Resolutie van het Europees Parlement over een EU-aanpak van het beheer van economische migratie (COM(2004)0811- 2005/2059(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het door de Commissie gepubliceerde Groenboek over het beheer van de economische migratie: een EU-aanpak (COM(2004)0811),
– gezien de Universele verklaring van de Rechten van de Mens en met name artikel 13 over het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven binnen de grenzen van elke staat en naar zijn land terug te keren,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en met name artikel 8 over het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name artikel 15 over vrijheid van beroep en recht om te werken,
– gezien de mededeling van de Commissie met de titel "Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie" (COM(2004)0412),
– gezien de mededeling van de Commissie met de titel "Eerste jaarverslag over migratie en integratie" (COM(2004)0508),
– gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 15 december 2004 respectievelijk 24 januari 2005 over de mededeling van de Commissie met de titel "Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie",
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2004 over de mededeling van de Commissie over immigratie, integratie en werkgelegenheid(1),
– gezien het Verdrag van Amsterdam, dat de Europese Gemeenschap machten en bevoegdheden voor immigratie en asielverlening geeft, en gelet op artikel 63 van het EG-Verdrag,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere, 14 en 15 december 2001 in Laken, 21 en 22 juni 2002 in Sevilla, en 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki,
– onder verwijzing naar zijn aanbeveling van 14 oktober 2004 voor het toekomstig gebied van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid en de voorwaarden om er de rechtmatigheid en doeltreffendheid van uit te breiden(2),
– gezien de conclusies van de Europese Raad op de conferentie van 4 en 5 november 2004 in Brussel en het programma van Den Haag dat erin opgenomen is,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0286/2005),
A. overwegende dat het, met het oog op een gecontroleerde migratie van werknemers in de Gemeenschap en ter bevordering van volledige werkgelegenheid, de taak van de Europese Unie is een gemeenschappelijk migratiebeleid te ontwikkelen dat strookt met het communautaire ontwikkelingsbeleid, waarbij het recht van vrijheid van verkeer van personen binnen de Gemeenschap daadwerkelijk dient te worden geïmplementeerd,
B. overwegende dat er geen Europees migratiebeleid is dat een omvattend en gecoördineerd geheel vormt, en dat de Europese Unie en haar lidstaten genoodzaakt zijn de bestaande migratiestromen te beheren,
C. overwegende dat het de plicht is van de Europese Unie om zo snel mogelijk te voorzien in een waarachtig Europees immigratiebeleid,
D. overwegende dat economische immigratie kan bijdragen aan de beheersing van bestaande migratiestromen aangezien de illegale immigratie hierdoor waarschijnlijk wordt teruggedrongen, alsmede een indirecte bijdrage kan leveren aan de bestrijding van de uitbuiting van illegale immigranten in de zwarte economie en de mensenhandel,
E. overwegende dat economische migratie maar een deel van de oplossing is voor de demografische en economische moeilijkheden van de Gemeenschap, en dat om de uitdagingen van de globalisering het hoofd te bieden inspanningen dienen te worden geleverd om nieuwe oplossingen te vinden op het gebied van het economisch en arbeidsmarktbeleid, in het bijzonder wat betreft het evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven voor vrouwen en mannen, en gelijk loon voor gelijk werk,
F. overwegende dat een Europees immigratiebeleid vooral op de eerbiediging van de grondrechten van de mens gebaseerd moet zijn, conform de vigerende internationale verdragen,
G. overwegende de verwachtingen voor de vergrijzing van de actieve Europese bevolking en het feit dat de solidariteit tussen de generaties in Europa op termijn gevaar loopt, waardoor in alle lidstaten een nieuwe vraag naar arbeidskrachten (zowel geschoolden als ongeschoolden) ontstaat,
H. overwegende dat de lidstaten zich wat de immigratie betreft, van landen van herkomst tot landen van bestemming hebben ontwikkeld,
I. overwegende dat de migratiestromen niet alleen de grensstaten maar de Europese Unie in haar geheel betreffen en dat bijgevolg een gemeenschappelijk immigratiebeleid zich des te meer opdringt,
J. overwegende dat de Europese Unie als gebied zonder binnengrenzen zich in een gemeenschappelijke, samenhangende en doeltreffende benadering voor het optreden aan de buitengrenzen moet voorzien en in een geest van wederzijds respect en onderlinge solidariteit en in overeenstemming met internationale verplichtingen betreffende de mensenrechten een gemeenschappelijk beleid voor de afgifte van visums, asielverlening en immigratie moet ontwikkelen teneinde een veilige Europese samenleving te garanderen; dat in dit beleid de grondrechten moeten worden eerbiedigd, de strijd tegen discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat moet worden opgenomen en migratie op een globale, evenwichtige en humane basis moet worden gereguleerd,
K. overwegende dat Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(3) per 23 januari 2006 omgezet moet zijn en dat deze richtlijn bepaalt dat wanneer onderdanen van derde landen vijf jaar legaal in een lidstaat verblijven, zij de status van langdurig ingezetene kunnen krijgen en als gevolg verblijfsrecht kunnen krijgen in een andere lidstaat,
L. overwegende dat de economische immigratie voor de Europese Unie een belangrijke uitdaging betekent die om een gemeenschappelijke aanpak vraagt omdat een louter nationale visie op de migratiekwestie niet volstaat,
M. overwegende dat is gebleken dat immigratie een positieve invloed op de arbeidsmarkt kan hebben (dynamisme) en daarom als een kans in plaats van als een veiligheidskwestie moet worden gezien,
N. overwegende dat het economische migratiebeleid met de strategie van Lissabon en de Europese werkgelegenheidsstrategie in verband moet worden gebracht,
O. overwegende dat maatregelen ten behoeve van de regeling van legale immigratie en integratie moeten worden geflankeerd door maatregelen ter beveiliging van de buitengrenzen, door een terugkeerbeleid en door maatregelen ter bestrijding van illegale immigratie, mensenhandel en uitbuiting van immigranten door middel van zwartwerk,
P. overwegende dat het welslagen van de beleidsvoering tegenover de legale immigratie ook afhankelijk is van de uitvoering van een allesomvattende en proactievere en op volledige integratie gerichte strategie in de vorm van een aantal sociale, economische en burgerlijke maatregelen, evenals introductieprogramma's en taalopleidingen, aangezien immigratie- en integratiebeleid niet los van elkaar mogen worden gezien,
Q. overwegende de noodzaak tot een volledige eerbiediging van het recht op gezinsleven voor alle immigranten die legaal op het grondgebied van de Europese Unie verblijven, conform de bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, alsmede de noodzaak tot herziening van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging(4) zodat de eerbiediging van dit recht kan worden gewaarborgd,
R. overwegende dat de samenwerking van de Europese Unie en haar lidstaten met de oorsprongslanden van zeer groot belang is, en met een daadwerkelijke beleid voor gezamenlijke ontwikkeling gepaard moet gaan,
S. overwegende dat alle lidstaten de Internationale Conventie ter Bescherming van de Rechten van Alle Arbeidsmigranten en hun Gezinsleden moeten goedkeuren,
T. overwegende dat illegale arbeid de grootste oorzaak van illegale immigratie is en de lidstaten zich dan ook meer moeten inspannen om illegale arbeid aan banden te leggen en degenen die illegale migranten in dienst nemen af te schrikken en te bestraffen,
1. betreurt dat de Raad heeft besloten om de unanimiteitsregel en de raadplegingsprocedure op het gehele terrein van de legale immigratie te handhaven; meent daarentegen dat een medebeslissingsprocedure de enige manier is om een doeltreffende en transparante wetgeving op dit gebied aan te nemen;
2. wijst erop dat de migranten ruimschoots aan de economische, culturele en sociale welvaart en ontwikkeling van de lidstaten hebben bijgedragen en nog steeds daaraan bijdragen;
3. is van mening dat economische migratie een positief menselijk verschijnsel is dat van oudsher de ontwikkeling van de beschaving en culturele en technologische uitwisseling heeft bevorderd;
4. betreurt dat de Raad er tot nu toe niet is in geslaagd een gemeenschappelijk immigratiebeleid vast te stellen en zich hoofdzakelijk op het repressieve aspect van dit beleid heeft gericht (terugkeerovereenkomsten, politiecontroles aan de grenzen, enz.);
5. benadrukt dat de daadwerkelijke ontwikkeling van gemeenschappelijke beleidsvormen voor immigratie onder eerbiediging van de grondrechten en de internationale verplichtingen betreffende de mensenrechten een van de prioritaire projecten in het kader van de Europese integratie is en dat dit project in het programma van Den Haag van 4 en 5 november 2004 specifiek is herhaald;
6. herinnert eraan dat het stemrecht tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort;
7. acht het noodzakelijk dat arbeidsmigranten met het oog op hun sociale en politieke integratie gelijkwaardige rechten hebben; spoort bijgevolg de lidstaten, de Commissie en de Raad aan al het nodige te doen opdat migranten die gedurende ten minste 5 jaar ononderbroken in de Europese Unie verblijven bij lokale en Europese verkiezingen hun stemrecht mogen uitoefenen;
8. roept de lidstaten op om verblijfsvergunningen in het leven te roepen die specifiek tot doel hebben het zoeken naar werk te vergemakkelijken;
9. verzoekt de Commissie om in alle besluiten en kaderbesluiten de bepalingen uit de Internationale Conventie ter Bescherming van de Rechten van Alle Arbeidsmigranten en hun Gezinsleden, die op 18 december 1990 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen en op de integratie van arbeidsmigranten gericht is, over te nemen; roept de lidstaten op om conform zijn resolutie van 24 februari 2005 over de prioriteiten en aanbevelingen van de EU voor de 61ste zitting van de VN-Commissie voor de rechten van de mens in Genève (van 14 maart tot 22 april 2005)(5), alsmede conform het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(6) het voornoemde VN-Verdrag ten spoedigste te ratificeren, hetgeen geen enkele lidstaat tot nu toe heeft gedaan;
10. onderstreept dat de aanpak van migratie moet verschillen naar gelang de redenen ervoor, zoals asiel, vlucht of economische migratie;
11. roept de lidstaten op om hun grenzen met onmiddellijke ingang voor het vrije verkeer van EU-burgers open te stellen;
12. is van oordeel dat het immigratiebeleid van de Europese Unie een globale en coherente benadering behoeft die op synergieën tussen de verschillende beleidsterreinen is gebaseerd en niet slechts op de eisen van het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten;
13. dringt aan op een gemeenschappelijk immigratiebeleid zodat er een einde kan worden gemaakt aan de grootschalige uitbuiting van kwetsbare arbeidskrachten die zich niet op de wetgeving inzake immigratie kunnen beroepen;
14. verzoekt de Commissie bij het ontwerpen van een Europees kader voor economische migratie rekening te houden met de verschillende beleidsvormen en ervaringen die in de lidstaten bestaan, en beklemtoont dat er een voortdurende evaluatie van het effect van het migratiebeleid op andere beleidsterreinen van de EU, waaronder ook het handelsbeleid, dient plaats te vinden;
15. 15 pleit voor de mogelijkheid om de toelatingsvoorwaarden soepeler en effectiever te maken door middel van een verblijfsvergunning voor arbeidsdoeleinden, minimumnormen inzake de toelating van onderdanen van derde landen, zowel voor gesalarieerden als voor zelfstandigen, alsook van verblijfs- en werkvergunningen voor seizoenwerkers of arbeidskrachten met een contract voor bepaalde tijd;
16. acht het absoluut noodzakelijk om bij de uitwerking van maatregelen voor de integratie van immigranten de solidariteit te versterken, vooral met de nieuwe lidstaten;
17. stelt vast dat massale regularisatie tot doel heeft illegale immigranten perspectieven te bieden, maar geen vervangingsmiddel is voor een substantieel beleid voor de aanpak van illegale immigratie, noch een probaat middel voor de aanwerving van economische migranten
18. verzoekt de Commissie en de lidstaten rekening te houden met de situatie van de illegale migranten die al op het grondgebied van de Europese Unie verblijven (asielaanvragers, familieleden van arbeidsmigranten, studenten, immigranten e.d.) en reeds tot de welvaart van de Europese economie bijdragen, maar niet door de wet worden erkend;
19. beklemtoont dat economische migratie een gedeeltelijke oplossing voor het probleem van de vergrijzing van de bevolking in Europa en voor economische problemen van Europa betekent, en is van mening dat de lidstaten in hun economisch en werkgelegenheidsbeleid, incluis een beleid dat het arbeids- en gezinsleven op elkaar afstemt, een nieuwe weg moeten bewandelen om opgewassen te zijn tegen de uitdagingen van de mondialisering;
20. wijst erop dat de problemen binnen de arbeidsmarkt van de Europese Unie niet alleen door economische migratie dienen te worden opgelost, maar ook door het stimuleren van innovatie en nieuwe technologieën, verhoogde productiviteit en bevordering van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers in de EU;
21. raadt de Raad aan passende maatregelen te nemen zodat de informatie-uitwisseling wordt bevorderd en de beleidslijnen beter op elkaar zijn afgestemd;
22. roept de Commissie op om de goede praktijken van de lidstaten ter bestrijding van illegale immigratie te analyseren;
23. herinnert eraan dat het van groot belang is dat de Europese Unie in alle associatie- en samenwerkingsovereenkomsten die zij sluit, clausules over de gemeenschappelijke regulering van de migratiestromen en over het verplichte terugnemen van illegale immigranten opneemt;
24. verzoekt de Commissie en de lidstaten om voor de Europese bevolking een sensibiliserings- en informatiecampagne te lanceren over het legale immigratiebeleid en de positieve invloed hiervan, teneinde de onrust van de burgers hieromtrent uit de wereld te helpen en de immigratie een positief imago te geven;
25. verzoekt de Commissie een ontwerprichtlijn uit te werken waarin de minimale en toereikende voorwaarden worden omschreven voor de toelating van staatsburgers van een derde land tot het grondgebied van de Europese Unie omdat zij daar willen gaan werken, met als belangrijkste doelstelling legale immigratiekanalen te creëren;
26. is van mening dat dit wettelijk optreden een algemeen (eerder dan sectorieel) regulerend referentiekader moet vormen;
27. is ervan overtuigd dat het, met het oog op het beginsel van subsidiariteit, beter is te kiezen voor één enkele administratieve procedure om economische migranten een werk- en verblijfsvergunning te verlenen;
28. meent dat in principe de toelating van een economische migrant volgens een dergelijk systeem moet worden gekoppeld aan het hebben van een specifieke tewerkstelling; verzoekt de Commissie daarentegen de mogelijkheid te onderzoeken om werkzoekenden en zelfstandigen een aparte verblijfsvergunning te verlenen;
29. verzoekt de lidstaten te overwegen een bijzondere gecombineerde verblijfs- en werkvergunning in te voeren die de werving van seizoenarbeiders of tijdelijke arbeiders vergemakkelijkt;
30. is met het oog op het terugdringen van de illegale immigratie en het zwartwerk van mening dat het voorstel ook zou moeten voorzien in bepalingen voor de toegang van arbeidsmigranten, die op zoek zijn naar werk;
31. verzoekt de Commissie de rechten en plichten van een economische migrant duidelijk vast te leggen;
32. verzoekt de Commissie een terugkeerbeleid te formuleren, dat steunt op de bevordering van vrijwillige terugkeer, incluis ondersteuningsmaatregelen in het land van herkomst;
33. verzoekt de Commissie zich ook over het probleem van mensen die te lang blijven te buigen, rekening houdend met de duur van hun werk en verblijf, de aanwezigheid van andere familieleden en de mate van integratie;
34. roept de lidstaten op om bij het toelaten van arbeidsmigratie naast economische belangen ook alle andere gerechtvaardigde belangen in aanmerking te nemen, zodat de bepalingen met betrekking tot toelating blijk geven van een evenwichtige afweging van de verschillende belangen;
35. verzoekt de Commissie te overwegen om minimumvoorwaarden in te voeren voor selectienormen en de certificering van buitenlandse diploma's;
36. roept de Commissie op om onverwijld richtsnoeren op te stellen over een objectieve vergaring van zinvolle statistische gegevens en deze gezamenlijk met de lidstaten om te zetten teneinde zodoende een volledig en gedifferentieerd overzicht over de migratie en de economische gevolgen daarvan in de lidstaten en landen van herkomst te verkrijgen, alsmede over de bestaande arbeidsvereisten in de gehele Europese Unie;
37. beseft dat lidstaten zelf kunnen beslissen welke en hoeveel onderdanen van derde landen zij op hun grondgebied toelaten en bepleit daarom dat gegevens uit de lidstaten geëvalueerd worden en dat zo nodig globale ramingen worden gemaakt;
38. verzoekt de Commissie te bestuderen of op lokaal en/of regionaal niveau contact- of informatiecentra kunnen worden opgericht voor Europese ondernemingen die economische migranten wensen te werven;
39. verzoekt de lidstaten om de Commissie statistisch onderbouwde ramingen te verstrekken, zodat zij prognoses van de behoeften aan arbeidskrachten in de hele Europese Unie kan opstellen;
40. moedigt de lidstaten ertoe aan een website te maken met alle werkaanbiedingen, om zo de werkzoekenden, naast bijgewerkte informatie, ook op de hoogte te houden van de openbare werkaanbiedingen, evenals de werkaanbiedingen op het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (EURES) te plaatsen;
41. verzoekt de Commissie om in het kader van het uitwerken van haar toekomstige actieplan te voorzien in een manier waarop de verschillende lidstaten beste praktijken betreffende integratie met elkaar kunnen uitwisselen;
42. herinnert eraan dat integratie een nationale bevoegdheid van de lidstaten is en rechten en plichten veronderstelt, zowel van de kant van de ontvangende samenlevingen als van de immigranten; verzoekt de lidstaten hun nationale beleidsvoeringen op elkaar af te stemmen aan de hand van de open coördinatiemethode en uit te gaan van de gemeenschappelijke basisprincipes betreffende het integratiebeleid voor migranten die op 19 november 2004 door de Raad zijn aangenomen;
43. verzoekt de Commissie een regeling voor te stellen waardoor kan worden gegarandeerd dat economische migranten ook na hun terugkeer naar hun ontwikkelingsland toegang hebben tot hun geldelijke bijdragen aan Europese socialezekerheidsstelsels;
44. verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de specifieke situatie van vrouwelijke migranten, die kinderen ten laste hebben, met name wat betreft de rechten die voortvloeien uit tijdelijke arbeidscontracten;
45. roept de gastlanden en de landen van herkomst van migranten op om overeenkomsten te sluiten teneinde de overdracht van in een van beide groepen landen verworven rechten op het gebied van anciënniteit in gekwalificeerde beroepen of van sociale zekerheid te garanderen;
46. onderstreept dat de door migranten vanuit het gastland naar hun land van herkomst overgemaakte geldbedragen de betalingen in het kader van de ontwikkelingshulp duidelijk overtreffen en voor de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstelling de armoede uit te roeien van enorme betekenis zijn, en vraagt de bevoegde instellingen de geldtransfers te vergemakkelijken door de kosten ervan zoveel mogelijk te beperken;
47. benadrukt het belang van samenwerking tussen de ontvangende samenleving enerzijds en de immigranten en hun landen van herkomst anderzijds;
48. vindt het noodzakelijk dat de perceptie van het fenomeen migratie bij de Europese burgers verandert, namelijk door op een actieve manier discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat aan te pakken en de geschiedenis van migratie in de studieprogramma's op te nemen;
49. ondersteunt de aanmoediging van "brain-circulation" door de uitbreiding van "het beginsel van communautaire preferentie" naar personen die reeds een aantal jaren in de EU hebben gewerkt, alvorens teruggekeerd te zijn naar hun eigen land;
50. acht het van primordiaal belang dat het Europees beleid inzake economische migratie ook concrete oplossingen aanreikt voor de braindrainproblematiek;
51. verzoekt de Commissie onverwijld een dialoog op gang te brengen met de regeringen van de landen van herkomst, teneinde te komen tot een evenwichtige wetgeving die migratie en het opdoen van beroepservaring mogelijk maakt en verzoekt de Commissie in de context van deze dialoog de ontwikkeling van specifieke maatregelen te bevorderen in sectoren die bijzonder getroffen worden door de braindrain, in overleg met de betrokken landen;
52. vraagt de belanghebbende landen om kandidaat-emigranten over hun legale mogelijkheden en vooruitzichten te informeren voordat zij hun land van oorsprong verlaten en verzoekt de Europese Commissie te zorgen voor een betere coördinatie van de diplomatieke en consulaire diensten van de lidstaten die in hetzelfde land werkzaam zijn, o.a. ook om het land aan te wijzen dat belang stelt in het profiel van de immigrant;
53. onderstreept dat een correcte behandeling en correcte rechten voor migranten onontbeerlijk zijn;
54. onderstreept dat het gemeenschappelijk migratiebeleid rekening moet houden met de redenen die de migranten naar Europa drijven, waarbij ze soms hun leven riskeren, en dat dit beleid bijgevolg moet worden gekoppeld aan een actieve Europese beleidsvoering voor ontwikkeling;
55. onderstreept het belang en de noodzaak van een versterking van de samenwerking, niet alleen tussen de EU en de landen van herkomst, maar ook tussen de landen van herkomst onderling, met name tussen de landen waarop het Europese Nabuurschapsbeleid van toepassing is, tussen de ACS-landen, en tussen deze twee groepen landen onderling;
56. verlangt van de Commissie dat zij bij het treffen van maatregelen tegen de georganiseerde mensenhandel uit ontwikkelingslanden de slachtoffers niet criminaliseert, maar het accent legt op bestraffing van de daders; constateert dat vele vrouwen die het slachtoffer zijn van mensenhandel geen toegang hebben tot sociale of rechtsbescherming;
57. verzoekt de Commissie kindermigratie te erkennen als een specifiek aspect van de economische migratie en de rechten en de bescherming van minderjarige migranten conform artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie veilig te stellen;
58. is van oordeel dat het beheer van de immigratie tussen derde landen zal bijdragen aan de bescherming van immigranten ten aanzien van de arbeids- en mensenrechten, en tevens zal bijdragen aan een doeltreffende opsporing en gerechtelijke vervolging van mensenhandelaars;
59. beveelt de Commissie aan ervoor te zorgen dat in ontwikkelingslanden teruggekeerde migranten in vergelijking met personen die voor het eerst naar de Europese Unie migreren, gemakkelijker weer naar de Europese Unie kunnen migreren, gezien de integratie-ervaring van de eerstgenoemde groep;
60. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.