mogen vormen voor de macro-economische stabiliteit teneinde de economische en sociale actoren hernieuwd vertrouwen te geven, in de tweede plaats niet mogen leiden tot uitholling van het Europese concurrentievermogen in een gemundialiseerde markt en in de derde plaats verenigbaar moeten zijn met een vermindering van de staatsschuld en een verhoging van de overheidsbesparingen met het oog op de financiering van overheidsinvesteringen ter versnelling van de economische groei en het aanpakken van het gevaar dat de vergrijzing voor het Europees sociaal model inhoudt;
4. verwelkomt dat de Commissie de coördinatie van het economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid op een aantal procedurele punten heeft gewijzigd, in het bijzonder door de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB) op de middellange termijn te richten, door de Europese richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid (ERW) onderling coherent te maken en door de strategie voor duurzame ontwikkeling erin op te nemen; vindt dat hierin een nadere verbetering moet worden aangebracht door aggregatie van fiscale maatregelen en maatregelen aan de vraagzijde, gecombineerd met een hervorming van de pensioenstelsels die aansluit bij het monetair beleid; is van mening dat al deze processen moeten worden geïntegreerd en moeten worden aangewend als een voorlopig kader waarop de goedkeuring van de begroting van de Europese Unie en die van de lidstaten is gebaseerd; vindt tot slot dat zowel de sociale partners als de toekomstige lidstaten bij dit proces moeten worden betrokken;
5. benadrukt het belang van handhaving van het strikte monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) in het licht van de blijvend hoge kerninflatie, met name in de dienstensector; is voorstander van een koppeling tussen loonstijging en productiviteit als instrument om de inflatie in te dammen; is van mening dat de liberalisering van markten, geschraagd door maatregelen gericht op een grotere transparantie van de prijzen en in combinatie met structurele hervormingen ter verbetering van de productiviteit, de inflatiedruk zullen doen afnemen en de ECB op termijn meer speelruimte zullen bieden, vooral als de wisselkoers van de euro schadelijk is voor de Europese export;
6. onderstreept dat het Parlement zich blijft committeren aan het groei- en stabiliteitspact (GSP) en steunt de intelligente en flexibele toepassing ervan zoals voorgesteld door de Commissie, in het bijzonder de grotere nadruk op de totale schuldenomvang van de afzonderlijke lidstaten, rekening houdende met hetgeen nodig is voor overheidsinvesteringen, vooral als deze investeringen volgens de Commissie passen in de strategie van Lissabon en Stockholm en uit dien hoofde van gemeenschappelijk belang zijn; neemt met teleurstelling kennis van het feit dat een aantal lidstaten met een aanhoudend groot structureel tekort geen vooruitgang heeft geboekt in de richting van een evenwichtige begroting of een begrotingsoverschot, en daarmee de correcte werking van automatische stabilisatoren belemmert; vindt dat de Raad en de Commissie hun taken tijdens de jaren van economische voorspoed vóór de neergang hebben veronachtzaamd door de lidstaten niet tijdig te waarschuwen voor onverstandige fiscale maatregelen;
7. is van mening dat er met het oog op een verhoging van de arbeidsparticipatie en de productiviteit sneller structurele hervormingen moeten worden doorgevoerd ten einde de rigiditeiten die de economische ontwikkeling in de weg hebben gestaan op te heffen en dat deze rigiditeiten dus eerst in kaart moeten worden gebracht (zoals is gedaan in het Witboek over de interne markt uit 1984); is voorts van mening dat er grote politieke wilskracht nodig is voor het implementeren van deze hervormingen aangezien zij altijd eerst offers vergen en pas later vruchten afwerpen; onderstreept daarom dat de sociale dialoog een van de sleutels is tot het welslagen van de hervormingen, hetgeen de economische actoren en de sociale partners ertoe zou moeten aanzetten hun verantwoordelijkheid te nemen om te voorkomen dat de ongelijkheid toeneemt, om positieve mobiliteit te bevorderen en uitsluiting te bestrijden;
8. beschouwt hoge investeringsniveaus in de particuliere en overheidssector als de sleutel tot productiviteitsstijging en volledige werkgelegenheid en roept derhalve op tot een snelle toepassing van technologische ontwikkelingen en nieuwe technologieën; acht het derhalve noodzakelijk om aanzienlijk meer middelen in de begrotingen van de EU en de lidstaten te reserveren voor onderwijs en beroepsopleiding, geavanceerde technologiesectoren zoals ICT (informatie- en communicatietechnologie), milieuvriendelijke productie, O&O (onderzoek en ontwikkeling), alsmede voor infrastructuur, transeuropese netwerkindustrieën en publiek-private partnerschappen, ten einde in elk van deze sectoren kwantitatieve doelstellingen te kunnen verwezenlijken; is voorts van mening dat er meer belastingvoordelen moeten komen voor uitgaven en investeringen in deze activiteiten; wijst op het belang van goedkeuring van het Europees octrooi;
9. onderstreept het belang van verbreding van de productie- en industriële basis van Europa en wijst erop dat een economisch model dat uitsluitend op diensten stoelt niet de juiste keuze is voor de toekomstige economie van Europa; wijst op het belang van toetsing van nieuwe wetgeving door evaluatie van de effecten ervan en verzoekt de Commissie de lijst van proefmaatregelen waarvoor reeds een drievoudige evaluatie (gevolgen voor de economie, de werkgelegenheid en het milieu) in 2003 is gepland, uit te breiden en er ook de komende Commissievoorstellen inzake het chemisch beleid en de tarifering van de vervoersinfrastructuur in op te nemen; wijst tevens op het belang van een geïntegreerde aanpak bij de uitvoering van de diverse maatregelen in het kader van het EU-beleid inzake klimaatverandering, teneinde het internationale concurrentievermogen van de energie-intensieve industrieën in Europa te beschermen;
10. is van mening dat Europa, gezien het feit dat de schommelingen van de olieprijzen en de open vraag wanneer de voorraden zullen zijn uitgeput de Europese economie zeer kwetsbaar maken, het beleid inzake hernieuwbare energie tot prioriteit moet verheffen en niet alleen in hernieuwbare energie moet investeren, maar de bestaande en toekomstige resultaten van het onderzoek op dit gebied in nog grotere mate moet benutten om bij de volgende industriële revolutie in deze sector het voortouw te nemen, zoals de VS dat in de IT-sector heeft gedaan;
11. wijst erop dat de doelstellingen van Lissabon alleen kunnen worden verwezenlijkt indien een cultuur van ondernemerschap wordt bevorderd in Europa; vindt dan ook dat het midden- en kleinbedrijf (MKB) van vitaal belang is voor groei en werkgelegenheid; verzoekt ten eerste om maatregelen om het snel opzetten van nieuwe bedrijven te vergemakkelijken door middel van het gebruik van nieuwe technologieën en belastinguitstelregelingen; roept ten tweede op tot het vereenvoudigen van het regelgevend kader; verzoekt ten derde om een verlaging van de kosten van kapitaal voor het MKB en om een eenvoudiger toegang tot risicokapitaal; wijst erop dat de ontwikkelingen ten aanzien van risicokapitaalvereisten in het kader van de onderhandelingen van Bazel II nauwkeurig dienen te worden gevolgd en spoort het Europees Investeringsfonds aan zijn inspanningen te vergroten wat de kredietgarantieregelingen betreft; moedigt voorts de lidstaten aan zich echt in te spannen om de in het MKB-Handvest gemaakte beloftes na te komen;
12. is van mening dat een goede en tijdige omzetting van EU-richtlijnen van het allergrootste belang is voor de voltooiing van de interne markt en dat er van de huidige procedures wegens schending van het Gemeenschapsrecht te weinig effect uitgaat; roept de Commissie derhalve op meer druk uit te oefenen op lidstaten die belangrijke richtlijnen niet volledig omzetten;
13. is van mening dat er verdere vooruitgang moet worden geboekt bij het realiseren van een meer dynamische en geïntegreerde binnenmarkt; verzoekt de lidstaten voor verdere liberalisering van diensten van algemeen belang en netwerkdiensten te zorgen, omdat het marktaandeel van de zittende bedrijven groot blijft en er nog altijd onvoldoende concurrentie is: met name betreft het de sectoren postdiensten, telecommunicatie, gas en elektriciteit, vervoer per spoor, luchtvaart en omroep; onderstreept dat door de communautaire instellingen op lokaal, regionaal en nationaal niveau gewaarborgd moet worden dat diensten van algemeen belang universeel, van goede kwaliteit en redelijk geprijsd zijn; is van oordeel dat de mogelijkheid van het onderling koppelen van de netwerken in de lidstaten vooral van belang is met het oog op de uitbreiding van de EU; verwelkomt het initiatief tot de opstelling van een Groenboek over diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en hoopt dat er een communautaire strategie wordt ontwikkeld voor DAEB om de doelstellingen van Lissabon te kunnen verwezenlijken;
14. dringt aan op volledige en tijdige uitvoering van zowel het Actieplan financiële diensten (APFD) als het Actieplan risicokapitaal (APRK); verzoekt om de ontwikkeling van markten voor risicokapitaal en wenst dat de rol van het Europees Investeringsfonds (EIF) wordt versterkt; is van mening dat er in de context van een toenemende vervlechting van de financiële markten in Europa behoefte bestaat aan verdere coördinatie tussen de nationale toezichthoudende instanties, hetgeen uiteindelijk zou kunnen leiden tot één Europese toezichthouder;
15. wijst erop dat tegelijkertijd de financiële markt bij lange na niet kan voldoen aan de financieringsbehoeften van het MKB, voor regionale ontwikkeling en netwerkinfrastructuur; verlangt bijgevolg dat er op Europees niveau een op deze behoeften afgestemd financieringsbeleid wordt ontwikkeld;
16. onderstreept dat de beurscrisis aan het licht heeft gebracht dat het bestuur van ondernemingen, ook in de Europese Unie, te wensen overlaat en pleit voor de goedkeuring van een ambitieus communautair plan op basis van het rapport Winter op het gebied van ondernemingsrecht en bedrijfseconomie;
17. wenst dat er aanzienlijke inspanningen worden geleverd om de arbeidsparticipatie, met name van vrouwen, gehandicapten en ouderen, te verhogen met behulp van de volgende maatregelen: ten eerste, belastingfaciliteiten voor bedrijven die deze doelgroepen in dienst nemen, zoals verlaging van de inkomstenbelasting in combinatie met gecreëerde banen en verlaging van de belasting op arbeid (o.a. sociale premies), met name voor lage inkomens, een en ander gecompenseerd door een verhoging van de indirecte belastingen als de budgettaire stabiliteit in gevaar komt; ten tweede, verhoging van de feitelijke pensioengerechtigde leeftijd door vrijwillige beslissingen van de werknemers, ondersteund door betere pensioenvooruitzichten en stimulansen voor bedrijven die de werkgelegenheid van oudere werknemers niet beperken; ten derde, bevordering van alle kwaliteitsaspecten van arbeid, inclusief gezondheid en veiligheid op de werkplek; pleit ten slotte voor de opstelling van regionale en lokale werkgelegenheidsinitiatieven;
18. dringt aan op een grotere arbeidsmobiliteit in de EU door sterkere prikkels te bieden voor verhuizing van de ene lidstaat naar de andere, de bureaucratie terug te dringen, het verkrijgen van sociale uitkeringen in heel Europa te vergemakkelijken en diploma's, beroepservaring, kwalificaties en pensioenbijdragen te erkennen; is van mening dat er bijzondere aandacht dient te worden besteed aan onderwijs, bijscholing, levenslang leren en het verbeteren van vaardigheden, met name taalvaardigheden;
19. dringt erop aan dat concurrentieverstorende belastingregelingen versneld worden afgeschaft; onderstreept dat uitvoering moet worden gegeven aan het onlangs goedgekeurde pakket voor de belastingheffing op spaartegoeden; verzoekt de Commissie en de Raad het convergentieproces bij de BTW (met het oog op invoering van het beginsel van het land van oorsprong) en bij de energiebelasting gaande te houden; wenst dat er voor bedrijven een geconsolideerde belastinggrondslag komt voor hun in de hele EU verrichte activiteiten; dringt er tot slot op aan dat er overeenstemming wordt bereikt over gemeenschappelijke beginselen voor de belastingheffing op fondsen voor aanvullende pensioenen in Europa;
20. is van mening dat er, gezien de toegenomen flexibiliteit van de Europese markteconomie, behoefte bestaat aan een gelijkwaardige mate van sociale verantwoordelijkheidszin in de particuliere sector om het Europese sociale model in stand te houden; stelt voor dat de Commissie een "scorebord" opzet en ontwikkelt om de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven bij te houden;
21. dringt aan op een passende internationale vertegenwoordiging van de eurozone in internationale en multilaterale instellingen; wenst dat grondstoffen- en energieleveranties zoveel mogelijk in euro worden gefactureerd om bij handelstransacties voor meer zekerheid te zorgen en de dubbele schommelingen van de grondstoffenprijzen en de wisselkoers te vermijden;
22. dringt er opnieuw op aan dat het Europees Parlement volledig wordt betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van de globale richtsnoeren van de EU voor het economisch beleid; is van oordeel dat de standpunten van de Raad en het Parlement even zwaar moeten wegen bij de jaarlijkse goedkeuring van de GREB op basis van een voorstel van de Commissie; wijst erop dat de nationale parlementen hierbij nauwer moeten worden betrokken;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de sociale partners.