Resolutie van het Europees Parlement over de sociale dimensie van de globalisering (2005/2061(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie onder de titel "De sociale dimensie van de globalisering – hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft" (COM(2004)0383),
– gezien het op 24 februari 2004 verschenen rapport van de Wereldcommissie voor de Sociale Dimensie van de Globalisering (WCSDG) onder de titel "A fair globalisation: creating opportunities for all",
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0308/2005),
A. overwegende dat, hoewel de globalisering veel positieve aspecten heeft en de wereldmarkteconomie dankzij de wetenschappelijke vooruitgang haar grote productiecapaciteit heeft bewezen, het globaliseringsproces zowel in als tussen landen grote economische en sociale onevenwichten creëert, hetgeen gezien de hoge werkloosheid en armoede waarmee talrijke maatschappelijke groepen in de hele wereld te kampen hebben, een groot sociaal probleem is,
B. overwegende dat de globalisering de kloof tussen arm en rijk vergroot; tevens overwegende dat de noodzaak bestaat om in alle lagen van de maatschappij en in alle leeftijdsgroepen zwaar in mensen te investeren, zodat de negatieve effecten kunnen worden tegengegaan,
C. overwegende dat de economie steeds meer wordt gemondialiseerd en gepolitiseerd, terwijl de regelgevende instellingen in ruime mate nationaal of regionaal blijven, en overwegende dat geen enkele bestaande instelling een democratische mogelijkheid tot toezicht op de wereldmarkten biedt of de fundamentele ongelijkheden tussen landen aanpakt,
1. is verheugd over de mededeling van de Commissie, die de mogelijkheid biedt om met het oog op de beleidsvorming van de EU een debat te lanceren over het rapport van de WCSDG, maar verwacht tegelijkertijd dat de Commissie met concretere voorstellen zal komen voor het interne en externe beleid van de EU op dit gebied;
2. is het eens met de WCSDG, die stelt dat globalisering een proces met een sterke sociale dimensie moet zijn op basis van universeel gedeelde waarden, eerbiediging van de mensenrechten en individuele waardigheid, dat eerlijk, inclusief en democratisch wordt geregeld, voor alle landen en mensen kansen en merkbare voordelen biedt en aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) is gekoppeld;
3. is van oordeel dat de EU een aanzienlijke bijdrage aan dit proces kan leveren, zowel via haar intern als extern beleid, via haar sociale model en haar ontwikkeling op internationaal niveau en via internationale samenwerking op basis van wederzijds respect, een constructieve dialoog en erkenning van onze gezamenlijke toekomst;
4. neemt nota van de in het rapport van de WCSDG opgenomen verwijzing naar de ongelijke verdeling van de voor- en nadelen van de globalisering tussen alle landen van de wereld onderling en in deze landen zelf, en merkt op dat alleen in Azië deze situatie sinds de jaren negentig is verbeterd;
5. is van mening dat de globalisering niet alleen betekent dat de EU buiten Europa een grotere afzetmarkt heeft, maar ook dat met name derdewereldlanden de kans krijgen om ten bate van hun eigen groei-, werkgelegenheids- en sociale insluitingspeil een grotere afzet in de EU te verwezenlijken; erkent dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden herzien teneinde dit aspect van de globalisering gestalte te geven en teneinde de campagne "Make Poverty History" haar vruchten te laten afwerpen;
6. verzoekt de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat het handels-, het landbouw- en het buitenlands beleid van de EU op het ontwikkelingsbeleid (artikel 178 van het Verdrag) en op de MDG's zijn afgestemd;
7. is van mening dat de Europese Unie concrete maatregelen moet treffen voor de armoedebestrijding door een coherenter beleid te voeren op het vlak van landbouw en handel, in combinatie met schuldkwijtschelding en hulp;
8. benadrukt dat er een sterk onderling verband bestaat tussen armoede en milieuschade: milieuproblemen, zoals een teruglopende biodiversiteit of klimaatveranderingen, treffen vaak de armste bevolkingsgroepen en verergeren de armoede; vervolgens leidt deze armoede tot nog meer milieuschade omdat er geen alternatief is voor de roofbouw op de natuurlijke rijkdommen; de sociale dimensie van de globalisering moet dan ook samen met de milieudimensie worden bekeken;
9. is verheugd over het tussentijds verslag over de herziening van de Lissabon-strategie en benadrukt dat de herziene Lissabon-strategie een nuttig instrument kan zijn om veel uitdagingen van de globalisering het hoofd te bieden; herhaalt zijn steun voor de Lissabon-strategie waarin de onderlinge afhankelijkheid van de economische, sociale en milieudimensies wordt benadrukt; beschouwt het scheppen van meer en betere banen als een essentiële voorwaarde voor de ontwikkeling van een sociaal rechtvaardige wereld; wijst erop dat sommige aspecten van goede praktijken in de lidstaten als model kunnen dienen voor andere delen in de wereld; wijst er evenwel op dat dit enkel kan wanneer de lidstaten erin slagen de nodige structurele hervormingen door te voeren door wederzijds hun economische ontwikkeling, de werkgelegenheid en het sociaal beleid te versterken en aan te passen; benadrukt dat er nood is aan efficiënt bestuur om deze hervormingen te bereiken en verzoekt de lidstaten en hun regeringen met klem hun verantwoordelijkheid op te nemen om van de herziene Lissabon-strategie een succes te maken; benadrukt voorts de noodzaak tot samenwerking tussen de lidstaten teneinde de investeringen in personele middelen, onderzoek en innovatie naar een hoger plan te brengen; is van mening dat de doelstellingen van de Lissabon-strategie een minimum vormen waartoe de lidstaten zich in ieder geval moeten verplichten;
10. verwelkomt dat de Commissie onderkent dat het concurrentievermogen in de EU alleen op peil kan blijven als er grootschalig in menselijk kapitaal wordt geïnvesteerd, waarbij alle leeftijden aan bod komen, zodat het sociaal welzijn van iedereen verzekerd is; verwacht derhalve concrete maatregelen en voorstellen voor de verwezenlijking van dergelijke investeringen en roept de EU op zich primair te richten op een betere ontwikkeling van kwalificaties op alle niveaus, maar met name voor ongeschoolden, zodat de beroepsbevolking de uit de globalisering voortvloeiende kansen kan benutten en zodat bedrijven die een actief scholingsbeleid voor hun werknemers voeren, kunnen worden ondersteund;
11. verzoekt de Raad en de Commissie te werken aan de totstandkoming van een sociale beleidsagenda met de navolgende doelstellingen:
–
de ontwikkeling van een op integratie en samenhang gerichte samenleving, waarvoor maatregelen nodig zijn ter bevordering van stabiele werkgelegenheid en inachtneming van de rechten van werknemers;
–
de bevordering van een samenleving die gebaseerd is op gendergelijkheid en de bestrijding van alle vormen van discriminatie;
–
een sociaal beleid in het kader waarvan rekening wordt gehouden met alle groepen;
–
participerende democratie als onderdeel van het gehele scala van beleidsmaatregelen op het gebied van sociaal en werkgelegenheidsbeleid;
12. benadrukt dat doeltreffende arbeidsmarktregels en socialezekerheidsstelsels niet door de regering alleen kunnen worden gerealiseerd; daarbij moeten de sociale partners worden betrokken, die immers de mogelijkheid hebben aan het besluitvormingsproces op nationaal en Europees niveau deel te nemen; is van mening dat de mogelijkheden en het vermogen van werkgevers- en werknemersorganisaties om een constructieve sociale dialoog aan te gaan, verder moeten worden uitgebouwd, omdat dit van essentieel belang is om de mogelijk negatieve sociale gevolgen van herstructureringen zoveel mogelijk in te perken en aan te pakken, en dit tevens een voorwaarde is, wil de EU op de negatieve gevolgen en positieve kansen van de globalisering kunnen anticiperen;
13. benadrukt het belang van eerbiediging en naleving van de Universele Verklaring van de rechten van de mens (UVRM); wijst op de onderlinge afhankelijkheid en ondeelbaarheid van alle mensenrechten, waaronder de economische, sociale en milieurechten betreffende de economie, het sociale leven en het milieu, en op het belang van de fundamentele arbeidsnormen (CLS) van de IAO betreffende de bestrijding van discriminatie op het werk en van dwangarbeid, de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandeling en de afschaffing van kinderarbeid; wijst erop dat op dit moment niet voldoende de hand wordt gehouden aan de beginselen van de UVRM en de CLS;
14. wijst op het standpunt van de WCSDG dat met betrekking tot de CLS de realiteit vaak niet overeenstemt met beslissingen en politieke praktijken; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten alles in het werk te stellen om de CLS zowel in hun intern als extern beleid te bevorderen en ervoor te zorgen dat geen enkel aspect van dit intern of extern beleid de toepassing van deze normen belemmert; wijst op de kans voor de EU om de CLS te bevorderen via bilaterale en regionale overeenkomsten, ontwikkelingssamenwerking en externe samenwerking, een handelsbeleid dat markttoegang voor ontwikkelingslanden mogelijk maakt, bevordering van privé-initiatieven voor sociale ontwikkeling en bevordering van goed bestuur op wereldvlak;
15. vraagt dat voor sociale rechten en dialoog, eerbiediging van de mensenrechten, de heerschappij van het recht, de bescherming van de rechten van het kind en vooral van het recht op onderwijs meer plaats wordt ingeruimd in de verschillende externe programma's van de EU opdat er in de ontwikkelingslanden voorrang zou worden gegeven aan democratisering en de invoering van de rechtsstaat, omdat beide noodzakelijk zijn voor een duurzame ontwikkeling;
16. verzoekt de Commissie met klem er via bilaterale overeenkomsten voor te zorgen dat ten minste de CLS worden nageleefd, zodat menselijke arbeidsomstandigheden worden gegarandeerd en misbruik van vrouwen en kinderen in de betrokken landen worden voorkomen;
17. is verheugd over het voorstel van de Commissie dat bilaterale betrekkingen positieve stimuli kunnen bevatten voor producten die aan bepaalde sociale normen voldoen; is verheugd over het voorstel van de Commissie voor "gezamenlijke bilaterale waarnemingscentra" voor de behandeling van en het toezicht op de sociale dimensie van de globalisering in bilaterale overeenkomsten; meent ook dat de Unie haar bilaterale betrekkingen moet gebruiken om de aanbevelingen van de WCSDG te promoten, zodat banen die naar offshoregebieden of buiten de EU worden overgeheveld, niet terechtkomen bij sweatshops in de derde wereld, maar er integendeel kwalitatief hoogstaande banen worden gecreëerd waardoor mede de levensomstandigheden van arbeiders en hun families in de betrokken landen verbeteren;
18. verzoekt de Commissie in deze context al haar bestaande bilaterale overeenkomsten te herzien, met name alle economische en visserijpartnerschapsovereenkomsten, teneinde ervoor te zorgen dat deze volledig stroken met de MDG's en het beginsel van duurzame ontwikkeling;
19. is verheugd over het voorstel van de Commissie, dat de Commissie, de Raad en de lidstaten de IAO de status van waarnemer proberen te geven in de WTO om de kwaliteit van de interinstitutionele dialoog te verbeteren; wijst erop dat het Parlement in zijn resolutie van 4 juli 2002 over arbeid, sociale governance en globalisering(1), de instellingen en de lidstaten reeds heeft opgeroepen dit te proberen te bereiken en verzoekt hen nu vorderingen te maken op dit gebied; verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten voorts ernaar te streven dat de IAO-normen voor alle WTO-leden bindend worden;
20. is van oordeel dat behoorlijk werk overeenkomstig de agenda inzake behoorlijk werk van de IAO een prioritaire kwestie moet zijn op nationaal, EU- en wereldvlak; en benadrukt dat de garantie van behoorlijk werk -met inbegrip van arbeidsrechten, sociale bescherming en gelijkheid tussen mannen en vrouwen- onontbeerlijk is om armoede werkelijk uit te bannen; onderstreept evenwel dat dit doel niet is opgenomen in het buitenlands beleid van de EU, noch in het financieel, monetair en internationaal handelsbeleid van de Unie;
21. merkt op dat de EU conform het onderhandelingsmandaat voor de in 1999 te Seattle gehouden WTO-ministersconferentie een ministersconferentie over handel, werkgelegenheid en fundamentele arbeidsnormen had moeten organiseren; merkt op dat de Europese Unie indertijd heeft toegezegd deze conferentie uiterlijk in 2001 te houden; verzoekt de Commissie dit vóór juni 2006 alsnog te doen; als voorbereiding op deze conferentie moet over de relatie tussen handel, werkgelegenheid en minimale arbeidsnormen een dialoog worden gestart, in hoofdzaak met de ontwikkelingslidstaten van de WTO;
22. meent dat de EU als wereldspeler het voortouw moet nemen bij het uitdragen van de agenda "Behoorlijk werk voor allen en een behoorlijk pensioen voor allen"; benadrukt dat een zeker minimum aan normen inzake arbeidsrechten en sociale bescherming moet worden vastgesteld en aangehouden als sociaal-economisch uitgangspunt waarmee alle landen ter wereld op de lange termijn duurzame welvaart kunnen bereiken, en onderstreept dat werk, werkgelegenheid en "behoorlijk werk" idealiter zo spoedig mogelijk als de centrale punten van een negende MDG zouden moeten worden goedgekeurd;
23. is het eens met de WCSDG dat de MDG's een eerste stap zijn om een sociaal-economische basis voor de wereldeconomie te leggen, en met de Commissie dat de coherentie van het EU-beleid op dit gebied moet worden vergroot; verwacht dat de Commissie concrete voorstellen zal doen over hoe dit moet worden verwezenlijkt; onderstreept dat het weinig nut heeft het sociale acquis van de EU te verlagen teneinde het internationale concurrentievermogen te behouden, maar dat het beter zou zijn de productiviteit en het onderwijs te verbeteren zodat in de EU een hoger inkomensniveau behouden blijft;
24. wijst erop dat regionaal niveau het geschikte niveau is om sociale modellen te verbeteren en de uitdagingen van de globalisering aan te pakken; wijst erop dat de solidariteit die bestaat tussen de lidstaten van de EU en de nauwere betrekkingen tussen de EU en de aangrenzende landen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid als voorbeeld kunnen dienen voor andere delen in de wereld; gelooft dat de partnerschappen van de EU een sociale pijler (voor onder meer arbeidsnormen) moeten omvatten;
25. verwacht dat de Commissie EU-middelen zal aanwenden om negatieve resultaten te neutraliseren, alsmede om de kwetsbaardere regio's en industriële sectoren en de zwakkere groepen van de arbeidsbevolking nieuwe perspectieven te bieden; verwacht dat de Commissie adequate maatregelen zal nemen om te voorkomen dat bedrijven hun activiteiten alleen naar elders verplaatsen om structuur- of andere fondsen te krijgen en eist dat er stelselmatig op wordt toegezien, dat langetermijndoelstellingen bij de verdeling van dergelijke fondsen worden gehaald;
26. onderstreept dat het huidige economisch model sterk gekoppeld is aan de olievoorraden en dat deze afhankelijkheid nefaste effecten kan hebben, niet alleen voor de prijsontwikkeling, als gevolg van tekorten aan energiegrondstoffen, maar vooral voor de conflicten en de politieke onstabiliteit in de producerende landen op het zuidelijk halfrond, die zeer ernstige sociale gevolgen hebben;
27. onderstreept het belang van eerlijke handel bij het streven naar uitbanning van de armoede in landelijke gebieden en dringt er bij de Commissie op aan haar belofte om de eerlijkehandelsproducenten en hun distributeurs in de EU-landen meer technische en financiële steun te bieden, concrete invulling te geven;
28. benadrukt dat de ontwikkelings- en minst ontwikkelde landen voortdurend onder de speciale aandacht van de WTO moeten staan zodat steeds rekening wordt gehouden met hun relatief zwakke positie in het internationale handelssysteem;
29. benadrukt dat de sociale dimensie van de globalisering om een herziening van het WTO-stelsel vraagt; benadrukt voorts dat WTO-overeenkomsten in het licht van hun economische, sociale en ecologische impact moeten worden geëvalueerd en dat de criteria van "noodzakelijkheid" in de overeenkomsten betreffende technische handelsbelemmeringen en in andere overeenkomsten moeten worden vervangen door criteria van "duurzaamheid";
30. benadrukt dat een zinvolle vorm van democratisch toezicht op de WTO moet worden gevonden, dat wil zeggen dat gekozen vertegenwoordigers en parlementen een daadwerkelijke wetgevende controle kunnen uitoefenen;
31. benadrukt het belang van de beleidssamenhang en is het met de Commissie eens dat de EU ernaar moet streven consistenter op te treden in de Verenigde Naties, de IAO, Bretton Woods en andere internatíonale instellingen; vraagt de Commissie ook om ernaar te streven dat andere IAO-lidstaten komen tot de nodige beleidssamenhang bij andere internationale organisaties, met name de WTO; is van mening dat de universeel erkende minimale arbeidsnormen voor deze organisaties prioritair moeten worden; is van oordeel dat de invloed van de EU om een ontwikkelingsmodel te bevorderen dat de sociale dimensie, in het bijzonder de CLS, volledig integreert, zal vergroten door een uniforme aanwezigheid in de multilateraal bestuurde instellingen;
32. beklemtoont dat om sociale vooruitgang in de derde wereld te ondersteunen, een sterkere VN onontbeerlijk is; moedigt de lidstaten daarom aan de huidige voorbereidingen voor hervorming van de VN te ondersteunen; benadrukt dat er een vernieuwde en versterkte Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) – idealiter geherstructureerd tot een Raad voor menselijke ontwikkeling, met de bevoegdheid om de werkzaamheden van het IMF, de Wereldbank, de WTO en de ILO enerzijds en van het VN-ontwikkelingsprogramma (UNDP) en het VN-milieuprogramma (UNEP) anderzijds te coördineren – de beleidssamenhang moet verzekeren die nodig is om de MDG's te halen en, meer in het algemeen, de globalisering als hefboom te laten werken voor sociale vooruitgang;
33. is het eens met de WCSDG dat het parlementair toezicht op het multilateraal stelsel geleidelijk moet worden uitgebreid; is verheugd over het voorstel tot oprichting van een parlementaire groep voor coherentie en consistentie tussen het economisch, sociaal en ecologisch beleid op wereldvlak, die geïntegreerd toezicht van de belangrijkste internationale organisaties moet ontwikkelen; beschouwt dit als een kans voor het Europees Parlement om betrokken te worden bij de parlementaire groep en bij te dragen aan het maximaliseren van de voordelen van de globalisering voor alle sociale groepen;
34. is het met de Commissie eens dat de particuliere sector en particuliere initiatieven, de oprichting en mobilisatie van belangengroepen en globale maatregelen van de diverse sociale instellingen (bijvoorbeeld NGO's) een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van goed sociaal bestuur; is verheugd over de steun van de Commissie aan de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, die bakens uitzetten voor verantwoord ondernemen; steunt het voorstel van de Commissie om de richtsnoeren uitgebreider toe te passen door er in bilaterale overeenkomsten naar te verwijzen; is het eens met de Commissie dat de richtsnoeren strikter en consistenter moeten worden toegepast; verzoekt de Commissie te blijven sensibiliseren voor goede praktijken en voor bestaande instrumenten zoals de OESO-richtsnoeren;
35. is van mening dat kleine en middelgrote ondernemingen niet van actieve deelname aan de geglobaliseerde economie mogen worden uitgesloten en spoort de Commissie dan ook aan om maatregelen ter bevordering van de netwerkactiviteiten van dergelijke ondernemingen te treffen; verzoekt daarnaast om de nodige wijzigingen van de statuten van Europese bedrijven en coöperaties zodat dit type ondernemingen ten volle aan de geglobaliseerde economie kan deelnemen;
36. wijst erop dat de WCSDG aanbeveelt dat de IAO een wereldmultistakeholderforum over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bijeenroept; wijst erop dat de WCSDG erkent dat er scepsis bestaat over de reële impact van MVO-regelingen; suggereert dat de Commissie verdere sensibiliseringsacties onderneemt om MVO in het bedrijfsleven te bevorderen;
37. meent dat de sociale en ecologische verantwoordelijkheid van multinationals duidelijk moet worden vastgelegd, en dat de inspanningen van de EU op dat vlak moeten worden versterkt; is de mening toegedaan dat de concrete follow-up van het werk van het Multi-Stakeholder Forum on Corporate Social Responsibility (CSR) (over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven) al te lang op zich heeft laten wachten en verzoekt de Commissie haar mededeling te publiceren;
38. steunt de inspanningen van de Commissie om multinationals op hun sociale verantwoordelijkheid te wijzen, die tot nu toe een beperkt effect hebben gehad;
39. verzoekt de Commissie om op basis van criteria als naleving van mensenrechten en vakbondsrechten, werkomgeving, opleiding en ontwikkeling van werknemers, gelijke behandeling en sociaal en ethisch respect voor werknemers en omwonenden van bedrijven een voorstel over sociale etikettering op te stellen;
40. merkt op dat het nationale migratiebeleid steeds meer op de behoeften van de binnenlandse arbeidsmarkt wordt afgestemd; dringt erop aan dat migratiebeleid op het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden is gestoeld;
41. wijst op de noodzaak om een migratiebeleid te formuleren dat gebaseerd is op dat Verdrag, zodat enerzijds aan de behoeften van de arbeidsmarkt wordt tegemoetgekomen, terwijl anderzijds de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden afdoende worden beschermd;
42. merkt op dat migratie bij het debat over de globalisering een belangrijk, maar tevens gevoelig punt is dat pas adequaat kan worden aangepakt als alle lidstaten het eens zijn geworden over een gemeenschappelijke erkennings- en integratieprocedure;
43. wijst op de noodzaak ervoor te zorgen dat de mensen beter worden voorgelicht over zowel de voordelen als de uitdagingen van de globalisering en benadrukt het belang van het onderwijs en de media terzake;
44. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om ter bevordering van al deze processen de nodige middelen en investeringen aan te wenden;
45. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de toetredings- en kandidaatlanden.