Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2002/2280(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A5-0167/2003

Ingediende teksten :

A5-0167/2003

Debatten :

PV 04/06/2003 - 27

Stemmingen :

PV 05/06/2003 - 27
PV 05/06/2003 - 28

Aangenomen teksten :

P5_TA(2003)0269

Aangenomen teksten
PDF 42kWORD 108k
Donderdag 5 juni 2003 - Straatsburg
Vrouwen en sport
P5_TA(2003)0269A5-0167/2003

Resolutie van het Europees Parlement over vrouwen en sport (2002/2280(INI))

Het Europees Parlement,

-   gelet op de artikelen 3 en 141 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

-   gelet op de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

-   gelet op de aan het Verdrag van Amsterdam gehechte verklaring betreffende sport,

-   gezien de verklaring van de Europese Raad van Nice van 7, 8 en 9 december 2000 over de specifieke kenmerken van sport en de maatschappelijke functie daarvan, waarmee bij de uitvoering van het gemeenschappelijk beleid rekening moet worden gehouden,

-   gezien de verklaring van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000 in Lissabon in de zin van gemakkelijker onderlinge overeenstemming tussen gezins- en beroepsleven door betere structuren voor kinderopvang,

-   gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,

-   gezien de verklaring en het actieplatform van de vierde wereldconferentie van de Verenigde Naties over vrouwen, die van 4 tot en met 15 september 1995 te Peking is gehouden, en de resolutie "Peking+5", welke tot doel heeft uitvoering te geven aan de verklaring en het actieplatform van Peking, zoals op 10 juni 2000 aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 oktober 1987(1) over vrouwen in de sport,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 juli 1996(2) over de afwezigheid van vrouwelijke sportbeoefenaars uit bepaalde landen op de Olympische Spelen,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 juni 1997(3) over de rol van de Europese Unie op het gebied van sport,

-   gezien de resolutie van de Raad van ministers van Jeugdzaken van 17 december 1999(4) over sport als onderdeel van de informele opvoeding in het kader van programma's van de Europese Gemeenschap voor de jeugd,

-   onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 september 2000 over het verslag van de Commissie aan de Europese Raad teneinde de bestaande sportstructuren te vrijwaren en de sport haar sociale functie in het kader van de Gemeenschap te laten behouden - Verslag van Helsinki over sport(5),

-   gezien de conclusies van de conferentie van de ministers van Sport, die op 12 november 2001 onder het Belgische voorzitterschap is gehouden,

-   gezien het Europees Handvest voor de sport en de Ethische Sportcode van de Raad van Europa, zoals herzien in 2001,

-   gezien het Internationale Handvest inzake lichamelijke opvoeding en sportbeoefening, dat op 21 november 1978 te Parijs door de algemene conferentie van de Unesco tijdens haar twintigste zitting is aangenomen,

-   gezien de verklaring van de derde internationale conferentie van de met lichamelijke opvoeding en sport belaste ministers en hoge ambtenaren (MINEPS III), die onder auspiciën van de Unesco van 30 november tot en met 3 december 1999 te Punta del Este is gehouden,

-   gezien artikel 2, lid 5, van het Olympisch Handvest, zoals gewijzigd in 1994,

-   gezien de door het IOC georganiseerde wereldconferenties over vrouwen en sport, die in 1996 in Lausanne en in 2000 in Parijs zijn gehouden,

-   gezien de verklaring van de eerste internationale conferentie over vrouwen, sport en de uitdaging van de verandering, die van 5 tot en met 8 mei 1994 te Brighton is gehouden,

-   gezien de oproep voor de actie "stimuleren van verandering", die tijdens de tweede internationale conferentie over vrouwen en sport op 22 mei 1998 te Windhoek is aangenomen,

-   gezien de conferenties van het Europees netwerk "vrouwen en sport", die van 1996 tot en met 2002 zijn gehouden in respectievelijk Stockholm, Athene, Helsinki en Berlijn,

-   gezien de resolutie van de Raad van Europa van maart 2000 inzake preventie van seksuele intimidatie en seksueel misbruik van vrouwen, jongeren en kinderen in de sport,

-   gezien het Olympisch Handvest van 23 september 2001 en de Culturele Olympiade 2001-2004, gelanceerd door de Griekse minister van Cultuur ter gelegenheid van de Olympische spelen van Athene, teneinde opnieuw aan te knopen bij de grondleggende idealen van de Olympische beweging die sport en cultuur samenbrengt,

-   gelet op Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002(6) tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden,

-   gezien Besluit nr. 291/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003(7) tot instelling van het Europees Jaar van opvoeding door sport 2004,

-   gezien de verklaring van Thessaloniki en de conclusies van de Conferentie over vrouwen en sport - oude en nieuwe stereotypen, die op 7 en 8 maart 2003 werd georganiseerd door het Griekse voorzitterschap van de Europese Unie,

-   gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

-   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5&nbhy;0167/2003),

A.   overwegende dat in de verklaring van de Europese Raad van Nice van december 2002 is bepaald dat de Gemeenschap rekening moet houden met het specifieke karakter en de sociale, opvoedkundige en culturele functies van de sport, en dat sportbeoefening sedert de oudheid een democratische waarde heeft,

B.   overwegende dat sportbeoefening een van de voornaamste culturele activiteiten van de Europeanen is; dat in de Europese Unie 29,5% van de mannen tegenover 16% van de vrouwen, en 63% van de jongens tegenover 37% van de meisjes van 15 tot 24 jaar verklaren regelmatig een lichamelijke of sportieve activiteit uit te oefenen,

C.   overwegende dat toegang tot sportbeoefening een recht is, dat sport een middel tot zelfbevestiging en ontplooiing, alsook een leerschool voor burgerschap en solidariteit is; dat geregelde sportbeoefening de lichamelijke en geestelijke gezondheid bevordert,

D.   gezien de ongelijkheid, wat de toegang tot sportbeoefening betreft, tussen man en vrouw, maar ook tussen vrouwen onderling naar gelang van het sociale milieu en de arbeidssituatie, die een belemmering kunnen vormen voor sport en vrijetijdsbesteding,

E.   overwegende dat lichamelijke en sportactiviteiten voor lichamelijk of geestelijk gehandicapten een methode bij uitstek voor revalidatie en een middel tot sociale integratie vormen, en dat er met veel aandacht op gelet moet worden dat lichamelijk of geestelijk gehandicapte mannen en vrouwen volledig hun recht kunnen uitoefenen om deel te nemen aan elke vorm van sport, op hun eigen niveau en naargelang van hun specifieke behoeften,

F.   overwegende dat het noodzakelijk is dat vrouwen in elke fase van hun leven, met name zwangere vrouwen en jonge moeders, sportactiviteiten aangeboden krijgen naargelang van hun behoeften, en raadgevingen krijgen om sporten te beoefenen die aangepast zijn aan hun toestand, en dat ouder wordende vrouwen (en mannen) de gelegenheid wordt geboden sporten te beoefenen die hun lichamelijke en geestelijke gezondheid ten goede komen,

G.   overwegende dat de lichamelijke opvoeding op school een instrument tot democratisering van de sport is, maar ook een gelegenheid om sociale vaardigheden door te geven, en dat deze lichamelijke opvoeding doorslaggevend is voor de sportbeoefening in het latere leven,

H.   overwegende dat in de landen van het uitgebreide Europa de marginalisering van de lichamelijke opvoeding en de gemengde sportbeoefening op school verontrustend is,

I.   overwegende dat sportbeoefening voor vrouwen en meisjes van elke leeftijd een stuk vrijheid vormt, een traject naar succes en emancipatie en soms een middel om het hoofd te bieden aan de druk van de sociale en culturele verplichtingen; stelt wel vast dat de deelneming van vrouwen en meisjes uit migrantenmilieus onder het gemiddelde ligt,

J.   overwegende dat ondanks de intrekking van de wettelijke verboden op de toegang van vrouwen tot sportbeoefening, vrouwen nog steeds minder sport beoefenen dan mannen, naargelang van de aard van de sport in ongelijke mate deelnemen en in de begeleiding en besluitvorming van de sportwereld ondervertegenwoordigd blijven,

K.   overwegende dat vrouwen, die bij de docenten en in de officiële wedstrijdsport reeds ondervertegenwoordigd zijn, weinig werk maken van de geïnstitutionaliseerde plaatsen van sportbeoefening (clubs, verenigingen), en zich voornamelijk toeleggen op informele lichamelijke activiteiten teneinde fit te blijven en zich te ontspannen,

L.   overwegende dat in de sport de seksuele identiteit tot uitdrukking komt en dat de verschillende vormen van sportbeoefening sterk seksueel gekleurde gebieden vol stereotypen blijven, waar de dominerende rolmodellen van viriliteit en vrouwelijkheid worden doorgegeven maar ook worden doorbroken,

M.   overwegende dat de sportbeoefening door meisjes en jongens moet ingaan op de uitdaging dat de gelijkheid uitgaande van lichamelijke verschillen tot stand gebracht dient te worden; dat de door de pubertijd gekenmerkte adolescentie een typische periode is waarin veel meisjes, vooral wanneer zij uit kansarme milieus komen, de sportbeoefening vaarwel zeggen,

N.   overwegende dat het belangrijk is profijt te trekken van de prestaties van vrouwelijke topsporters en dat hun rolmodel voor jonge meisjes voor het voetlicht dient te worden gebracht,

O.   overwegende dat topsporters werknemers zijn, dat sport om die reden onder het communautaire arbeidsrecht valt en in het bijzonder onder de reeds genoemde Richtlijn 2002/73/EG,

P.   overwegende dat ten opzichte van hun mannelijke collega's beoefenaarsters van topsport geen gelijke behandeling genieten op het gebied van inkomens en financiële middelen (studiebeurzen, subsidies, sponsors) en voor hun heropneming in het beroepsleven,

Q.   overwegende dat het statuut van topsporter aan de mannelijke en vrouwelijke topsporters economische en sociale rechten toekent met daarbij professionele begeleiding; dat in bepaalde Europese landen dit statuut en de voorwaarden voor verkrijging ervan nog discriminerend zijn voor vrouwen,

R.   overwegende dat de deelneming van vrouwelijke atleten in de internationale wedstrijdsport is toegenomen, maar dat het personeel voor de technische en medische begeleiding en de scheidsrechters en arbiters hoofdzakelijk mannen blijven (tijdens de Olympische spelen van Sydney was 38% van de atleten, 8% van het technisch ondersteunend personeel en 4% van het medisch begeleidend personeel vrouw),

S.   overwegende dat beoefening van topsporten een gezondheidsrisico voor atleten inhoudt, met name voor vrouwen, bijvoorbeeld vrouwen die meedoen aan de triatlon voor vrouwelijke atleten (spijsverteringsstoornissen, onomkeerbare amenorroe, osteoporose),

T.   overwegende dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan preventie en bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de sportwereld,

U.   in aanmerking nemende de geringe media-aandacht voor sportbeoefening door vrouwen en de discriminerende sociale en seksueel stereotiepe verslaggeving in de media,

V.   in aanmerking nemende de oprichtingsverklaring van Brighton van 1994, de vele activiteiten van de internationale werkgroep vrouwen en sport (GTI) en van het netwerk Europa, vrouwen en sport (EWS),

W.   overwegende dat de tenuitvoerlegging van een geïntegreerde benadering inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen in beleid en optreden van de Gemeenschap in het geval van de sportbeoefening niet vergezeld gaat van adequate menselijke en financiële middelen en evenmin van de noodzakelijke regelingen voor controle en opvolging,

Wat betreft het structureren van de vrouwen- en -sportproblematiek

1.   verklaart dat de sportbeoefening door vrouwen de expressie is van het recht op gelijkheid en van de vrijheid van alle vrouwen, ongeacht nationaliteit, leeftijd, handicap, seksuele geaardheid en godsdienst, om over hun lichaam te beschikken en zich in de openbare ruimte te begeven;

2.   wijst erop dat de bedoeling van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen is de barrières tussen de zogenaamde "mannelijke" en "vrouwelijke" sporten te slechten, dat de doelstelling is het bevorderen van een daadwerkelijke openstelling van de sportdisciplines voor beide geslachten en elk meisje en elke jongen de kans te bieden de lichamelijke activiteit van zijn of haar keuze te beoefenen;

3.   vraagt de lidstaten en de Europese Unie vrouwen en mannen gelijke toegang tot sportactiviteiten op alle niveaus en in alle fasen van het leven te waarborgen, ongeacht het sociale milieu, en met name lichamelijk of geestelijk gehandicapten aan te sporen tot sport en lichamelijke activiteit;

4.   verzoekt de Europese Conventie om in het toekomstige Unieverdrag aan de sportbeoefening een wettelijke grondslag te geven waarbij de culturele, opvoedkundige en sociale waarden van de sport worden erkend, en tegelijk wordt verwezen naar de gelijke toegang van vrouwen en mannen tot sportbeoefening en tot het dragen van verantwoordelijkheid op sportgebied;

5.   verzoekt de Commissie om in de communautaire programma's en acties ondersteuning te geven aan de bevordering van vrouwensport, om de sportbewegingen en de lidstaten meer bewust te maken, en om goede praktijken te verspreiden;

6.   stelt voor om in de toekomstige communautaire kaderstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen 2006-2010 een operationele doelstelling op te nemen die aan sportbeoefening door meisjes en vrouwen is gewijd;

7.   vraagt de lidstaten, de NGO's en andere organisaties om in antwoord op de volgende oproep van de Europese kaderstrategie voor gelijkheid tussen man en vrouw 2001-2005, die prioritair gericht is op het uitbannen van stereotiepe seksistische denkbeelden, vooral in de sport, projecten "sport voor de vrouw" in te dienen;

8.   vraagt de Europese Commissie om de regelgeving tegen discriminatie in de sport op te nemen in de nieuwe richtlijn tegen discriminatie op grond van geslacht buiten het arbeidsmilieu, op basis van artikel 13 van het Verdrag;

9.   verzoekt de Commissie een grondige studie over de positie van de vrouw in de sport te laten uitvoeren, zoals tijdens de conferentie van de ministers van Sport van 12 november 2001 is voorgesteld, en daarbij o.a. statistieken over de situatie van de vrouw in de sport in het algemeen en gegevens voor begrotingsanalyse volgens het criterium van gelijkheid tussen man en vrouw ("gender budgeting") voor te leggen;

10.   roept de Europese Unie op om de werking van het netwerk Europa, vrouwen en sport te ondersteunen;

11.   verzoekt de Europese Unie, met name in het kader van haar zesde kaderprogramma voor onderzoek, research te laten verrichten naar vraagstukken in verband met gezondheid, sociale aspecten en opvoedkundige uitdagingen die verband houden met de deelneming van vrouwen aan sport;

12.   spreekt de wens uit dat het Europees Jaar van opvoeding door sport een gelegenheid vormt voor bezinning over de betekenis van gemengde sportbeoefening op school, en verzoekt de Commissie en de lidstaten duidelijke prioriteit toe te kennen aan projecten die de deelneming van vrouwen aan sportbeoefening bevorderen;

13.   verzoekt Eurostat om indicatoren te definiëren en te komen met Europese statistieken over de participatie van vrouwen en mannen op alle sportniveaus;

14.   verzoekt de regeringsinstanties om in hun sportbeleid op systematische wijze met de gelijkheid van mannen en vrouwen rekening te houden, met name bij de toekenning van subsidies;

15.   vraagt de Europese Commissie en de lidstaten om de kwestie van de vrouw in de sport in de bilaterale en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen op te nemen; neemt zich voor om de kwestie op de agenda te plaatsen bij interparlementaire uitwisselingen en euromediterrane ontmoetingen;

16.   overweegt de mogelijkheid om een delegatie van zijn Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen af te vaardigen naar de Europese EWS-Conferentie op 23-25 april 2004 in Parijs en naar de internationale GTI-Conferentie van 11-14 mei 2006 in Kumamoto;

Wat betreft sportbeoefening op school en als vrijetijdsbesteding

17.   verzoekt de lidstaten om voor lichamelijke opvoeding en sport op school weer de daaraan toekomende plaats in te ruimen, en deze als een indicator voor de kwaliteit van het onderwijs te zien;

18.   verzoekt de lidstaten een studie te laten verrichten over de kwantitatieve en kwalitatieve participatie van meisjes en jongens aan sportbeoefening in en buiten schoolverband en doeltreffende middelen in te zetten om de deelneming van meisjes aan sportactiviteiten en lichaamsoefening te verhogen;

19.   verzoekt de lidstaten en de bevoegde autoriteiten ervoor te zorgen dat bij de opleiding van sportleraressen en -leraren de gemengde sportbeoefening en de gelijkheid van mannen en vrouwen recht wordt gedaan via de integratie van dit aspect in hun opleiding, en de ouders bewust te maken van de vervlakkende effecten van stereotypen;

20.   acht het van belang dat kinderen vanaf de kleuterschool en de lagere school de mogelijkheid hebben om gemengd sport te beoefenen; verzoekt de scholen, clubs, verenigingen en territoriale gemeenschappen hiervoor proefprojecten op te zetten;

21.   verzoekt de lidstaten om beleid uit te bouwen voor de sociale integratie van jongeren via de sport, om meisjes daarbij in hun doelpubliek te integreren, en om daartoe met name doelstelling 3 van de structuurfondsen te gebruiken;

22.   verzoekt de regeringsinstanties en de territoriale gemeenschappen om aan meisjes en jongens een breder gamma van sportactiviteiten in en buiten schoolverband aan te bieden en deze activiteiten te bevorderen;

23.   wijst er met nadruk op dat alles in het werk gesteld moet worden om vrouwen de mogelijkheid te geven om aan sport en lichaamsoefening te doen door te zorgen voor betere toegang tot sportvoorzieningen, specifieke cursussen, openingstijden die hun voorbehouden zijn, opvangvoorzieningen voor kinderen en goede verbindingen met sportcentra;

24.   vraagt de sportwereld de gelijke toegang van vrouwen en mannen tot sportbeoefening vast te leggen in zijn statuten, een actieplan voor het stimuleren van de deelneming van vrouwen aan hun sportdisciplines ten uitvoer te leggen, te voorzien in opleidingen tot het integreren van de gelijkheid van man en vrouw in alle beleidsvormen en tot de praktische toepassing van dit beginsel, en voor vrouwelijke amateursport te voorzien in een begrotingspost en daarbij gemengde sportbeoefening en/of het oprichten van vrouwenafdelingen voor te stellen;

25.   vraagt de lidstaten en de bevoegde autoriteiten om te zorgen voor opleiding en kwalificatie van sporttrainers voor alle niveaus en in hun opleiding ook het aspect gelijkheid van man en vrouw op te nemen;

26.   verzoekt de regeringsinstanties, het bedrijfsleven en de sociale partners om, gelet op de moeizame onderlinge afstemming van beroepsleven, gezinsleven en vrijetijdsbesteding, sportbeoefening op de werkplek aan te moedigen, met name via collectieve arbeidsovereenkomsten, en meer in het bijzonder actieve steun te verlenen voor sportbeoefening door werknemers in een toestand van onzekerheid en vrouwen in probleemsituaties;

Wat betreft het waarborgen van gelijke rechten in de topsport

27.   roept de lidstaten en de sportwereld ertoe op om bij de erkenningsprocedures voor de topsportdisciplines het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke sportbeoefening op te heffen;

28.   verzoekt de nationale sportverbonden en hun toezichthoudende autoriteiten ervoor te zorgen dat mannen en vrouwen gelijke toegang tot het statuut van topatleet hebben met dezelfde rechten op het gebied van inkomen, voorwaarden inzake begeleiding en training, medische begeleiding, toegang tot wedstrijdsport, sociale bescherming, beroepsopleiding en actieve sociale herïntegratie aan het einde van de sportcarrière;

29.   verzoekt de regeringsinstanties en de autoriteiten van de sportwereld te waarborgen dat een einde wordt gemaakt aan de directe en indirecte discriminatie waarvan vrouwelijke atleten bij de uitoefening van hun sportactiviteiten het slachtoffer zijn;

30.   verzoekt het bedrijfsleven zich veel meer in te zetten voor partnerschapsacties met beoefenaarsters van topsporten, door de beeldvorming daarvan naar een hoger plan te tillen en alle sportbeoefening door vrouwen zonder onderscheid te stimuleren;

31.   vraagt de media erop toe te zien dat sportbeoefening door mannen en vrouwen op evenwichtige wijze wordt verslagen en dat vrouwen in de sport op een niet-discriminerende wijze worden voorgesteld;

32.   stelt voor om bij de herziening van Richtlijn 89/552/EEG(8) "televisie zonder grenzen" in artikel 3 bis betreffende het uitzenden van belangrijke sportgebeurtenissen de lidstaten de mogelijkheid te geven bij het uitzenden van sportwedstrijden de genderdimensie in te voeren;

33.   moedigt sportvrouwen ertoe aan zich te organiseren om voor hun sportieve, economische en sociale rechten op te komen, en gevallen van discriminatie en intimidatie bij de bevoegde autoriteiten of het gerecht aan te geven;

34.   spreekt de wens uit dat de komende Olympische Spelen van Athene een voorbeeldfunctie zullen hebben, en vraagt het IOC ervoor te zorgen dat alle nationale delegaties gemengd zullen zijn;

Wat betreft het waarborgen van de gezondheid van vrouwelijke atleten

35.   dringt bij de sportbonden en de trainers aan op beter toezicht op de veiligheidsmaatregelen en de omstandigheden waaronder de sportbeoefening plaatsvindt, en het geven van voorlichting aan topsporters, in het bijzonder de jongere, over de consequenties voor hun geestelijke, fysieke, seksuele en reproductieve gezondheid van een intensieve sporttraining, het gebruik van doping en het veronachtzamen van voedingsregels;

36.   beklemtoont dat een vervrouwelijking en een specifieke opleiding van het medisch en paramedisch begeleidend personeel voor de bescherming van de gezondheid van de atleten noodzakelijk zijn;

37.   wijst er met nadruk op dat er gericht en geslachtsspecifiek studiewerk naar de invloed van de sport op de gezondheid van de atleten moet gebeuren;

38.   acht het van belang dat vrouwelijke atleten psychologisch worden begeleid waar het de veranderingen van hun lichaam betreft of waar zij zich over hun vrouw-zijn vragen stellen, en dat dergelijke aspecten bij de opleiding van mannelijke en vrouwelijke trainers ter sprake moeten komen;

39.   wijst op het onvervreemdbare recht van sportbeoefenaarsters op het gebied van seksualiteit en reproductie, en vraagt dat inbreuken op die vrijheden strafbaar worden gesteld;

40.   dringt er bij de lidstaten en sportfederaties op aan om regels aan te nemen teneinde ongewenste intimiteiten en seksuele intimidatie in de sport te voorkomen en daar een einde aan te maken, door toepassing van de wetgeving tegen ongewenste intimiteiten op het werk, om atleten en hun ouders te informeren over de gevaren van misbruik en de verhaalmogelijkheden waarover ze beschikken, om het personeel van sportverenigingen gerichte informatie te geven, en om te zorgen voor strafrechtelijke en disciplinaire vervolging;

Wat betreft de participatie van vrouwen aan de besluitvorming

41.   constateert dat de deelneming van vrouwen aan de besluitvorming in de sport op dezelfde weerstanden stuit als in de politiek en het bedrijfsleven, en dat positieve acties terzake dan ook noodzakelijk zijn;

42.   verzoekt de lidstaten en de toezichthoudende autoriteiten om de erkenning en subsidiëring van sportverenigingen en instanties in de sportwereld afhankelijk te stellen van statutaire bepalingen welke een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op alle niveaus en in alle leidinggevende posten waarborgen;

43.   vraagt de sportverenigingen en -instanties om de vrouwelijke aanwezigheid in de functies van arbiter en scheidsrechter te stimuleren en gemengde medische commissies en selectiecomités in te voeren;

44.   verzoekt de sportorganisaties om opleidings- en begeleidingsprogramma's voor vrouwelijke atleten in te voeren met het oog op hun heropneming in het beroepsleven, met name als trainster en als lid van het technisch en leidinggevend personeel;

45.   roept de sportbeweging op om de IOC-doelstelling inzake deelneming van vrouwen aan de besluitvorming te respecteren (vóór 31 december 2005 20% vrouwen in de besluitvormingsstructuren) en in de volgende 10 jaar op te trekken tot 30%;

o
o   o

46.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 305 van 16.11.1987, blz. 62.
(2) PB C 211 van 22.7.1996, blz. 36.
(3) PB C 200 van 30.6.1997, blz. 252.
(4) PB C 8 van 12.1.2000, blz. 5.
(5) PB C 135 van 7.5.2001, blz. 274.
(6) PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.
(7) PB L 43 van 18.2.2003, blz. 1.
(8) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.

Juridische mededeling - Privacybeleid