Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2005/2532(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B6-0327/2005

Ingediende teksten :

B6-0327/2005

Debatten :

Stemmingen :

PV 08/06/2005 - 6.5

Aangenomen teksten :

P6_TA(2005)0227

Aangenomen teksten
PDF 149kWORD 69k
Woensdag 8 juni 2005 - Straatsburg
Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid
P6_TA(2005)0227B6-0327/2005

Resolutie van het Europees Parlement over de in 2004 geboekte vooruitgang bij de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR) (artikelen 2 en 39 van het EU-Verdrag)

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.   onder verwijzing naar zijn recente resoluties van 11 maart 2004(1) en 14 oktober 2004(2) waarin reeds de balans is opgemaakt van de uitvoering van het Tampere-programma en de eerste aanbevelingen zijn geformuleerd voor de Europese Raad die naar aanleiding hiervan op 5 november 2004 het Haags programma heeft goedgekeurd waarin voor de komende vijf jaar richtsnoeren worden gegeven voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR),

B.   gelet op het debat van 11 april 2005 en de antwoorden van de Raad en de Commissie op mondelinge vragen (B6-0164/2005 en B6-0165/2005),

C.   zich ervan bewust dat in het afgelopen jaar bij de totstandbrenging van de RVVR niet de gewenste resultaten zijn bereikt - afgezien van de overgang naar de medebeslissingsprocedure voor een deel van de maatregelen inzake illegale immigratie - en dit niettegenstaande de aanzienlijke vooruitgang die werd geboekt op de andere gebieden waar de Gemeenschap actief is of met de intergouvernementele samenwerking inzake defensie en veiligheidsbeleid,

D.   constaterend dat deze impasse ook geldt voor de Europese Raad die in 2004 drie maal heeft moeten erkennen dat er problemen zijn gerezen bij de uitvoering van de besluiten van de Unie met name op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, en meer in het bijzonder bij de strijd tegen het terrorisme en de internationale criminaliteit,

E.   verontrust over het feit dat negen van de oude lidstaten en zes van de nieuwe lidstaten, hoewel zij hiertoe herhaaldelijk zijn uitgenodigd, de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie nog steeds moeten ratificeren en dat 11 landen het protocol van 27 november 2003 bij de Europol-Overeenkomst nog steeds niet hebben geratificeerd,

F.   ernstig verontrust over de vertragingen en de problemen die zijn gemeld door de lidstaten bij de invoering van het Europees aanhoudingsbevel, alsook de terughoudendheid die aan de dag is gelegd in het kader van de initiatieven inzake justitiële bijstand of bemiddeling in civiele zaken, die sommigen tot grensoverschrijdende gevallen willen beperken; uit dit alles blijkt dat de lidstaten weinig vertrouwen in elkaar hebben,

G.   zich bewust van het feit dat sommige lidstaten zich aan deze impasse trachten te ontworstelen door buiten het kader van de verdragen samenwerkingsvormen tot stand te brengen, zoals de "G5", of "pseudo-besluitvormende" instellingen zoals de FATF inzake het witwassen van geld, "de Dublin-groep" voor de drugsbestrijding, de "Bern-groep" voor de uitwisseling van inlichtingen, d.w.z. instellingen die aan de democratische controle ontsnappen; ervan overtuigd dat, mocht vooruitgang op dit gebied wenselijk en opportuun zijn, deze de vorm van een "nauwere samenwerking" moet aannemen (zoals de zogeheten "Schengen+"-samenwerking");

H.   ervan overtuigd dat al deze elementen de politieke geloofwaardigheid van de Unie en de legitimiteit van haar optreden ondermijnen op een moment dat wij geconfronteerd worden met zeer belangrijke uitdagingen, zowel in het kader van het beleid inzake migratie als inzake grenscontroles of de bevordering van de vrijheden en de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme, dat de opbouw van een gemeenschappelijke ruimte zo spoedig mogelijk tegen elke prijs nieuw leven moet worden ingeblazen en dat het wederzijds vertrouwen tussen de 25 lidstaten moet worden versterkt en de toetreding alsmede de toetreding van de kandidaat-landen moet worden voorbereid,

Zo spoedig mogelijk het democratisch tekort opvullen en een homogeen wetgevingskader in de RVVR tot stand brengen

1.   verzoekt de Raad andermaal een homogeen wetgevingskader te scheppen voor de beleidsdomeinen die verband houden met de RVVR en de justitiële en politiële samenwerking onverwijld te communautariseren door gebruik te maken van artikel 42 van het EU-Verdrag en anderzijds, overeenkomstig artikel 67 van het EG-Verdrag, het stemmen met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en de medebeslissingsprocedure voor alle beleidsdomeinen die met de RVVR verband houden, algemene ingang te doen vinden;

2.   vestigt de aandacht van de Raad op het feit dat het vasthouden aan de huidige situatie in afwachting van de ratificatie van het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa niet alleen het huidige democratisch tekort groter maakt, maar besluiten van de EU-25 onmogelijk en de uitvoering ervan nagenoeg oncontroleerbaar maakt (zoals blijkt uit de evaluaties die door de Europese Raad zelf zijn uitgevoerd);

3.   verzoekt de Commissie derhalve vóór september 2005 een voorstel in te dienen voor een besluit op basis van artikel 42 van het EU-Verdrag, zodat optreden op de in artikel 29 genoemde gebieden onder Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt en daarbij te bepalen dat deze besluiten met gekwalificeerde meerderheid worden goedgekeurd; verzoekt de Raad een nieuw besluit op basis van artikel 67 van het EG-Verdrag te nemen om ervoor te zorgen dat de in Titel IV genoemde communautaire maatregelen aan de medebeslissingsprocedure worden onderworpen en de beperkingen van de bevoegdheden van het Hof ongedaan worden gemaakt;

4.   nodigt de Raad uit zijn interne reglement zo spoedig mogelijk zodanig te wijzigen dat alle teksten ter voorbereiding van wetgeving, met inbegrip van de hierover opgestelde juridische adviezen en de standpunten van de afzonderlijke lidstaten, bekend worden gemaakt, overeenkomstig de herhaalde verzoeken hiertoe van het Europees Parlement en de pleidooien hiervoor in de zaken C-52/05P en C-32/05P, en ervoor te zorgen dat de discussies en beraadslagingen over deze kwesties openbaar worden gemaakt, met name als het om RVVR-vraagstukken gaat; verzoekt zijn bevoegde commissie na te gaan of in dergelijke gevallen een rol zou kunnen zijn weggelegd voor het EP teneinde aldus te waarborgen dat maatregelen die de Europese burgers aangaan op een transparante wijze worden vastgesteld;

5.   vestigt de aandacht van de Raad erop dat vooruitgang bij de totstandbrenging van de RVVR geboekt moet worden in de optiek van een loyale samenwerking met het Europees Parlement en met inachtneming van het democratisch beginsel op grond waarvan het Europees Parlement ab initio moet worden betrokken bij de opstelling van de wetgeving en niet pas nadat een politieke overeenkomst is bereikt;

6.   stelt de Commissie voor een procedure in het leven te roepen op grond waarvan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op gezette tijden op de hoogte wordt gehouden van de externe aspecten van de RVVR, met name onderhandelingen over overeenkomsten en de politieke dialoog met derde landen en internationale organisaties; verzoekt de Commissie het proefproject "TRANS-JBZ" tot een goed einde te brengen zodat gebeurtenissen en documenten die verband houden met wetgevingsprocedures op RVVR-gebied van dag tot dag kunnen worden gevolgd, mits deze informatie en documenten op de registers van de instellingen toegankelijk zijn; verzoekt de nationale parlementen zich bij dit proefproject aan te sluiten door voorbereidende werkzaamheden voor iedere wetgevingsprocedure inzake de goedkeuring of omzetting van EU-maatregelen op het gebied van RVVR online te plaatsen;

7.   verzoekt de lidstaten geen afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie op het gebied van internationale overeenkomsten en in actie te komen om in de internationale verdragen "verbindingsclausules" op te laten nemen zodat de Unie en de Gemeenschap partij bij deze overeenkomsten kunnen worden of ten minste voor "ontbindingsclausules'te zorgen, zodat het acquis van de Unie in het kader van de betrekkingen tussen de lidstaten in de door deze overeenkomsten bestreken gebieden behouden blijft;

8.   spoort alle instellingen van de Unie aan een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve groeperingen en het middenveld te voeren en de participatie van burgers aan het openbare leven te bevorderen en te vereenvoudigen; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen om concrete stappen in deze richting te zetten;

Vrijheid, veiligheid, rechtvaardigheid en solidariteit

9.   is van mening dat de maatregelen die verband houden met een verdere ontwikkeling van de RVVR niet alleen vanuit juridisch oogpunt maar ook met het oog op de politieke doelstellingen die in de geest van solidariteit tussen de lidstaten en de burgers ten uitvoer moeten worden gelegd, in het communautaire kader moeten worden ondergebracht; de JBZ-Raad dient zijn werkzaamheden hiertoe te ontsluiten en te beraadslagen in overeenstemming met met name:

   - de Raad Ontwikkelingssamenwerking, Algemene Zaken en Sociale Zaken bij het formuleren van het immigratie-, integratie- en terugnamebeleid,
   - de Raad Begroting en Algemene Zaken bij het formuleren van financiële solidariteitsmaatregelen, zowel bij de uitvoering van het systeem van grenscontroles en het asielbeleid als bij de inzet van de noodzakelijke infrastructuren en middelen voor de burgerbescherming en het voorkomen van rampen en terroristische aanslagen;

De bevordering van de grondrechten integreren

10.   is er nog steeds van overtuigd dat de uitvoering van de RVVR van de Europese en nationale instellingen een nog grotere inzet vereist om het hoogste beschermingsniveau van de grondrechten te bevorderen, zowel in het belang van de burgers als om te voorkomen dat men treuzelt met de omzetting van de goedgekeurde maatregelen of weigert deze om te zetten; stelt voor dat

   - alle nieuwe wetsvoorstellen, met name op RVVR-gebied, vergezeld gaan van een gemotiveerde beoordeling van de gevolgen ervan voor de grondrechten; verzoekt de werkgroep van Commissieleden belast met de grondrechten de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op gezette tijden in kennis te stellen van haar werkzaamheden en voor een goede coördinatie van hun respectieve werkzaamheden te zorgen,
   - het Parlement, bij de vaststelling door de Commissie van de maatregelen ter uitvoering van de wetgevingsbesluiten van de Gemeenschap en de Unie, dezelfde rechten krijgt als de Raad ingeval deze wetgevingsbesluiten gevolgen zouden kunnen hebben voor de grondrechten, hetgeen bij RVVR-besluiten vaak het geval is,
   - de jaarlijkse parlementaire debatten over de RVVR te baat worden genomen om tevens de bescherming van de grondrechten in de Unie te evalueren op basis van specifieke thematische verslagen die hiertoe, enerzijds, door de Commissie in het kader van het in artikel 212 van het EG-Verdrag voorziene verslag en, anderzijds, door het Bureau voor de grondrechten zijn samengesteld, overeenkomstig het voorstel hierover in zijn resolutie van 26 mei 2005 over bevordering en bescherming van de grondrechten: de rol van de nationale en Europese instellingen, met inbegrip van het Bureau voor de grondrechten(3);

11.   is van mening dat de volgende maatregelen onverwijld moeten worden getroffen om de grondrechten te bevorderen:

   - goedkeuring van passende maatregelen voor een betere integratie van minderheden en bestrijding van alle vormen van discriminatie (art. 13 EG-Verdrag), met inbegrip van de goedkeuring, na hernieuwd raadpleging van het Parlement, van het kaderbesluit inzake racisme en vreemdelingenhaat,
   - opstelling, in overeenstemming met de lidstaten, van een programma voor de kwaliteit van de rechtspleging in Europa overeenkomstig zijn Aanbeveling aan de Raad van 22 februari 2005 over de kwaliteit van de strafrechtspleging en de harmonisatie van het strafrecht in de lidstaten(4),
   - goedkeuring van gemeenschappelijke maatregelen inzake de toegang tot de burgerlijke en strafrechter in Europa (door dubbele normen voor grensoverschrijdende zaken te vermijden),
  - versterking van de procedurele waarborgen in processen; verzoekt de Raad onverwijld zijn goedkeuring te hechten aan het kaderbesluit hierover en daarbij gevoeglijk rekening te houden met het advies van het Parlement; verzoekt de Commissie voor eind 2005 de aangekondigde wetsvoorstellen in te dienen over:

– wederzijdse erkenning gedurende het stadium voorafgaande aan het proces,
– niet-vrijheidbenemende controlemaatregelen,
– het "ne bis in idem in absentia"-beginsel,
– eerlijke behandeling bij de vergaring en het gebruik van bewijsmiddelen,
– rechten voortvloeiend uit de onschuldpresumptie;
   - vaststelling van solidariteitsmaatregelen ten behoeve van slachtoffers, met name als het om kinderen gaat;
   - formele goedkeuring door de EU van de Europese code inzake ethiek van de politie(5) die reeds informeel door de JBZ-Raad van 28 oktober 2004 is bekrachtigd(6) en versterking van de rol van de Europese Politieacademie (CEPOL);

Precieze definitie van de doelstellingen van de EU en haar lidstaten

12.   verzoekt de Commissie de volgende Europese Raad een programma voor te leggen over de uitvoering van het Haags programma waarin:

   - een overzicht wordt gegeven van de precieze doelstellingen die men in de komende vijf jaar in overeenstemming met de lidstaten wenst te verwezenlijken bij het terugdringen van de criminaliteit, de bescherming van personen en versterking van de vrijheden,
   - in een transparant instrument wordt voorzien om op Europees en nationaal niveau de tenuitvoerlegging van deze doelstellingen te volgen en de eventuele tekortkomingen adequaat te analyseren;

Justitie

13.   wijst erop dat de justitiële samenwerking in strafzaken berust op het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de justitiële autoriteiten en de burger en tussen de justitiële autoriteiten onderling en het beginsel van wederzijdse erkenning: deze doelstellingen worden bereikt dankzij het opstellen van gemeenschappelijke regels en een betere uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen, alsmede een opleiding Europese aangelegenheden voor magistraten; op dit gebied is de versterking van Eurojust, met als oogmerk de oprichting van een Europees openbaar ministerie, onontbeerlijk;

14.   wenst dat verdere resultaten worden geboekt op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, en met name het familie- en handelsrecht,

Beleid inzake migratie, asiel en grensoverschrijding

15.   verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2006 het voorstel in te dienen voor een controlemechanisme ter aanvulling op het bestaande evaluatiemechanisme van Schengen;

16.   verlangt een daadwerkelijk Europees asiel- en immigratiebeleid dat rechtvaardig en billijk is en de fundamentele rechten van migranten in acht neemt;

17.   verwerpt de outsourcing van het asiel- en immigratiebeleid en het opzetten van opvangkampen of -centra voor immigranten buiten de Europese Unie;

18.   verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de onlangs door de Raad JBZ goedgekeurde overeenkomst tussen de EU en Libië over nauwere samenwerking op het gebied van immigratie geen bepalingen bevat inzake collectieve uitzetting en administratieve detentie in oorden waar duidelijk sprake is van schending van de grondrechten; erkent de rechten van asielzoekers, ook in Libië, overeenkomstig het Verdrag van Genève;

19.   wijst op de noodzaak van een gemeenschappelijk immigratiebeleid dat zich niet uitsluitend tot de bestrijding van illegale immigratie beperkt; verzoekt onverwijld uitvoering van een beleid inzake legale immigratie;

20.   wijst erop dat een Europees migratiebeleid vergezeld moet gaan van een Europees integratiebeleid zodat immigranten o.a. op passende wijze in de arbeidsmarkt kunnen integreren, aanspraak op onderwijs en opleiding kunnen maken, toegang tot sociale en gezondheidsdiensten krijgen, en aan het sociale, culturele en politieke leven kunnen deelnemen;

21.   neemt akte van het Groenboek van de Commissie over een EU-aanpak voor het beheer van de economische migratie (COM(2004)0811); wijst erop dat de economische immigratie in Europa zich niet mag beperken tot de behoeften van de Europese arbeidsmarkt, maar rekening moet houden met alle soorten migratie, met inbegrip van gezinshereniging; wenst van harte dat de Europese economische immigratie ondersteund wordt door een vergaande harmonisatie van de toelatingsregels voor migranten in de Europese Unie en een instrument biedt om tegen alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt op te treden;

22.   verzoekt de Europese Unie en haar lidstaten het Internationale Verdrag inzake de bescherming van rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 18 december 1990 heeft goedgekeurd, en de verdragen 97 en 143 over migrerende werknemers van de Internationale Arbeidsorganisatie te ratificeren; verzoekt de Commissie in de besluiten en kaderbesluiten alle bepalingen op te nemen die voorkomen in het VN-Verdrag;

23.   maakt zich grote zorgen over het terugkeerbeleid van de Europese Unie, met name over de gemeenschappelijke vluchten om migranten uit te zetten; wijst erop dat de terugname-overeenkomsten met derde landen moeten stoelen op een daadwerkelijke dialoog en van de behoeften van deze landen uit moeten gaan; deze dialoog moet leiden tot een politieke samenwerking om met elkaar de oorzaken van de migratie aan te pakken;

24.   verzoekt de Commissie erop toe te zien dat degenen die bescherming behoeven een veilig heenkomen in de Unie kunnen vinden en dat hun verzoeken op gepaste wijze worden behandeld en ervoor te zorgen dat strikt de hand wordt gehouden aan de normen inzake de internationale mensenrechten en het vluchtelingenrecht, met name het beginsel van non-refoulement;

25.   wijst de Commissie er als hoedster van de Verdragen op dat zij de plicht heeft erop toe te zien dat het asielrecht in de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 6 van het EU-Verdrag en 63 van het EG-Verdrag in acht wordt genomen, vooral nu recente collectieve uitzettingen door bepaalde lidstaten een schaduw hebben geworpen op de naleving van de verplichtingen van laatstgenoemden uit hoofde van het recht van de Unie;

26.   wijst op de noodzaak van een communautair immigratie- en asielbeleid dat gebaseerd is op het openstellen van legale immigratiekanalen en de formulering van gemeenschappelijke normen inzake de bescherming van de fundamentele rechten van immigranten en asielzoekers in de gehele Europese Unie, zoals de Europese Raad van Tampere in 1999 heeft vastgesteld en in zijn Haags programma heeft bevestigd;

27.   wijst er andermaal op dat het grote twijfels koestert over de kleinste gemenedeleraanpak van de ontwerprichtlijn van de Raad inzake asielprocedures en verzoekt de lidstaten Richtlijn 2004/83/EG(7) onverwijld om te zetten;

Strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme

28.   is er nog steeds van overtuigd dat een intern veiligheidsbeleid voor de Unie niet alleen wederzijds vertrouwen vereist, maar ook het formuleren van gemeenschappelijke doelstellingen, adequate middelen, een wetgevingskader en garanties voor de burgers; vanuit dit oogpunt bezien is het betreurenswaardig

   - dat er enerzijds nog steeds geen sprake is van een daadwerkelijke Europese strategie op het gebied van de interne veiligheid waarin de concrete doelstellingen, het verantwoordelijke uitvoerende orgaan, de verwachte resultaten en de objectieve criteria voor de evaluatie van de resultaten zijn neergelegd,
   - dat anderzijds de lidstaten, ondanks dit gebrek aan duidelijkheid over de op Europees niveau te verwezenlijken doelstellingen, wel eisen dat er algemene maatregelen worden goedgekeurd voor het verzamelen van en toegang tot gegevens, of deze nu operationeel van aard zijn (met toepassing van het beginsel van beschikbaarheid van gegevens) of verband houden met de dagelijkse activiteiten van de burger (reizen, communicatie);

29.   besluit, nu de Raad hierover geen toereikende informatie kan verstrekken, om zijn parlementaire commissie de opdracht te geven na te gaan welke strategische en operationele maatregelen momenteel op Europees niveau worden getroffen om het terrorisme en de georganiseerde misdaad te bestrijden; is van mening dat in het kader hiervan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken voor eind 2005 de volgende instanties moet horen:

   - de personen die binnen het SITCEN en het directoraat-generaal justitie, vrijheid en veiligheid van de Commissie belast zijn met het beleid ter bestrijding van de georganiseerde misdaad,
   - het management van Europol, Eurojust en OLAF om na te gaan hoever het momenteel staat met de samenwerking tussen de lidstaten en de organen van de Unie en of de perspectieven van deze samenwerking geloofwaardig zijn,
   - het hoofd van Interpol om na te gaan hoe het staat met de huidige en toekomstige samenwerking tussen Interpol en de lidstaten, de EU en haar agentschappen of informatieuitwisselingssystemen,
   - de nationale justitiële en politiële autoriteiten om te kunnen vaststellen wat de daadwerkelijke reikwijdte is van de samenwerking tussen de lidstaten, tussen de lidstaten en de EU en haar agentschappen (uitwisseling van gegevens, grensoverschrijdende teams, bilaterale overeenkomsten),
   - vertegenwoordigers van de nationale parlementen die met bovengenoemde thema's belast zijn;

30.   verzoekt de Commissie:

   - vóór de inwerkingtreding van het grondwettelijk verdrag een communautaire rechtsgrondslag voor Europol voor te stellen en te voorzien in verstrekkende samenwerkingsvormen tussen Europol en Eurojust, alsmede gepaste instrumenten waarmee het Europees Parlement en de nationale parlementen toezicht op deze twee organen kunnen uitoefenen;
   - een wetgevingskader voor te stellen voor het opstellen van een Europese lijst van personen, groepen en activiteiten die onder de beperkende maatregelen vallen in het kader van de bestrijding van het terrorisme en van personen die de openbare orde kunnen bedreigen (artikelen 96 en 99 van de Schengen-overeenkomst),

Een algemeen controlebeleid, eisen van proportionaliteit en gegevensbescherming

31.   onderschrijft de aanpak van de Europese Raad om de informatie waarover de Unie en de lidstaten beschikken op rationele wijze te beheren; wijst er echter op dat al deze systemen die gegevens verwerken die van potentieel belang zijn voor het veiligheidsbeleid van de Unie, voor duidelijk omlijnde doelstellingen en met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel zijn opgezet zodat een beperkt gebruik hiervan in een democratisch bestel met het oog op de gegevensbescherming gerechtvaardigd is;

32.   wijst erop dat deze grenzen niet kunnen worden verlegd door eenvoudigweg te stellen dat de bestrijding van het terrorisme en de georganiseerde misdaad nieuwe eisen stelt, maar dat men van tevoren overeenstemming moet bereiken over de nagestreefde doelstellingen en bijgevolg moet vaststellen welke informatie onontbeerlijk is om deze resultaten te bereiken en vervolgens deze informatie gedurende een adequate periode ter beschikking moet stellen van de bevoegde autoriteiten; herhaalt zijn verzoek om voor de overdracht van gegevens aan de Amerikaanse autoriteiten de "pullmethode" te vervangen door een "pushmethode", en blijft zeer terughoudend ten aanzien van het opzetten van een Europees PNR-systeem onder verantwoordelijkheid van Europol, zoals voorgesteld in de mededeling van de Commissie "Doorgifte van passagiersgegevens (PNR-gegevens): een allesomvattende EU-aanpak (COM(2003)0826); verzoekt de Commissie en de Raad bij onderhandelingen met derde landen of internationale organisaties, met name de internationale organisatie voor de burgerluchtvaar (ICAO), rekening te houden met zijn resolutie van 31 maart 2004(8) over PNR's;

33.   waarschuwt de Raad voor het risico dat de interoperabiliteit van informatiesystemen behelst;

34.   verzoekt andermaal gemeenschappelijke criteria op het gebied van gegevensbescherming op veiligheidsgebied op te stellen, op basis van de beginselen van de Europese Raad en de Europese conferentie van de autoriteiten op het gebied van gegevensbescherming(9) en herhaalt zijn verzoek om in het kader van de justitiële en politiële samenwerking een gemeenschappelijke autoriteit voor de gegevensbescherming in het leven te roepen en de nationale en Europese autoriteiten van Europol, Eurojust, SIS en SID hierbij te betrekken; deze autoriteit krijgt tot taak na te gaan of de Europese autoriteiten de beschermingsnormen naleven en helpt deze autoriteiten bij het opstellen van wetgeving;

35.   wijst erop dat het noodzakelijk is de veiligheid van reisdocumenten te versterken; desalniettemin is de keuze van de technische oplossingen van primordiaal belang omdat alleen op deze wijze het gebruik van biometrie doeltreffend is en de gegevens daadwerkelijk worden beschermd, met name tegen toegang door onbevoegden; het is van belang dat tegelijkertijd ook de technische kenmerken worden beschermd en dat voor oplossingen met een goede kosten-batenverhouding wordt gekozen die eveneens voor het vergaren, het verwerken, de opslag en het gebruik van deze gegevens veilig zijn; waarschuwt ervoor dat het voor de EU geen enkel nut heeft voorbarig voor een oplossing te kiezen die uiteindelijk ondoeltreffend blijkt te zijn;

36.   wijst erop dat de Werkgroep artikel 29 en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming van mening zijn dat de nationale initiatieven van april 2004 met betrekking tot het vasthouden van gegevens niet volledig stroken met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

37.   benadrukt dat de kosten van de analyse van de verzamelde gegevens gedragen moeten worden door de instantie die om de gegevens verzoekt zodat een disproportioneel aantal verzoeken om inlichtingen wordt voorkomen;

38.   tekent opnieuw bezwaar aan tegen het gebrek aan transparantie en publiek debat bij de keuze van dit soort technologieën en bij de onderhandelingen zowel op het niveau van de technische ICAO-werkgroepen als met de autoriteiten van de Verenigde Staten; tekent andermaal bezwaar aan tegen het gebruik van "RFID"-chips op het paspoort van Europese burgers en verzoekt de Commissie deze technologieën aan een grondig onderzoek te onderwerpen alvorens ze voor honderden miljoenen paspoorten verplicht te stellen.

39.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Raad en regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 819.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2004)0022.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0208.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0030.
(5) European Code of Police Ethics, Aanbeveling REC (2001) 10 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 19 september 2001).
(6) Raad van de Europese Unie, Draft Conclusions of the Council regarding Police professional standards concerning international police cooperation, Brussel 28 oktober 2004, 11977/2/04).
(7) PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12.
(8) PB C 103 E van 29.4.2004, blz. 665.
(9) Aangenomen teksten van 7.6.2005, P6_TA(2005)0223.

Juridische mededeling - Privacybeleid