Resolutie van het Europees Parlement over de betekenis van rechtstreekse overheidssteun als instrument van regionale ontwikkeling (2004/2255(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de ontwerpmededeling van de Europese Commissie betreffende richtsnoeren inzake regionale overheidssteunmaatregelen in de periode 2007-2013 (ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun),
– gezien het 'non-paper' van het Directoraat-generaal Mededinging van de Commissie dat tijdens een eerste multilaterale bijeenkomst met deskundigen uit de lidstaten ter discussie werd voorgelegd,
– gelet op artikel 87, lid 3, artikel 158 en artikel 299, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gezien de mededeling van de Commissie over het derde verslag over de economische en sociale cohesie (COM(2004)0107),
– onder verwijzing naar zijn wetgevingsresolutie van 22 april 2004 over de mededeling van de Commissie over het derde verslag over de economische en sociale cohesie(1),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 12 april 2005 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) vanwege de toetreding van de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije tot de Europese Unie(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2005 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds(3),
– gezien de doelstellingen van de strategieën van Lissabon en Göteborg,
– gezien de conclusies van de Europese Raden van Barcelona en Göteborg, en in het bijzonder de bepalingen volgens welke de lidstaten akkoord gingen om het niveau van overheidssteun in de Europese Unie te verlagen door de steun te beperken tot doelstellingen van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van economische en sociale samenhang,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0364/2005),
A. A overwegende dat het cohesiebeleid en het beleid inzake overheidssteun complementair zijn, en de structuurfondsregelgeving en de richtsnoeren inzake regionale overheidssteun zo consistent mogelijk zouden moeten zijn, vooral bij het vaststellen van de geografische gebieden die voor steun in aanmerking komen,
B. overwegende dat rechtstreekse overheidssteun in zijn sleutelrol als instrument voor regionale ontwikkeling een belangrijk instrument vormt voor het bereiken van de prioritaire cohesiedoelstelling en overwegende dat ten aanzien van dergelijke steun derhalve een gedifferentieerde benadering moet worden gevolgd bij de algemene behandeling van overheidssteun in de context van de markteconomie,
C. overwegende dat overheidssteunmaatregelen de economische, sociale en territoriale samenhang binnen de EU beïnvloeden,
D. overwegende dat de meeste lidstaten hun overheidssteun hebben verlaagd en deze conform de EU-strategie meer op horizontale doelstellingen hebben gericht, en dat de ombuiging naar cohesiedoelstellingen minder evident is sinds de regionale steunmaatregelen zijn afgenomen,
E. overwegende dat de cohesiedoelstelling moet worden ondersteund door de territoriale dimensie te versterken,
F. overwegende dat bij regionale overheidssteun ter bevordering van de economische ontwikkeling van bepaalde achtergestelde regio's en economische groeigebieden rekening wordt gehouden met de noodzaak van een passende toename van het strategisch-economisch concurrentievermogen van de desbetreffende regio (artikel 87, lid 3, letter c) van het Verdrag),
G. overwegende dat de Commissie bij de beoordeling van de effecten van regionale overheidssteun ook met de totale overheidssteun (per inwoner) in een welbepaalde regio rekening moet houden,
H. overwegende dat slechts ongeveer 10% van alle overheidssteun door de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun wordt geregeld, terwijl overheidssteun toch een positieve stimulans voor de economische ontwikkeling in een achterop blijvende regio kan betekenen,
I. overwegende dat de toekenning van overheidssteun volledig transparant zou moeten zijn zodat steun een rechtvaardig instrument vormt voor evenwichtige duurzame regionale ontwikkeling en voor de versterking van de economische en sociale samenhang, en ook een middel is om de impact van overheidssteun te analyseren, waardoor de toepassing van het beginsel "meer waar voor je geld" mogelijk wordt,
J. overwegende dat bij de bepaling van de criteria en de beoordeling van de effecten van overheidssteun, met inbegrip van de in totaal aan een bepaalde regio toegekende steun, verscheidene goed uitgekiende en nauwkeurige indicatoren van regionale ontwikkeling en concurrentievermogen zouden moeten worden gehanteerd,
K. overwegende dat het verstrekken van regionale steun in de eerste plaats de groei moet bevorderen en banen moet scheppen,
1. neemt nota van de ontwerpmededeling van de Commissie over de richtsnoeren inzake regionale overheidssteunmaatregelen in de periode 2007-2013;
2. verzoekt de Commissie niet over te gaan tot de goedkeuring van ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun tot de lidstaten overeenstemming hebben bereikt over de financiële vooruitzichten en de begroting voor het regionaal en cohesiebeleid is vastgesteld;
3. is van mening dat op basis van het billijkheidsbeginsel de plafonds van de steun die van toepassing zijn op al de categorieën zoals bedoeld in artikel 87, lid 3, letter a) van het Verdrag en op ultraperifere regio's, in de nieuwe programmeringsperiode dezelfde zouden moeten zijn als in de periode 2000-2006;
4. vraagt dat het verschil tussen de plafonds niet meer dan 10 % bedraagt teneinde verplaatsingen van bedrijven tegen te gaan alsook een daaruit volgende moordende concurrentie tussen achtergestelde regio's in de lidstaten in de zin van artikel 87, lid 3, letter a) van het Verdrag;
5. meent dat aan de ultraperifere regio's automatisch de status van steungebied binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 3, letter a) van het Verdrag moet worden toegekend, en stelt tevens hetzelfde voor voor regio's die met ernstige en aanhoudende natuurlijke, geografische of demografische belemmeringen te kampen hebben;
6. benadrukt het belang van alle dimensies van cohesie en wil dat de nodige aandacht wordt geschonken aan plattelandsgebieden, gebieden in een industriële overgangsfase, stedelijke gebieden in verval en regio's die met ernstige en aanhoudende natuurlijke of demografische belemmeringen te kampen hebben, zoals regio's met een geringe bevolkingsdichtheid, grensoverschrijdende regio's, eilanden en bergstreken; verzoekt de Commissie evenwel te overwegen specifieke criteria ter identificatie van voornoemde regio's op te stellen, zodat de steun op de omvang van hun problemen kan worden afgestemd;
7. meent dat regio's waarop de statistische effecten van de uitbreiding een invloed hebben, de status van streken binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 3, letter a) van het Verdrag, moeten behouden, zoals reeds is gevraagd in zijn bovenvermelde resolutie over het derde verslag over de economische en sociale cohesie, waarbij ze dezelfde behandeling krijgen als de behandeling die conform de algemene bepalingen voor structuurfondsen en cohesiefondsen aan convergentieregio's wordt gegeven; dringt er derhalve op aan de relevante bepalingen ten aanzien van de door het statistisch effect getroffen regio's tot het einde van de programmeringsperiode (dat wil zeggen tot 2013) te handhaven, zonder herziening van hun situatie in 2009;
8. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de werkloosheidscijfers te gebruiken als extra indicator waarmee de lidstaten krachtens artikel 87, lid 3, letter c) van het Verdrag kunnen bepalen welke gebieden in aanmerking komen, maar benadrukt dat het nodig is indicatoren in te voeren die met de verschillen in regionale ontwikkeling rekening houden, om de lidstaten aldus in staat te stellen de relatieve welvaart van de gebieden nauwkeuriger te bepalen en daarmee ook vast te stellen in hoeverre zij voor steun in aanmerking komen;
9. neemt nota van de extra krachtens artikel 87, lid 3, letter c) van het Verdrag voor de status van steungebied in aanmerking komende gebieden, overeenkomstig de door de Commissie vastgestelde nationale plafonds, waarbij ook rekening is gehouden met verschillen in werkloosheidsgraad tussen de gebieden; verzoekt evenwel de Commissie met betrekking tot het globale bevolkingsplafond, toewijzingscriteria vast te stellen die met de relatieve achterstand van bepaalde lidstaten rekening houden, opdat geen strenge straffen worden opgelegd aan die lidstaten die nog steeds significante en objectieve interne verschillen vertonen die ten dele te wijten zijn aan het bestaan van onderontwikkelde regio's met een in artikel 87, lid 3, letter a) van het Verdrag bedoelde status; roept er derhalve toe op dezelfde toewijzingscriteria en correctiefactoren aan te nemen als die in de huidige richtsnoeren zijn vastgelegd, en de noodzakelijke bescheiden verhoging van het globale voor regionale steun in aanmerking komende bevolkingsplafond van de EU-25 goed te keuren;
10. is van oordeel dat de streken in economische ontwikkeling aanspraak moeten kunnen maken op de in artikel 87, lid 3, letter c) van het Verdrag bepaalde maximumniveaus voor de steunintensiteit, teneinde te voorkomen dat de consolidering van de in die gebieden geboekte vooruitgang door een plotselinge wijziging van de steun wordt belemmerd;
11. benadrukt nogmaals dat alle regionale steun die krachtens artikel 87, lid 3, letter c) van het Verdrag bij wijze van afwijking wordt verstrekt, deel moet uitmaken van een samenhangend en geïntegreerd regionaal beleid van de lidstaten;
12. verzoekt de Commissie er bij de lidstaten op aan te dringen op transparante wijze de economische beginselen en de statistische criteria te omlijnen die zij voornemens zijn te gebruiken om de uiteindelijke in artikel 87, lid 3, letter c) van het Verdrag bedoelde regio's te bepalen; herinnert de lidstaten eraan dat bij de selectie op nationaal niveau van de in artikel 87, lid 3, letter c) bedoelde regio's het lokale en regionale bestuur dient te worden geraadpleegd;
13. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten van de regio's door toepassing van het partnerschapsbeginsel voorrang mogen verlenen aan investeringsprojecten die van bijzonder belang zijn voor hun regio's, zoals in de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun is beschreven;
14. verwelkomt het voornemen van de Commissie om in een bijkomend vangnet te voorzien dat ervoor zorgt dat geen enkele lidstaat meer dan 50 % van zijn aandeel van de tijdens de periode 2000-2006 gedekte bevolking verliest, maar beveelt aan dat de Commissie het vangnet wijzigt door de 50%-drempel te verlagen ten einde een significante verlaging van de gedekte bevolking in de periode 2007-2013 te voorkomen;
15. wil een al te scherpe daling van de gedekte bevolking voorkomen en spreekt daarom de wens uit voor de in artikel 87, lid 3, letter c) van het Verdrag bedoelde regio's een overgangsregeling in te voeren naar het model van het overgangsmechanisme dat is ingesteld voor die streken die uit hoofde van artikel 87, lid 3, letter a) voor de status van steungebied in aanmerking komen;
16. verzoekt de Commissie te voorzien in een overgangsperiode voor geleidelijke vermindering van de steun aan de regio's die momenteel onder artikel 87, lid 3, punt c) vallen, en die volgens het nieuwe voorstel regio's zullen worden welke geen steun ontvangen;
17. is tevreden over het voorstel van de Commissie om lidstaten toe te staan regionale overheidssteun te gebruiken om specifieke economische problemen aan te pakken, met inbegrip van gelokaliseerde regionale verschillen onder het NUTS III-niveau, die tot uiting komen in een lager bruto binnenlands product (BBP), een hogere werkloosheid of andere erkende economische indicatoren, door hun de mogelijkheid te bieden om ook aan grote bedrijven overheidssteun te verstrekken; verwelkomt in dit opzicht de toekenning van relevante bonussen voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's);
18. benadrukt evenwel het nut van andere indicatoren die het mogelijk maken een betere evaluatie te maken van de ontwikkelingsproblemen waarmee bepaalde regio's te kampen hebben;
19. benadrukt in dit verband dat het van belang is te zorgen voor een sterke synergie tussen een toekomstig globaliseringsfonds enerzijds, dat de specifieke economische problemen als gevolg van herstructureringen moet aanpakken, en de richtsnoeren inzake regionale overheidssteun anderzijds;
20. begrijpt dat passende operationele hulp voor regio's met structurele belemmeringen een geschikte manier is om de investeringssteun in deze regio's aan te vullen en verwelkomt het feit dat de Commissie de lidstaten op dit gebied flexibiliteit wil toestaan;
21. verwacht van de Commissie dat zij overweegt operationele steun toe te staan voor streken die vanaf 2007 niet meer de in artikel 87, lid 3, letter a) van het Verdrag bedoelde status hebben, en dat zij passende aanvullende operationele steun toestaat aan regio's die met natuurlijke, geografische of demografische belemmeringen te kampen hebben;
22. verwelkomt het feit dat de Commissie een effectief maximumverschil in steun heeft vastgesteld voor minder gesteunde regio's die door een landgrens van een meer gesteunde regio gescheiden zijn, en beveelt aan deze regeling ook toe te passen op minder gesteunde regio's die door een zeegrens van elkaar gescheiden zijn, zonder dat ze de plafonds van de steun in de meer gesteunde gebieden verlaagt;
23. waardeert het feit dat de Commissie lidstaten toestaat aanzienlijke extra bedragen aan regionale overheidssteun aan KMO's te geven; stelt voor de mogelijke extra steun naar boven bij te stellen door voor zowel kleine als middelgrote ondernemingen een percentage van 20 % vast te stellen teneinde een remmend effect op de groei van kleine ondernemingen te voorkomen;
24. is van mening dat ook bij de richtsnoeren inzake horizontale steun terdege rekening moet worden gehouden met territoriale verschillen teneinde de cohesiedoelstellingen niet in gevaar te brengen, en dat deze steun derhalve in zijn huidige verhoudingen gehandhaafd moeten blijven;
25. dringt er daarom bij de Commissie op aan om, indien overheidssteun op basis van de nieuwe horizontale richtsnoeren inzake steun wordt verstrekt, het plafond van de intensiteit van de overheidssteun verder te verhogen door hierin een regionale component ten voordele van armere regio's op te nemen; deze extra horizontale steun moet worden gedifferentieerd overeenkomstig de categorie van de intensiteit van de regionale steun zoals in punten 41 t/m 46 van de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun is beschreven;
26. ondersteunt de door de Commissie voorgestelde definitie van initiële investering en met name de differentiëring tussen de in aanmerking komende uitgaven van KMO's enerzijds en van grote bedrijven anderzijds, zoals in punten 31 e.v. van de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun is beschreven, maar wenst een grotere flexibiliteit om op specifieke situaties te kunnen inspelen waar dit gerechtvaardigd is; verzoekt de Commissie evenwel te preciseren of op basis van de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun naast het verstrekken van goederen ook het verrichten van diensten voor steun in aanmerking komt; is voorts van oordeel dat bij de definitie van initiële investering verder moet worden uitgegaan van de huidige bepaling dat de investering door rationalisering, herstructurering of modernisering een fundamentele wijziging in het product of in het productieproces met zich meebrengt, aangezien deze bepaling minder restrictief lijkt te zijn dan de eis dat een geheel nieuw product op de markt dient te worden gebracht;
27. stelt in het licht van de huidige praktijk voor dat de Commissie de lidstaten die de eenheidsmunt nog niet hebben ingevoerd, toestaat voor projecten die van goedgekeurde programma's deel uitmaken, de wisselkoers 'op de dag van ontvangst van de steunaanvraag' toe te passen, omdat het specifieke steunniveau reeds op het ogenblik van de beoordeling van het project moet vaststaan, en niet pas op de dag van de beslissing;
28. verzoekt de Commissie meer te preciseren wat onder voor steun in aanmerking komende uitgaven wordt verstaan, teneinde de desbetreffende categorieën uitgaven beter tot uiting te laten komen en teneinde de besluitvorming over de subsidiabele uitgaven aan de lidstaten te kunnen overlaten;
29. verwelkomt het feit dat de Commissie erkent dat de vorm van regionale steun variabel kan zijn en verzoekt de Commissie een studie te laten uitvoeren om te achterhalen welk type overheidssteun de regionale ontwikkeling het meeste ten goede komt en de concurrentie het minst dreigt te verstoren;
30. verwelkomt de voorgenomen eis van de Commissie dat de in aanmerking komende immateriële activa binnen de desbetreffende begunstigde regio moeten blijven, wat wordt verzekerd door een aantal in punt 53 van de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun beschreven voorwaarden; verzoekt echter om een verduidelijking van het feit of de verplaatsing van een onderneming van het ene naar het andere steungebied ook een inbreuk vormt op de voorwaarde tot verlening van steun ter financiering van specifieke investeringen, of dat alleen de verplaatsing van een investering naar een niet-steungebied de vastgelegde sancties tot gevolg heeft;
31. verwelkomt het feit dat tijdelijke en afnemende operationele steun in steungebieden, die vallen onder artikel 87, lid 3, letter a) van het Verdrag, mogelijk blijft op voorwaarde dat de steun op vastomlijnde knelpunten inzake regionale ontwikkeling gericht is en proportioneel is; verzoekt de Commissie evenwel een exactere definitie van de criteria voor het verlenen van operationele steun te geven;
32. verwelkomt het feit dat operationele steun die noch degressief noch tijdgebonden is, in de toekomst ook voor regio's met aanhoudende belemmeringen is toegestaan;
33. meent dat operationele steun die de bijkomende vervoerskosten dekt, moet zijn toegestaan in ultraperifere regio's en regio's met een geringe bevolkingsdichtheid, op voorwaarde dat deze aan bepaalde, in punt 79 van de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun vastgelegde objectieve criteria voldoet en op voorwaarde dat de regelgeving voor openbare aanbestedingen een billijke prijsvorming vanwege de van overheidswege gesteunde bedrijven garandeert; meent tevens dat het toekennen van steun moet worden toegestaan voor het stimuleren van regionale ontwikkeling in EU-regio's die met aanhoudende natuurlijke belemmeringen te kampen hebben, zoals eilanden en berggebieden, aangezien dit zou bijdragen tot een betere integratie van de EU;
34. raadt aan operationele steun ook selectief en onder bepaalde voorwaarden toe te staan, met het oog op aangetoonde bijkomende kosten en de mogelijkheid van gelijke markttoegang, voor regio's die met ernstige en aanhoudende natuurlijke of demografische belemmeringen te kampen hebben, zoals regio's met een geringe bevolkingsdichtheid, regio's die onder ontvolking lijden, eilanden, grensgebieden en bergen; dringt er bij de Commissie op aan dat zij de criteria voor het verlenen van operationele steun nauwkeurig definieert;
35. roept op tot erkenning van het feit dat rechtstreekse steun voor vervoer kan bijdragen tot een grotere economische integratie van eilanden binnen de EU en hen in staat kan stellen te profiteren van hun geografische ligging in de maritieme gebieden die Europa omgeven;
36. verwelkomt het feit dat de Commissie een maximumpercentage van de globale overheidssteun aan bepaalde immateriële investeringsprojecten voor grote bedrijven vastlegt om de maximumsubsidiëring ten opzichte van de totale investering te beperken;
37. benadrukt dat de algemene vereiste om investeringen gesubsidieerd door overheidssteun in een bepaalde regio in stand te houden met de vereisten van de structuurfondsen zou moeten overeenkomen;
38. erkent de algemeen vastgelegde verplichting om investeringen in de regio minimaal vijf jaar na voltooiing in stand te houden; pleit ervoor deze regeling flexibel genoeg toe te passen om innovatie door de vervanging van een binnen deze periode van vijf jaar als gevolg van de technologische vooruitgang verouderde fabriek of installatie, mogelijk te maken;
39. dringt er bij de Commissie op aan op basis van het evenredigheidsbeginsel richtsnoeren voor regionale overheidssteun voor de recuperatie van steun vast te leggen, ingeval deze verplichtingen niet worden nagekomen;
40. vindt dat communautaire steun voor verplaatsingen van bedrijven geen Europese toegevoegde waarde biedt en dus moet worden vermeden;
41. benadrukt dat alle economische sectoren gelijk behandeld moeten worden en dat de samenhang tussen alle relevante wettelijke instrumenten naar behoren moet worden gehandhaafd;
42. verwelkomt principieel het voornemen van de Commissie om het multisectorale kader in de nieuwe richtsnoeren inzake regionale overheidssteun te integreren zonder de daarin aangegeven steunintensiteit te verlagen;
43. waarschuwt dat het voorstel van de Commissie om het maximale steunpercentage op het brutosubsidie-niveaus te baseren (in tegenstelling tot de vorige periode waarin via het nettosubsidie-equivalent (NSE) met de verschillende belastingsystemen rekening werd gehouden), de verschillen in mogelijke steun voor ondernemingen in regio's van verschillende lidstaten zou kunnen vergroten en geen rekening houdt met cohesiecriteria;
44. stelt met bezorgdheid vast dat de verlaging van de plafonds ter bepaling van de maximale steunintensiteit (BBP per hoofd van de bevolking) in combinatie met de gewijzigde berekeningsmethode (bruto- in plaats van nettosteun) in de praktijk tot een zeer ernstige achteruitgang van de steun leidt, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de effectiviteit daarvan ten behoeve van convergentie en cohesie; verzoekt de Commissie derhalve in het belang van de transparantie van het steunbeheer een objectieve rechtvaardiging voor de noodzaak van een dergelijke wijziging te geven;
45. dringt er bij de Commissie op aan een manier te bedenken om de NSE-berekening te gebruiken om de daadwerkelijke impact van overheidssteun op de regionale ontwikkeling te berekenen;
46. verwelkomt de nieuwe vorm van steun voor kleine ondernemingen in steungebieden, alsmede de specifieke maatregelen met betrekking tot dunbevolkte gebieden en kleine eilanden in het kader van de compatibiliteitscriteria voor dergelijke steun;
47. juicht het voornemen van de Commissie toe om voor transparante vormen van regionale investeringssteun de groepsvrijstellingen met betrekking tot voorafgaande kennisgeving uit te breiden en beveelt aan dat de plafonds voor groepsvrijstellingen met de inflatie rekening zouden houden;
48. onderstreept dat de regels inzake vrijstellingen expliciet moeten voorzien in de mogelijkheid dat steunprojecten door de lidstaten ter kennis worden gebracht en door de Commissie op hun compatibiliteit worden beoordeeld op grond van flexibelere criteria, zodat rekening kan worden gehouden met eventuele regionale of sectorale kenmerken en innovatieve benaderingen;
49. verwacht dat de Commissie de regels voor groepsvrijstellingen eenvoudig en doorzichtig maakt, maar ook een passend controlemechanisme ter voorkoming van misbruik van groepsvrijstellingen invoert;
50. verzoekt de Commissie te onderzoeken of de de minimis-drempel, die thans op 100 000 euro is vastgesteld, kan worden verhoogd, wat voor KMO's en nieuwe ondernemingen een ontlasting en een vermindering van de bureaucratische rompslomp zou betekenen;
51. wijst erop dat nationale overheidssteun een belangrijk financieel instrument vormt voor economische, sociale en territoriale cohesie en daarom in het nationale referentiekader moet worden geïntegreerd en als onderdeel van de meerjarenprogramma's van de lidstaten moet worden goedgekeurd;
52. stelt het op prijs dat de Commissie voornemens is de transparantie van regionale overheidssteun in een uitgebreide Unie te verbeteren en pleit voor gemakkelijke toegang voor alle belanghebbende partijen tot de volledige tekst van alle relevante regionale steunregelingen in de EU;
53. pleit ervoor de grondregels inzake overheidssteun die op de structuurfondsen van toepassing zijn, te integreren in de verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds;
54. waardeert het feit dat de Commissie rekening heeft gehouden met de beschouwingen van het Parlement tijdens de raadplegingsperiode, die tot de opstelling van de ontwerprichtsnoeren inzake regionale overheidssteun heeft geleid;
55. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Comité van de Regio's.