– gezien het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) van 11 december 1997, de toepassingsprocedures voor de tenuitvoerlegging daarvan die zijn goedgekeurd op de conferenties van Bonn (juli 2001), Marrakech (november 2001), New Delhi (november 2002) en Milaan (december 2003), en de Tiende Conferentie van de Partijen (Tenth Conference of the Parties, COP-10) die van 6 tot 17 december 2004 werd gehouden in Buenos Aires, Argentinië,
– onder verwijzing naar zijn resoluties over klimaatverandering, met name die van 17 november 2004 over de EU-strategie voor de Conferentie in Buenos Aires (COP-10)(1),
– gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,
A. overwegende dat klimaatverandering een van de grote uitdagingen van de 21ste eeuw is, met aanzienlijke negatieve gevolgen voor de hele wereld op ecologisch, economisch en sociaal gebied, en dat de verandering van het klimaat naar verwachting een negatief effect zal hebben op duurzame ontwikkeling en op de bestaansmiddelen van miljoenen mensen overal ter wereld; overwegende dat orkanen, tyfonen en andere natuurrampen die verband houden met het weer, bevolkingsgroepen overal ter wereld in 2004 weer zwaar hebben getroffen, met name in de armste landen; overwegende dat de economische verliezen, naast het menselijke leed en de talrijke slachtoffers, worden geraamd op een record van 90 miljard USD voor 2004,
B. overwegende dat een volledige uitvoering van de UNFCCC en het Protocol van Kyoto van fundamenteel belang is voor de aanpak van het centrale probleem dat klimaatverandering is, en voor de toekomst van het leefmilieu overal ter wereld,
C. overwegende dat de UNFCCC een kader biedt voor actie om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren, teneinde gevaarlijke invloed van de mens op het klimaatsysteem te voorkomen; dat de UNFCCC van kracht werd op 21 maart 1994 en er nu 189 partijen bij zijn aangesloten,
D. overwegende dat het Protocol van Kyoto nu door 132 landen en organisaties voor regionale economische integratie is geratificeerd, inclusief 37 partijen genoemd in bijlage I, die goed zijn voor 61,6% van de broeikasgasemissies van bijlage I in 1990, zodat is voldaan aan de vereisten voor de inwerkingtreding van het Protocol, die zal plaatshebben op 16 februari 2005,
E. overwegende dat de ontwikkelde landen een grote verantwoordelijkheid voor de broeikasgasemissies dragen en bijgevolg in het proces om de emissies terug te dringen, een voortrekkersrol moeten spelen; overwegende dat het Europees Parlement de EU consequent verzoekt deze voortrekkersrol te blijven spelen,
F. overwegende dat het Protocol van Kyoto door de Europese Gemeenschap op 31 mei 2002 is geratificeerd, alsmede door haar lidstaten, en overwegende dat het Europees Parlement en de Raad de wetgevingsinstrumenten hebben aangenomen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Protocol van Kyoto in de Europese Gemeenschap(2); overwegende dat het Europees Parlement en de Raad op 13 oktober 2003 Richtlijn 2003/87/EG hebben aangenomen tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap(3); overwegende dat een recent voortgangsverslag van de Commissie [COM(2004)0818 def.] bevestigt dat de EU als geheel op weg is om haar doelstellingen in het kader van het Protocol van Kyoto te halen,
G. overwegende dat de doelstellingen van het Protocol van Kyoto een essentiële voorwaarde voor een mondiale strategie inzake klimaatverandering zijn, maar dat ambitieuzere streefdoelen moeten worden bepaald voor de periode na 2012; overwegende dat de mondiale emissies tegen 2050 met de helft moeten zijn gedaald, om de opwarming van de aarde te beperken tot maxima van minder dan 2°C boven het temperatuurpeil van voor de industrialisering,
H. overwegende dat het jaar 2012 met rasse schreden nadert en een strategie voor de periode na 2012 nodig is, om de uitdaging aan te gaan die zich op langere termijn aandient, namelijk het gebruik bevorderen van energiebronnen met een laag koolstofgehalte, technologie met weinig broeikasgasemissies en hernieuwbare energiebronnen,
1. is tevreden met het internationale akkoord over de besluiten die op de Tiende Conferentie van de Partijen bij de UNFCCC zijn genomen, inclusief het werkprogramma van Buenos Aires betreffende maatregelen voor aanpassing en reactie en het besluit om in mei 2005 een dialoog over de toekomstige aanpak van de klimaatverandering in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto op te starten;
2. is er sterk van overtuigd dat de Europese Unie haar voortrekkersrol in het kader van de internationale inspanningen ter bestrijding van de klimaatverandering moet blijven spelen; verwacht bijgevolg dat de EU op het seminar van regeringsdeskundigen (Seminar Of Governmental Experts, SOGE) een voorstel voor een toekomstige regeling voorlegt dat strookt met de EU-doelstelling om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot maxima van minder dan 2°C boven het peil van voor de industrialisering, met een piek van de mondiale broeikasgasemissies in de komende twee decennia, waarbij de beginselen van gelijkheid, verantwoordelijkheid en bekwaamheid of mogelijkheid om op te treden worden geëerbiedigd;
3. stelt vast dat de inspanningen om de emissies te beperken in alle ontwikkelde landen op middellange termijn aanzienlijk moeten worden opgevoerd, om de beperkingsdoelstellingen op lange termijn te kunnen halen; verzoekt de EU op de Europese Raad van voorjaar 2005 streefdoelen voor deze beperking te bepalen die met de hierboven genoemde doelstellingen stroken; is van opvatting dat voor geïndustrialiseerde landen middellange-termijnbeperkingen van circa 30% vóór 2020 en lange-termijnbeperkingen van 60% tot 80% vóór 2050 noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken;
4. verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen op te voeren om met verantwoordelijke landen overal ter wereld een dialoog op te starten, teneinde een duurzame oplossing te ontwerpen om een gevaarlijke verandering van het klimaat te voorkomen; veroordeelt de pogingen van sommige landen om de start van onderhandelingen over verplichtingen op het gebied van klimaatbeleid na 2012 te verhinderen; betreurt de herhaalde verklaringen van de Italiaanse milieuminister dat het nutteloos zou zijn bindende doelen vast te stellen voor de uitstootbeperking na 2012 zonder de participatie van de Verenigde Staten, China en India; is van mening dat deze verklaringen de positie van de EU kunnen verzwakken;
5. verzoekt de landen die het Protocol van Kyoto niet hebben geratificeerd, dit zo spoedig mogelijk te doen; verzoekt de regering van de VS haar besluit om zich er niet bij aan te sluiten, opnieuw te bekijken en als eerste stap haar in het kader van de UNFCCC aangegane verplichting om de emissies van het land terug te brengen tot het peil van 1990, na te komen; onderstreept voorts dat Australië de doelstellingen van het Protocol van Kyoto voordeliger zou kunnen halen, als het het Protocol zou ratificeren en de mechanismen ervan gebruiken;
6. dringt er bij de EU op aan dat zij bijkomende maatregelen neemt om meer energie te besparen, de energie-efficiëntie te verbeteren en op hernieuwbare energiebronnen over te schakelen;
7. is bezorgd dat de vooruitgang op het gebied van emissiebeperking in andere sectoren teniet wordt gedaan door stijgende emissies in de vervoerssector; is van mening dat de EU van Californië kan leren om de emissies in de vervoerssector te beperken; verzoekt de Commissie derhalve met klem te komen met voorstellen voor bindende CO2-limieten voor nieuwe motorvoertuigen;
8. herhaalt zijn eis dat de emissies die worden veroorzaakt door internationale bewegingen van vliegtuigen en schepen in de streefdoelen op het gebied van emissiebeperking in de tweede periode van de verplichtingen vanaf 2012 worden opgenomen;
9. betreurt dat de Tiende Conferentie van de Partijen een gemiste kans was met betrekking tot de voorbereiding van nieuwe doelstellingen voor de periode na 2012; betreurt met name dat de Conferentie ondanks de inspanningen van de EU-delegatie maar akkoord ging met één informele vergadering voor de voorbereiding van toekomstige nieuwe doelstellingen in 2005; benadrukt dat de EU haar deelname aan deze vergadering zorgvuldig moet voorbereiden, in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen op nationaal en regionaal niveau, en dat zij een voortrekkersrol moet blijven spelen met betrekking tot de totstandbrenging van een sterke coalitie voor nieuwe internationale verplichtingen na 2012; benadrukt dat economische beleidsmakers de mogelijkheid moeten krijgen om te plannen op basis van een redelijk zekere kennis van de situatie na 2012;
10. benadrukt dat het Seminar van regeringsdeskundigen moet focussen op discussies over het Protocol van Kyoto in het kader van de UNFCCC die op de toekomst zijn gericht, om een effectieve en adequate aanpak van de klimaatverandering te ontwikkelen, en een uitgeschreven rapport moet publiceren over de resultaten, waarmee vervolgens rekening moet worden gehouden in de onderhandelingen;
11. is van mening dat een toekomstige regeling moet zijn gebaseerd op gemeenschappelijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, voortgezette en opgevoerde emissiebeperkingen na 2012 en de betrokkenheid van meer landen bij de verminderingsinspanningen, met name de VS en gevorderde ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie en de lidstaten bijgevolg om in het kader van hun dialoog met internationale partners, met name de VS, China en India, de noodzaak van klimaatbescherming te benadrukken;
12. benadrukt dat meer financiële steun voor aanpassingsmaatregelen in de ontwikkelingslanden nodig is; benadrukt bovendien dat, hoewel economische ontwikkeling voor alle ontwikkelingslanden een recht is, maatregelen moeten worden genomen om milieuvriendelijker ontwikkelingsmodellen naar voren te schuiven;
13. betreurt dat de VS, als grootste producent van koolstofemissies, wel op de Tiende Conferentie van de Partijen was vertegenwoordigd, maar niet bereid was om nieuwe ontwikkelingen om de klimaatverandering te beperken, te bespreken; is ten zeerste aangemoedigd door de vele initiatieven op het gebied van klimaatverandering die in de VS op staatsniveau worden genomen, zoals het regionale broeikasgasseninitiatief, waarbij negen noordoostelijke staten zijn betrokken, terwijl Maryland, het District Columbia, Pennsylvania, de oostelijke Canadese provincies en New Brunswick aan het proces deelnemen als waarnemers, waarbij het initiatief als doel heeft de ontwikkeling van een regionaal plafonnerings- en verhandelingssysteem voor CO2 te bespreken;
14. verzoekt de Commissie om in haar komende rapport over de kosten en baten van toekomstig beleid inzake klimaatverandering de goedkeuring te overwegen van correctiemaatregelen ten aanzien van de grenzen, als compensatie van het concurrentievoordeel dat producenten in geïndustrialiseerde landen zonder beperkingen op het gebied van koolstofemissies kunnen hebben; onderstreept dat de klimaatverandering ook zorgt voor mogelijkheden en stimulansen op het gebied van innovatie, overeenkomstig de doelstellingen in de agenda van Lissabon;
15. is tevreden met de door de EU genomen initiatieven om de broeikasgasemissies te verminderen, met name het systeem voor de handel in emissierechten dat op 1 januari 2005 van start is gegaan, en is ten zeerste aangemoedigd door de mogelijkheid dat andere landen, bijvoorbeeld Canada en Japan, zich bij dit systeem aansluiten; verzoekt de Commissie ook te overwegen om voor te stellen dat het EU-systeem voor de handel in emissierechten wordt gekoppeld aan regionale initiatieven waarbij plafonds zijn goedgekeurd die met de doelstellingen van de UNFCCC stroken; verzoekt de Europese Raad voorts het vooruitzicht te garanderen dat de kredieten van projectgebonden mechanismen ook in de periode na 2012 overeenkomstig de richtlijn 2004/101/EG waarmee een koppeling met het mechanisme voor schone ontwikkeling / gezamenlijke tenuitvoerlegging (Clean Development Mechanism / Joint Implementation, CDM/JI) wordt ingesteld, kunnen worden gebruikt;
16. verzoekt de beide voorzitterschappen van 2005 ervoor te zorgen dat deze kwestie op de voorgrond blijft en zelfs een nog prominentere plaats krijgt, terwijl de betrokken partijen dwingender verplichtingen aangaan en meer internationale partners bij het proces worden betrokken;
17. onderstreept dat de samenwerking met het Europees Parlement en de Europese Commissie nuttige informatie heeft opgeleverd en verwacht dat met de Raad een oplossing wordt gevonden voor de volgende Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, zodat de deelnemers van het Europees Parlement toegang tot de EU-coördinatievergaderingen krijgen, op zijn minst met de status van waarnemer, met of zonder spreekrecht;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Secretariaat van de UNFCCC, met het verzoek dat ze wordt rondgedeeld aan alle betrokken partijen buiten de EU.
Beschikking nr. 280/2004/EG van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (PB L 49 van 19.2.2004, blz.1) en Richtlijn 2004/101/EG van 27 oktober 2004 houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de project gebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18).
– gezien de top over hulpverlening aan de tsunamislachtoffers op 6 januari 2005 in Jakarta, alsmede de internationale donorconferentie op 11 januari 2005 in Genève,
– gezien de conclusies van de op 7 januari 2005 bijeengekomen buitengewone Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen,
– gezien de mededeling van de Commissie "Europa en Azië: een strategisch kader voor versterkte partnerschappen" (COM(2001)0469) en de aandacht die zij steeds heeft besteed aan de betrekkingen van de EU met Azië, een continent waar meer dan de helft van de wereldbevolking leeft,
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,
A. overwegende dat Zuidoost-Azië op 26 december 2004 is getroffen door een sterke aardbeving met een kracht van 9 op de schaal van Richter, en dat deze heeft geleid tot krachtige tsunami's in Indonesië, Sri Lanka, Zuid-India, Thailand, Maleisië, de Malediven, Bangladesh, Birma/Myanmar, Mauritius, Somalië, Kenia, de Seychellen, Réunion en Tanzania,
B. overwegende dat bij deze ramp in de vele landen die door de tsunami's zijn getroffen meer dan 160.000 mensen om het leven zijn gekomen, waaronder ook EU-burgers, nog veel meer gewonden zijn gevallen en zeker 5 miljoen mensen ontheemd en zonder basisvoorzieningen als voedsel, schoon water en medicijnen zijn achtergebleven,
C. overwegende dat de ramp in de betrokken landen vooral de armste gemeenschappen, zoals vissersdorpjes, heeft getroffen en dat duizenden kinderen als gevolg van de ramp wees zijn geworden,
D. overwegende dat de communicatie-, energievoorzienings- en onderwijsinfrastructuur in de getroffen kustgebieden grotendeels is vernietigd,
E. overwegende dat door vervuild water en zware regenval na de tsunami het risico van ziektes als cholera, malaria en tyfus is toegenomen,
F. overwegende dat deskundigen waarschuwen dat de schade aan het mariene leven, met inbegrip van mangrovebossen en koraalriffen, van grote omvang en lange duur kan zijn en dat dit ernstige gevolgen kan hebben voor lokale gemeenschappen die voor hun voedselvoorziening en levensonderhoud afhankelijk zijn van de visserij,
G. overwegende dat wereldwijd overweldigend is gereageerd op de ramp; overwegende dat de EU en de lidstaten tot dusver bijna 1,5 miljard euro hebben toegezegd, een bedrag dat nog voortdurend stijgt; en overwegende dat de Commissie reeds 23 miljoen euro heeft uitgetrokken en nog eens 350 miljoen heeft beloofd; overwegende dat het hierbij echter niet om nieuwe fondsen gaat, maar om middelen die uit bestaande lange-termijnprojecten zouden worden gehaald; overwegende dat het Europees Ontwikkelingsfonds niet behoeft te worden omgeprogrammeerd om de gevolgen van de tsunami in Afrikaanse landen te kunnen verzachten, en dat er ook nieuwe fondsen moeten worden gevonden voor de steun aan deze regio;
H. overwegende dat bij vorige rampen de daadwerkelijk verleende hulp vaak is achtergebleven bij de toegezegde hulp,
I. overwegende dat de VN overal in de getroffen gebieden bezig is met het vaststellen van de behoeften, doch dat veel door de tsunami getroffen regio's moeilijk toegankelijk blijven, met name op Sumatra,
J. overwegende dat de meeste door de tsunami getroffen landen reeds zuchtten onder hoge schuldaflossingen en dat voor noodhulp beschikbaar gesteld geld nauwelijks zin heeft als de donorlanden rente blijven ontvangen over deze schulden,
Onmiddellijke reactie
1. spreekt zijn condoleances en diepste medeleven uit aan de bevolking en regeringen van de getroffen landen alsmede aan alle families van slachtoffers in Zuidoost-Azië, Oost-Afrika, Europa en elders;
2. dankt de bevolking van de betrokken landen voor de wijze waarop zij ondanks hun persoonlijk leed en verlies op de menselijke tragedie hebben gereageerd en zoveel hulp hebben verleend aan Europese onderdanen die door de ramp getroffen waren;
3. verwelkomt de ruimhartigheid waarmee alle donoren, zowel overheidsorganisaties als particulieren, op deze crisis hebben gereageerd en waarbij met name de bevolking mondiaal blijk heeft gegeven van solidariteit;
4. spreekt zijn verontrusting uit over het onbekende aantal slachtoffers in Birma/Myanmar; bekritiseert de militaire junta van Birma/Myanmar, die delen van de kuststrook van het land heeft afgesloten en in het algemeen heeft geweigerd samen te werken met de internationale gemeenschap, hetgeen schadelijke gevolgen zal hebben voor de eigen slachtoffers van de tsunami;
5. verzoekt zijn leden vrijwillig een bedrag gelijk aan één of meer dagvergoedingen te doneren aan de slachtoffers van de tsunami in de Indische Oceaan;
Noodhulp
6. onderstreept dat de als gevolg van de ramp wees geworden kinderen prioriteit nummer één voor de hulporganisaties moeten zijn omdat zij een verhoogd risico lopen op ontvoering en lichamelijk en seksueel misbruik;
7. is er vast van overtuigd dat er, om de door de tsunami getroffen weeskinderen doeltreffend te beschermen, bescherming moet worden geboden tegen elke vorm van exploitatie en tegen clandestiene internationale adopties, en dat hun toekomstperspectieven moeten worden behouden door te zorgen voor een veilig en gezond maatschappelijk milieu; dringt aan op psychosociale hulp - in het bijzonder gericht op hulp aan kinderen - om post-traumatische stress te voorkomen;
8. roept de internationale gemeenschap op extra aandacht te besteden aan de situatie van de naar schatting van UNICEF 1,5 miljoen kinderen die door de ramp zijn getroffen; dringt erop aan dat de hulp wordt gebruikt voor het vinden, identificeren en herenigen van kinderen die hun families zijn kwijtgeraakt en dat ervoor wordt gezorgd dat kinderen zo snel mogelijk naar school kunnen terugkeren, en dat de hulpverlening erop wordt gericht om, in het licht van rapporten die melding maken van kinderhandelaren die misbruik maken van de ramp door jongeren te verkopen voor dwangarbeid of seksuele slavernij, kinderen tegen uitbuiting te beschermen;
9. dringt er bij de EU-lidstaten op aan de toegang tot de EU te vergemakkelijken voor weeskinderen uit de door de tsunami getroffen gebieden wier familie in een lidstaat woonachtig is,
10. verzoekt de regeringen van de door de ramp getroffen landen het werk van humanitaire organisaties bij het distribueren van de hulp te vergemakkelijken door alles in het werk te stellen om de behoeftigen toegang te bieden tot hulp, ongeacht politieke overtuiging, etnische herkomst of geloofsovertuiging van de slachtoffers, en door de bureaucratie voor hulporganisaties te minimaliseren;
11. benadrukt dat coördinatie van de mondiale hulpoperatie in handen moet worden gelegd van het VN-Bureau voor coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA), met volledige participatie en zichtbaarheid van ECHO, en moet worden gesteund door alle donoren, en verwelkomt de onvoorwaardelijke steun van de EU aan de VN en haar toezegging om OCHA in deze regio financieel te steunen;
12. roept de secretaris-generaal van de VN op voor elk van de door de tsunami getroffen landen humanitaire VN-coördinatoren te benoemen, met duidelijke verantwoordelijkheden om de leiding te voeren over alle overige VN-organisaties die bij de hulpverlening zijn betrokken;
13. vraagt de lidstaten en de Europese Commissie ervoor te zorgen dat overeenkomstig de resolutie 3519 van de Algemene Vergadering van de VN en de EP-resolutie van 30 november 2000(1) vrouwen volledig betrokken worden bij de coördinatie van de algemene hulpoperatie zowel binnen de door de tsunami getroffen regio's als op internationaal niveau;
14. benadrukt dat het essentieel is dat de Verenigde Naties de kans krijgen hun sleutelrol te vervullen als coördinator van de internationale hulpverlening ter plekke en benadrukt dat er geen hiaat mag zijn tussen de initiële fase van noodhulp en de fase van herstel en wederopbouw die zal volgen; verzoekt de EU-lidstaten er in overleg met lokale overheden en andere actoren voor te zorgen dat de EU-actie intern nauwkeurig wordt gecoördineerd, zowel voor wat betreft de noodhulp als de middellange- en langetermijnacties die noodzakelijk zijn voor de wederopbouw van de getroffen regio's;
Financiële respons
15. verwelkomt de snelle beschikbaarstelling door de EU van de oorspronkelijke 23 miljoen euro en de betrokkenheid van ECHO-deskundigen bij de hulpverlening; verwelkomt voorts de mobilisatie van het EU-burgerbeschermingsdienst, die direct na de tsunami is ingeschakeld, alsmede het ondersteunende werk van het Controle- en Informatiecentrum van de Commissie (MIC), dat de hulpverlening heeft gecoördineerd;
16. is ingenomen met de terbeschikkingstelling van 100 miljoen euro uit de noodhulpreserve; neemt verder kennis van het plan van de Commissie om een bijkomende 350 miljoen euro aan financiële steun voor herstel en wederopbouw beschikbaar te stellen om de hulpverlening na de tsunamiramp in Azië te ondersteunen; verzoekt de Commissie evenwel alle mogelijkheden te onderzoeken die de begroting 2005 biedt en de nodige voorstellen te doen zodra de evaluaties zijn afgerond; verwelkomt de verklaring in de conclusies van de Raad van 7 januari 2005 dat het belangrijk is te waarborgen dat de middelen die in verband met de recente gebeurtenissen beschikbaar worden gesteld, een aanvulling vormen op de verplichtingen die reeds op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn aangegaan; dringt erop aan dat het wederopbouwproces in alle opzichten transparant verloopt, met name in politiek, economisch en financieel opzicht;
17. is van oordeel dat substantiële bijdragen van de EU aan de wederopbouw en ontwikkeling van de door de vloedgolf getroffen landen niet ten koste mogen gaan van de hulp aan andere landen en gebieden; wijst erop dat de hulp van de EU bekostigd zal worden met inachtneming van de begrotingsprocedures en zonodig uitgaande van alle mogelijkheden die worden geboden door het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(2);
18. verzoekt de Europese Unie en de internationale gemeenschap hun toezeggingen snel en binnen een overeengekomen tijdsbestek gestand te doen, gezien de ervaringen met vroegere rampen, waar in eerste instantie royaal hulp werd toegezegd, maar in feit slechts een fractie werd gerealiseerd;
19. verwelkomt het voorstel voor een "Indian Ocean tsunami lending facility" ten belope van 1 miljard euro, welke zal worden beheerd door de Europese Investeringsbank, maar verlangt dat bij alle leningen de normen voor sociale en ecologische duurzaamheid in acht worden genomen;
20. steunt de oproepen tot opschorting, kwijtschelding, verlichting en omzetting van de schulden van de landen die door de tsunami zijn getroffen, uitsluitend bedoeld voor het terugdringen van armoede en de wederopbouw van de getroffen gemeenschappen; doet een beroep op de Raad om een task-force op te richten met de Wereldbank, het IMF, de Aziatische Ontwikkelingsbank en de Club van Parijs van crediteurlanden om vóór februari een schuldverlichtingsplan op te stellen;
21. verwelkomt de mededeling van de Europese Commissie over een nieuw partnerschap met Zuidoost-Azië (COM(2003)0399), die Raad en Parlement hebben onderschreven; verzoekt de Commissie om een voorstel dat geënt is op de mededeling en waarin rekening wordt gehouden met de gevolgen van de tsunami;
Maatregelen op de middellange termijn
22. pleit voor het onmiddellijk ontwikkelen en beschikbaar maken van een omvattend en efficiënt waarschuwingssysteem (early warning system) voor de landen rond de Indische Oceaan, alsmede voor landen van andere regio's die kwetsbaar zijn voor tsunami's en andere natuurrampen;
23. verzoekt ook de Raad en de Commissie te bestuderen of het Galileo-stelsel een bijdrage kan leveren tot de onmiddellijke invoering van een waarschuwingssysteem (early-warning system) voor de door de tsunami getroffen Zuidoost-Aziatische en Oost-Afrikaanse landen in de Indische Oceaan, maar vervolgens ook de aanleg van een passend waarschuwingssysteem voor de ACS- en Middellandse-Zeelanden, alsmede voor de kusten van de EU te stimuleren; stelt vast ACS-landen allang hebben gepleit voor een rampensysteem en dringt er bij de Commissie op aan nieuwe fondsen ter beschikking te stellen om zo'n faciliteit op te zetten en een uitgebreid mechanisme voor waarschuwing in een vroeg stadium voor deze regio's ter beschikking te stellen;
24. beseft dat de verwoesting van het mariene milieu en de mariene hulpbronnen op lange termijn dramatische gevolgen zal hebben voor de lokale vissersgemeenschappen; verzoekt de Raad en de Commissie na te gaan op welke wijze concrete hulp in de vorm van vaartuigen, materiaal, technische kennis en grondstoffen naar de getroffen gemeenschappen kan worden gebracht;
25. wijst op het belangrijke verzoek van de getroffen regeringen om de aanvraagprocedures voor hulp, met name hulp van de Europese Unie, te vereenvoudigen zodat deze direct kan worden doorgesluisd naar de hulpbehoevende bevolking ter plekke en verzoekt de Commissie om het Parlement verslag uit te brengen over haar inspanningen om aan dit verzoek tegemoet te komen;
Behoeften op de lange termijn
26. benadrukt dat bij de wederopbouw van de getroffen regio's de meeste aandacht moet uitgaan naar het verbeteren van de situatie van de overlevenden door te streven naar vermindering van de armoede en een verminderde kwetsbaarheid voor tsunami's in de toekomst; dringt erop aan dat alle middelen voor wederopbouw aan de eisen van volledige transparantie en financiële verantwoording moeten voldoen alvorens zij worden uitbetaald; doet een beroep op de betrokken regeringen om nationale wederopbouwplannen te ontwikkelen waarin wordt voorzien in mechanismen om het maatschappelijk middenveld in ruime zin te betrekken bij de opzet en uitvoering van deze plannen,
27. hoopt dat in de herstelfase wederopbouwfouten uit het verleden kunnen worden voorkomen door een beter kustbeheer, waarbij het kustmilieu in een meer natuurlijke toestand wordt gelaten zodat deze regio's in de toekomst minder kwetsbaar voor rampen worden;
28. roept de internationale gemeenschap onder leiding van de VN op een effectief en gecoördineerd actieplan te ontwikkelen voor mogelijke rampen in de toekomst, zodat maatregelen niet op een ad hoc-basis worden georganiseerd en een gecoördineerde reactie voortaan beter van de grond komt;
29. verwelkomt de snelle respons op de ramp door lidstaten, waarvan sommige zelfs militaire logistiek mobiliseren; dringt er bij de EU met klem op aan gemeenschappelijke militaire faciliteit ter beschikking te stellen voor een luchtbrug, herstel van de infrastructuur en communicatie, omdat dergelijke faciliteiten nog altijd nodig zijn om de moeilijkst te bereiken gemeenschappen in de door de tsunami getroffen landen te helpen; roept daarom de Raad op militaire capaciteit te ontwikkelen, die ook tot doel heeft adequaat en doeltreffend op andere toekomstige humanitaire rampen en natuurrampen te kunnen reageren;
30. dringt erop aan dat de Raad steun verleent aan de oprichting van een gemeenschappelijke kern van gespecialiseerde, adequaat uitgeruste civiele eenheden voor civiele bescherming, die gezamenlijk worden opgeleid en beschikbaar zijn in geval van natuur-, humanitaire of milieurampen of rampen in verband met industriële risico's, binnen de Unie of in de rest van de wereld;
31. benadrukt dat wereldwijd ongeveer 1,2 miljard mensen in armoede leven, dat bijna 1 miljard mensen ondervoed zijn, waaronder 150 miljoen kinderen jonger dan vijf jaar; benadrukt derhalve de noodzaak dat de EU-lidstaten en alle donorlanden overal ter wereld voldoen aan de overeengekomen doelstelling van 0,7% van het BBP als aan buitenlandse ontwikkelingshulp te besteden bedrag, overeenkomstig de afspraken van Monterrey;
Sri Lanka en Indonesië
32. verzoekt de Europese Unie en de internationale gemeenschap het vredesproces in Indonesië en Sri Lanka te bevorderen, naast hulp voor herstel en wederopbouw aan deze landen;
33. doet een beroep op de partijen in het conflict in Sri Lanka om het vredesproces zo snel mogelijk te hervatten en verzoekt hen rekening te houden met de duidelijke goodwill en steun die alle gemeenschappen in Sri Lanka aan elkaar hebben getoond en de steun van de internationale gemeenschap voor herstel en wederopbouw in Sri Lanka na de tsunamiramp, die alle bewoners van het land heeft getroffen, ongeacht hun etnische afkomst, taal of geloofsovertuiging; dringt er bij beide partijen op aan de oprichting van een gezamenlijke task-force te overwegen die moet toezien op een eerlijke verdeling van de hulp in het land;
34. dringt erop aan de EU met steun van Noorwegen moet voortbouwen op de gebleken goodwill en moet pogen het vredesproces zoals dit is gedefinieerd in de onderhandelingen van Oslo van december 2002 te bevorderen, met adequate steun voor ontwikkeling en herstel;
35. is verheugd dat de Indonesische regering voor het eerst in 18 maanden de provincie Atjeh snel heeft opengesteld voor internationale hulporganisaties en journalisten en dat de opstandelingen een eenzijdig staakt-het-vuren hebben afgekondigd; is daarentegen diep verontrust over berichten over hernieuwde militaire aanvallen op rebellen in de provincie Atjeh; verzoekt alle partijen met klem af te zien van acties die de toegang tot en steun aan gemeenschappen en burgers in nood belemmeren of vertragen;
36. verzoekt de banken en financiële instellingen in de Europese Unie een gedragscode te ontwikkelen met betrekking tot de door de banken ingehouden commissie bij donaties van particulieren aan ngo's en hulporganisaties, met name in de periode onmiddellijk na een natuurramp of een humanitaire ramp;
Slotopmerkingen
37. vraagt de Raad binnen zes maanden verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over de resultaten van de EU-hulpverlening in het gebied;
o o o
38. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de EU-lidstaten, de staatshoofden en parlementen van Indonesië, Sri Lanka, Thailand, India, de Malediven, Maleisië, Bangladesh, Tanzania, Birma/Myanmar, Kenia, Somalië en de Seychellen, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en het hoofd van OCHA.
– gezien de transatlantische verklaring van 1990 over de betrekkingen tussen de EU en de VS en de nieuwe transatlantische agenda van 1995,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2004 over het Transatlantisch Partnerschap in het perspectief van de op 25/26 juni 2004(1) in Dublin gehouden Top van de EU en de VS,
– gezien de resultaten van de op 25/26 juni 2004 in Dublin gehouden top van de EU en de VS,
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,
A. overwegende dat de betrekkingen tussen het Europese en het Amerikaanse maatschappelijk middenveld gebaseerd zijn op sterke wortels en gemeenschappelijke waarden, zoals democratie, mensenrechten, de rechtsstaat, duurzame economie en duurzame ontwikkeling,
B. beklemtonend dat de strijd tegen terrorisme alleen succesvol kan zijn indien de acties worden uitgevoerd via een versterkt transatlantisch partnerschap dat de waarden waarop het stoelt op coherente wijze in stand houdt,
C. overwegende dat de nieuwe situatie in het Midden-Oosten een serieuze kans biedt op een gemeenschappelijk initiatief in de regio gericht op de totstandbrenging van een definitieve en alomvattende regeling,
D. overwegende dat de aanslepende situatie in Guantanamo Bay spanningen teweegbrengt in de transatlantische betrekkingen, daar de EU geen vrede kan nemen met deze uit wettelijk en juridisch oogpunt onregelmatige praktijken die de meest fundamentele waarden van de rechtsstaat ondermijnen,
E. overwegende dat op de EU-VS-top in Dublin enige vooruitgang werd geboekt om het economisch partnerschap een nieuwe stimulans te geven en te versterken, onder meer stappen om vorderingen te maken op het gebied van de financiële markten en onderhandelingen met het oog op een transatlantische open-luchtvaartruimte en dat in gemeenschappelijke verklaringen aandacht is besteed aan de situatie in het brede Midden-Oosten, de strijd tegen het terrorisme en de verspreiding van massavernietigingswapens,
F. overwegende dat de nieuwe transatlantische agenda van december 1995 dringend aan de huidige realiteit moet worden aangepast,
1. hoopt dat de tweede ambtstermijn van president Bush en de nieuwe regering zullen leiden tot een nieuw begin in de transatlantische betrekkingen EU-VS; verklaart dat de Europese Unie en vooral het Europees Parlement bereid zijn om samen te werken met het doel problemen op wereldniveau op te lossen die inspanningen op wereldniveau en een gemeenschappelijke aanpak vereisen; verwelkomt in verband hiermee het bezoek dat president Bush in februari 2005 aan de Europese instellingen zal brengen;
2. is verheugd over de vooruitgang die op de laatste EU-VS-top op 26 juni 2004 in Ierland is geboekt om het transatlantische partnerschap te versterken; ziet de bereidheid om op een heel scala van terreinen gezamenlijk op te treden als een goed teken voor de toekomst van het partnerschap, dat het besef weerspiegelt dat samenwerken te verkiezen valt boven verschillende paden te bewandelen;
3. is zich ervan bewust dat er op diverse beleidsterreinen, zoals het Internationaal Strafhof en het Protocol van Kyoto inzake klimaatregeling, tegenstellingen tussen de EU en de VS bestaan wat analyse, diagnose en aanpak betreft; is bezorgd over de mogelijk ernstige gevolgen van het groeiende begrotingstekort van de VS voor de wereldeconomie en het evenwicht van de internationale valutamarkten; roept op tot een nieuw debat over de beleidsterreinen waarop de standpunten van de EU en de VS nog altijd ver uit elkaar liggen en hoopt dat de nieuwe regering zich daadwerkelijk inspanningen zal getroosten om het EU-VS-partnerschap nieuw leven in te blazen;
4. doet een beroep op de VS de gedeelde verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de economische stabiliteit in een wereld waarin de landen steeds meer op elkaar aangewezen zijn;
5. stelt voor een transatlantische "gemeenschap van daden" op te bouwen om in de verschillende regio's en wereldwijd samen te werken en uitdagingen aan te gaan, waarbij in het bijzonder de volgende drie gemeenschappelijke acties centraal zouden moeten staan:
a)
de totstandbrenging van een vredesinitiatief in het Midden-Oosten in overleg met de regeringen en volkeren van deze regio en zodoende bijdragen tot het oplossen van de huidige conflicten, onder meer door de democratie in Palestina, Iran en Irak te bevorderen;
b)
het streven naar een veilige wereld, waarbij de volgende prioriteiten moeten gelden:
-
de strijd tegen het internationale terrorisme en de verspreiding van massavernietigingswapens, nieuwe stappen inzake wapenbeheersing en ontwapening via onderhandelingen op multilateraal niveau binnen de VN en op bilateraal niveau,
-
de noodzaak om de oorzaken van het terrorisme aan te pakken, onder meer door het coördineren van de ontwikkelingshulp en het ondersteunen van prille democratische processen op basis van volledige eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal recht; vraagt beide partners zich actief in te zetten voor een hervorming van de VN, met name van de Veiligheidsraad en de samenstelling van dit orgaan, teneinde de VN efficiënter en verantwoordelijker te maken en deze organisatie beter in staat te stellen haar beslissingen ten uitvoer te leggen;
-
een effectieve aanpak - op basis van de door alle partijen erkende millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling - van de nieuwe mondiale, grensoverschrijdende uitdagingen, met name de bestrijding van armoede, overdraagbare ziekten en de aantasting van het milieu, in het bijzonder door de dialoog over de bescherming van het klimaat en de vervoersemissies te stimuleren; gelooft in dit verband dat de tsunami-ramp de gelegenheid biedt voor een gemeenschappelijke, gecoördineerde actie voor bijstand en hulp aan de getroffen landen parallel aan de VN, hetgeen moet worden gevolgd door een langetermijnprogramma van herstel en wederopbouw gericht op duurzame ontwikkeling van de regio;
c)
een nieuwe stimulans om het economisch partnerschap te versterken door zich te concentreren op specifieke ideeën om de transatlantische economische integratie ten volle te bevorderen, te ijveren voor een alomvattend transatlantisch luchtvaartakkoord en de dialoog over de regulering van de financiële markten te bespoedigen om tot een levenskrachtige, open transatlantische kapitaalmarkt te komen;
6. wenst dat bovengenoemde initiatieven tegen december 2005 uitmonden in een akkoord tussen de transatlantische partners om de nieuwe transatlantische agenda van 1995 te herzien en te vervangen door een transatlantisch partnerschapsakkoord dat in 2007 in werking treedt;
7. meent dat de transatlantische wetgeversdialoog volop op gang moet worden gebracht, dat er een systeem voor vroegtijdige alarmering tussen beide partners moet komen en dat de bestaande interparlementaire uitwisseling geleidelijk tot een de facto "transatlantische assemblee" moet uitgroeien;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten, alsook aan de president en het Congres van de Verenigde Staten van Amerika.
– gezien de bijeenkomst van 17 tot 21 november 2004 van de Club van Parijs, een groep van 19 crediteurlanden, met inbegrip van 12 lidstaten,
– onder verwijzing naar zijn vorige resoluties van 25 april 2002 over schuldverlichting voor arme landen met een zware schuldenlast(1) en van 18 mei 2000 over de schuldenlast van arme landen(2),
– gezien de millenniumontwikkelingsdoelstellingen die in 2000 door alle lidstaten van de VN ondertekend zijn,
– gezien het nieuwe partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika (NEPAD), een initiatief dat in oktober 2001 in Abuja (Nigeria) werd goedgekeurd en vervolgens door de Afrikaanse Unie werd erkend als deel van haar sociaal-economisch ontwikkelingsprogramma,
– gezien het actieplan dat op 27 juni 2002 door de G8-groep van industrielanden in Kananaskis werd goedgekeurd en de conclusies van het voorzitterschap van de G8 die op 3 juni 2003 in Evian werden goedgekeurd,
– onder verwijzing naar Resolutie 2001/27 van de Commissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties over de gevolgen die het beleid inzake structurele aanpassing en inzake buitenlandse schulden heeft voor het daadwerkelijk genieten van alle mensenrechten, in het bijzonder de economische, sociale en culturele rechten,
– onder verwijzing naar het verzoekschrift "Jubilee 2000", dat is ondertekend door 24 miljoen burgers, die erop aandringen de schuld van de ontwikkelingslanden kwijt te schelden,
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement
A. overwegende dat de meerderheid van de arme landen met een zware schuldenlast zich in Afrika ten zuiden van de Sahara bevinden,
B. overwegende dat de schuldenlast van Afrika wordt geraamd op ongeveer 230 miljard USD en dat Afrikaanse landen met weinig inkomsten volgens schattingen zo'n 39 miljard USD per jaar aan schuldaflossing betalen,
C. overwegende dat dankzij de kwijtschelding van schuld middelen voor andere doeleinden zouden vrijkomen, waarbij het vrijgekomen geld deel uitmaakt van de overheidsbegroting en derhalve hiermee de armoede rechtstreeks kan worden gelenigd,
D. overwegende dat schuldverlichting een van de streefdoelen is van millenniumdoelstelling 8, die met name erop is gericht de schuldproblemen van de ontwikkelingslanden breed aan te pakken middels nationale en internationale maatregelen om de schuld op de lange termijn draaglijk te maken,
E. overwegende dat schuldverlichting geen wondermiddel is en op zichzelf geen middelen creëert, de armoede terugdringt of de ontwikkeling bevordert; overwegende dat de toekomst van de ontwikkelingslanden vooral afhangt van goed bestuur en investeringen in de eigen bevolking,
F. overwegende dat de Wereldbank, het IMF, de G7 en de Club van Parijs in 1996 het initiatief hebben genomen om de schulden van arme landen met een zware schuldenlast te verlichten (HIPC-initiatief),
G. overwegende dat volgens het UNCTAD-rapport van 2002 en na twintig jaar structureel aanpassingsbeleid de armoede blijft toenemen,
H. overwegende dat de Club van Parijs op 21 november 2004 heeft besloten de overheidsschuld van Irak met 80% te verminderen om de wederopbouw van het land te ondersteunen en overwegende dat de schuld in drie stadia zal worden verminderd - 30% met onmiddellijke ingang, nog eens 30% in 2005 en 20% in 2008,
I. overwegende dat de tragische vloedgolf in Azië heeft geleid tot oproepen om de schuld van de getroffen landen op te schorten ten einde het wederopbouw- en herstelproces te ondersteunen,
1. neemt nota van de schuldverlichting met 80% ten behoeve van Irak; onderstreept echter dat alle crediteurs, en met name de internationale instellingen en nationale regeringen, moeten instemmen met de geleidelijke kwijtschelding van de schuld van de ontwikkelingslanden waarbij de minst ontwikkelde landen voorrang moeten krijgen;
2. verlangt dat de Commissie en de lidstaten op multilateraal en bilateraal vlak het voortouw nemen bij de geleidelijke kwijtschelding van de buitenlandse schuld van ontwikkelingslanden; verlangt voorts dat zij actief streven naar het halen van de doelstelling om 0,7% van het BNP aan ontwikkelingshulp te besteden ten einde de millenniumdoelstellingen te verwezenlijken;
3. stemt in met de oproepen om de schulden van de door de vloedgolf getroffen landen op te schorten, maar dringt ook aan op schuldverlichting voor andere arme landen, aangezien internationale solidariteit niet mag afhangen van tragische gebeurtenissen;
4. onderstreept dat schuldverlichting bij voorrang moet worden verleend aan de minst ontwikkelde landen en dat dit slechts mag geschieden mits de aldus door de regeringen uitgespaarde middelen ten goede komen aan de armste bevolkingsgroepen;
5. is van oordeel dat het proces inzake de verlichting van overheidsschulden dient te worden bespoedigd en uitgebreid in landen waarvan de regeringen de mensenrechten en de beginselen van gedegen bestuur respecteren, en voorrang geven aan het uitroeien van de armoede;
6. onderstreept dat vorige initiatieven, met inbegrip van het versterkte HIPC-initiatief, in de huidige context van de economische mondialisering nog ontoereikend zijn, en benadrukt dat al zulke initiatieven moeten worden gezien als een stap op weg naar de geleidelijke kwijtschelding van alle schulden;
7. onderstreept in dit verband de noodzaak om het huidige HIPC-initiatief af te stemmen op de behoeften van de in aanmerking komende landen die nog niet het besluitvormingspunt hebben bereikt ten gevolge van extreme politieke instabiliteit, en ook op andere gebieden voor meer flexibiliteit te zorgen, zoals de duur van de periode waarin de prestaties worden beoordeeld, de inhoud van deze "staat van dienst" en de tussentijdse Strategiedocumenten voor armoedebestrijding, alsmede het toekennen van schuldverlichting tijdens de tussentijdse periode;
8. juicht in dit verband het opschuiven van de sunsetclausule van het HIPC-initiatief naar eind 2006 toe, waardoor een aantal in aanmerking komende landen die zich net aan een conflict hebben ontworsteld, de gelegenheid krijgen om de nodige staat van dienst op te bouwen om aan het initiatief te kunnen deelnemen; verzoekt om extra schuldverlichting die is gericht op verzoening en het herstel van de infrastructuur in deze landen ten einde het risico van nieuwe conflicten te verminderen;
9. is van mening dat de regeringen alle extra middelen waarover zij dankzij de schuldverlichting kunnen beschikken, moeten gebruiken voor sociale projecten via met donoren en maatschappelijke organisaties vastgelegde plannen, opdat de sociale uitgaven worden verhoogd op gebieden zoals basisonderwijs, eerstelijnsgezondheidszorg en HIV/AIDS;
10. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om, via een doelmatige coördinatie binnen de G8-groep, de Wereldbank en het IMF, ervoor te zorgen dat geen enkel land dat zich oprecht inzet voor de bestrijding van de armoede, goed bestuur en economische hervormingen wordt uitgesloten van de kans om de millenniumdoelstellingen te verwezenlijken ten gevolge van een gebrek aan financiële middelen;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de ACS-EU-Raad, de Afrikaanse Unie, de Verenigde Naties, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2003(1) over "de grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en de zuidelijke buurlanden",
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 28 oktober 2004(2) en 2 december 2004(3) over de eerdere stemronden voor de presidentsverkiezingen in Oekraïne,
– gelet op de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten en Oekraïne(4), die op 1 maart 1998 in werking trad,
– gezien de Gemeenschappelijke Strategie van de Europese Raad ten aanzien van Oekraïne 1999/877/GBVB(5), die de Europese Raad op 11 december 1999 heeft aangenomen,
– gezien de slotverklaring en de aanbevelingen van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Oekraïne van 16-17 februari 2004,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2004 over het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2004)0373),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring op de EU-Oekraïne-top van 8 juli 2004 in Den Haag,
– gezien de verklaringen en voorlopige bevindingen en conclusies over alle rondes van de presidentsverkiezingen van de internationale verkiezingswaarnemingsmissie in Oekraïne,
– gezien het besluit van het Oekraïens hooggerechtshof de tweede ronde van de presidentsverkiezing op 26 december 2004 te laten herhalen en gezien de bekendmaking van het eindresultaat van die verkiezing door de centrale kiescommissie,
– gezien de uitspraken van het Oekraïens hooggerechtshof over de geldigheid van de nieuwe tweede ronde van de presidentsverkiezingen op 26 december 2004,
– onder verwijzing naar de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 17 december 2004,
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid de Europese ambities van Oekraïne erkent, alsook de betekenis van Oekraïne als een land met sterke historische, culturele en economische banden met de lidstaten van de Europese Unie en overwegende voorts dat een waarachtig en evenwichtig partnerschap alleen tot stand kan komen als het steunt op gedeelde waarden, met name inzake democratie, rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten,
B. overwegende dat de situatie in verband met de eerste twee ronden van deze verkiezingen heeft geleid tot een ernstige politieke crisis in Oekraïne en zelfs tot dreigementen om het land uiteen te laten vallen,
C. overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten prompt hebben gereageerd door bemiddelaars te sturen en overwegende dat de voortrekkersrol van de Europese Unie, met name het Europees Parlement, nuttig is geweest om de spanning te verlichten en een einde te maken aan de electorale en politieke crisis,
D. overwegende dat de grondwetswijziging en het daaruitvoortvloeiende compromis dat op 8 december 2004 werd bereikt tussen de Oekraïense president Koetsjma en de oppositie onder leiding van Viktor Joesjtsjenko een eind heeft gemaakt aan de dreigende escalatie van de gespannen situatie in Oekraïne, waardoor de politieke crisis kon worden opgelost en de weg geëffend werd voor een vrije, eerlijke herhaling van de tweede ronde van de presidentsverkiezingen op 26 december 2004,
E. overwegende dat meer dan 300 000 Oekraïners en meer dan 12 000 buitenlandse waarnemers, die deel uitmaakten van de International Election Observation Mission, ter plaatse aanwezig waren als waarnemers in de stembureaus, om het verkiezingsproces te volgen,
F. overwegende dat er volgens de verkiezingswaarnemers en het hoofd van de centrale kiescommissie van Oekraïne geen grote problemen te melden waren, alleen kleine overtredingen zonder gevolgen voor de geldigheid en de algemene uitslag van de verkiezingen,
G. overwegende dat het Oekraïense hooggerechtshof alle juridische klachten heeft verworpen die door de verslagen voormalige premier Janoekovitsj waren ingediend en bedoeld om de stembusgang van 26 december 2004 ongeldig te laten verklaren,
H. overwegende dat de centrale kiescommissie op 10 januari 2005 bekend heeft gemaakt dat de heer Viktor Joesjtsjenko 52% van de stemmen heeft behaald tegen 44% voor de Janoekovitsj,
I. overwegende dat de Oekraïense samenleving duidelijk heeft laten blijken dat zij gehecht is aan de democratie, de rechtsstaat en de andere waarden waarop de Europese Unie gegrondvest is,
J. overwegende dat Oekraïne duidelijk heeft getoond dat het land tot Europa wil behoren en in de Europese Unie wil worden opgenomen op basis van de fundamentele beginselen en criteria van de EU,
K. overwegende dat er een brede consensus tussen de politieke krachten tot stand is gekomen en dat de interne politieke crisis met volledige eerbiediging van de democratische beginselen is opgelost,
1. is tevreden met de eerlijke verkiezingen die op 26 december 2004 zijn gehouden en spreekt zijn tevredenheid uit over het feit dat het recht van het Oekraïense volk om zijn president vrij te kiezen, is erkend en kon worden uitgeoefend, hetgeen een overwinning is van de democratische instellingen en procedures in dit land;
2. benadrukt nogmaals dat de bemiddelaars een belangrijke rol hebben gespeeld met betrekking tot de verkrijging van deze goede afloop van de Oekraïense crisis, met inbegrip van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor het GBVB, de presidenten van Polen en Litouwen, alsmede de missies van het Europees Parlement;
3. is verheugd over de bevindingen van de OVSE/BDIM International Election Observation Mission die erop wijzen dat Oekraïne met de herhaling van de tweede ronde van de presidentsverkiezingen aanzienlijk dichter in de buurt is gekomen van de internationale normen en feliciteert het Oekraïense volk omdat het er op geweldloze en volwassen wijze in geslaagd is om via zijn institutioneel bestel en wetgeving een oplossing te vinden voor de politieke crisis, zijn land stevig op het pad naar de democratie heeft gebracht en zijn rechtmatige plaats temidden van de Europese gemeenschap van democratische naties heeft opgeëist;
4. feliciteert Viktor Joesjtsjenko met zijn overwinning bij de nieuwe ronde van de presidentsverkiezing op 26 december 2004 en verzoekt alle partijen de verkiezingsuitslag te aanvaarden; feliciteert eveneens het volk en de autoriteiten van Oekraïne vanwege de burgerzin en de democratische geest waarvan zij tijdens de hele crisis van december 2004 blijk hebben gegeven;
5. roept op tot een spoedige en doeltreffende machtsoverdracht en verzoekt de nieuw verkozen president snel een nieuw bestuur samen te stellen, om een einde te maken aan de politieke impasse die het land verlamt;
6. roept de nieuwe politieke leiders van Oekraïne ertoe op het omarmen van gemeenschappelijke Europese waarden en doelstellingen door Oekraïne te consolideren door verdere stappen te ondernemen om de democratie, het maatschappelijk middenveld en de rechtsstaat te bevorderen, door opnieuw werk te maken van de economische hervormingen en door de politieke kloof die Oekraïne verdeelt, te slechten;
7. verzoekt de nieuw verkozen autoriteiten zich voor de verdere ontwikkeling van democratische instellingen in te zetten, burgerlijke vrijheden te garanderen en een kader te bieden voor het bestaan en de goede werking van een democratische oppositie;
8. is bezorgd over de grote verdeeldheid in Oekraïne en de scheiding volgens culturele en regionale grenzen, die gevolgen hebben voor de eenheid van het land en die door de politieke confrontatie van de kandidaten op de spits zijn gedreven, en verzoekt alle politieke leiders, inclusief voormalige opposanten, een inspanning te leveren om de geslagen wonden te helen en het land te hervormen; acht de voortdurende separatistische dreiging in Oekraïne onaanvaardbaar en verklaart te zijn gehecht aan de territoriale integriteit van het land; verzoekt de internationale gemeenschap zich hiervoor in te zetten;
9. belooft zijn blijvende steun, assistentie en engagement voor de invoering door het Oekraïense volk van een vrij en open democratisch stelsel en een bloeiende markteconomie zodat Oekraïne zijn rechtmatige plaats in de gemeenschap van democratische naties kan innemen;
10. herinnert aan de democratische geest waarvan het Oekraïense volk tijdens de politieke crisis van december 2004 blijk heeft gegeven; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten in het kader van hun toekomstige beleid ten aanzien van Oekraïne rekening te houden met de hoop en verwachtingen die de nauwe betrokkenheid van de Europese Unie bij de oplossing van deze crisis heeft doen ontstaan;
11. is tevreden met de intentie van de Raad spoedig een vergadering over de samenwerking tussen de EU en Oekraïne te beleggen, opdat het actieplan EU-Oekraïne snel kan worden opgestart; verzoekt de Raad en de Commissie zich in te zetten voor de spoedige uitvoering van dit plan en er nieuwe maatregelen in op te nemen voor de versterking van het maatschappelijk middenveld;
12. verzoekt de Raad en de Commissie tevens om het actieplan van het Europese nabuurschapsbeleid te herzien omdat het moet overeenstemmen met de nieuwe situatie zodat de nieuwe Oekraïense regering de gelegenheid heeft opnieuw te onderhandelen in het licht van haar diepe aspiraties voor Europese integratie; verzoekt de Commissie en de Raad aanvullingen op te nemen in het actieplan zoals de organisatie van een donorconferentie voor Oekraïne naar het model van de donorconferentie van 16-17 juni 2004 voor Georgië; verzoekt de Raad en de Commissie voorts visumfaciliteiten voor Oekraïne te overwegen, het land spoedig als markteconomie te erkennen en de toetreding van Oekraïne tot de Wereldhandelsorganisatie te steunen ten einde de betrekkingen verder te verdiepen en tegemoet te komen aan de verwachtingen en hoop die gewekt zijn doordat de Europese Unie zo nauw betrokken is geweest bij de vreedzame oranje revolutie;
13. verzoekt de Raad en de Commissie zich met name in te zetten voor de ondersteuning van onafhankelijke mediaorganen en ook voor de instelling van een wettelijk kader waarin onafhankelijke media kunnen functioneren;
14. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om naast de maatregelen van het actieplan in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid andere vormen van samenwerking met Oekraïne in overweging te nemen, zodat het land een duidelijk Europees perspectief krijgt in reactie op de geuite aspiraties van de grote meerderheid van de Oekraïense bevolking, wat eventueel zou kunnen leiden tot toetreding van het land tot de Europese Unie;
15. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten de economische en bestuurlijke hervormingen in Oekraïne door bijzondere programma's en projecten te ondersteunen, onder meer door de financiële steun fors op te voeren;
16. wijst in dit verband op de bepalingen van artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, die inhouden dat het lidmaatschap van de Unie openstaat voor elke Europese staat die voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden en verplichtingen; hoopt op een gestaag verlopend overgangsproces in Oekraïne waardoor het land het gestelde doel zal kunnen bereiken, en zegt toe Oekraïne bij dit proces te zullen helpen en steunen;
17. is van mening dat de crisis die in Oekraïne was ontstaan een testcase is voor de EU in haar inspanningen om democratie, mensenrechten en eerbiediging van de rechtsstaat te bevorderen in alle aangrenzende landen en benadrukt het belang van goede betrekkingen met al haar buurlanden;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het parlement en de regering van Oekraïne, de parlementaire assemblees van de NAVO en de OVSE en de Raad van Europa.
PB L 331 van 23.12.1999, blz. 1. Gemeenschappelijke strategie zoals gewijzigd bij Gemeenschappelijke strategie 2003/897/GBVB van de Europese Raad van 12 december 2003 (PB L 333 van 20.12.2003, blz. 96).
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Tibet en de situatie van de mensenrechten in China,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2004 over de zaak Tenzin Delek Rinpoche(1),
– onder verwijzing naar de dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten,
– onder verwijzing naar de godsdienstvrijheid in China en met name de zaak Julius Jia Zhigou, bisschop van de Noord-Chinese provincie Hebei,
– gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,
A. overwegende dat het regionale Volksgerechtshof van Kardze in de Tibetaanse autonome prefectuur Kardze, provincie Sichuan, op 2 december 2002 over Tenzin Delek Rinpoche, een invloedrijke en gerespecteerde buddistische lama, een doodvonnis met opschortende werking gedurende twee jaar heeft uitgesproken; dat diens assistent Lobsang Dhondup werd ter dood veroordeeld zonder opschortende werking,
B. overwegende dat de betrokkenheid van Tenzin Delek Rinpoche en Lobsang Dhondup bij een reeks bomaanslagen of bij het aanzetten tot separatisme niet is bewezen,
C. overwegende dat Lobsang Dhondup op 26 januari 2003 is terechtgesteld,
D. overwegende dat de opschortende werking van het doodvonnis van Tenzin Delek Rinpoche op 26 januari 2005 afloopt,
E. overwegende dat het doodvonnis overeenkomstig de Chinese wet wordt omgezet in levenslange gevangenisstraf, wanneer de betrokkene gedurende een proeftijd van twee jaar de wet niet opnieuw heeft overtreden,
F. overwegende dat de Raad op verzoek van de toenmalige Europese Raad thans het embargo op de verkoop van wapens aan China, dat in 1989 vastgesteld en uitgevoerd werd, opnieuw in behandeling heeft,
G. overwegende dat de Chinese regering onlangs vertegenwoordigers van Zijne Heiligheid de Dalai Lama heeft ontvangen,
1. herhaalt zijn steun aan de rechtstaat en dringt er bij de Chinese regering op aan de doodstraf tegen Tenzin Delek Rinpoche onverwijld om te zetten;
2. bevestigt zijn verzoek om afschaffing van de doodstraf en een onmiddellijk moratorium op terechtstellingen in China;
3. is ingenomen met de verklaring van de Chinese autoriteiten dat eenieder die met opschortende werking ter dood is veroordeeld en gedurende de periode van de opschorting geen opzettelijk misdrijf pleegt, in aanmerking komt voor omzetting van dit vonnis in levenslange gevangenisstraf na afloop van de periode van twee jaar; dringt er bij de Chinese gerechtelijke autoriteiten op aan deze verklaring door middel van een officiële wettelijke maatregel in praktijk te brengen;
4. dringt er opnieuw bij de regering van de Volksrepubliek China op aan een eind te maken aan haar voortdurende schendingen van de mensenrechten van het Tibetaanse volk en andere minderheden en ervoor te zorgen dat de internationale normen op het gebied van mensenrechten en humanitaire wetgeving, met inbegrip van godsdienstrechten, door haar worden gerespecteerd;
5. dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan het EU-embargo op de handel in wapens met de Volksrepubliek China te handhaven en de huidige nationale beperkingen van dit soort wapenverkopen niet te verzachten; is van mening dat dit embargo moet worden gehandhaafd totdat de EU een wettelijk bindende gedragscode inzake wapenexporten heeft goedgekeurd en de Volksrepubliek China concrete maatregelen heeft genomen om de mensenrechtensituatie in dat land te verbeteren, onder andere door het Internationale Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten te ratificeren en de rechten van minderheden volledig te eerbiedigen;
6. dringt er bij de regering van de Volksrepubliek China op aan de lopende dialoog met de vertegenwoordigers van de Dalai Lama te intensiveren, teneinde zonder verdere vertraging een voor beide zijden aanvaardbare oplossing van de kwestie Tibet tot stand te brengen;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de VN, de Chinese regering, de gouverneur van de provincie Sichuan en de procureur-generaal van de provincie Sichuan.
– gelet op de mensenrechtendialoog tussen de EU en Iran, en met name de vierde ronde daarvan, die op 14-15 juni 2004 in Teheran werd gehouden, bij welke gelegenheid de regering van Iran de toezegging deed om de mensenrechten en de rechtsstaat beter te zullen respecteren,
– gelet op de Universele Verklaring inzake de mensenrechten van de VN en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en eveneens gelet op het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij ook Iran partij is,
– gelet op de aanbeveling die het hoofd van de rechterlijke macht van de Islamitische Republiek Iran in december 2002 aan de rechters heeft verstrekt dat zij alternatieve straffen moeten kiezen in rechtszaken waar anders steniging zou worden opgelegd en op zijn aankondiging in april 2004 van een verbod op foltering en de daaropvolgende goedkeuring van daarmee samenhangende wetgeving door het Iraanse parlement, welke door de Raad van Wachters van de Revolutie in mei 2004 werd bekrachtigd,
– gelet op de conclusies van de Europese Raad van 16/17 december 2004,
– gelet op zijn besluit van 10 maart 2004(1) tot oprichting van een interparlementaire delegatie voor de betrekkingen met Iran,
– gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,
A. overwegende dat er steeds meer gevallen gemeld worden van executies of doodvonnissen die worden uitgevoerd of opgelegd met duidelijk veronachtzaming van de internationaal erkende garanties, ook aan jeugdige overtreders, zwangere vrouwen en geestelijk gehandicapte personen,
B. overwegende dat in de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 20 december 2004 melding wordt gemaakt van een verslechtering van de situatie m.b.t. de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van de media, en in het bijzonder van een verscherpte vervolging van de vreedzame uitdrukking van politieke standpunten, met inbegrip van willekeurige inhechtenisneming en opsluiting zonder aanklacht of proces,
C. overwegende dat er gevallen gerapporteerd worden van willekeurige arrestatie van journalisten, internet-publicisten en webloggers, het blokkeren van online publicaties, journalisten die verslag uitbrengen over gevallen van foltering en dan door de Iraanse rechterlijke macht met langdurige gevangenisstraffen worden bedreigd, waardoor een barrière wordt opgeworpen voor het enige toegangskanaal van het Iraanse publiek tot ongecensureerde informatie,
D. overwegende dat Ambeyi Ligabo, de speciale rapporteur van de Verenigde Naties, tot de conclusie is gekomen dat de perswet en wetboek van strafrecht van Iran niet in overeenstemming zijn met de toelaatbare restricties die genoemd worden in artikel 19, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
E. overwegende dat Iran nog steeds geen partij is bij het Verdrag tot afschaffing van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen en dat het parlement van dit land onlangs een aantal wetsvoorstellen inzake gender-gelijkheid heeft verworpen,
F. overwegende dat de Raad op 13-14 december 2004 besloten heeft tot een onderhandelingsproces over een overeenkomst EU-Iran op langere termijn, na kennis te hebben genomen van de bevestiging door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie dat Iran alle activiteiten met betrekking tot de verrijking en opwerking van kernbrandstof heeft opgeschort, zulks met het oog op de hervatting van de onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst, waarbij objectieve garanties werden verstrekt dat het kernenergieprogramma van Iran uitsluitend voor vreedzame doeleinden bestemd is,
1. herhaalt zijn verwerping van de doodstraf in het algemeen en in het bijzonder van doodvonnissen tegen of executies van jeugdige overtreders, zwangere vrouwen en geestelijk gehandicapte personen;
2. doet een beroep op de autoriteiten van Iran om het bewijs te leveren dat zij werkelijk uitvoering geven aan hun afgekondigde moratorium op steniging en verlangt de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het verbod op foltering, dat door het Iraanse parlement werd goedgekeurd en door de Raad van Wachters van de Revolutie werd bekrachtigd;
3. veroordeelt de campagne die door de rechterlijke macht van Iran gevoerd wordt tegen journalisten, Internet-publicisten en webloggers, welke geleid heeft tot de sluiting van publicaties, gevangenneming van de betrokken personen en, volgens de berichten, foltering op ruime schaal en gedwongen valse bekentenissen; doet een beroep op de Iraanse autoriteiten om alle personen in vrijheid te stellen die zijn vastgehouden, vervolgd of veroordeeld wegens overtredingen die verband houden met geweldloze persverslaggeving en meningsuiting;
4. doet een beroep op het Iraanse parlement om de perswet en het wetboek van strafrecht van het land aan te passen in het licht van de verplichtingen waartoe Iran zich verbonden heeft uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; dringt in het bijzonder aan op intrekking van alle strafrechtelijke bepalingen die betrekking hebben op gevallen van vreedzame meningsuiting, met inbegrip van perspublicaties;
5. doet een beroep op Iraanse autoriteiten om de internationaal erkende gerechtelijke garanties te respecteren, waaronder die voor personen die tot godsdienstige minderheden behoren, ongeacht of die officieel erkend zijn of niet;
6. is ingenomen met de opschorting van de terechtstelling van Hajieh Esmailvand en over de berichten dat de zaak van Leyla Moafi verwezen is naar forensische psychiaters, die een onderzoek moeten doen naar haar geestelijke toestand; onderstreept evenwel dat hun beweerde "misdaden" geen internationaal herkenbare strafrechtelijke inbreuken zijn en dat de vervolging niet in overeenstemming is met de internationale standaarden op het gebied van de mensenrechten;
7. benadrukt dat seksuele handelingen in de privé-sfeer tussen wederzijds instemmende volwassenen onder het begrip "privacy" vallen en dringt aan op de onmiddellijke invrijheidstelling van alle personen die wegens dergelijke feiten zijn aangehouden;
8. verwelkomt en ondersteunt het onderhandelingsproces tussen de EU en Iran over nucleaire kwesties, dat tevens een gelegenheid biedt tot verdere vooruitgang in de dialoog tussen de EU en Iran op het gebied van politieke en mensenrechten en op dat van de wederzijdse economische en handelsbetrekkingen; ondersteunt de Raad wanneer deze van Iran actie verwacht op andere terreinen die de EU ter harte gaan, zoals de beëindiging van de steun aan terroristische organisaties, betere naleving van de mensenrechten en een andere benadering ten aanzien van het vredesproces in het Midden-Oosten;
9. verzoekt zijn Commissie buitenlandse zaken en zijn Commissie burgerlijke vrijheden te onderzoeken op welke wijze het parlement betrokken kan worden bij het proces van de regelmatige actualisering van Gemeenschappelijk standpunt nr. 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme(2), daarbij rekening houdend met de ontwikkelingen die zich sinds 2001 hebben voorgedaan;
10. spreekt de hoop uit dat het dankzij de oprichting van zijn interparlementaire delegatie voor de betrekkingen met Iran in staat zal zijn productieve discussies te voeren met het parlement van Iran en ook met het maatschappelijk middenveld van dit land;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran..
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Cambodja, in het bijzonder de resoluties van 13 maart 2003(1) en 12 februari 2004(2),
– gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Cambodja(3), die op 1 november 1999 van kracht werd,
– gezien het Strategiedocument EG-Cambodja 2000-2003 en het Nationaal indicatief programma 2005-2006,
– gezien de verklaring van het lokale voorzitterschap van de Europese Unie namens de hoofden van EU-missies in Pnom Pen over de aanval op een onderkomen voor slachtoffers van mensenhandel dat wordt beheerd door de organisatie "Agir pour les femmes en situation précaire" (AFESIP),
– gelet op het VN-Verdrag voor de rechten van het kind en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw, die door Cambodja en alle lidstaten van de EU zijn geratificeerd,
– gelet op het VN-Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel en het VN-Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,
– gezien de richtsnoeren van de EU betreffende de bescherming van mensenrechtenactivisten, die in juli 2004 door de Europese Raad zijn goedgekeurd,
– gezien de overeenkomst tussen de VN en Cambodja over een budget voor een speciaal Cambodjaans tribunaal voor oorlogsmisdaden,
– gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,
A. gezien de aanval op het Srey Khan Center van de organisatie AFESIP, waar 91 vrouwen en meisjes verbleven en waarvan er 83 de dag ervoor door ambtenaren van het Departement voor mensenhandel en jeugdbescherming waren bevrijd uit een hotel waar prostitutie werd bedreven,
B. overwegende dat over het lot van deze 91 vrouwen en meisjes niets bekend is,
C. overwegende dat tijdens de politie-actie 8 personen zijn gearresteerd en de volgende dag in vrijheid zijn gesteld,
D. gezien de doodsbedreigingen aan het adres van Somaly Mam, een activiste die werkt met tot prostitutie gedwongen kinderen en wier veiligheid niet door de Cambodjaanse regering kan worden gewaarborgd,
E. overwegende dat mensenhandel en seksuele uitbuiting vormen zijn van hedendaagse slavernij en flagrante schendingen inhouden van fundamentele mensenrechten die worden gepleegd door georganiseerde criminele netwerken die grensoverschrijdend optreden; overwegende dat dit voor de mensenhandelaren een lucratieve zaak is;
F. overwegende dat de mensenhandel toeneemt als gevolg van armoede, werkloosheid, de kwetsbaarheid van vrouwen en kinderen, verslechterende sociale omstandigheden in de landen van herkomst, hoge winsten en lage risico's voor de handelaren, alsmede de vraag naar vrouwen en kinderen voor prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting,
G. overwegende dat de inspanningen ter bestrijding van georganiseerde misdaad en mensenhandel moeten worden voortgezet,
H. overwegende dat de deelnemers aan de zevende vergadering van de Consultatieve Groep (CG) over Cambodja op 6 en 7 december 2004 overeenstemming hebben bereikt over een reeks van gemeenschappelijke indicatoren, met inbegrip van het aannemen van wetten tegen huiselijk geweld en mensenhandel, om zowel de Cambodjaanse regering als ontwikkelingspartners te helpen de prestaties in het komende jaar te meten,
I. overwegende dat de Cambodjaanse regering een interministeriële commissie heeft ingesteld die de aanval op het AFESIP-centrum zal onderzoeken,
1. veroordeelt de seksuele uitbuiting van minderjarigen als een misdaad "erga omnes" en een aanslag op de fundamentele rechten van kinderen, die op alle niveaus moet worden bestreden;
2. benadrukt zijn zorg over de kinderprostitutie in Cambodja en over de handel in mensen, zowel naar als vanuit Cambodja, met als doel deze mensen te gebruiken voor dwangarbeid, prostitutie en bedelen alsmede voor illegale adoptie;
3. herinnert aan de beginselen van het Handvest van de rechten van de mens, met name de rechten van meisjes, in het geval van seksuele uitbuiting van minderjarigen in Azië en de rest van de wereld;
4. veroordeelt de aanval van 8 december 2004 op het AFESIP-onderkomen voor slachtoffers van mensenhandel in Pnom Pen en de ontvoering van 91 vrouwen en meisjes, waaronder minderjarigen;
5. veroordeelt de sekstoerisme-sector in Cambodja en andere landen; verzoekt de lidstaten van de EU de noodzakelijke wetgeving op te stellen en toe te passen om allen die bij sekstoerisme met minderjarigen betrokken zijn voor de rechter te brengen;
6. dringt er bij de Commissie op aan bij de programmering van haar mensenrechtenbeleid in het kader van het Europees Initiatief voor democratie en mensenrechten rekening te houden met de rechten van kinderen en vrouwen die het slachtoffer zijn van mensenhandel;
7. wenst dat de Commissie de mensenrechtenorganisaties in Cambodja steunt, in het bijzonder organisaties die zich wijden aan het beschermen van slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting;
8. is verheugd over het besluit van de Cambodjaanse regering om een interministriële commissie in te stellen, met daarin als waarnemers/getuigen onder meer vertegenwoordigers van de buitenlandse missies en nationale en internationale non-gouvernementele organisaties, om nader onderzoek in te stellen naar de betrokken vrouwen en persoonlijk met hen te spreken;
9. is zeker van positieve en eerlijke resultaten van de pas ingestelde interministeriële commissie; erkent dat de Cambodjaanse autoriteiten zich hebben ingespannen om de handel in vrouwen en kinderen te bestrijden; benadrukt echter de noodzaak het aantal vervolgingen en veroordelingen van mensenhandelaren te vergroten, teneinde een einde te maken aan vrouwenhandel en kinderprostitutie;
10. verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten de veiligheid van kinderbeschermingsorganisaties en hun medewerkers te waarborgen, met name van organisaties die hulp verlenen aan slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting;
11. verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten de veiligheid van Somaly Mam, wier leven in gevaar is, te waarborgen;
12. roept de Cambodjaanse regering ertoe op het VN-Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel en het VN-Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad te ratificeren;
13. roept de lidstaten van de EU ertoe op gezamenlijk op te treden in de strijd tegen georganiseerde misdaad en mensenhandel, in het bijzonder de handel in minderjarigen;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Cambodja en de regeringen van de lidstaten van de ASEAN.