– gezien de te Cotonou op 23 juni 2000 ondertekende partnerschapsovereenkomst tussen de staten van Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (Overeenkomst van Cotonou)(1)die op 1 april 2003 in werking is getreden,
– gezien het reglement van de Paritaire Parlementaire Vergadering (PPV), zoals onlangs gewijzigd te Den Haag op 25 november 2004(2),
– gezien de resoluties en de verklaring die de PPV tijdens de 7de bijeenkomst in Addis Abeba (Ethiopië), van 16 tot 19 februari 2004(3) heeft aangenomen over:
-
de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO): problemen en vooruitzichten;
-
het voorkomen en regelen van conflicten en het invoeren van een duurzame vrede;
-
armoedeziekten en reproductieve gezondheid in de ACS-landen;
-
katoen en andere grondstoffen: de problemen van sommige ACS-landen;
-
de orkaanschade in de Stille en Indische Oceaan en het Caraïbisch gebied, en de noodzaak van snel ingrijpen bij natuurrampen,
– gezien de resoluties die door de PPV tijdens de 8ste bijeenkomst in Den Haag (Nederland), van 22 tot 25 november 2004(4) werden aangenomen over:
-
de politieke dialoog (artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou);
-
voedselhulp en voedselveiligheid;
-
de situatie in Darfur;
-
de orkaanschade in het Caraïbisch gebied,
– gezien Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad van 19 februari 2004 inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe(5),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0044/2005),
A. overwegende dat de PPV een wereldmodel is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en een essentiële bijdrage levert aan een open en gelijkberechtigde dialoog tussen Noord en Zuid,
B. overwegende dat de samenstelling van vaste commissies een nieuwe stap betekent in de ontwikkeling van de Paritaire Parlementaire Vergadering tot een echte parlementaire vergadering,
C. overwegende dat in 2004 vier gezamenlijke missies hebben plaatsgevonden: in Eritrea van 22 tot 25 januari, voor de waarneming van de verkiezingen in Malawi van 18 tot 20 mei, op de ACS-EU Top te Maputo (Mozambique) van 21 tot 24 juni en het 7de regionaal seminar van economische en sociale belangengroeperingen van de ACS-EU op Fiji van 18 t/m 20 oktober,
D. overwegende dat dit de allereerste keer is dat de ACS ter gelegenheid van de Europese verkiezingen van 10 tot 13 juni 2004 een waarnemingsmissie heeft gezonden naar Den Haag (Nederland) en Boedapest (Hongarije),
E. overwegende dat de PPV een belangrijke rol speelt bij de totstandbrenging van de politieke dialoog conform artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, met name op het gebied van de versteviging van de democratie, de uitvoering van goed bestuur en de bescherming van de mensenrechten,
F. overwegende met voldoening dat de Ethiopische regering op 14 november 2004 heeft verklaard dat zij in principe akkoord gaat met de grensafbakening met Eritrea, overeenkomstig het besluit van de Internationale Grenscommissie,
G. overwegende dat de voorzitter van het Europees Parlement op 21 januari 2004 voor de PPV het standpunt van het Europees Parlement inzake de afvaardiging van Zimbabwe heeft herhaald,
H. overwegende dat de toestand van de mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering in Zimbabwe nog verslechterd is,
I. overwegende dat de corapporteurs van de ACS-EU-Commissie economische ontwikkeling, financiën en handel niet in staat zijn geweest om tijdig tot overeenstemming te komen over een gemeenschappelijke tekst inzake de budgettering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF),
J. gezien de toespraken tot de PPV door respectievelijk het Centrum voor de Ontwikkeling van het Bedrijfsleven (COB) en het Technisch Centrum voor ACS-EU-samenwerking in de landbouw en plattelandsontwikkeling (TCL),
K. gezien de uitstekende bijdrage van het Nederlandse voorzitterschap en van verschillende territoriale overheden bij de organisatie en inhoud van de 8ste bijeenkomst te Den Haag,
1. doet een beroep op de PPV om haar rol als forum van de politieke dialoog, in de zin van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, te versterken;
2. feliciteert het Bureau van de PPV met de inspanningen die het geleverd heeft om positief bij te dragen tot de vreedzame oplossing van het grensgeschil tussen Eritrea en Ethiopië, door dialoog en met naleving van het internationaal recht;
3. onderstreept het politiek belang van de resolutie die op 25 november 2004 door de PPV werd aangenomen inzake de toestand in Darfur, die de wreedheden veroordeelt die daar momenteel worden begaan en een politieke oplossing voorstaat die gebaseerd is op resoluties 1564 en 1574 (2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN);
4. verzoekt de PPV om haar werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten voort te zetten en op die manier bij te dragen aan de politieke dialoog conform artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou; vraagt om de civiele samenleving nauwer te betrekken bij de werkzaamheden van de PPV en haar vaste commissies;
5. stelt voor om, voor kwesties die voor verschillende commissies van belang zijn, een samenwerkingsprocedure in te stellen zodat de commissies advies kunnen geven bij de verslagen van de leidende commissie;
6. verheugt zich over de werkzaamheden van de leden van de ACS-landen die de compromissen van dringende resoluties in 2004 beter hebben voorbereid en aldus een aparte eindstemming hebben voorkomen;
7. verheugt zich over de houding van de nieuwe Commissie ten opzichte van het vragenuur, waarbij vragen schriftelijk en bijkomende vragen mondeling worden beantwoordt; en vraagt de Raad om dezelfde procedure te volgen;
8. verzoekt de Commissie en de andere organen tot wie de resolutie wordt gericht om de follow-up van de voorgaande resoluties te verbeteren, meer in het bijzonder gedurende bijeenkomsten van de vaste commissies;
9. verheugt zich over de zending van een afvaardiging van ACS-parlementsleden voor de waarneming van de Europese verkiezingen van 10 tot 13 juni 2004 in Den Haag (Nederland) en in Boedapest (Hongarije) en is verheugd dat hiermee door de PPV een nieuwe stap is gezet naar een Vergadering van volstrekt gelijkwaardige partners;
10. feliciteert de ACS-groep omdat zij zich aan haar verbintenis heeft gehouden volgens welke de delegatie van Zimbabwe geen leden mag omvatten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van de Raad, wanneer de vergaderingen worden gehouden op het grondgebied van de EU; en is vol vertrouwen dat zij zich in de toekomst aan deze verbintenis zal blijven houden;
11. verzoekt de PPV om op de plenaire vergadering van Bamako (Mali) haar verslag over de budgettering van het EOF aan te nemen; wijst er met nadruk op dat de opname van het EOF in de EU-begroting gepaard moet gaan met een versterking van de politieke functie van de Paritaire Parlementaire Vergadering in het toezicht op de fondsen waar in het ACS-EU-partnerschap gebruik van gemaakt wordt;
12. juicht de regelmatige controleactiviteiten toe die door de Commissie economische ontwikkeling, financiën en handel in samenwerking met de Commissie en vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties werden verricht met betrekking tot de economische partnerschapsovereenkomsten tussen de EU en de ACS-staten;
13. juicht de versterkte samenwerking tussen de PPV en de VN en haar verscheidene organen toe, en verzoekt de PPV deze samenwerking te blijven ontwikkelen;
14. verzoekt de PPV om bij te dragen tot de versterking van de rol van de parlementsleden in de ACS-landen in hun controlefunctie van hun respectieve regeringen, en meer in het bijzonder met betrekking tot ontwikkelingshulp;
15. verzoekt de PPV om volledige democratische controle uit te oefenen op het COB en het TCL als organen van de Overeenkomst van Cotonou, zoals zij gedaan heeft te Addis-Abeba in het kader van een algemeen debat met het COB en in Den Haag met het TCL, in het kader van het onderzoek van het verslag over voedselhulp en voedselveiligheid;
16. feliciteert het Bureau van de PPV voor het herschikken van de agenda van de bijeenkomsten van de PPV om meer tijd vrij te maken voor interventies van het auditorium en het aantal interventies op de tribune te beperken evenals, in de meeste gevallen, de tijd die eraan wordt besteed;
17. verzoekt het Bureau om te vermijden dat vergaderingen tegelijkertijd met de plenaire vergadering plaatsvinden;
18. stelt met voldoening de betrokkenheid van niet-overheidsactoren bij randvergaderingen, met inbegrip van het Vrouwenforum, vast;
19. onderstreept de meerwaarde van de organisatie van de bijeenkomsten van de PPV bij toerbeurt in de EU-lidstaten en meent dat deze organisatie bij toerbeurt in de toekomst moet worden behouden, volgens het roulerend voorzitterschap van de Raad of op een andere manier, wanneer de Europese Grondwet door alle lidstaten wordt aangenomen; stelt niettemin vast dat de ACS-leden waarschijnlijk de voorkeur geven aan een tijd van het jaar die uit klimaatoogpunt uitnodigender is en dat er aan hun wensen misschien tegemoet gekomen kan worden door de zittingen Paritaire Parlementaire Vergadering om te wisselen;
20. feliciteert het Nederlandse voorzitterschap, de provincies Noord-Brabant en Zeeland, en het stadsbestuur van Den Haag en Rotterdam voor hun actieve bijdrage aan de 8ste bijeenkomst, in het bijzonder de workshops;
21. verzoekt het Britse voorzitterschap en het Bureau van het Europees Parlement om de nodige schikkingen te treffen voor de organisatie van de 10de bijeenkomst in het Verenigd Koninkrijk;
22. verzoekt de PPV om, conform artikel 17, lid 3, van de Overeenkomst van Cotonou, op regionaal en subregionaal niveau bijeenkomsten te houden, uitgaande van de parlementaire structuren die in de ACS-groep bestaan, die zich in het bijzonder moeten buigen over de regionale samenwerking in het kader van het voorkomen en regelen van conflicten en over de sluiting en uitvoering van economische partnerschapsovereenkomsten;
23. is verheugd over de snelle publicatie van PPV-documenten op het internet, dat een onmisbaar instrument is voor de goede werking van de PPV die wordt gekenmerkt door een extreme geografische spreiding van haar leden;
24. roept de PPV en haar beide cosecretariaten op om documenten stelselmatig via elektronische weg aan de leden te doen toekomen en het gebruik van het internet, waar dit toegankelijk is, actief te bevorderen;
25. verheugt zich over de openingsvergadering van het pan-Afrikaans parlement (PAP) in maart 2004 in Addis Abeba en stelt nauwe samenwerking tussen de leden van het Europees en het pan-Afrikaans parlement voor, en een uitwisselingsprogramma van ambtenaren van het Europees en het pan-Afrikaans parlement om het, in het vooruitzicht van de eerste rechtstreekse verkiezingen die in maart 2009 gepland zijn, capaciteiten te helpen opbouwen;
26. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad ACS-EU, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de parlementen van de ACS-landen, de gouverneurs van de provincies Noord-Brabant en Zeeland, de burgemeesters van Den Haag en Rotterdam, en aan de Commissie.
PB L 55 van 24.2.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd door Verordening (EG) nr. 1488/2004 van de Commissie (PB L 273 van 21.8.2004, blz. 12).
Algemene tariefpreferentiestelsel *
274k
112k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (COM(2004)0699 – COM(2005)0043 – C6-0001/2005 – 2004/0242(CNS))
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité "Ontwikkelingslanden, internationale handel en duurzame ontwikkeling: de rol van het schema van algemene preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode 2006/2015" (COM(2004)0461),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 oktober 2004(3) over bovengenoemde mededeling,
– gelet op artikel 133 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0001/2005),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0045/2005),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gewijzigde Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) Het schema van algemene tariefpreferenties (SAP) is van begin af aan een fundamenteel instrument geweest van het handels- en ontwikkelingsbeleid van de EU, met als doel ontwikkelingslanden te helpen de armoede terug te dringen door inkomsten te genereren uit internationale handel en bij te dragen aan hun duurzame ontwikkeling door bevordering van hun industriële ontwikkeling en diversifiëring van hun economie.
Amendement 2 Overweging 4
(4) Dit is de eerste verordening ter uitvoering van deze richtsnoeren. Zij is van toepassing van 1 april 2005 tot en met 31 december 2008.
(4) Dit is de eerste verordening ter uitvoering van deze richtsnoeren. Zij is na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van toepassing van 1 april 2005 tot en met 31 december 2008.
Amendement 3 Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) Teneinde het benuttingspercentage van het SAP te verhogen en de ontwikkelingslanden in staat te stellen te profiteren van de internationale handel en de preferentieregelingen beoogt de Europese Unie deze landen, en met name de minst ontwikkelde landen, te voorzien van voldoende technische bijstand.
Amendement 4 Overweging 7
(7) De bijzondere regeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur is gebaseerd op een alomvattend concept van duurzame ontwikkeling zoals erkend door internationale verdragen en instrumenten, waaronder de VN-verklaring inzake het recht op ontwikkeling (1986), de verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling (1992), de ILO-verklaring inzake fundamentele beginselen en rechten op het werk (1998), de VN-millenniumverklaring (2000) en de verklaring van Johannesburg inzake duurzame ontwikkeling (2002). Ontwikkelingslanden die door een gebrek aan diversificatie en onvoldoende integratie in het internationale handelssysteem kwetsbaar zijn, maar met de ratificatie en de effectieve tenuitvoerlegging van de belangrijkste internationale verdragen inzake arbeids- en mensenrechten, bescherming van het milieu en goed bestuur toch een bijzondere last en verantwoordelijkheid op zich nemen, moeten daarom in aanmerking komen voor bijkomende tariefpreferenties. Deze preferenties strekken ertoe verdere economische groei te stimuleren en aldus positief in te spelen op de behoefte aan duurzame ontwikkeling. Deze regeling voorziet voor de begunstigde landen derhalve in een schorsing van de ad valorem-rechten en specifieke rechten (tenzij deze gecombineerd zijn met een ad valorem-recht).
(7) De bijzondere regeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur is gebaseerd op een alomvattend concept van duurzame ontwikkeling zoals erkend door internationale verdragen en instrumenten, waaronder de VN-verklaring inzake het recht op ontwikkeling (1986), de verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling (1992), de ILO-verklaring inzake fundamentele beginselen en rechten op het werk (1998), de VN-millenniumverklaring (2000) en de verklaring van Johannesburg inzake duurzame ontwikkeling (2002). Ontwikkelingslanden die door een gebrek aan diversificatie en middelen voor de ontwikkeling van hun economieën en door een onvoldoende adequate integratie in het internationale handelssysteem kwetsbaar zijn, maar met de ratificatie en de effectieve tenuitvoerlegging van de belangrijkste internationale verdragen inzake arbeids- en mensenrechten, bescherming van het milieu en goed bestuur toch een bijzondere last en verantwoordelijkheid op zich nemen, moeten daarom in aanmerking komen voor bijkomende tariefpreferenties. Deze preferenties strekken ertoe verdere economische groei te stimuleren en aldus positief in te spelen op de behoefte aan duurzame ontwikkeling. Deze regeling voorziet voor de begunstigde landen derhalve in een schorsing van de ad valorem-rechten en specifieke rechten (tenzij deze gecombineerd zijn met een ad valorem-recht).
Amendement 5 Overweging 9
(9) De Commissie dient toe te zien op de effectieve tenuitvoerlegging van de internationale verdragen overeenkomstig de desbetreffende mechanismen waarin deze voorzien, en het verband tussen bijkomende tariefpreferenties en de bevordering van duurzame ontwikkeling te evalueren.
(9) De Commissie zal toezien op de effectieve tenuitvoerlegging van de internationale verdragen overeenkomstig de desbetreffende mechanismen waarin deze voorzien, en het verband tussen bijkomende tariefpreferenties en de bevordering van duurzame ontwikkeling te evalueren.
Amendement 6 Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis) Om erosie van preferenties te voorkomen, zal de de Commissie bekijken of thans als "gevoelig" ingedeelde producten in de volgende verordening kunnen worden overgebracht naar de categorie "niet gevoelig".
Amendement 7 Overweging 16
(16) Ter wille van de samenhang van het handelsbeleid van de Gemeenschap mag een begunstigd land niet gebruikmaken van zowel het SAP als een vrijhandelsovereenkomst, als deze overeenkomst ten minste voorziet in alle preferenties waarvoor dit land krachtens het huidige schema in aanmerking komt.
(16) Ter wille van de samenhang van het handelsbeleid van de Gemeenschap mag een begunstigd land niet gebruikmaken van zowel het SAP als een vrijhandelsovereenkomst, als deze overeenkomst ten minste voorziet in alle preferenties die krachtens het huidige schema aan dit land worden toegekend en deze daadwerkelijk implementeert en zo nodig consolideert.
Amendement 8 Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Vanaf 2008 wordt het graduatiemechanisme toegepast ter voorkoming van de eventuele graduatie van importen uit begunstigde landen van het huidige schema waarvan de export naar de Gemeenschap in een bepaalde sector niet is toegenomen in vergelijking met de andere SAP-begunstigden.
Amendement 9 Overweging 18 bis (nieuw)
(18 bis) Verordening (EEG) nr. 2454/93 ter vaststelling van het stelsel van regels van oorsprong zal in de nabije toekomst worden geëvalueerd teneinde het doel van de bevordering van economische en industriële ontwikkeling beter te kunnen nastreven.
De evaluatie zal uiterlijk één jaar voor het verstrijken van deze verordening afgerond worden en zal betrekking hebben op de vorm, de inhoud en de procedures van het stelsel van regels van oorsprong, gebaseerd op de beste internationale praktijken en met het oog op het harmoniseren van de bestaande stelsels binnen de Unie.
Het nieuwe stelsel van regels van oorsprong zal onder meer betrekking hebben op de interregionale en mondiale cumulatie, alsmede de afschaffing van het vereiste van een dubbel verwerkingsproces voor bepaalde producten, en het in aanmerking komen van een land voor preferentiële behandeling in het kader van SAP en het "Alles behalve wapens"-initiatief (EBA), ook al is het niet het laatste land voor uitvoer, op voorwaarde dat aanzienlijke waarde wordt toegevoegd aan de goederen in dat land.
Amendement 10 Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis) Overeenkomstig artikel 37, lid 6, van de Partnerschapsovereenkomst ACS-EU zal bij de evaluatie van deze verordening in 2008 rekening worden gehouden met de belangen van de ACS-landen, met inbegrip van niet-minst ontwikkelde landen, die niet bereid of niet in staat zijn om economische partnerschapsovereenkomsten aan te gaan in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, zodat het SAP hen tenminste dezelfde preferenties biedt als die welke hen krachtens de Overeenkomst van Cotonou werden toegekend.
Amendement 11 Artikel 1, lid 1
1. Het schema van algemene tariefpreferenties van de Gemeenschap (hierna "het schema" genoemd) is van toepassing van 1 april 2005 tot en met 31 december 2008 overeenkomstig deze verordening.
1. Het schema van algemene tariefpreferenties van de Gemeenschap (hierna "het schema" genoemd) is na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van toepassing van 1 april 2005 tot en met 31 december 2008 overeenkomstig deze verordening.
Amendement 12 Artikel 3, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Op basis van de meest recente, vergelijkbare en aangepaste beschikbare gegevens ten tijde van de vaststelling van deze verordening bepaalt de Commissie welke begunstigde landen aan de in lid 1 genoemde criteria voldoen.
Amendement 13 Artikel 3, lid 1 ter (nieuw)
1 ter. De Commissie maakt jaarlijks in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst bekend van de begunstigde landen die aan de in lid 1 genoemde criteria voldoen.
Amendement 14 Artikel 3, lid 2
5. Wanneer een begunstigd land een handelsovereenkomst met de Gemeenschap heeft die ten minste alle preferenties omvat waarop dit land uit hoofde van dit schema een beroep kan doen, wordt het geschrapt van de lijst van begunstigde landen in bijlage I.
5. Wanneer een begunstigd land een handelsovereenkomst met de Gemeenschap heeft, prevaleert de toepassing van de handelovereenkomst boven de toepassing van het huidige schema, op voorwaarde dat deze tenminste alle op basis van het huidige schema aan dit land toegekende preferenties daadwerkelijk implementeert en zo nodig consolideert. Een handelsovereenkomst met de Gemeenschap laat onverlet dat het land in aanmerking kan blijven komen voor de bijzondere stimuleringsregeling als bedoeld in hoofdstuk II van deze verordening.
Amendement 15 Artikel 3, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Om het effect van het huidige schema te verbeteren, biedt de Commissie ontwikkelingslanden, met name de MOL, adequate technische bijstand met het oog op de opbouw van de institutionele en regelgevende capaciteit die nodig is om de voordelen van de internationale handel en het SAP te benutten.
Amendement 16 Artikel 3, lid 3 ter (nieuw)
3 ter. Bij de berekening van graduatiepercentages houdt de Commissie rekening met het niveau van de invoer die voorheen in aanmerking kwam voor SAP ten behoeve van landen overeenkomstig artikel 3, lid 2.
Amendement 17 Artikel 5, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. In het kader van de Wereldhandelsorganisatie geeft de Commissie prioriteit aan harmonisatie van de oorsprongsbepalingen waarin minder ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden een preferentiële behandeling wordt toegekend.
Amendement 18 Artikel 8, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Technische bijstand wordt eveneens verleend om in aanmerking komende ontwikkelingslanden te helpen te voldoen aan de ratificatie- en uitvoeringseisen van de nieuwe bijzondere stimuleringregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur.
Amendement 19 Artikel 9, lid 1, letter c)
c) toezegt de in deel B van bijlage III opgenomen verdragen die het nog niet heeft geratificeerd effectief ten uitvoer gelegd, uiterlijk op 31 december 2008 te ratificeren en effectief ten uitvoer te leggen.
c) daadwerkelijk de procedures start om alle in bijlage III opgenomen verdragen binnen vier jaar nadat het voor het eerst de bijzondere stimuleringsregeling is toegekend, te ratificeren en effectief ten uitvoer te leggen.
Amendement 20 Artikel 9, lid 2, letter b)
b) waarvan de onder het SAP vallende invoer in de Gemeenschap minder dan 1% van de waarde van de totale onder het SAP vallende invoer in de Gemeenschap vertegenwoordigt.
b) waarvan de onder het SAP vallende invoer in de Gemeenschap minder dan 1% van de waarde van de totale onder het SAP vallende invoer in de Gemeenschap vertegenwoordigt of minder dan 2% van die waarde indien de onder het SAP vallende invoer in een afdeling meer dan 50% bedraagt van de totale onder het SAP vallende invoer in de Gemeenschap.
Amendement 21 Artikel 9, lid 3
3. De Commissie zal de stand van de ratificatie en de effectieve tenuitvoerlegging van de in bijlage III opgenomen verdragen blijven evalueren. Voordat de toepassing van deze verordening komt te vervallen, dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de stand van de ratificatie van die verdragen, waarin zij aangeeft of ook in de toekomst voor de toekenning van de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur de ratificatie en effectieve tenuitvoerlegging van zulke verdragen als voorwaarde moet worden gesteld.
3. De Commissie zal de stand van de ratificatie en de effectieve tenuitvoerlegging van de in bijlage III opgenomen verdragen blijven evalueren. Voordat de toepassing van deze verordening komt te vervallen, dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de stand van de ratificatie en tenuitvoerlegging van die verdragen door elk land dat voor de bijzondere stimuleringsregeling in aanmerking komt. Waar dit passend is, geeft de Commissie aan of een bepaald land aanvullende maatregelen moet nemen voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van een verdrag. In dit verslag evalueert de Commissie tevens de doeltreffendheid van de bijzondere regeling bij het bereiken van de doelstelling daarvan en doet waar passend aanbevelingen inzake de herziening van bijlage III.
Amendement 22 Artikel 10, lid 1, letter a)
a) uiterlijk twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening is een daartoe strekkend verzoek ingediend door een in bijlage I vermeld land of gebied, en
a) een daartoe strekkend verzoek is ingediend door een in bijlage I vermeld land of gebied, en
Amendement 23 Artikel 10, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie kan het geval waarin een land dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 9, lid 2, en maximaal twee van de in Bijlage III vermelde verdragen door grondwettelijke restricties niet heeft geratificeerd en geïmplementeerd, zich ertoe verbindt de overige verdragen op zo kort mogelijke termijn, overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen en met steun van de verantwoordelijke internationale organisaties, te ratificeren en te implementeren, gelijkstellen met het vervullen van de in artikel 9, lid 1, neergelegde voorwaarden. De Commissie ziet toe op het volledig nakomen van deze verbintenis en trekt de voordelen van de bijzondere regeling in zodra zich een schending of vertraging voordoet die door het verzoekende land niet wordt gerechtvaardigd. De Commissie wint informatie in bij alle relevante bronnen, met inbegrip van de bevoegde internationale organisatie en, in voorkomende gevallen, het Europees Parlement en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en brengt verslag uit aan het Comité en het Europees Parlement.
Amendement 24 Artikel 11, lid 1
1. Wanneer de Commissie een verzoek vergezeld van de in artikel 10 bedoelde informatie ontvangt, evalueert zij dit verzoek. Bij deze evaluatie wordt rekening gehouden met de bevindingen van de relevante internationale organisaties en instanties. Zij kan het verzoekende land alle vragen stellen die zij dienstig acht en kan de ontvangen informatie bij het verzoekende land of bij een natuurlijke persoon of rechtspersoon verifiëren.
1. Wanneer de Commissie een verzoek vergezeld van de in artikel 10 bedoelde informatie ontvangt, evalueert zij dit verzoek. Bij deze evaluatie wordt rekening gehouden met de bevindingen van de relevante internationale organisaties en instanties. Zij moet het verzoekende land alle vragen stellen die zij dienstig acht en kan de ontvangen informatie bij het verzoekende land of bij andere relevante bronnen, eventueel met inbegrip van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zoals de sociale partners, verifiëren. De Commissie stelt het verzoekende land in kennis van de resultaten van haar evaluatie en geeft het de gelegenheid hierop commentaar te geven.
Amendement 25 Artikel 11, lid 3
3. De Commissie stelt een verzoekend land in kennis van het overeenkomstig lid 2 genomen besluit. Wanneer de bijzondere stimuleringsregeling aan een bepaald land wordt toegekend, wordt dit land in kennis gesteld van de datum waarop het desbetreffende besluit in werking treedt. De Commissie maakt uiterlijk op 30 juni 2005 in bijlage I, kolom E, de lijst bekend van de begunstigde landen die in aanmerking komen voor de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur.
3. De Commissie stelt een verzoekend land in kennis van het overeenkomstig lid 2 genomen besluit. Wanneer de bijzondere stimuleringsregeling aan een bepaald land wordt toegekend, wordt dit land in kennis gesteld van de datum waarop het desbetreffende besluit in werking treedt. De Commissie maakt uiterlijk op 30 juni 2005 in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst bekend van de begunstigde landen die in aanmerking komen voor de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur.
Amendement 26 Artikel 11, lid 4
4. Wanneer aan een verzoekend land de bijzondere stimuleringsregeling niet wordt toegekend, motiveert de Commissie desgevraagd haar besluit.
4. Wanneer aan een verzoekend land de bijzondere stimuleringsregeling niet wordt toegekend, motiveert de Commissie haar besluit en stelt zij het verzoekende land en het Europees Parlement hiervan op de hoogte.
Amendement 27 Artikel 11, lid 5
5. De Commissie onderhoudt, in nauwe samenwerking met het in artikel 26 genoemde comité, alle betrekkingen met het verzoekende land naar aanleiding van het verzoek.
5. De Commissie onderhoudt, in nauwe samenwerking met het in artikel 26 genoemde comité en met het Europees Parlement, alle betrekkingen met het verzoekende land naar aanleiding van het verzoek.
Amendement 28 Artikel 12, lid 4
4. De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten van tariefpost 1701 worden op 1 juli 2006 met 20%, op 1 juli 2007 met 50% en op 1 juli 2008 met 80% verlaagd. Met ingang van 1 juli 2009 worden deze rechten volledig geschorst.
4. Onverminderd langere overgangsperioden en/of kleinere percentages die eventueel zullen worden vastgesteld bij de toekomstige wijziging van de GMO voor suiker, worden de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten van tariefpost 1701 op 1 juli 2006 met 20%, op 1 juli 2007 met 50% en op 1 juli 2008 met 80% verlaagd. Met ingang van 1 juli 2009 worden deze rechten volledig geschorst.
Amendement 29 Artikel 12, lid 5 bis (nieuw)
5 bis. Lid 5 laat de bepalingen die zullen worden vastgesteld bij de toekomstige wijziging van de GMO voor suiker onverlet.
Amendement 30 Artikel 12, lid 7
7. Wanneer een land door de Verenigde Naties van de lijst van de minst ontwikkelde landen wordt verwijderd, wordt het van de lijst van begunstigde landen van deze regeling geschrapt. De Commissie besluit volgens de in artikel 27 bedoelde procedure over de uitsluiting van een land en over de instelling van een overgangsperiode.
7. Wanneer een land door de Verenigde Naties van de lijst van de minst ontwikkelde landen wordt verwijderd, wordt het van de lijst van begunstigde landen van deze regeling geschrapt. De Commissie besluit volgens de in artikel 27 bedoelde procedure over de uitsluiting van een land en over de instelling van een redelijke overgangsperiode van tussen de 12 en 24 maanden.
Amendement 31 Artikel 13, lid 1
1. De in de artikelen 7 en 8 bedoelde tariefpreferenties worden ingetrokken ten aanzien van producten van een afdeling van oorsprong uit een begunstigd land, indien de gemiddelde waarde van de communautaire invoer uit dat land van producten van die afdeling die onder de regeling vallen waarvoor dat land in aanmerking komt, gedurende drie opeenvolgende jaren, gemeten aan de hand van de meest recente beschikbare gegevens op 1 september 2004, meer dan 15% van de waarde van de communautaire invoer van dezelfde producten uit alle in bijlage I vermelde landen en gebieden bedraagt. Voor afdeling XI bedraagt de drempel 12,5%.
1. De in de artikelen 7 en 8 bedoelde tariefpreferenties worden ingetrokken ten aanzien van producten van een afdeling van oorsprong uit een begunstigd land, indien deze een hoog concurrentieniveau hebben bereikt. Hiervan is sprake wanneer de gemiddelde waarde van de communautaire invoer van producten uit een afdeling in dat land die van de regeling van dit schema profiteert, gedurende drie opeenvolgende jaren, gemeten aan de hand van de meest recente beschikbare gegevens op 1 september 2004, meer dan 15% van de waarde van de communautaire invoer van dezelfde producten uit alle in bijlage I vermelde landen en gebieden bedraagt. Voor afdeling XI bedraagt de drempel 10%..
Amendement 32 Artikel 13, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De berekening van de graduatiepercentages na 2008 wordt gebaseerd op de gegevens als bedoeld in lid 1, met inbegrip van alle onder het SAP vallende invoer ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 55 Artikel 15, lid 1, letter (a)
(a) ernstige en systematische schending van de beginselen die zijn neergelegd in de in bijlage III opgenomen verdragen;
(a) systematische schending van de beginselen die zijn neergelegd in de in bijlage III opgenomen verdragen;
Amendement 33 Artikel 15, lid 1, letter e)
(e) oneerlijke handelspraktijken met een ernstig en systematisch karakter die schade berokkenen aan het communautaire bedrijfsleven, met inbegrip van de praktijken die verboden zijn door of waartegen maatregelen kunnen worden genomen krachtens de WTO-overeenkomsten, op voorwaarde dat het bevoegde WTO-orgaan eerder in die zin heeft besloten en er niet is opgetreden tegen de oneerlijke praktijk;
(e) oneerlijke handelspraktijken met een systematisch karakter die schade berokkenen aan het communautaire bedrijfsleven, met inbegrip van de praktijken die verboden zijn door of waartegen maatregelen kunnen worden genomen krachtens de WTO-overeenkomsten;
Amendement 56 Artikel 15, lid 1, letter (e bis) (nieuw)
(e bis) systematische oneerlijke handelspraktijken die niet onder (e) vallen, maar het belang van de Gemeenschap schaden en niet onder (e) of artikel 20 kunnen worden aangepakt;
Amendementen 34 en 57 Artikel 15, lid 1, letter f)
f) ernstige en systematische inbreuken op de doelstellingen van regionale visserijorganisaties of –akkoorden waarbij de Gemeenschap partij is, wat betreft de instandhouding en het beheer van visbestanden.
f) systematische inbreuken op de doelstellingen van regionale visserijorganisaties of –akkoorden waarbij de Gemeenschap partij is, wat betreft de instandhouding en het beheer van visbestanden en niet-naleving van de Europese normen op het gebied van hygiëne en gezondheid.
Amendement 35 Artikel 16, lid 1
1. Wanneer de Commissie of een lidstaat informatie ontvangt die tijdelijke intrekking van een preferentiële regeling kan rechtvaardigen en de Commissie van oordeel is dat er voldoende redenen zijn voor een onderzoek, stelt zij het comité daarvan in kennis.
1. Wanneer de Commissie, het Europees Parlement of een lidstaat informatie ontvangt die tijdelijke intrekking van een preferentiële regeling kan rechtvaardigen en de Commissie van oordeel is dat er voldoende redenen zijn voor een onderzoek, stelt zij het comité en het Europees Parlement daarvan onverwijld in kennis.
Amendement 36 Artikel 16, lid 2
2. Overeenkomstig de in artikel 28 bedoelde procedure kan de Commissie besluiten een onderzoek te openen.
2. Overeenkomstig de in artikel 28 bedoelde procedure kan de Commissie besluiten een onderzoek te openen. Met betrekking tot de redenen als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter a) stelt de Commissie onmiddellijk automatisch een onderzoek in alle gevallen waarin het comité van de ILO-conferentie inzake de toepassing van de normen een speciale paragraaf heeft goedgekeurd inzake arbeidspraktijken in een begunstigd land met betrekking tot de essentiële arbeidsnormen.
Amendement 37 Artikel 17, lid 3
3. De Commissie verzamelt alle informatie die zij noodzakelijk acht en kan deze bij de betrokken bedrijven en het betrokken begunstigde land verifiëren. De beschikbare evaluaties, opmerkingen, besluiten, aanbevelingen en conclusies van de verschillende toezichthoudende instanties van de VN, de ILO en andere bevoegde internationale organisaties dienen als uitgangspunt voor het onderzoek met het oog op de eventuele tijdelijke intrekking van de maatregelen op grond van de in artikel 15, lid 1, onder a), genoemde reden.
3. De Commissie verzamelt alle informatie die zij noodzakelijk acht en kan deze bij de betrokken bedrijven, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van sociale partners, en het betrokken begunstigde land verifiëren. De beschikbare evaluaties, opmerkingen, besluiten, aanbevelingen en conclusies van andere instellingen van de Europese Unie en de verschillende toezichthoudende instanties van de VN, de ILO en andere bevoegde internationale organisaties dienen als uitgangspunt voor het onderzoek met het oog op de eventuele tijdelijke intrekking van de maatregelen op grond van de in artikel 15, lid 1, onder a), genoemde reden.
Amendement 38 Artikel 18, lid 1
1. De Commissie legt haar bevindingen in een verslag aan het comité voor.
1. De Commissie legt haar bevindingen in een verslag aan het comité en het Europees Parlement voor.
Amendement 39 Artikel 18, lid 5
5. Wanneer de Commissie aan het einde van de in lid 3 bedoelde periode tot de bevinding komt dat het betrokken begunstigde land de vereiste toezegging niet heeft gedaan, en zij tijdelijke intrekking noodzakelijk acht, legt zij een daartoe strekkend voorstel voor aan de Raad, die binnen 30 dagen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. Wanneer de Raad tot tijdelijke intrekking besluit, treedt dit besluit in werking zes maanden na de dag waarop het werd aangenomen, tenzij vóór het einde van die periode wordt besloten dat de redenen die aan de intrekking ten grondslag liggen, niet langer geldig zijn.
5. Wanneer de Commissie aan het einde van de in lid 3 bedoelde periode tot de bevinding komt dat het betrokken begunstigde land de vereiste toezegging niet heeft gedaan, en zij tijdelijke intrekking noodzakelijk acht, legt zij, na eerst het Europees parlement te hebben ingelicht, een daartoe strekkend voorstel voor aan de Raad, die binnen 30 dagen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. Wanneer de Raad tot tijdelijke intrekking besluit, treedt dit besluit in werking zes maanden na de dag waarop het werd aangenomen, tenzij vóór het einde van die periode wordt besloten dat de redenen die aan de intrekking ten grondslag liggen, niet langer geldig zijn.
Amendement 40 Artikel 19, lid 1, inleidende formule
1. De Commissie kan, nadat zij het comité daarvan in kennis heeft gesteld, de preferentiële regelingen waarin deze verordening voorziet, schorsen voor alle dan wel bepaalde producten van oorsprong uit een begunstigd land:
1. De Commissie kan, nadat zij het comité en het Europees Parlement daarvan in kennis heeft gesteld, de preferentiële regelingen waarin deze verordening voorziet, schorsen voor alle dan wel bepaalde producten van oorsprong uit een begunstigd land:
Amendement 41 Artikel 20, lid 4
4. De Commissie neemt een besluit binnen 30 werkdagen na de raadpleging van het comité.
4. De Commissie neemt een besluit binnen 30 werkdagen na de raadpleging van het comité en na het Europees Parlement te hebben ingelicht.
Amendement 42 Artikel 20, lid 5
5. Wanneer geen onderzoek mogelijk is als gevolg van buitengewone omstandigheden die een onmiddellijk optreden vereisen, kan de Commissie, nadat zij het comité daarvan in kennis heeft gesteld, alle strikt noodzakelijke preventieve maatregelen nemen.
5. Wanneer geen onderzoek mogelijk is als gevolg van buitengewone omstandigheden die een onmiddellijk optreden vereisen, kan de Commissie, nadat zij het comité en het Europees Parlement daarvan in kennis heeft gesteld, alle strikt noodzakelijke preventieve maatregelen nemen.
Amendementen 43 en 44 Artikel 21
Wanneer de invoer van producten die zijn opgenomen in bijlage I van het EG-Verdrag, de markten van de Gemeenschap of de desbetreffende marktordeningen ernstig verstoort of dreigt te verstoren, kan de Commissie, nadat zij het comité van beheer van de desbetreffende gemeenschappelijke marktordening daarvan in kennis heeft gesteld, de preferentiële regelingen ten aanzien van de betrokken producten schorsen.
Wanneer de invoer van producten die zijn opgenomen in bijlage I van het EG-Verdrag, de markten van de Gemeenschap of de desbetreffende marktordeningen ernstig verstoort of dreigt te verstoren of wanneer de visserijproducten niet voldoen aan de minimumnormen die vereist zijn voor producten met soortgelijke eigenschappen van de Europese Unie, kan de Commissie, nadat zij het Europees Parlement en het comité van beheer van de desbetreffende gemeenschappelijke marktordening daarvan in kennis heeft gesteld, de preferentiële regelingen ten aanzien van de betrokken producten schorsen.
Amendement 45 Artikel 22, lid 1
1. De Commissie stelt het betrokken begunstigde land in kennis van elk overeenkomstig de artikelen 19, 20 of 21 genomen besluit voordat dit van kracht wordt. De Commissie stelt ook de Raad en de lidstaten in kennis van dit besluit.
1. De Commissie stelt het betrokken begunstigde land zo spoedig mogelijk in kennis van elk overeenkomstig de artikelen 19, 20 of 21 genomen besluit voordat dit van kracht wordt. De Commissie stelt ook de Raad, het Europees Parlement en de lidstaten in kennis van dit besluit.
Amendement 46 Artikel 22, lid 2
2. De lidstaten kunnen een overeenkomstig de artikelen 19, 20 of 21 genomen besluit binnen tien dagen naar de Raad doorverwijzen. De Raad kan binnen 30 dagen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
2. De lidstaten kunnen een overeenkomstig de artikelen 19, 20 of 21 genomen besluit binnen tien dagen naar de Raad doorverwijzen. De Raad kan binnen 30 dagen en na het Europees Parlement te hebben ingelicht met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
Amendement 47 Artikel 25, lid 3
3. De Commissie houdt in nauwe samenwerking met de lidstaten toezicht op de invoer van producten van GN-code 0803 00 19, van tariefposten 0603, 1006 en 1701 en van GN-codes 1604 14 11, 1604 14 18, 1604 14 90, 1604 19 39 en 1604 20 70, teneinde vast te stellen of aan de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 is voldaan.
3. De Commissie houdt in nauwe samenwerking met de lidstaten toezicht op de invoer van producten van GN-code 0803 00 19, van tariefposten 0603, 1006 en 1701 en van GN-codes 1604 14 11, 1604 14 18, 1604 14 90, 1604 19 39, 1604 20 70, 1604 14 16 en 1604 19 31 teneinde vast te stellen of aan de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 is voldaan.
Amendement 48 Artikel 25 bis (nieuw)
Artikel 25 bis 1.De Commissie stelt het Parlement periodiek op de hoogte van: a) de statistieken over het handelsverkeer tussen de Europese Unie en de begunstigde SAP- landen; b) de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie en tenuitvoerlegging van de in Bijlage III opgenomen verdragen door elk land dat profiteert van de bijzondere stimuleringsregeling. In voorkomende gevallen stelt de Commissie aanbevelingen op inzake de door een bepaald land te nemen extra stappen om een verdrag daadwerkelijk ten uitvoer te leggen; c) de geboekte vooruitgang, met name in de minst ontwikkelde landen, op weg naar verwezenlijking van de millennium-ontwikkelingsdoelstellingen. 2.De Commissie stelt een effectrapportage op over de werking van het SAP van 1 juli 2005 tot 1 januari 2007. Deze studie wordt uiterlijk 1 maart 2007 toegestuurd aan het comité, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité 3.Na overleg met het comité stelt de Commissie de inhoudelijke elementen vast die in de in lid 2 vermelde effectrapportage aan de orde moet komen, en waarvan, behalve de standpunten van de begunstigde landen, in ieder geval deel uitmaken: - een grondige statistische analyse van de SAP-bestedingspercentages per land en per afdeling alsmede een vergelijking met voorgaande jaren; - een evaluatie van de maatschappelijke en handelsgerelateerde gevolgen van graduatie voor gegradueerde landen; - een inschatting van de gevolgen van toekomstige graduatie voor landen die uit hoofde van de volgende verordening waarschijnlijk zullen worden gegradueerd; - een vergelijkend onderzoek naar de preferentiële behandeling van het SAP en in het kader van de overeenkomst ACS/EU van Cotonou voor de ACS-landen, teneinde deze landen in een gewijzigde verordening een preferentiële behandeling toe te kennen die ten minste gelijk is aan die welke hun uit hoofde van de Cotonou-overeenkomst werd toegekend; - een analyse van de mogelijke gevolgen van een verdieping van het preferentieschema via verhoging van de preferentiële marge voor kwetsbare producten en/of de overheveling van "kwetsbare" producten naar de "niet-kwetsbare" categorie; -Een evaluatie van de bijdrage van deze verordening aan de verwezenlijking millennium-ontwikkelingsdoelstellingen (MOD's), met name door de minst ontwikkelde landen; 4.De Commissie dient ter gelegenheid van de afsluiting van de Doha-ronde bij het Europees Parlement een speciaal verslag in over de consequenties van de onderhandelingen voor het in deze verordening vastgelegde preferentieschema, waarbij aandacht wordt besteed aan de te nemen maatregelen om een doelmatige werking van het schema van algemene preferenties te waarborgen.
Amendement 49 Artikel 26, lid 3
3. Het comité onderzoekt het effect van het schema van algemene tariefpreferenties van de Gemeenschap aan de hand van een verslag van de Commissie over de periode van 1 april 2005 tot en met 31 december 2008. Dit verslag heeft betrekking op alle in artikel 1, lid 2, genoemde preferentiële regelingen.
3. Het comité onderzoekt het effect van het schema van algemene tariefpreferenties van de Gemeenschap aan de hand van de in artikel 25 bis bedoelde effectrapportage.
Amendement 50 Artikel 30, lid 1
1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2005. Verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad wordt ingetrokken op 1 april 2005.
1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2005. Verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad wordt ingetrokken op 1 april 2005, onverminderd het bepaalde in lid 1 bis.
Amendement 51 Artikel 30, lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De bepalingen van Verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad, met name Titel II, Afdeling 2 en 4, Titel III, Afdeling 1 en 2 en Titel IV, blijven van toepassing tot de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de lijst van begunstigde landen die in aanmerking komen voor de bijzondere stimuleringsregeling als bedoeld in afdeling II van deze verordening. De bijzondere stimuleringsregeling als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad blijft tot 31 december 2005 van toepassing op de begunstigde landen die niet zijn opgenomen in de lijst van landen die in aanmerking komen voor de bijzondere stimuleringsregeling als bedoeld in afdeling II van deze verordening.
Amendement 52 Artikel 30, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie dient het voorstel voor een herziene verordening voor de periode 1 januari 2009 tot 31 december 2011 uiterlijk 1 juni 2007 in bij de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité. In het nieuwe voorstel wordt terdege rekening gehouden met de resultaten van de in artikel 25 bis, lid 2, bedoelde effectrapportage.
Resolutie van het Europees Parlement over de richtsnoeren voor de afdelingen II, IV, V, VI, VII, VIII (A) en VIII (B) en over het voorontwerp van raming (Afdeling I) van het Europees Parlement voor de begrotingsprocedure 2006 (2004/2271(BUD))
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(1),
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005(2),
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2003, met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen(3),
– gelet op artikel 69 en bijlage IV van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0043/2005),
A. overwegende dat de voorlopige bedragen voor de technische aanpassingen van de financiële vooruitzichten voorzien in een plafond van 6 704 miljoen EUR voor rubriek 5 (Administratieve uitgaven) op de begroting voor 2006,
B. overwegende dat op de begroting voor 2006 het volledige financiële effect voelbaar zal zijn van de uitbreiding die in 2004 plaatsvond, wanneer het meeste nieuwe personeel aangeworven zal zijn,
C. overwegende dat een aanzienlijk deel van de voorbereidende werkzaamheden voor de volgende uitbreiding, die in 2007 is gepland, in 2006 zal plaatsvinden,
D. overwegende dat 2006 het laatste onder de huidige financiële vooruitzichten vallende begrotingsjaar is,
Politieke prioriteiten Consolidatie en voorbereiding voor de volgende uitbreiding
1. acht het van cruciaal belang om zo nodig adequate aanvullende maatregelen te nemen om de uitbreidingsronde van 2004 op efficiënte wijze af te ronden; verwacht dat het grootste gedeelte van de nieuwe personeelsleden uit de 10 nieuwe lidstaten vóór 2006 zal zijn aangeworven, zodat het volledige financiële effect hiervan voor de begrotingen van de andere instellingen voelbaar zal zijn;
2. onderstreept hoe belangrijk het is het nieuwe personeel op de juiste wijze in de structuur van de instellingen onder te brengen; is van oordeel dat speciale opleidingsmaatregelen op achterstandsgebieden moeten worden genomen, zoals vertaling en vertolking;
3. onderstreept de noodzaak om met volledige inzet te beginnen met de voorbereidingen voor de komende, voor 2007 geplande uitbreiding waarbij Roemenië en Bulgarije zullen toetreden; verzoekt de instellingen om vóór 1 september 2005 nauwkeurige informatie te verstrekken over hun plannen voor dergelijke voorbereidingen en hun ramingen van de financiële consequenties;
Efficiënt en rationeel kredietgebruik
4. verzoekt de instellingen om verbetering van de wijze waarop geld wordt uitgegeven door de beschikbare kredieten doeltreffender en rationeler voor hun kernactiviteiten te gebruiken; verwacht van de instellingen dat zij deze benadering in hun ramingen tot uiting zullen laten komen;
5. is van oordeel dat als de eerste mogelijkheid voor het vinden van middelen ter verbetering van het functioneren van de instellingen gebruik moet worden gemaakt van opnieuw toegewezen kredieten en herplaatsing van personeel; wijst erop dat bij de beoordeling van voorgestelde nieuwe initiatieven rekening moet worden gehouden met de financiële gevolgen op de lange termijn;
6. verklaart zich voorstander van meer interinstitutionele samenwerking ter verbetering van de efficiency; verzoekt de Commissie vóór 1 juli 2005 een verslag voor te leggen waarin zij ingaat op de voordelen van de interinstitutionele samenwerking tot dusver;
7. stelt de invoering voor een van een informatica-instrument waarmee de vertalers van alle instellingen gebruik kunnen maken van elkaars reeds vertaalde teksten en amendementen ter besparing van kosten en ter verbetering van de vertaalkwaliteit;
Naar een uitgebreidere begroting
8. is van oordeel dat structuur en inhoud van de begrotingen van de andere instellingen veelomvattender moet worden; is verheugd over de plannen ter verduidelijking van de nomenclaturen van de begrotingen van de andere instellingen; verzoekt de instellingen in hun ramingen een duidelijke splitsing aan te brengen van de begrotingstoewijzing per voornaamste activiteiten en functies van de betrokken instelling;
Overige kwesties
9. verzoekt de instellingen vóór 1 september 2005 een overzicht gegeven van de maatregelen die zijn genomen om belemmeringen voor een gelijke behandeling zoals bedoeld in artikel 13 van het EG-Verdrag uit de weg te ruimen, rekening houdend met de mogelijkheden die door het nieuwe Statuut worden geboden;
10. is van oordeel dat de uitvoering van milieuvriendelijke beleidsvormen een aspect moet zijn van de dagelijkse werkzaamheden van een instelling; dringt aan op een geactualiseerde evaluatie door alle instellingen vóór 1 september 2005 van de actie die is ondernomen in verband met de deelname aan EMAS (European Union Eco-Management and Audit Scheme); wijst erop dat in het bijzonder nieuwe bouwprojecten de mogelijkheid bieden te investeren in milieuvriendelijke energiesystemen die op de lange duur minder kostbaar zullen zijn en aanzienlijk minder vervuilend; is van oordeel dat de Europese instellingen in dit opzicht het goede voorbeeld moeten geven;
11. verzoekt de instellingen vóór 1 september 2005 verslag uit te brengen over de manier waarop zij hun personeel aanmoedigen van het openbaar vervoer gebruik te maken;
12. wijst op de effecten van de personeelsgroei voor de pensioenbetalingen in latere jaren; verwacht van de Administratie van de Commissie voorstellen waarmee wordt voorkomen dat de belasting voor de lopende huishoudelijke begroting te zwaar wordt, bijvoorbeeld door middel van een pensioenfonds;
Europees Parlement Consolidatie van de uitbreiding van 2004
13. acht het van belang dat de posten in verband met de uitbreiding worden bezet; onderstreept hoe belangrijk het is als gevolg van de uitbreiding ontstane posten in de verschillende rangen onder te brengen; onderschrijft de eis dat er voldoende aantallen gekwalificeerde tolken en vertalers beschikbaar moeten worden gesteld voor alle officiële talen om alle leden in staat te stellen actief aan de parlementaire werkzaamheden deel te nemen; wijst erop hoe belangrijk het is de noodzakelijke maatregelen te nemen om een gelijke behandeling van alle leden te waarborgen;
Voorbereidingen voor de uitbreiding van 2007
14. acht het absoluut noodzakelijk dat de noodzakelijke voorbereidingen worden getroffen om te zorgen voor een soepele toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie; verzoekt zijn secretaris-generaal om vóór 1 september 2005 praktische voorstellen voor deze voorbereidingen voor te leggen; benadrukt de noodzaak een adequate linguïstische dienstverlening voor nieuwe waarnemers en leden te verzorgen;
Het Parlement dichter naar de burger brengen
15. herinnert eraan dat het voorlichtings- en communicatiebeleid een sleutelrol moet spelen om het Parlement dichter naar de burger te brengen; wijst op het belang van audiovisuele diensten in dit verband; is van mening dat de website van het Parlement gebruikersvriendelijker moet worden gemaakt en dat de webcasting moet worden verbeterd;
16. dringt aan op een algehele herziening van het voorlichtings- en communicatiebeleid van het Europees Parlement; verzoekt de secretaris-generaal voor 1 juni 2005 een verslag voor te leggen waarin een overzicht van de verbeteringen van de Bezoekersdienst is opgenomen; de tentoonstellingsruimte te actualiseren, het standaard bezoekersprogramma te verbeteren en meer middelen voor personeel beschikbaar te stellen;
17. onderstreept het belang van samenwerking en het delen van verantwoordelijkheden met de voorlichtingsbureaus van de Commissie; herhaalt dat het Parlement het streven steunt Europese Huizen (gecombineerde bureaus voor de externe kantoren van Parlement en Commissie) in alle lidstaten in te richten; is van oordeel dat de doeltreffendheid en zichtbaarheid van de Europese Huizen voor verbetering vatbaar zijn;
18. is van oordeel dat de rol van de externe bureaus in het voorlichtings- en communicatiebeleid van het Parlement alsmede hun taken verder moeten worden ontwikkeld en dat de externe bureaus over voldoende middelen moeten kunnen beschikken; is bereid een onderzoek te wijden aan de mogelijkheden ter ontwikkeling van de rol van de externe bureaus bij het ondersteunen van de activiteiten van de leden;
Kwaliteit en doeltreffendheid van de parlementaire werkzaamheden
19. legt er de nadruk op dat bij het werk kwantiteit geen prioriteit boven kwaliteit mag krijgen; is daarom bereid te onderzoeken of er wijzigingen moeten worden aangebracht in zijn administratieve structuren of dat er verdere steun moet worden gegeven ten behoeve van zijn kernactiviteiten om het werk van de instelling zo goed mogelijk te laten verlopen;
20. is van oordeel dat het met het oog op de toegenomen verantwoordelijkheid van het Europees Parlement op het gebied van de besluitvorming over wetgeving vereist is dat er veel meer middelen worden toegewezen ter ondersteuning van deze kernactiviteit (meer commissievergaderzalen uitgerust met faciliteiten voor elektronisch stemmen, versterking van de commissiesecretariaten, financiële middelen om gespecialiseerde deskundigheid voor parlementaire commissies te verwerven, enz.);
21. acht het belangrijk dat de werkomstandigheden van de leden worden verbeterd; bepleit manieren te onderzoeken voor de ontwikkeling van het gebruik van nieuwe technologieën als middel ter verhoging van de efficiency; herinnert aan de oproep in zijn resolutie van 26 februari 2004(4) om te onderzoeken of door toepassing van videoconferenties en dergelijke methoden een verlichting van de werkzaamheden mogelijk zou zijn; neemt echter met bezorgdheid kennis van de aanzienlijke bedragen die in IT worden gestoken en spreekt zijn bezorgdheid uit over het achterwege blijven van verbeteringen in de IT-dienst voor de leden; draagt zijn secretaris-generaal op vóór 1 juli 2005 een verslag voor te leggen met voorstellen voor het verbeteren van de IT-dienst voor de leden;
22. dringt aan op een sterkere ondersteunende dienstverlening aan leden door bibliotheekpersoneel door het verstrekken van feitelijke en niet-politieke informatie over zaken die in de belangstelling staan en door EU-burgers aan de orde worden gesteld en deze in geïndexeerde vorm aan alle leden ter beschikking te stellen;
23. onderstreept het belang van de persoonlijke medewerkers voor de werkzaamheden van de leden, ziet met belangstelling uit naar de komende verslagen van de werkgroep van het Bureau inzake de medewerkers van de leden en steunt mede met het oog op financiële doorzichtigheid de invoering van een Statuut voor de medewerkers;
24. acht het uiterst belangrijk ervoor te zorgen dat er voldoende assistentie en deskundigheid aanwezig is om de kwaliteit van de wetgevingswerkzaamheden van het Parlement te waarborgen; ziet met belangstelling uit naar een aangepast beoordelingsverslag over de actie "raising the game" - de hervorming van de diensten van het Parlement;
25. dringt aan op verbetering van de linguïstische ondersteuning van de parlementaire werkzaamheden; dringt aan op uitbreiding van de vertaalcapaciteiten om de leden het werken aan documenten in hun eigen taal mogelijk te maken; dringt aan op een betere beschikbaarheid van tolken voor fracties en hun werkgroepen en vraagt de Administratie de noodzakelijke maatregelen ten aanzien van de vereiste ruimten en het vereiste personeel te nemen; stelt voor de maatregelen met de andere instellingen op elkaar af te stemmen om eventueel van synergie-effecten gebruik te kunnen maken;
26. wijst erop dat het personeelsbeheer uiterst belangrijk is voor een doelmatig verloop van de werkzaamheden van de instelling; uit zijn bezorgdheid over de langdurige aanwervingsprocedures, met name in verband met de uitbreiding; verzoekt daarom de secretaris-generaal de aanwervingsprocedures te herzien en voorstellen voor te leggen voor snellere procedures; verzoekt de secretaris-generaal eveneens om een voortgangsverslag over het bevorderingssysteem waarin wordt ingegaan op de vraag of het systeem voor een voldoende gedifferentieerde benadering van merites zorgt;
27. onderstreept dat voldoende rekening moet worden gehouden met uitgaven op gebieden waar op grond van politieke besluiten meer financieel engagement noodzakelijk is ter dekking van uitgaven in verband met de deelname van delegaties van het Parlement aan bijeenkomsten buiten de normale vergaderplaatsen; draagt het Bureau op realistische ramingen voor te leggen voor uitgaven in verband met de organisatie van de Parlementaire Conferentie in de WTO en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS/EU, gebaseerd op de geplande bijeenkomsten;
Globale omvang van de begroting van het Parlement
28. herinnert eraan dat het ontbreken van één enkele vergaderplaats aanzienlijke extra kosten voor de begroting van het Parlement oplevert; wijst erop dat de kosten van het feit dat het Europees Parlement over drie landen verspreid is op meer dan 200 miljoen EUR per jaar worden geraamd;
29. onderstreept hoe belangrijk het is een evenwicht te vinden tussen het gerechtvaardigde verlangen de kwaliteit van de werkomstandigheden van de leden, fracties en de Administratie te verbeteren en een strikt begrotingsbeleid te voeren;
30. is van oordeel dat het definitieve besluit over de globale omvang van de begroting van het Parlement voor 2006 alleen kan worden genomen nadat de behoeften duidelijk zijn omschreven; verzoekt het Bureau een verslag voor te leggen over het doeltreffender bijhouden van de begroting voordat de ramingen worden gepresenteerd om een einde te maken aan de mogelijkheid dat grote "ramassage-bedragen" ontstaan; onderstreept dat deze behoeften bepalend zullen zijn voor de omvang van de begroting; wijst erop dat nieuwe initiatieven alleen mogelijk zijn na zorgvuldige overweging van de financiële gevolgen op de lange termijn;
Raad
31. verzoekt de Raad, mocht hij nieuwe initiatieven invoeren, hiervoor allereerst gebruik te maken van een hertoewijzing van kredieten; verzoekt de Raad bij het opstellen van zijn eigen begroting dezelfde begrotingsdiscipline in acht te nemen als die welke hij voor de begrotingen van andere instellingen laat gelden;
32. verzoekt de Raad voldoende middelen te verstrekken aan de toezichthoudende autoriteiten van Schengen en douane om hen in staat te stellen de noodzakelijke inspecties uit te voeren;
33. verzoekt de Raad zijn ramingen op hetzelfde moment als de andere instellingen voor te leggen en de deze in het kader van het voorontwerp van begroting te doen publiceren;
Hof van Justitie
34. herinnert eraan dat het Hof van Justitie vooruitbetalingen voor zijn gebouwen heeft verricht waardoor de kosten voor de begroting in 2005 zullen verminderen; neemt er nota van dat de jaarlijkse betalingen voor de "Annex"-gebouwen in 2006 hervat zullen worden;
35. verzoekt het Hof van Justitie het Europees Parlement een verslag voor te leggen over de voorbereidingen voor de instelling van het ambtenarengerecht en de financiële gevolgen daarvan;
36. verzoekt het Hof van Justitie efficiënter gebruik van haar middelen te maken ter bespoediging van juridische procedures (meer toegang tot kleinere kamers; hertoewijzing van personeel);
Rekenkamer
37. wijst erop dat de ambtstermijnen van acht leden van de Rekenkamer in 2006 aflopen, hetgeen tot extra uitgaven voor haar begroting zal leiden als gevolg van eenmalige uitkeringen en pensioenbetalingen;
38. neemt er kennis van dat de Rekenkamer zal doorgaan met haar projecten voor de modernisering van haar hoofdgebouw om te voldoen aan gezondheids-, veiligheids- en milieuvoorschriften en voor de bouw van een tweede uitbreiding;
Europees Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio's
39. onderstreept het belang van een strikt begrotingsbeleid, vooral in verband met onroerendgoedprojecten; verzoekt de twee comités het Europees Parlement een verslag voor te leggen over hun bouwprojecten, de behoefte aan gehuurde kantoorruimte en over het functioneren van de gezamenlijke diensten en verzoekt de twee instellingen om verslagen over de situatie met betrekking tot de bezetting van posten in de financiële controle;
Europese Ombudsman
40. neemt kennis van de toegenomen activiteiten van het bureau van de Europese ombudsman; is voornemens de financiële gevolgen van de veranderingen in het aantal klachten te evalueren;
Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
41. wijst erop dat 2006 het tweede jaar is waarin de Europese Toezichthouder volledig operationeel zal zijn;
o o o
42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's, de Europese ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 12 april 1989 over de versterking van het petitierecht(1),
– gelet op de artikelen 21 en 194 van het EG-Verdrag,
– gezien het jaarverslag 2003 van de Europese Ombudsman,
– gelet op de artikelen 45 en 192, lid 6 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A6-0040/2005),
A. overwegende dat het petitierecht een grondrecht is dat onlosmakelijk is verbonden met het Europese burgerschap,
B. overwegende dat het petitierecht sinds 1992 is verankerd in het Verdrag betreffende de Europese Unie en is bevestigd in het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa(2), dat op 12 januari 2005 door het Europees Parlement is goedgekeurd (artikel II - 104),
C. overwegende dat het recht een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten en het recht zich met klachten tot de Europese Ombudsman te wenden belangrijke voorbeelden zijn van de middelen die de Europese burgers ter beschikking staan om hun directe democratische rechten uit te oefenen,
D. overwegende dat de kwaliteit van de verzoekschriften en het feit dat deze in aantal toenemen laten zien dat de burgers die op het grondgebied van de EU verblijven van dit recht gebruik maken om deel te hebben aan maatregelen in verband met kwesties die van belang zijn voor de Europese Unie, wat voor het Europees Parlement de verplichting inhoudt verzoekschriften daadwerkelijk, transparant en onverwijld te behandelen,
E. overwegende dat het Europees Parlement de verzoekschriften altijd heeft erkend als versterking van zijn mogelijkheid tot uitoefening van zijn politieke controlebevoegdheid met betrekking tot de zorgen van de burgers van de Unie, met name ten aanzien van mogelijke ernstige schendingen van het Gemeenschapsrecht of niet-eerbiediging van hun fundamentele en elementaire rechten,
F. overwegende dat de Europese burgers niet alleen meer synergie in de werkzaamheden van de instellingen verlangen, maar ook meer transparantie en duidelijkheid ten aanzien van de verantwoordelijkheden van enerzijds de Europese instellingen, met name het Parlement, de Commissie, de Raad, de Europese Ombudsman en de gespecialiseerde agentschappen, en anderzijds de autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de verzoekschriftencommissies en ombudsmannen van de nationale en regionale parlementen, met het oog op het feit dat al deze instellingen belangrijk zijn om de Europese burgers bij te staan bij de uitoefening van hun legitieme rechten,
G. overwegende dat het Europees Parlement, dat sinds de bij het verdrag van Nice aangebrachte wijziging van artikel 230 van het EG-Verdrag onder dezelfde voorwaarden als de Raad en de Commissie het recht heeft beroepen in te stellen voor het Hof van Justitie, ongeacht of zijn prerogatieven al dan niet in het geding zijn, de te zijner beschikking staande juridische en politieke instrumenten verder wil versterken om adequater te kunnen reageren op de legitieme zorgen van de burger,
H. overwegende dat het Europees Parlement, als rechtstreeks gekozen vertegenwoordiger van de Europese burgers op Europees niveau, de specifieke taak en het voorrecht heeft om voor de rechten van burgers op te komen; overwegende dat het Parlement niettemin de hulp en loyale medewerking nodig heeft van met name de Commissie als hoedster van de Verdragen, wil het in staat zijn de problemen op te lossen waarvoor de burgers zijn hulp inroepen,
I. overwegende dat de lidstaten en het fungerend voorzitterschap van de Raad een bijzondere verplichting jegens de Europese burgers hebben om te waarborgen dat wetgeving die door de wetgevende autoriteit van de Europese Unie is vastgesteld, wordt nageleefd en correct wordt toegepast door de nationale, regionale en lokale administraties, met inbegrip van de agentschappen die onder hun gezag staan,
1. bevestigt dat de Commissie verzoekschriften een van de belangrijkste organen binnen het Europees Parlement is met betrekking tot de uitoefening van parlementaire controle op de EU-instellingen en op de nationale, regionale, lokale en sociale autoriteiten, doordat zij bijdraagt aan een grotere transparantie en kennis van de maatregelen van de Europese Unie voorzover deze betrekking hebben op de Europese burgers;
2. wijst erop dat de verzoekschriften een zeer goed beeld geven van de mate waarin wordt voldaan aan de verwachtingen van de burgers met betrekking tot de Europese Unie, waarbij moet worden vastgesteld dat dezen vaak een grote afstand tot de Unie ervaren, zich niet bij de Unie betrokken voelen of vinden dat zij slecht worden behandeld door de Europese instellingen;
3. benadrukt dat het Europees Parlement door middel van de verzoekschriftenprocedure kan nagaan of, in voorkomend geval, kan melden dat politieke doelstellingen niet nauwkeurig genoeg zijn omschreven, het juridisch kader leemten vertoont, er zich problemen bij de praktische uitvoering van beleid of andere problemen in verband met de Europese Unie voordoen en of er sprake is van mogelijke inbreuken door de lidstaten;
4. wijst op de constructieve rol van de Commissie bij de behandeling van verzoekschriften en acht samenwerking met haar van essentieel belang; roept de Commissie op in haar jaarverslag over de toepassing van het Gemeenschapsrecht de gevallen te vermelden waarin inbreukprocedures zijn ingeleid als gevolg van de stappen die het Parlement heeft ondernomen met betrekking tot verzoekschriften van Europese burgers;
5. dringt erop aan dat het jaarlijks debat en de stemming in de plenaire vergadering over de beraadslagingen van de betrokken commissie en over het jaarverslag van de activiteiten van de Europese Ombudsman samenvallen met het debat over het jaarverslag van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht;
6. is verheugd over het feit dat de initiatieven om delegaties naar lidstaten of regio's van de Unie te sturen teneinde kwesties die door indieners van verzoekschriften aan de orde zijn gesteld ter plekke te onderzoeken, de betrokken lichamen te horen en de bevoegde autoriteiten en de media bewust te maken van de problematiek, hebben bijgedragen aan een doeltreffender behandeling van problemen en in veel gevallen positieve gevolgen voor de indieners hebben gehad;
7. benadrukt dat de Commissie verzoekschriften voornemens is doelmatiger gebruik te maken van artikel 192, lid 1, van het Reglement, op grond waarvan zij kan besluiten om over de door haar ontvankelijk verklaarde verzoekschriften verslagen op te stellen of anderszins een standpunt in te nemen;
8. herinnert aan de noodzaak duidelijke verantwoordelijkheden en verplichtingen vast te stellen voor de Commissie, de Raad en de lidstaten of andere aangewezen instanties die Gemeenschapsrecht toepassen, zoals aangegeven in het werkdocument dat de Commissie verzoekschriften heeft ingediend bij de voorzitter van de Conventie over de toekomst van Europa(3);
9. benadrukt dat de bevestiging van het petitierecht in de nieuwe grondwet moet worden aangegrepen om gemeenschappelijke gedragsregels voor alle communautaire instellingen en lidstaten vast te stellen naar het voorbeeld van de code van goed administratief gedrag die door de Europese Ombudsman is uitgewerkt en door het Europees Parlement is bekrachtigd;
10. onderstreept dat bij de behandeling van verzoekschriften de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Raad of van de regering van de betrokken lidstaat op de vergaderingen van de commissie de standaardregel behoort te zijn, met name wanneer het verzoekschrift betrekking heeft op juridische kwesties of doelstellingen van de Europese Unie die in nauw verband staan met het nationale recht van een bepaalde lidstaat of voor deze lidstaat politiek gevoelig liggen; bedankt de lidstaten die op deze manier hebben samengewerkt, maar verlangt niettemin dat het fungerend voorzitterschap onderzoekt hoe de deelname van de Raad aan de activiteiten van de commissie kan worden verbeterd, mogelijk door de aanwijzing van een hoge ambtenaar die de behandeling van zaken met betrekking tot verzoekschriften coördineert;
11. vraagt de Raad van Ministers alle regeringsdepartementen en instanties van de lidstaten te binden aan een termijn van drie maanden voor een gedetailleerd antwoord aan de Commissie verzoekschriften en de betrokken klager dan wel een opgave van redenen voor iedere maand vertraging na die termijn;
12. is van mening dat met het oog op de verbintenis van het voorzitterschap om voor een betere wetgeving te zorgen, zoals vastgelegd in de conclusies van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" dat op 16 december 2003(4) door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is goedgekeurd, een adequate vertegenwoordiging van de Raad in de commissies van het Europees Parlement gewaarborgd zal worden;
13. herinnert eraan dat de uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten betekent dat de bevoegde betrokken commissie haar deskundigheid op taalkundig, juridisch en politiek vlak moet vergroten, en wijst erop dat het secretariaat van de commissie verder moet worden versterkt en aangepast om aan deze nieuwe situatie tegemoet te komen, omdat haar diensten in gelijke mate beschikbaar moeten zijn voor alle burgers van de Unie; wijst erop dat algemene conclusies voor de verdere verbetering van het werk van de Commissie verzoekschriften voor het verslag 2004-2005 werden uitgewerkt en als bijlage bij dit verslag worden gevoegd;
14. wijst erop dat het Europees Parlement sinds het Verdrag van Nice het recht heeft voor het Hof van Justitie beroepen in te stellen tegen andere gemeenschapsinstellingen wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, of wegens misbruik van bevoegdheid, ongeacht of de prerogatieven van het Parlement in geding zijn of niet;
15. is van mening dat het Parlement gerechtigd zou zijn gebruik te maken van zijn bevoegdheden ex artikel 230 van het EG-Verdrag, indien dat noodzakelijk is om een einde te maken aan een ernstige inbreuk op het gemeenschapsrecht die bij de behandeling van een verzoekschrift aan het licht is gekomen en er tussen het Parlement en de Commissie - alle verzoeningspogingen ten spijt - verschil van mening zou blijven bestaan over het optreden dat volgens het gemeenschapsrecht nodig is voor de bescherming van rechten van burgers in het betrokken geval;
16. roept de Raad en de Commissie op het Interinstitutioneel Akkoord van 1989 te herzien met het oog op de invoering van betere verhaalmiddelen voor indieners van verzoekschriften en de vaststelling van een duidelijk en samenhangend kader voor interinstitutionele samenwerking, die op dit gebied van essentieel belang is;
17. is van mening dat een permanente werkgroep moet worden opgericht om de afhandeling van de aan het Parlement voorgelegde verzoekschriften te verbeteren en voortdurend te volgen;
18. is ingenomen met de oprichting van het SOLVIT-systeem, dat zal fungeren als een informeel instrument waarmee burgers en ondernemingen kunnen worden geholpen hun problemen in verband met de interne markt op te lossen, en moedigt de lidstaten aan deze geïntegreerde samenwerking te intensiveren teneinde het SOLVIT-systeem op grote schaal inzetbaar te maken;
19. dringt er bij de Commissie op aan dat deze haar inspanningen – die reeds tot aanzienlijke resultaten hebben geleid – voortzet teneinde haar interne procedures voor de beantwoording van verzoeken om informatie betreffende verzoekschriften van de betrokken commissie te rationaliseren en te bespoedigen;
20. steunt de invoering op korte termijn van de nieuwe beheersoftware voor verzoekschriften, en dringt erop aan dat zo snel mogelijk voldoende personele middelen worden toegewezen om een snelle input van gegevens in het nieuwe systeem mogelijk te maken, zodat dit binnen de kortst mogelijke tijd operationeel wordt;
21. verzoekt de Commissie een termijn van drie maanden vast te stellen voor het geven van een gedetailleerd antwoord aan de commissie en aan de betrokken klager dan wel een opgave van redenen voor iedere maand vertraging daarna;
22. wijst erop dat verzoekschriften een succesvol middel zijn gebleken om de gevolgen van EU-beleid voor het dagelijks leven van individuele burgers in kaart te brengen, en dat derhalve zorgvuldig moet worden gezocht naar de beste methode om de doeltreffendheid en transparantie van alle procedures inzake onderzoek en behandeling van verzoekschriften te vergroten, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat, in vergelijking met de klachtenprocedure van de Commissie, de verzoekschriftenprocedure reeds een in hoge mate openbare methode is om de problemen van burgers op te lossen;
23. erkent dat het werk van de betrokken commissie op vele punten verschilt van dat van andere parlementaire commissies, in die zin dat zij talrijke kwesties onafhankelijk behandelt en daarbij gebruikt maakt van extern advies en van de bijdrage van individuele burgers, een groot aantal onderwerpen behandelt die door de Voorzitter of de plenaire vergadering aan de commissie worden voorgelegd en vaak kwesties oplost zonder de betrokkenheid van de plenaire vergadering of van andere organen van het Europees Parlement; is derhalve van mening dat de Commissie verzoekschriften behoefte heeft aan procedures die noodzakelijkerwijs verschillen van die van de andere commissies van het Europees Parlement, maar dat hiervoor geen speciale bepalingen in het Reglement nodig zijn, maar wel duidelijker richtsnoeren binnen de commissie om de continuïteit van haar werkzaamheden te waarborgen, samenhangende resultaten te bereiken en de gevolgen van haar activiteiten te controleren;
24. dringt erop aan dat maatregelen worden genomen om de burgers van de nieuwe lidstaten bewust te maken van hun recht om, overeenkomstig artikel 194 van het EG-Verdrag, een verzoekschrift tot het Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Gemeenschap behoort en dat hen rechtstreeks aangaat en, overeenkomstig artikel 195 van het EG-Verdrag, een klacht bij de Europese Ombudsman in te dienen wanneer er sprake is van gevallen van wanbeheer bij het optreden van communautaire instellingen of organen;
25. verzoekt de parlementen van de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan om, met het oog op een doelmatiger dialoog met de gemeenschapsinstellingen, nationale verzoekschriftencommissies op te richten, waar nodig met de betrokken commissie van het Europees Parlement samen te werken en in het algemeen te zorgen voor een meer volledige buitengerechtelijke bescherming van de rechten van burgers binnen de Unie;
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, alsmede aan hun verzoekschriftencommissies en aan de nationale ombudsmannen of andere bevoegde analoge organen in de lidstaten.
1. is er vast van overtuigd dat de Europese Unie, in de context van de alomvattende doelstelling van duurzame ontwikkeling, een baken van economische, sociale en ecologische vooruitgang in de wereld kan zijn; bekrachtigt de juistheid van de strategische doelstellingen zoals vastgesteld door de Europese Raad van Lissabon en Göteborg gericht op het versterken van werkgelegenheid, economische hervormingen, mededingingsvermogen, voltooiing van de interne markt, sociale cohesie en milieubescherming als de motoren van een duurzame, op groei gerichte economie; is van mening van de strategie van Lissabon de topprioriteit van de EU voor de komende vijf jaar moet zijn,
2. bekrachtigt zijn toegewijdheid aan de strategie van Lissabon en de daarin uiteengezette visie voor een dynamische economie en een betere samenleving met een betere levenskwaliteit, voor het vergroten van groei en werkgelegenheid, en het aldus tot stand brengen van een kader voor sociale cohesie en milieubeleid; is van mening dat duurzame groei en werkgelegenheid Europa's belangrijkste doelen zijn en vooruitgang op sociaal en milieuvlak schragen; wijst er evenwel met klem op dat sterke en geëigende sociale en milieumaatregelen op zichzelf sleutelelementen zijn voor het verbeteren van Europa's economische prestaties;
3. erkent dat de interne markt, hoewel het vrije verkeer van goederen reeds goed werkt, nog lang niet voltooid is en dat er derhalve harder moet worden gewerkt aan de definitieve vormgeving van de interne markt;
4. is van mening dat de agenda van Lissabon succesvol kan zijn indien de lidstaten de structurele hervormingen doorvoeren die nodig zijn voor de instandhouding van het Europees sociaal model; dat dat succes ook een macro-economisch kader vereist dat groei steunt, en dat dit kader stabiliteit moet combineren met stimulansen voor het investeren in de doelstellingen van Lissabon;
5. erkent ten eerste dat het milieubeleid een positieve bijdrage levert tot groei en werkgelegenheid via met name de ontwikkeling van ecologische vernieuwingen, en erkent ten tweede dat de EU een aantal problemen moet aanpakken met betrekking tot grondstoffen en milieu, zoals klimaatverandering en afnemende biodiversiteit, die, als er niet onmiddellijk rekening mee wordt gehouden, kosten met zich mee zullen brengen en rechtstreekse gevolgen zullen hebben voor de groeidoelstellingen van Lissabon; is derhalve van mening dat milieuoverwegingen zullen moeten worden opgenomen in de herziene Lissabon-procedure; blijft bij zijn overtuiging dat een gezond beleid ten aanzien van milieu, gezondheid en voedselveiligheid een positieve uitwerking zal hebben op groei en mededingingsvermogen;
6. is evenals de Commissie van mening dat het, om de strategie van Lissabon nieuw leven in te blazen, cruciaal is iets te doen aan het falen van de lidstaten bij de verwezenlijking van de in maart 2000 overeengekomen doelstellingen, en dat de strategie van Lissabon een centrale plaats moet krijgen in zowel de nationale debatten, als het Europese debat, en dat dit op zijn beurt afhankelijk is van:
–
duidelijker prioriteiten, in het kader waarvan op herkenbare wijze prioriteiten worden bepaald in alle drie de delen van de agenda van Lissabon, om een duidelijker richtpunt te krijgen voor de weinig concrete oriëntatie van het proces van Lissabon;
–
een aantrekkelijke, goed aan de man gebrachte visie waar men het Europese publiek warm voor kan laten lopen;
–
meer openheid en transparantie bij de ontwikkeling en toepassing van beleid, teneinde de democratische verantwoordelijkheid te vergroten en parlementsleden en burgers op zowel nationaal, als Europees niveau meer zeggenschap te geven;
–
de nationale en Europese begrotingsmiddelen die noodzakelijk zijn om op tastbare wijze uitdrukking te geven aan de gestelde doelen;
-
het opnieuw op gang brengen van particuliere en overheidsinvesteringen;
7. is van mening dat de Europese Raad van het voorjaar moet leiden tot oriëntatie van de strategie van Lissabon op vier sleuteldoelstellingen voor groei en banen via maatregelen met het oog op een kenniseconomie; bevordering van publieke en private investeringen in de doelstellingen van Lissabon, bevordering van een klimaat dat vriendelijk is voor het bedrijfsleven, een sociaal beleid gebaseerd op integratie, zekerheid, solidariteit en aanpassingsvermogen alsmede de toepassing van Europa's milieubeleid als een bron van concurrentievoordeel;
8. is van mening dat een op groei gericht, duurzaam macro-economisch klimaat gewaarborgd moet zijn om deze economische, sociale en milieudoelen te kunnen verwezenlijken, en dat dit voorwaarde is voor het internationaal mededingingsvermogen van Europa; stelt vast dat een dynamische ontwikkeling van economie en arbeidsmarkt, een stabiele munt, wegwerking van staatsschulden en overheidstekorten en duurzame afscherming van de ouderenzorg hiervan deel vormen;
9. is van mening dat ondernemersmentaliteit, een cultuur van bereidheid tot het aangaan van risico's, het nemen van eigen initiatieven en het aanvaarden van eigen verantwoordelijkheid moeten worden bevorderd en dat voor de economie relevante wetgeving overzichtelijk en niet-bureaucratisch, en het belastingstelsel eenvoudig en rechtvaardig moeten zijn; stelt vast dat het economisch beleid een hoge mate van voorspelbaarheid dient te bezitten;
10. wijst er met klem op dat, teneinde te komen tot een brede coalitie voor verandering, de strategie van Lissabon door iedereen moet worden gezien als een strategie die resulteert in voordelen voor eenieder en die ontwikkeld wordt in samenwerking met alle desbetreffende sociaal-economische partners; die streeft naar arbeidsmarkten die dynamiek en zekerheid bevorderen; die tot doel heeft zorgstelsels te moderniseren, niet te verzwakken; die een hoge sociale en milieunorm beschouwt als een onderdeel van Europa's concurrentiemodel;
11. wijst erop dat het voor het Europese mededingingsvermogen belangrijk is dat een interne markt van diensten wordt verwezenlijkt, waarin is gezorgd voor evenwicht tussen opening van de markten, openbare dienstverlening en sociale en consumentenrechten; wijst op de rol die diensten van algemeen belang spelen bij de bevordering van maatschappelijke integratie, territoriale samenhang en een doelmatiger interne markt; verzoekt de Top toe te zeggen een communautair wettelijk kader vast te stellen inzake diensten van algemeen belang zodat de kwaliteit daarvan gewaarborgd is en deze diensten voor alle Europeanen beschikbaar zijn, terwijl het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel worden toegepast op diensten van algemeen belang;
12. herhaalt dat hoogwaardige, algemeen beschikbare en doelmatig geleverde openbare diensten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelen inzake welzijn en maatschappelijke samenhang die de basis vormen van de strategie van Lissabon; is van mening dat de doelmatige tenuitvoerlegging van maatregelen inzake openbare aanbestedingen deel moeten vormen van de doelen van Lissabon;
13. is van mening dat de essentiële bijdrage van het MKB tot de verwezenlijking van de strategie van Lissabon uitdrukkelijker moet worden erkend; stelt vast dat de MKB-sector niet alleen het grootste deel van de werkgelegenheid in de hele EU vormt, maar de afgelopen jaren tevens meer banen heeft geschapen dan enige andere sector; eist derhalve krachtiger maatregelen om te zorgen voor een klimaat dat vriendelijker is voor het MKB, door overbodige bureaucratische druk te vermijden en te zorgen voor betere beschikbaarheid van financiële middelen met het oog op investeringen;
14. is van mening dat de rol van een meer integrerende stijl van economische besluitvorming van essentieel belang zal zijn om een maatschappij tot stand te brengen die verandering toejuicht; wijst er nogmaals op dat er tijdens de Europese Top van Brussel met nadruk op is gewezen dat een hoog niveau van sociale bescherming centraal stond in de strategie van Lissabon; bevestigt nogmaals dat het onaanvaardbaar is dat mensen onder de armoedegrens leven en het slachtoffer zijn van maatschappelijke uitsluiting; steunt de oproep die is gedaan tijdens de Europese Top van Brussel het beleid tot bestrijding van armoede en sociale uitsluiting uit te breiden met het oog op vaststelling van een algemene aanpak om het doorslaggevende momentum te hernieuwen dat is gegeven aan de uitroeiing van de armoede vóór 2010 en om alle Europese burgers in staat te stellen gebruik te maken van hun grondrechten; en dringt erop aan dat tijdens de Voorjaarstop toezeggingen worden gedaan over een hoog gestemde sociale agenda;
15. is van mening dat een bevredigende overeenkomst inzake nieuwe wetgeving voor chemische stoffen (REACH) een duidelijk voorbeeld zou bieden van de strategie van Lissabon in actie door doelen op het gebied van mededingingsvermogen en milieu, sociale aspecten en volksgezondheid in evenwicht te houden;
16. acht een mededingingskrachtige energiemarkt in het kader waarvan de keuze voor duurzame energie wordt gesteund een van de voorwaarden voor een mededingingskrachtige en duurzame Europese economie en verzoekt de Commissie met klem een nieuw initiatief in te dienen om te zorgen voor eerlijke concurrentievoorwaarden voor alle marktdeelnemers en vormen van energie, met inbegrip van hernieuwbare energie; stelt voorts vast dat de kosten voor industrie en huishoudens door toegenomen productiviteit van grondstoffen dalen, waardoor middelen vrijkomen voor andere investeringen en waardoor de economie van de EU minder afhankelijk wordt van schaarse grondstoffen en vluchtige grondstoffenmarkten;
17. is van mening dat in het kader van de tussentijdse herziening het nodige gewicht moet worden toegekend aan de bijdrage die nieuwe technologieën met een veelbelovende toekomst (bij boorbeeld nano- en microtechnologieën, geneeskundige en lasertechnologieën, vervoers- en logistieke technologieën) alsook milieutechnieken en hoge milieunormen kunnen leveren tot een succesvolle mededingingsstrategie; dringt aan op meer steun voor milieutechnologieën en vanuit milieuoogpunt doelmatige vernieuwingen; legt meer in het algemeen de nadruk op welzijn als element in investering en vestiging van industrieën; is van mening dat ontkenning van klimaatverandering en verlies van biodiversiteit het vermogen deze doelen te verwezenlijken ernstig zal schaden;
18. bevestigt, met het oog op een besluit van de Europese Raad over het klimaatbeleid van de toekomst, nogmaals de standpunten in zijn resolutie van 13 januari 2005 over het resultaat van de conferentie van Buenos Aires over klimaatverandering(1);
19. verzoekt de Commissie om krachtige leiding bij het voorstellen van nieuwe strategieën ter verbetering van de werking van de arbeidsmarkten, ter waarborging van toekomstige veranderingen ten gunste van onze jongeren, door de kansen van jongeren op het gebied van erkenning van diploma's, grensoverschrijdend onderwijs en beroepsmogelijkheden te verbeteren, de beginselen van solidariteit tussen de generaties eerbiedigend en verenigbaar met de demografische situatie; verzoekt de Commissie en de lidstaten de noodzakelijke alomvattende maatregelen te nemen om complementaire financieringssystemen te steunen als manier om bestaande nationale pensioenstelsels aan te vullen;
20. moedigt dan ook een Europees initiatief voor de jeugd aan dat door een aantal lidstaten is voorgesteld, en dat deel vormt van de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarstop; is van mening dat initiatieven om de arbeidsmarkten flexibeler te maken, gericht moeten zijn op vergroting van de kansen meer mensen aan het werk te helpen, met bijzondere nadruk op de specifieke behoeften van het MKB;
21. is van mening dat de landbouwuitgaven voor plattelandsontwikkeling, vooral ten behoeve van de opleiding van jonge boeren, hetgeen met name van belang is in de nieuwe lidstaten, een essentieel deel vormen van de strategie van Lissabon ;
22. is van mening dat legale migratie een belangrijke rol speelt bij consolidering van de kenniseconomie in Europa en bij het aanwakkeren van economische ontwikkeling;
23. is van oordeel dat Europese uitmuntendheid in de kenniseconomie afhankelijk is van het kweken van een goed opgeleid en hoog gespecialiseerd arbeidspotentieel en van een omvangrijke opvoering van de schaal en de doelmatigheid van onderzoek en innovatie; wijst er andermaal op dat hoogwaardig onderwijs dat voor iedereen toegankelijk is, van wezenlijke betekenis is voor een krachtige economie en rechtvaardige maatschappij; verzoekt de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk onderzoek in alle fasen van het innovatieproces actief te steunen, vanaf het ontwikkelen van een denkbeeld tot tenuitvoerlegging op bedrijfsniveau;
24. dringt erop aan om bij de tussentijdse hervorming onderwijs en opleiding, en verbetering van het menselijk kapitaal tot de kerndoelstellingen van de strategie van Lissabon te maken; is daarnaast van mening dat de Europese Raad van het voorjaar ambitieuze doelstellingen moet vaststellen;
25. wijst er nogmaals op dat de grootste groep buitengesloten werknemers in enkele lidstaten bestaat uit vrouwen omdat het besluit al dan niet betaald werk te aanvaarden voor velen van hen afhankelijk is van de beschikbaarheid en aantrekkelijkheid van werk; verzoekt de Europese Raad van het voorjaar dan ook de noodzaak te bezien gelijke kansen in het beleid te integreren in het kader van de doelstellingen van Lissabon, o.m. maatregelen ter bevordering van gezinsvriendelijke arbeidspatronen en werktijden; vast werk en gelijke behandeling, ter verbetering van de beschikbaarheid van opleidingen en om het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen te overbruggen en kinderopvang en steun voor verzorging van ouderen uit te breiden;
26. steunt het denkbeeld van een geïntegreerd onderzoek- en industriebeleid waarin bijzondere nadruk wordt gelegd op het MKB, en de financiële toegankelijkheid daarvan; is eveneens van mening dat Europa behoefte heeft aan een gezonde industriële grondslag en dat het mededingingsvermogen moet worden geconsolideerd door omvangrijke technologische initiatieven op te zetten op basis van particuliere initiatieven en/of samenwerkingsverbanden tussen overheid en particulieren;
27. verzoekt alle lidstaten zich tijdens de Europese Raad van het voorjaar vast te leggen op de maatregelen die noodzakelijk zijn om de uitgaven ten behoeve van O&O op te voeren tot ten minste 3% van het nationaal inkomen (2% voor de particuliere en 1% voor de overheidssector), en erop toe te zien dat stimuleringsmaatregelen gecontroleerd worden aan de hand van de doelen van Lissabon; wijst er met nadruk op dat hier, in aansluiting op de doelen van Lissabon, een verdubbeling van de Europese financiering van O&O tegenover moet staan, met inbegrip van goedkeuring voor de oprichting van een Europese Onderzoekraad als onafhankelijk adviesorgaan in onderzoekaangelegenheden;
28. dringt aan op een voorkeursbehandeling voor maatregelen die de grensoverschrijdende uitwisseling van onderzoekers vergemakkelijken;
29. vraagt de Raad en de Commissie hun inspanningen te vergroten om te komen tot een voorstel voor een kostenefficiënt, eenvoudig en goed functionerend EU-octrooi, dat de mogelijkheden voor het MKB vergroot en dat daadwerkelijk ten goede komt aan Europees onderzoek en ontwikkeling;
30. steunt de Commissie bij de formulering, in samenwerking met het Parlement, van een betrouwbaar routeschema met heldere wetgevende en begrotingsprioriteiten inzake de drie pijlers in het kader van de strategie van Lissabon; staat erop dat gedetailleerd overleg wordt gevoerd met het Parlement over de inhoud en over de instelling van een doelmatig mechanisme van Commissie en Parlement voor gezamenlijke programmering;
31. verzoekt de Commissie op samenhangender wijze gebruik te maken van beoordelingen van economische, sociale, gezondheids- en milieueffecten, met het Europees Parlement samen te werken bij controle op en verbetering van bestaande wetgeving en aldus daadwerkelijk met voorrang het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven"(2), o.m. via adequate mechanismen voor werkelijke raadpleging van alle belanghebbenden; wijst er echter met nadruk op dat in het kader van effectbeoordeling steeds rekening moet worden gehouden met de kosten als er geen maatregelen genomen worden en van de monetaire en kwalitatieve kosten en baten op langere termijn; dringt eveneens aan op betere evaluatie achteraf van aangenomen en ten uitvoer gelegde maatregelen;
32. verzoekt de Commissie alle ontwerpwetgevingsvoorstellen te toetsen op hun logische aansluiting op de doelen van de strategie van Lissabon, om te waarborgen dat toekomstige wetgeving, zelfs indien comitologie-instrumenten worden toegepast, volledig aansluit op de noodzakelijke democratische procedures, haar voornemens te consolideren de bestaande Gemeenschapswetgeving te vereenvoudigen en te stroomlijnen, waardoor de kosten van naleving worden teruggedrongen en er middelen vrijkomen om vernieuwing te stimuleren en werkgelegenheid te scheppen;
33. steunt de idee van nationale actieplannen voor het uitvoeren van de strategie van Lissabon, met de aanwijzing, door elke regering, van een minister belast met coördinatie;
34. spreekt zijn waardering uit voor geconsolideerde verslaglegging en dringt aan op minder maar betere indicatoren met het oog op doorzichtiger meting van de vooruitgang in verband met de economische, sociale en milieuelementen in de strategie van Lissabon, met inbegrip van een algemeen toegankelijk gegevensbestand met de omzettingsquota per lidstaat, alsmede referentiepunten en optimale werkmethoden voor medegefinancierde programma's; dringt erop aan dat de Commissie in een mededeling aan het Europees Parlement en aan de nationale parlementen regelmatig de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon door de lidstaten evalueert;
35. verzoekt de Commissie haar jaarlijkse voortgangsverslagen, alsook haar strategische richtsnoeren voor de economie naar het Europees Parlement te sturen voordat ze aan de Raad worden voorgelegd, zodat het Parlement zich erover kan uitspreken,
36. roept de Europese Raad van het voorjaar op eenvoudiger en coherentere systemen voor 'governance' in het leven te roepen, om één aandachtspunt voor publieke en parlementaire controle te creëren;
37. stelt de organisatie van een tripartiete bijeenkomst tussen de drie instellingen voor om voorafgaand aan de Europese Raad van het voorjaar de belangrijkste beleidsprioriteiten in kaart te brengen;
38. dringt met klem aan op de ontwikkeling van een cultuur van dialoog met het Parlement teneinde te komen tot een gevoel van gedeelde betrokkenheid, communicatie en goede uitvoering daar deze voor het Parlement ook van groot belang zijn; is derhalve van mening dat een sterk partnerschap tussen het Parlement en de Commissie, en tussen het Parlement en de nationale parlementen, in combinatie met meer betrokkenheid van regionale en plaatselijke overheden, cruciaal is voor succes;
39. wijst op de interparlementaire conferentie in Brussel van 16-17 maart 2005 om de samenwerking op dit vlak tussen nationale parlementen en het Europees Parlement te bevorderen; roept de Europese Raad van het voorjaar op voorstellen te doen om zowel de parlementaire dimensie, als de rol van de maatschappelijke discussie in de strategie van Lissabon te versterken,
40. dringt erop aan dat de nationale en Europese begrotingen. o.m. de toekomstige financiële vooruitzichten 2007-2013 een uitdrukking zijn van de doelen die in het kader van het proces van Lissabon worden nagestreefd;
41. erkent een unieke toegevoegde waarde van het regionaal beleid in de tenuitvoerlegging van de doelen van Lissabon en herinnert eraan dat er voldoende financiële middelen noodzakelijk zijn om doelmatig en evenwichtig op dit probleem in te spelen; wijst op het feit dat de opnieuw opgezette structuurfondsen thans in sterke mate gericht zijn op de doelen van Lissabon en dringt er op aan dat deze rol in de financiële vooruitzichten doorklinkt;
42. ziet de betekenis in van de TEN-projecten en de snelle aanleg daarvan in het kader van de versteviging van de verwezenlijking van de doelen van Lissabon, steunt de Commissie dan ook in haar pogingen de lidstaten ervan te overtuigen dat deze projecten met steun van de EU -begroting en via samenwerkingsverbanden van overheid en particulieren moeten worden opgezet en gefinancierd;
43. dringt aan op een duurzame algemene aanpak van het vervoersbeleid op basis van uitgebreidere toepassing van nieuwe technieken;
44. is van mening dat een nieuw initiatief in het kader van de informatiemaatschappij moet worden opgezet waarin de problemen tot 2010 worden aangepakt, en dat dit initiatief een stabiel klimaat moet scheppen voor de ontwikkeling van elektronische communicatie en digitale diensten en zich voornamelijk dient te richten op ontwikkeling van EU-actie op het gebied van onderzoek, vernieuwing en inzet van ITC;
45. stelt vast dat de scheppende industrieën op het punt staan de meest veelbelovende sector van onze economie te worden en dat de sector nieuwe media en digitale cultuur enorme werkgelegenheidsmogelijkheden omvat;
46. verzoekt de Europese Raad van het voorjaar te erkennen dat investering een essentiële factor zal zijn in de modernisering van Europa en te komen tot gemeenschappelijke actie om investeringen van overheid en particulieren te stimuleren, met bijzondere nadruk op het soort investeringen dat voor Lissabon het meest doorslaggevend is;
47. verzoekt de Europese Raad van het voorjaar de rol van de Europese Investeringsbank uit te breiden en er de nadruk op te leggen de leningsactiviteiten beter te richten op investeringen die Lissabon steunen en op het verstrekken van risicodragende leningen en haar steun aan het MKB, met name bedrijven die door de kapitaalmarkt worden verwaarloosd;
48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.