Resolutie van het Europees Parlement over het Groenboek overheidsopdrachten op defensiegebied (2005/2030(INI))
Het Europees Parlement,
– gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder de artikelen 95 en 296,
– gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten(1), en met name artikel 10,
– gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen(2),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0288/2005),
A. overwegende dat artikel 296 van het Verdrag voorziet in een vrijstelling voor bescherming van wezenlijke belangen van nationale veiligheid die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogsmaterieel, en dat dit artikel dikwijls oneigenlijk wordt gebruikt, ofschoon het tevens bepaalt dat maatregelen in het kader van die vrijstelling de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt niet mogen wijzigen voor producten die niet voor specifiek militaire doeleinden zijn bestemd,
B. overwegende dat artikel 10 van Richtlijn 2004/18/EG bepaalt dat, onverminderd artikel 296, die richtlijn van toepassing is op overheidsopdrachten die op het gebied van defensie worden geplaatst,
C. overwegende dat het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat artikel 296 geen algemene en automatische vrijstelling inhoudt, dat het beroep op dit artikel in elke situatie afzonderlijk gerechtvaardigd moet zijn en alleen is toegestaan wanneer dat noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het doel van bescherming van de betrokken veiligheidsbelangen, en dat de bewijslast hiervoor bij de betrokken lidstaat ligt,
D. gezien de economische betekenis van overheidsopdrachten voor defensiematerieel op de Europese interne markt, de gespannen begrotingssituatie in de lidstaten, de aan de begrotingsuitgaven van de lidstaten gestelde beperkingen en de aanzienlijke last die defensie-uitgaven voor de belastingbetaler vertegenwoordigen,
E. in het besef van de bijzondere eigenschappen van de defensiemarkten, met name met het oog op de beslissende rol van de staat, het veiligheidsbelang bij de verwerving van defensiematerieel en de bijzonderheid van de gefragmenteerde marktstructuren, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het zeer beperkte aantal betrokkenen aan de vraag- en aanbodzijde en zelfs monopolieposities,
F. overwegende dat de versnipperde defensiemarkt in Europa een van de oorzaken is van de zwakke Europese militaire capaciteit,
G. overwegende dat de wederzijdse isolatie van de nationale defensiemarkten ook tot een gebrek aan standaardisatie en daarmede tot een gebrekkige interoperabiliteit van de Europese systemen heeft geleid, wat problemen voor de samenwerking bij internationale acties veroorzaakte,
H. overwegende dat het bestaan van 25 verschillende aanbestedingsregelingen een belemmering vormt voor de verwezenlijking van het Europees vermogensactieplan (European Capabilities Action Plan, ECAP),
I. overwegende dat de relevante kring van afnemers van defensiematerieel enkel bestaat uit de regeringen van de 25 lidstaten en dat zes van die regeringen tezamen 90 % van de goederen afnemen en soms zelf belangen hebben in de wapenindustrie,
1. verwelkomt het Groenboek voorgesteld door de Commissie op 23 september 2004 (COM(2004)0608) en steunt de Commissie in haar inspanningen om een bijdrage te leveren aan de stapsgewijze totstandbrenging van een transparantere en voor alle lidstaten toegankelijkere Europese markt voor defensiematerieel, die inhaakt op de specifieke kenmerken van de sector en economisch gezien beter functioneert, alsook qua concurrentievermogen en gemeenschappelijke veiligheid van alle lidstaten;
2. hecht groot belang aan de opdracht die in de Verdragen is geformuleerd en ook in de Europese grondwet zal worden overgenomen, om de Europese cohesie onder meer door samenwerking op defensiegebied te versterken;
3. roept de lidstaten en de industrie op hun aloude reserves ten opzichte van een Europese wapenmarkt te laten varen en een nieuwe fase van samenwerking met een vernieuwende strategie in te gaan;
4. is het met de Commissie eens dat het huidige beleid van "juste retour" en compensatie op het gebied van militaire aanbestedingen tot grootschalige concurrentievervalsing en kunstmatige werkverdeling tussen industriële partners leidt, en in hoge mate in de weg staat van de doelmatigheid van openbare aanbestedingen;
5. is het met de Commissie eens dat een Europese defensiemarkt noodzakelijk is om de militaire uitgaven terug te dringen en de productie van defensiegoederen in het belang van de Europese belastingbetaler kosteneffectiever te maken;
6. beklemtoont de noodzaak om, met name in de context van een doeltreffendere Europese wapenindustrie, de civiele macht, die kenmerkend is voor de Europese Unie, niet in vraag te stellen;
7. beklemtoont dat het toegenomen productievermogen van de industrie zou moeten dienen voor de bescherming van Europese ingezette troepen en burgers;
8. wijst erop dat op EU-niveau alles in het werk moet worden gesteld om ter wille van de specifieke eisen van het Europese veiligheids- en defensiebeleid bij overheidsopdrachten in de defensiesector te komen tot meer harmonisatie en standaardisatie conform de gangbare interoperabiliteitsnormen van de NAVO en de noden van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, en dat de tekortkomingen van het ECAP door alle lidstaten als een prioriteit moeten worden beschouwd;
9. is het met de Commissie eens dat er druk moet worden uitgeoefend op de nationale aanbestedende organen op defensiegebied, zodat deze hun gewoonte om algemene vrijstellingen op grond van artikel 296 toe te laten, zullen veranderen, en dat er maatregelen moeten worden genomen om te zorgen dat defensieaanbestedingen meer onder communautaire wetgeving gaan vallen in plaats van onder nationale wetgeving;
10. is van mening dat de Commissie enerzijds zou moeten komen met een interpretatieve mededeling waaruit haar vastbeslotenheid blijkt om het oneigenlijke gebruik van artikel 296 te stoppen, en tegelijk daarmee beginnen met het uitwerken van een nieuwe richtlijn voor aanbestedingen voor wapens, munitie en oorlogsmaterieel in overeenstemming met artikel 296, toegesneden op de specifieke kenmerken van de defensie;
11. is van oordeel dat die interpretatieve mededeling de toepassing van artikel 296 dient uit te leggen op basis van de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie en met name een verduidelijking moet bevatten van de betrokken productgroepen, de procedurele stappen van de defensieaanbesteding waarop de vrijstelling betrekking heeft en de reikwijdte van de betrokken wezenlijke veiligheidsbelangen;
12. acht een restrictieve interpretatie van de nationale veiligheidsbelangen wenselijk gezien de toch al bestaande onderlinge afhankelijkheid van de lidstaten op terreinen zoals de munteenheid of energie; vraagt zich af in hoeverre nationale en gezamenlijke Europese veiligheidsbelangen vandaag de dag überhaupt nog op zinvolle wijze onderling kunnen worden afgebakend;
13. zou zich, gezien het feit dat artikel 296 alleen via een verdragswijziging kan worden veranderd, ook kunnen voorstellen dat de lidstaten zich er vrijwillig toe verplichten zich slechts in een beperkt aantal gevallen op afwijkingen te beroepen; juicht tevens de belofte van de industrie toe, om deel te nemen aan de ontwikkeling van een eigen gedragscode voor defensieaanbestedingen;
14. beseft dat de klassieke richtlijnen inzake overheidsopdrachten slechts tot op zekere hoogte geschikt zijn voor de gunning van opdrachten op defensiegebied gezien de bijzondere kenmerken van deze sector;
15. is van mening dat in het kader van de nieuwe richtlijn zowel verplichte als facultatieve instrumenten voor aanbestedingsprocedures in aanmerking zouden kunnen komen, en dat het zwaartepunt moet liggen bij het creëren van meer transparantie en billijkheid bij de gunning; wijst erop dat naast de eigenlijke verwerving van de goederen ook andere aspecten zullen moeten worden betrokken, zoals onderzoek en ontwikkeling, compensatieovereenkomsten, onderhoud, reparatie, het inhalen van defensieachterstand en scholing;
16. acht de mogelijkheid van onderhandelingen in aanbestedingsprocedures van wezenlijk belang, vooral wanneer het niet om standaardproducten gaat;
17. acht een intensieve raadpleging van de betrokkenen noodzakelijk bij het opstellen van de richtlijn en wijst reeds nu op de noodzaak van een effectstudie op de handel en een effectstudie met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen;
18. wijst op de aanwezigheid van veel kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) in deze sector die zich kenmerken door een grote mate van specialisatie en hoge productiviteit; zou graag zien dat juist de KMO's met tweeledige militaire en civiele technologie van de openstelling van de markt kunnen profiteren;
19. roept de lidstaten dringend op actief met de Commissie samen te werken met betrekking tot de nieuwe richtlijn en als eerste stap het Europees Defensieagentschap (EDA) te belasten met het ontwikkelen van een gedragscode voor defensieaanbestedingen in de zin van artikel 296; is van mening dat deze gedragscode moet worden toegepast op overeenkomsten vallend onder artikel 296, teneinde meer concurrentie en transparantie in de sector te introduceren; is van mening dat de nationale parlementen volgens het heersende nationale recht aan het proces dienen deel te nemen en dat het Europese Parlement hierbij dient te worden geraadpleegd;
20. is van mening dat de gedragscode
a)
de lidstaten een consultatiemechanisme in verband met O&O en aanbestedingen moet bieden,
b)
voorwaarden moet definiëren voor afwijkingen krachtens artikel 296 en moet zorgen voor de nodige transparantie van de redenen voor vrijstelling en het niet publiceren van informatie,
c)
moet voorlichten over beleid inzake grensoverschrijdende mededinging en overbrenging van defensiematerieel,
d)
moet voorlichten over regels voor eerlijke concurrentie en overheidssteun om verstoringen van de mededinging te voorkomen,
e)
criteria moet bieden voor de geschiktheid en de selectie van de contractanten,
f)
criteria moet vaststellen voor het creëren van de basis voor een Europese markt voor defensiematerieel, die op middellange termijn naar gelang de vorderingen bij de ontwikkeling van de markt tot een richtlijn voor wapens, munitie en krijgsmateriaal die tegemoetkomt aan de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten,
g)
algemene richtsnoeren moet vaststellen voor het omgaan met compensatiepraktijken;
21. roept de Commissie dringend op nauw samen te werken met het EDA om gezamenlijk te komen tot een omvattend plan met flankerende maatregelen op verwante terreinen, zoals voorzieningszekerheid, overdracht en uitvoer, die noodzakelijk zijn voor gelijke marktvoorwaarden ten behoeve van een eerlijke Europese concurrentie en tot betrouwbare statistische gegevens over de markt;
22. is van mening dat de successen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de interne markt voor voldoende vertrouwen hebben gezorgd om op dit belangrijke terrein nu eindelijk nieuwe stappen te wagen;
23. wijst op het bestaan van een aantal belemmeringen voor door concurrerentie gekenmerkte gunningen, die hun oorsprong niet vinden in de aard van de overheidsopdrachten zelf, zoals
-
beperkingen bij de grensoverschrijdende handel in defensiematerieel in de EU,
-
politieke beïnvloeding van gunningsbesluiten,
-
de sterke overheidsinvloed op wapenbedrijven,
-
de manco's in de controle op steunmaatregelen,
-
de tekortschietende samenwerking op onderzoeksgebied (ook bij het onderzoeksbeleid van de EU),
-
het gebrek aan marktregels op mondiaal niveau;
en verzoekt de Commissie parallel aan dit initiatief dienstige maatregelen te nemen om deze problemen aan te pakken;
24. beklemtoont de noodzaak bij transacties met derde landen het voorzorgsbeginsel, zowel met betrekking tot de eventuele bestemming van de wapens, als de economische en sociale omstandigheden en de naleving van de mensenrechten in de inkopende landen, in acht te nemen;
25. onderkent dat de in de EU bestaande problemen op het gebied van defensiebestedingen ten dele te wijten zijn aan het ontbreken van een echt "tweerichtingsverkeer" met de Verenigde Staten, en vraagt zich derhalve af of de nationale diensten bevoegd voor het gunnen van overheidsopdrachten op defensiegebied niet moet worden aanbevolen om meer Europese aankopen te doen teneinde de Europese defensiestrategie in bepaalde sectoren strategisch te versterken; is de overtuiging toegedaan dat de nieuwe EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten op defensiegebied niet mag worden gebruikt als een instrument om Amerikaanse ondernemingen in staat te stellen de Europese markten voor overheidsopdrachten op het gebied van defensie unilateraal te infiltreren;
26. acht het tegelijkertijd onontbeerlijk dat alle lidstaten de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (goederen waarop de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer van toepassing), die door de Raad op 25 april 2005 werd aangenomen(3), naleven; verzoekt de Commissie de naleving van deze lijst te controleren en te evalueren;
27. verzoekt de Commissie, samen met het EDA langetermijnvoorstellen uit te werken met het oog op de totstandbrenging van betere netwerkstructuren tussen de defensiemarkten van de EU en die van de Verenigde Staten, maar ook van landen zoals Oekraïne en - voor specifieke sectoren - Rusland, waardoor enerzijds een ruimere keuze en anderzijds een effectievere specialisatie mogelijk zouden worden gemaakt;
28. verzoekt de Commissie na te gaan of de lidstaten apparatuur en technologie voor duaal gebruik in bepaalde situaties als militaire goederen classificeren, waardoor de toepassing van de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten wordt omzeild;
29. beklemtoont de sturende taak van het EDA en andere instellingen die zich momenteel met overheidsopdrachten voor defensiematerieel bezighouden;
30. deelt de mening dat het concurrentievermogen van de industrie door de beëindiging van de versnippering van de markt voor defensiematerieel wordt vergroot als een gevolg van grotere productseries, een hogere rentabiliteit van het onderzoek en een betere aanwezigheid op de wereldmarkt; beklemtoont daarbij dat de vrijwillige uitvoerbeperkingen naar derde landen vastgelegd in de Gedragscode betreffende wapenuitvoer van 1998, volledig moeten worden toegepast;
31. beschouwt de openstelling van de markt als een noodzakelijke voorwaarde voor de versterking van een economisch vitale Europese wapenindustrie, voor de ontwikkeling van een zelfstandige en sterke industriële basis voor kosteneffectievere en voor de waarborging van de noodzakelijke defensiecapaciteit; merkt ook op dat de onvermijdelijke concentratie van de wapenindustrie door het Directoraat-generaal mededinging van de Commissie grondiger in het oog moet houden en controleren met het oog op de toepassing van het communautair mededingingsrecht, zodat de voordelen van massaproductie niet in het gedrang komen door sectorale monopolies en de hiermee samenhangende dominantie op de markt;
32. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.