Resolutie van het Europees Parlement over de zaak van Amina Lawal, Nigeriaanse, die in Nigeria tot dood door steniging is veroordeeld
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2002(1) waarin bezwaar wordt aangetekend tegen de doodstraf door steniging die door de sharia-rechtbank van Bakori in de staat Katsina op 22 maart 2002 is uitgesproken tegen mevrouw Amina Lawal, omdat zij een buitenechtelijk kind heeft,
A. overwegende dat beroep tegen het doodvonnis is aangetekend en dat de terechtzitting op 25 maart 2003 zal plaatsvinden,
B. overwegende dat reeds in zijn bovengenoemde resolutie is vermeld dat Nigeria een van de weinige landen blijft waarin een persoon ter dood kan worden veroordeeld wegens seksuele activiteiten waarbij sprake was van wilsovereenstemming,
C. overwegende dat de terechtstelling van mevrouw Amina Lawal voor de ten laste gelegde feiten een schending zou betekenen van de rechten van de mens zoals onder andere omschreven in het Handvest van de VN van de fundamentele mensenrechten en in het Afrikaanse Handvest van de rechten van mensen en volkeren,
D. overwegende dat Amina Lawal bij schuldigverklaring het recht zou hebben bij een wereldlijke rechtbank in beroep te gaan,
E. overwegende dat de nieuwe federale minister van Justitie, Kanu Agabi, verklaard heeft dat de regering beroep wenst aan te tekenen tegen de uitspraak van de sharia-rechtbank en eraan herinnerd heeft dat moslims conform de grondwet aanspraak hebben op dezelfde rechten en bescherming als andere Nigerianen,
1. verklaart onder alle omstandigheden categorisch tegen de doodstraf te zijn omdat deze straf de ernstigste schending betekent van het recht op leven dat door het internationaal recht wordt gegarandeerd en dringt er bij de Nigeriaanse regering op aan alles in het werk te stellen om een einde te maken aan alle terechtstellingen en de toepassing van de doodstraf;
2. doet een beroep op het hogere sharia-hof van beroep van Katsina om zich aan zijn verplichtingen op grond van alle internationale, door Nigeria ondertekende overeenkomsten op het gebied van de mensenrechten te houden en dringt derhalve aan op nietigverklaring van alle onderdelen van de sharia-wetgeving die in strijd zijn met de internationale rechtsregels;
3. dringt er bij het hooggerechtshof van Nigeria op aan te bepalen dat de regionale wetgeving moet worden geconformeerd aan de internationale rechtsregels die Nigeria heeft toegezegd te zullen respecteren;
4. doet een beroep op de Nigeriaanse regering te waarborgen dat de rechtbanken functioneren overeenkomstig de internationale wetgeving op het gebied van de mensenrechten en de opsomming van rechten in Nigeria's eigen grondwet;
5. bevestigt dat eerbiediging van de mensenrechten een van de fundamentele clausules is in alle overeenkomsten tussen de EU en derde landen;
6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Afrikaanse Unie, de co-voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS/EU, de Secretaris-generaal van de VN, alsmede de regering en het parlement van Nigeria.