Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 7 juli 2005 - Straatsburg
Salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol *
 Financieel instrument voor het milieu (LIFE+) ***I
 Overeenkomst EU/Zwitserland (asielverzoeken) *
 Overeenkomst EU/Zwitserland (Schengen) *
 Overeenkomst EG/Canada over de verwerking van de vooraf doorgegeven persoonsgevens van passagiers *
 Politieke situatie en persvrijheid in Wit-Rusland
 Toekomst van de Balkan tien jaar na Zrebrenica
 Betrekkingen tussen de EU, China en Taiwan en de veiligheid in het Verre Oosten
 Een wereld vrij van mijnen
 Het effect van EG-leningen in ontwikkelingslanden
 Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT)
 Clearing en afwikkeling in de Europese Unie
 Vorderingen van Bulgarije en Roemenië, met het oog op het volgende voortgangsverslag
 Zimbabwe
 Kinderhandel op Guatemala
 Mensenrechten in Ethiopië
 Landbouw in ultraperifeer gelegen gebieden van de Unie *
 Exportrestituties voor levend vee naar derde landen

Salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol *
PDF 199kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het initiatief van het Groothertogdom Luxemburg met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad inzake de aanpassing van de salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol (5429/2005 – C6-0037/2005 – 2005/0803(CNS))
P6_TA(2005)0290A6-0139/2005

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het initiatief van het Groothertogdom Luxemburg (5429/2005)(1),

–   gelet op artikel 44 van het besluit van de Raad van 3 december 1998 houdende vaststelling van het Statuut voor de personeelsleden van Europol (hierna te noemen "het Statuut"),

–   gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0037/2005),

–   gelet op de artikelen 93 en 51 van zijn Reglement,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad –Democratische controle op Europol (COM(2002)0095),

–   gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 30 mei 2002 over de toekomstige ontwikkeling van Europol en zijn volledige opneming in het institutioneel bestel van de Europese Unie(2),

–   gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 10 april 2003 over de toekomstige ontwikkeling van Europol(3),

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0139/2005),

A.   overwegende dat het Parlement niet is geraadpleegd of geïnformeerd over de operationele en organisatorische maatregelen betreffende Europol of over de activiteiten en toekomstige programma's van Europol in antwoord op de behoeften van de EU en de lidstaten; overwegende dat het Parlement als gevolg van dit gebrek aan informatie niet kan beoordelen of het voorgestelde besluit relevant en adequaat is,

1.   verwerpt het initiatief van het Groothertogdom Luxemburg;

2.   verzoekt het Groothertogdom Luxemburg zijn initiatief in te trekken;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van het Groothertogdom Luxemburg.

(1) PB C 51 van 1.3.2005, blz. 15.
(2) PB C 187 E van 7.8.2003, blz. 144.
(3) PB C 64 E van 12.3.2004, blz. 588.


Financieel instrument voor het milieu (LIFE+) ***I
PDF 484kWORD 139k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het financieel instrument voor het milieu (LIFE+) (COM(2004)0621 – C6-0127/2004 – 2004/0218(COD))
P6_TA(2005)0291A6-0131/2005

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0621)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0127/2004),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0131/2005),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 7 juli 2005 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2005 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het financieel instrument voor het milieu LIFE+

P6_TC1-COD(2004)0218


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het milieu, dat een van de dimensies vormt van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling die op de Europese Raad van Göteborg in 2001 is aangenomen, is een prioriteit voor communautaire bijstand, waarvoor de financiering hoofdzakelijk zal plaatsvinden via de programma's voor cohesie, landbouw en plattelandsontwikkeling, onderzoek, innovatie en concurrentievermogen, voorbereiding van de toetreding en ontwikkeling en buitenlandse hulp.

(2)  Deze communautaire programma's bestrijken bij lange na niet alle vereisten op het stuk van milieufinanciering en er is behoefte aan ondersteuning van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving, met name ten aanzien van de prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap dat bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) is vastgesteld, om aldus een bijdrage te leveren aan de duurzame ontwikkeling.

(3)  Bij die prioriteiten zijn de doelstelling om uiterlijk in 2010 een einde te maken aan het verlies van biodiversiteit en de noodzaak om natuurgebieden van communautair belang te beschermen. De inspanningen van het definiëren en aanwijzen van Natura 2000- landschappen vergen een follow-up en voortdurende ondersteuning, met name voor het beheer van de aangewezen landschappen in zoverre zij een duidelijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van voornoemde doelstellingen. Het Natura 2000-netwerk valt onder Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 over de instandhouding van wilde vogels ("Vogelrichtlijn")(6) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 over de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna ("Habitatrichtlijn")(7), die in artikel 8 instemt met een cofinanciering van lidstaten en Europese Gemeenschap.

(4)  De lidstaten zijn in mei 2004 in Malahide overeengekomen dat regelingen moeten worden opgesteld die een adequate en gegarandeerde cofinanciering door de Gemeenschap voor het Natura 2000-netwerk waarborgen. De Commissie heeft de jaarlijkse kosten van het beheer van het Natura 2000-netwerk geraamd op 6 100 miljoen EUR, waarbij geen rekening wordt gehouden met beschermde kustgebieden. Dit cijfer zal waarschijnlijk een onderschatting van de totale kosten zijn en dient derhalve te worden beschouwd als het noodzakelijk minimum.

(5)  Een doeltreffende ontwikkeling en uitvoering van het milieubeleid in het kader van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap vormt een uitdaging die alleen het hoofd kan worden geboden met steun voor de demonstratie van innovatieve beleidsbenaderingen, consolidatie van de kennisbasis, het opbouwen van tenuitvoerleggingscapaciteit, de bevordering van goede governance, het stimuleren van netwerkvorming, wederzijds leren en de uitwisseling van goede praktijken, en voorts een verbeterde verspreiding van informatie, bewustmaking en communicatie.

(6)  In het eindverslag over de financiering van Natura 2000 van de werkgroep van deskundigen inzake artikel 8 van de Habitatrichtlijn, dat in 2001 werd gepubliceerd, wordt geadviseerd op korte termijn een aanmerkelijke stijging te laten plaatsvinden van de middelen voor LIFE-Natura en de werking van dit instrument te vereenvoudigen en gemakkelijker toepasbaar te maken ter ondersteuning van de omvangrijke investeringsbehoeften in een groot aantal Natura 2000-landschappen.

(7)  Het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap bepaalt in artikel 6 dat voorrang wordt verleend aan het opzetten van het netwerk Natura 2000 en het vaststellen van de instrumenten en technische en financiële maatregelen die noodzakelijk zijn voor de volledige tenuitvoerlegging ervan en voor de bescherming, buiten de gebieden van Natura 2000, van de gebieden die onder bescherming vallen van de habitat- en de vogelrichtlijn, en van zones van communautair belang.

(8)  In zijn conclusies van 11 juli 2002 erkende de Raad dat het noodzakelijk was zo vroeg mogelijk de bepalingen van de habitatrichtlijn die betrekking hadden op het beheer van het netwerk ten uitvoer te leggen en voorts om de kwestie van de financiering aan de orde te stellen, met inbegrip van de vraag wat een geschikt kader zou zijn voor communautaire cofinanciering. De Raad nodigde de Commissie uit om in haar mededeling over de financiering van het netwerk Natura 2000 verschillende opties te presenteren voor een geschikt en doelmatig communautair financieel kader, als elementen die zullen moeten worden geïntegreerd in de toekomstige financiële vooruitzichten van de Gemeenschap. Tenslotte erkende de Raad de belangrijke bijdrage van LIFE-natuur aan de totstandbrenging van het netwerk Natura 2000 en voor het behoud van de biodiversiteit in de Europese Unie in het algemeen.

(9)  De steun in het kader van deze verordening moet derhalve worden toegespitst op de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van milieubeleid en milieuwetgeving op alle Europese beleidsterreinen alsmede de bekendmaking en verspreiding daarvan in de hele EU.

(10)  Deze steun moet worden verstrekt in de vorm van subsidieovereenkomsten en contracten voor overheidsopdrachten overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(8) (hierna: Financieel Reglement).

(11)  In het speciaal verslag van de Rekenkamer nr. 11/2003, waarin het ontwerp, het beheer en de toepassing van het financieel instrument voor het milieu (LIFE) worden onderzocht, en de conclusies van de Raad van 2 maart 2004, waarin de Raad dit verslag met instemming begroet, wordt het standpunt, volgens welk LIFE is uitgegroeid tot een belangrijk instrument voor het milieubeleid van de Gemeenschap, onderschreven en wordt erop gewezen dat LIFE nog steeds het enige instrument is dat volledig is gewijd aan de ondersteuning van dit beleid.

(12)  De ervaring die met bestaande en eerdere instrumenten is opgedaan, heeft de noodzaak verduidelijkt van planning en programmering op meerjarenbasis en van een concentratie van de inspanningen door middel van de vaststelling van prioriteiten en de aanwijzing van de activiteitsterreinen waar financiële steun van de Gemeenschap nut kan hebben.

(13)  Het aantal programma's moet worden gereduceerd en programmering en beheer moeten worden vereenvoudigd door het opzetten van één enkel gestroomlijnd programma.

(14)  Wel moet worden gezorgd voor een vlotte overgang, en dienen de monitoring en de financiële controle alsmede de kwalitatieve evaluatie van de via lopende programma's gefinancierde activiteiten na het aflopen daarvan te worden voortgezet.

(15)  Er moet op worden toegezien dat de via dit programma verleende steun complementair is ten opzichte van andere communautaire fondsen en instrumenten.

(16)  Conform de conclusies van de Europese Raad van Luxemburg (december 1997) en Thessaloniki (juni 2003) dienen de kandidaat-lidstaten en de landen van de westelijke Balkan die betrokken zijn bij het stabilisatie- en associatieproces, in aanmerking te komen voor deelname aan de communautaire programma's, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de desbetreffende met deze landen gesloten bilaterale overeenkomsten.

(17)  Deze verordening stelt een zevenjarig financieel raamwerk vast, dat het belangrijkste referentiekader zal vormen voor de begrotingsautoriteit, overeenkomstig punt 36 van (het voorstel voor) het interinstitutioneel akkoord van (xxx) tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure [COM(2004)0498].

(18)  Aangezien de op Gemeenschapsniveau overeengekomen doelstellingen van het zesde milieuactieprogramma niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt kan de Gemeenschap maatregelen nemen op voorwaarde dat deze niet verder gaan dan wat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

Er wordt een financieel instrument voor het milieu ingesteld, hierna "LIFE+" te noemen.

De algemene doelstelling van LIFE+ bestaat erin, bij te dragen aan de instandhouding van de natuur en de biodiversiteit, met name het beheer van het netwerk Natura 2000, en tot de ontwikkeling en de uitvoering van het communautaire milieubeleid en van de milieuwetgeving, als bijdrage tot de bevordering van duurzame ontwikkeling.

LIFE+ zal de uitvoering van het zesde milieuactieprogramma ondersteunen en met name bijdragen tot:

   het bereiken van een zodanige milieukwaliteit dat het niveau van verontreiniging geen aanleiding geeft tot schadelijke effecten op de menselijke gezondheid en het milieu;
   het drastisch reduceren van de broeikasgasconcentraties in de atmosfeer om te komen tot stabilisatie op een zodanig niveau dat een gevaarlijke verstoring van het klimaatsysteem door de mens wordt voorkomen, en aldus een mogelijke ramp op economisch, sociaal en milieuterrein kan worden verhinderd;
   de bescherming, het behoud, het beheer, het herstel en de bevordering van het functioneren van de natuurlijke omgeving, natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora, met name in de gebieden die beschermd worden door het Natura 2000-netwerk, teneinde de verwoestijning en het verlies van biodiversiteit een halt toe te roepen;
   de bescherming van de Europese bossen met behulp van maatregelen voor toezicht op en preventie van factoren die bijdragen tot aantasting van deze bossen;
   het bevorderen van een beter beheer van de natuurlijke hulpbronnen en van afval, en het stimuleren van een gedragswijziging in de richting van duurzamere productie- en consumptiepatronen;
   de ontwikkeling van strategische benaderingen van beleidsontwikkeling, -uitvoering en -integratie, inclusief de verbetering van milieugovernance, voorlichting, bewustmaking, en het verschaffen van inzicht in rechten en plichten, kosten en baten, en de toegevoegde waarde van het milieu op de diverse beleidsterreinen;
   een grotere betrokkenheid van de Europese burger bij het bereiken van de milieudoelstellingen.

Artikel 2

Werkingssfeer, specifieke doelstellingen en algemene criteria

1.  Ter ondersteuning van het bereiken van de in artikel 1 omschreven milieudoelstellingen is in drie onderdelen van LIFE+ voorzien.

LIFE+ Natuur en biodiversiteit zal:

   bijdragen aan de installatie van de Natura 2000-landschappen, de aansluiting bij een netwerk en de uitwisseling van daarmee samenhangende praktijken en kennis;
   bijdragen aan het beheer van de landschappen, in overeenstemming met de tenuitvoerlegging van de "Habitat-" en "Vogelrichtlijn", en aan de instandhouding of het herstel van natuurlijke woongebieden en/of soortenpopulaties op een gunstige staat van instandhouding om aldus de realisatie van de vastgestelde doelstellingen om uiterlijk in 2010 het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen, dichterbij te brengen;
   bijdragen aan de bescherming en het geïntegreerde beheer van rivieren en zeebodems in het kader van Natura 2000;

LIFE+ Tenuitvoerlegging en governance zal:

   bijdragen tot de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve beleidsbenaderingen en -instrumenten, en op die wijze de toegevoegde waarde voor het milieu aantonen;
   bijdragen tot de consolidering van de kennisbasis voor de ontwikkeling, beoordeling, monitoring en evaluatie van het milieubeleid en de milieuwetgeving;
   de opzet en uitvoering ondersteunen van benaderingen en initiatieven voor de monitoring en evaluatie van de toestand van het milieu en de drijvende krachten, belastende factoren en reactiemechanismen die deze toestand beïnvloeden;
   het gebruik bevorderen van nieuwe technologieën voor milieubeheer, het voorkomen of inperken van natuurrampen of rampen veroorzaakt door menselijk handelen, met inbegrip van bosbranden, en de behandeling van vervuilde rivieren en zeebodems;
   de totstandkoming bevorderen van beheersmodellen voor de instandhouding van de biodiversiteit in bossen en bijdragen aan de bescherming van bodems, het voorkomen van risico's en de strijd tegen branden in bosgebieden;
   de uitvoering van het communautaire milieubeleid ondersteunen, met bijzondere nadruk op de tenuitvoerlegging op plaatselijk en regionaal niveau;
   zorgen voor ondersteuning van een betere milieu-governance, onder andere door informele netwerken van milieuautoriteiten als het EU-netwerk voor de tenuitvoerlegging en handhaving van milieuwetgeving (IMPEL), met een bredere participatie van de belanghebbende partijen – met inbegrip van milieu-NGO's – in de ontwikkeling en uitvoering van het EU-beleid;

LIFE+ Informatie en communicatie zal:

   informatie verspreiden en de bewustwording ten aanzien van milieuvraagstukken vergroten;
   zorgen voor de bewustwording van de baten van deze aanpak voor de diverse beleidsterreinen en aldus inzicht bieden in het concept van duurzame ontwikkeling;
   steun verlenen voor begeleidende maatregelen (informatie, voorlichtingsacties en -campagnes, conferenties, enz.), die een Europese toegevoegde waarde opleveren;
   voorzien in de ondersteuning, nodig voor het opzetten van databases en zal maatregelen en diensten ontwikkelen om de publieke toegang tot milieu-informatie te verbeteren.

2.  Een indicatieve lijst van in aanmerking komende thema's en acties is opgenomen in bijlage 1.

3.  Door LIFE+ gefinancierde projecten moeten voldoen aan de volgende algemene criteria:

   a) zij moeten in het belang van zijn van de Gemeenschap in zoverre dat zij een betekenisvolle bijdrage moeten leveren aan de algemene doelstelling van artikel 1;
   b) zij moeten worden uitgevoerd door in technisch en financieel opzicht betrouwbare belanghebbenden;
   c) zij moeten in technisch opzicht en in termen van tijd, begroting en algemeen nut haalbaar zijn.

Projecten kunnen prioriteit krijgen als zij zijn gebaseerd op een multinationale benadering, aangezien dit geacht wordt te leiden tot betere resultaten in termen van verwezenlijking van de doelstellingen, haalbaarheid en kosten.

4.  De specifieke financieringscriteria voor projecten die worden uitgevoerd in het kader van het onderdeel "LIFE+ Tenuitvoerlegging en governance", zijn vastgelegd in Bijlage 1. De financieringscriteria voor subsidies voor werkingskosten en het uitvoeren van acties zijn vastgelegd in Bijlage 3.

Artikel 3

Financieringsvormen

1.  Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

   financieringsovereenkomsten;
   contracten voor overheidsopdrachten.

2.  Communautaire subsidies kunnen worden verstrekt via specifieke mechanismen en overeenkomsten zoals kaderpartnerschapsovereenkomsten en participatie in financieringsmechanismen en fondsen. Zij kunnen de vorm aannemen van medefinanciering van subsidies voor huishoudelijke kosten en het uitvoeren van acties. In het geval van subsidies voor het uitvoeren van acties geldt het maximale medefinancieringspercentage dat in de jaarlijkse werkprogramma's wordt vastgesteld. Op subsidies voor huishoudelijke kosten verleend aan organisaties die doelstellingen van algemeen Europees belang nastreven, zijn de bepalingen inzake degressiviteit van het Financieel Reglement niet van toepassing.

3.  De communautaire subsidie voor het beheer van de Natura 2000-landschappen heeft de vorm van cofinanciering. De cofinanciering van de aan het beheer van de landschappen verbonden kosten bedraagt 50% en kan oplopen tot 75%. De specifieke criteria voor landschappen die in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van meer dan 50% worden in de meerjarenprogramma's vastgelegd.

4.  Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop dekt van diensten en goederen. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven in samenhang met informatie en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, uitvoering, monitoring, controles en de evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

5.  De Commissie bevordert gewestelijke projecten waarin groepen van verschillende gemeenten deelnemen, en interregionale of grensoverschrijdende projecten.

Artikel 4

Programmering

1.  Er is voorzien in financiering ter ondersteuning van strategische meerjarenprogramma's die door de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement, worden opgesteld. In deze programma's worden de belangrijkste doelstellingen, met nadruk met name op de noodzaak om meerwaarde te garanderen, prioritaire actiegebieden, types activiteiten en verwachte resultaten van de communautaire financiering omschreven in samenhang met de in artikel 1 uiteengezette doelstellingen, en zij bevatten, voorzover mogelijk, indicatieve ramingen van de financieringsbedragen.

2.  Lidstaten moet de flexibiliteit worden geboden om de strategische planning van de Europese Unie nauwkeurig af te stemmen op en aan te passen aan hun behoeften en prioriteiten.

3.  Op het strategisch meerjarenprogramma worden jaarlijkse werkprogramma's gebaseerd, waarin voor een gegeven jaar de nagestreefde doelen, de actiegebieden, het tijdschema, de verwachte resultaten, de uitvoeringsbepalingen, het bedrag van de financiering en het maximumpercentage van medefinanciering worden vastgesteld.

4.  De meerjarenprogramma's worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag.

5.  De jaarlijkse programma's worden vastgesteld volgens de in artikel 12 bedoelde procedures.

6.  Indien de omstandigheden dit vereisen, kunnen de meerjarenprogramma's en jaarlijkse programma's gedurende de looptijd ervan via dezelfde procedures worden gewijzigd.

Artikel 5

Financiële procedures en uitvoeringsmaatregelen

1.  De Commissie legt de communautaire bijstand ten uitvoer in overeenstemming met het Financieel Reglement.

2.  De Commissie kan besluiten een deel van de uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan een beheersinstantie bestaande uit nationale publiekrechtelijke organen of privaatrechtelijke entiteiten die zijn belast met een openbare dienstverleningstaak, op basis van het bepaalde in artikel 54, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement en overeenkomstig de selectiecriteria van bijlage 2. Niettemin wordt de Commissie belast met de follow-up, validering, evaluatie en verslaggeving daarvan, waarover het Europees Parlement een mededeling zal ontvangen.

3.  De Commissie dient ervoor zorg te dragen dat LIFE+ zorgt voor nieuwe banen, in het bijzonder op basis van het Lissabon-perspectief.

Artikel 6

Begunstigden

Het LIFE+-programma staat open voor openbare en/of particuliere entiteiten, actoren en instellingen, en met name:

   eigenaren en beheerders van Natura 2000-landschappen,
   nationale, regionale en plaatselijke overheden,
   gespecialiseerde, krachtens het EU-recht ingestelde organen,
   internationale organisaties, voor acties in de lidstaten en de in artikel 7 bedoelde landen,
   niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 7

Deelname van derde landen

De door LIFE+ gefinancierde programma's staan open voor participatie van de volgende landen, op voorwaarde dat aanvullende kredieten ter beschikking worden gesteld:

   de EVA-landen die lid zijn van de EER, overeenkomstig het bepaalde in de EER-overeenkomst;
   de kandidaat-lidstaten die een aanvraag hebben ingediend om tot de Europese Unie toe te treden, alsook de landen van de westelijke Balkan die bij het stabilisatie- en associatieproces zijn betrokken.

Artikel 8

Complementariteit tussen financiële instrumenten

Uit hoofde van deze verordening gefinancierde werkzaamheden mogen niet vallen binnen het belangrijkste activiteitsgebied of de verkiesbaarheidscriteria van een ander communautair financieel instrument, noch steun van dergelijke instrumenten ontvangen voor hetzelfde doel. De begunstigden van maatregelen krachtens deze verordening stellen de beheersinstantie bedoeld in artikel 5, lid 2 en de Commissie in kennis van de financiering die zij uit de EG-begroting ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen. Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere communautaire instrumenten.

De Commissie zorgt ervoor dat passende mechanismen worden opgericht om vanaf de planning tot de uitvoeringsfase de coördinatie te garanderen tussen de operationele programma's en het gebruik van LIFE+- middelen, de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF).

Artikel 9

Looptijd en begrotingsmiddelen

1.  Deze verordening wordt met ingang van 1 januari 2007 ten uitvoer gelegd en verstrijkt op 31 december 2013.

Het financiële kader voor de tenuitvoerlegging van dit instrument is vastgesteld op 2 190 miljoen EUR, verhoogd met minimaal 35% van de door de lidstaten en de Commissie geraamde Natura-2000 behoeften, ofte wel in totaal 9 540 miljoen EUR, voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 (7 jaar), waardoor, in combinatie met andere fondsen, de totale Natura-2000 behoeften, die voor de programmeringsperiode worden geraamd op 21 000 miljoen EUR, zullen worden gedekt.

2.  De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin deze verordening voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

3.  De indicatieve uitsplitsing van de financiële middelen over de drie onderdelen van LIFE+ is opgenomen in bijlagen 1 en 3.

Artikel 10

Controles

1.  Voor elke door LIFE+ gefinancierde actie dient de begunstigde bij de beheersinstantie bedoeld in artikel 5, lid 2, technische en financiële voortgangsverslagen in. Tevens wordt binnen drie maanden na het afsluiten van de actie een eindverslag ingediend. Vorm en inhoud van deze verslagen worden door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 12.

2.  Onverminderd de financiële controles die door de Rekenkamer worden uitgevoerd in overleg met de bevoegde nationale controle-instanties of diensten overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag, en onverminderd eventuele uit hoofde van artikel 279, onder c), van het Verdrag uitgevoerde controles, mogen ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, uitvoeren met betrekking tot via LIFE+ gefinancierde acties.

3.  In de uit deze verordening voortvloeiende contracten en overeenkomsten, alsook in de overeenkomsten die met de in artikel 5, lid 2, bedoelde gedelegeerde instanties worden gesloten, wordt met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gemachtigde vertegenwoordiger) en in audits door de Rekenkamer, indien nodig ter plaatse.

4.  Gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, houdt de begunstigde van financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de actie in kwestie ter beschikking van de Commissie.

5.  Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles past de Commissie, indien nodig, de omvang van de toegewezen financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, als oorspronkelijk goedgekeurd, alsook het tijdschema van de betalingen aan.

6.  De Commissie doet al het nodige om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en in overeenstemming met deze verordening en met het Financieel Reglement.

Artikel 11

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.  De Commissie ziet erop toe dat bij de tenuitvoerlegging van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(9), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden(10) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(11).

2.  Ten aanzien van uit hoofde van LIFE+ gefinancierde communautaire acties wordt overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 onder "onregelmatigheid" elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht of elke schending van een contractuele verplichting verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3.  De Commissie vermindert de voor een actie toegekende financiering, schorst de uitbetaling ervan of vordert deze terug indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van deze verordening of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de financiële steun in kwestie werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4.  Indien de termijnen niet werden gerespecteerd of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, verzoekt de Commissie de begunstigde om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen bevredigend antwoord geeft, kan de Commissie de resterende financiële bijstand schrappen en de terugbetaling van de reeds uitbetaalde bedragen eisen.

5.  Alle niet verschuldigde bedragen worden aan de Commissie terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente overeenkomstig de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 12

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité, het LIFE+-comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de met milieubevoegdheden uitgeruste regio's en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Voor de doeleinden van het LIFE+ "Natuur en biodiversiteit" is het bevoegde comité datgene ingesteld door artikel 20 van Richtlijn 92/43/EEG.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 2, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  In aanvulling op de algemene bepalingen van de artikelen 7 en 8 van Besluit 1999/468/EG, dient de Commissie bij het Europees Parlement voorstellen in inzake de door het comité te nemen maatregelen en in het bijzonder inzake maatregelen die betrekking hebben op de planning, de distributie en de toewijzing van de jaarlijkse LIFE+-begroting (die betrekking hebben ofwel op de LIFE+-verordening zelf of de jaarlijkse werkprogramma's).

4.  De voorzitter nodigt voor de vergaderingen van het comité deskundigen uit van maatschappelijke organisaties om de distributie en de toewijzing van de LIFE+-begroting te bespreken (die betrekking hebben op de LIFE+-verordening zelf of de jaarlijkse werkprogramma's). De op de Commissie van toepassing zijnde beginselen en voorwaarden voor openbare toegang tot documenten, zijn ook hier van toepassing.

Artikel 13

Evaluatie

Er vindt een geregelde voortgangscontrole van de meerjarenprogramma's plaats teneinde de uitvoering van de activiteiten binnen ieder onderdeel van het instrument te bewaken en hun effect te beoordelen.

Er worden een tussentijdse evaluatie en een eindevaluatie van LIFE+ uitgevoerd teneinde de bijdrage daarvan aan de ontwikkeling van het communautaire milieubeleid en het gebruik dat van de kredieten is gemaakt, te beoordelen.

De eindevaluatie wordt uiterlijk een jaar voor het aflopen van het programma opgesteld. De tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 14

Vereenvoudiging en consolidatie

1.  Met het oog op vereenvoudiging en consolidatie worden bij deze verordening de volgende instrumenten ingetrokken en vervangen: Verordening (EG) nr. 1404/96(12) Verordening (EG) nr. 1655/2000(13) en de verlenging daarvan; Besluit nr. 1411/2001/EG(14); Besluit nr. 466/2002/EG(15) en Verordening (EG) nr. 2152/2003(16).

2.  Acties die vóór 31 december 2006 uit hoofde van bovengenoemde instrumenten zijn aangevat, blijven bij deze instrumenten geregeld tot zij zijn voltooid. De comité's waarin die instrumenten voorzien, worden vervangen door het in artikel 12 van deze verordening bedoelde comité. Deze verordening voorziet in de financiering van alle verplichte monitoring en evaluatie die krachtens die instrumenten na hun afloop zijn vereist.

Artikel 15

Regels voor de uitvoering van deze verordening

De uitvoeringsbepalingen worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 12 bedoelde procedure.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE 1

Indicatieve lijst van voor financiering in aanmerking komende thema's en acties

1.  Thema's

In het licht van de in artikel 1 geformuleerde doelstelling zal worden voorzien in financiering voor de instandhouding van natuur en biodiversiteit, in het bijzonder het beheer van Natura 2000-landschappen in de Europese Unie, voor de steun aan NGO's die hoofdzakelijk werkzaam zijn op het terrein van de milieubescherming, en ter ondersteuning van de uitvoering van de prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, namelijk:

–   klimaatverandering: het Europees programma inzake klimaatverandering (en eventuele vervolgprogramma's);

–   natuur en biodiversiteit: het NATURA 2000-netwerk, bijvoorbeeld voor innovatieve benaderingen van het beheer van en de planning, waaronder de ontwikkeling van marktinstrumenten en gebruiksvormen voor het netwerk die verenigbaar zijn met de instandhouding ervan; de monitoring van de staat van instandhouding financiering voor de ontwikkeling en de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen voor soorten; voor maatregelen om het tij van afnemende biodiversiteit tegen 2010 te doen keren; en ten behoeve van de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap, voor het nemen van maatregelen ter preventie van bosbranden), dringend noodzakelijke beschermingsmaatregelen voor habitats en soorten die er het slechtst aan toe zijn en instandhoudingsmaatregelen voor soorten en het beheer van wetlands (venen en moerasgebieden), kust-, mariene en zoetwaterhabitats;

–   milieu en gezondheid: het actieplan milieu en gezondheid, de kaderrichtlijn water, "Clean Air for Europe" (CAFE) en de thematische strategieën inzake het mariene milieu, de bodem, de steden en de bestrijdingsmiddelen;

–   duurzaam gebruik van hulpbronnen: de thematische strategieën inzake hulpbronnen en afvalpreventie en –recycling, de strategieën voor duurzame productie en consumptie;

–   strategische benaderingen van beleidsontwikkeling, -tenuitvoerlegging en –handhaving, met inbegrip van milieueffectbeoordeling en strategische milieueffectbeoordeling;

–   natuurlijk erfgoed: activiteiten in de zin van Hoofdstuk I, Artikel 2 van het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming van het mondiaal cultureel en natuurlijk erfgoed van 16 november 1972;

–   evaluatie ex post van communautaire milieubeleidsmaatregelen.

2.  Acties

Binnen LIFE+ is er plaats voor de volgende types activiteiten:

   studies, onderzoeken, modellering en het uitwerken van scenario's
   monitoring
   ondersteuning van capaciteitsopbouw
   opleiding, workshops en vergaderingen
   netwerkvorming
   steun voor het IMPEL-netwerk
   platforms voor goede praktijken
   bewustmakingscampagnes
   informatie- en communicatieactiviteiten
   demonstratie van beleidsbenaderingen en -instrumenten
   natuurinstandhoudingsprojecten, zoals aankoop van land dat is opgenomen in het Natura 2000-netwerk.

3.  Specifieke criteria voor cofinanciering van projecten in het kader van LIFE+ tenuitvoerlegging en governance

Financiële steun zal worden toegekend in de vorm van projectcofinanciering.

Het percentage van de financiële steun van de Gemeenschap mag niet hoger liggen dan 50% van de daarvoor in aanmerking komende kosten van een project. Het percentage van de communautaire financiële steun voor begeleidende maatregelen mag niet hoger liggen dan 100% van dergelijke kosten.

Voor financiële steun komen uitsluitend die voorstellen in aanmerking die voldoen aan de volgende criteria:

   a) zij moeten een oplossing bieden voor een zeer veelvuldig voorkomend probleem in de Gemeenschap of voor een probleem dat verscheidene lidstaten grote zorgen baart;
   b) zij moeten vanuit het oogpunt van technologie of vanwege de gebruikte methode innovatief zijn;
   c) zij moeten een voorbeeld vormen en een vooruitgang betekenen ten opzichte van de huidige situatie;
   d) zij moeten zijn gericht op de ontwikkeling en de overdracht van een vorm van know-how die kan worden gebruikt in dezelfde of soortgelijke situaties;
   e) zij moeten milieusamenwerking bevorderen;
   f) zij moeten zijn gebaseerd op een kosten-batenverhouding die in milieuopzicht bevredigend is.

Waar mogelijk moeten voorstellen ook worden beoordeeld op hun gevolgen voor de werkgelegenheid en op grond van hun vermogen een bijdrage te leveren aan verspreiding en zo ruim mogelijke toepassing van nuttige technologieën of producten die bijdragen aan de bescherming van het milieu.

BIJLAGE 2

Criteria voor het delegeren van taken in samenhang met de uitvoering van de begroting

De Commissie ziet toe op de uitvoering van de communautaire maatregelen waarin het LIFE+-programma voorziet.

Taken in samenhang met de uitvoering van de begroting kunnen worden toevertrouwd aan de beheersinstantie bedoeld in artikel 5, lid 2.

Deze bevoegde autoriteiten of instanties (hierna "de nationale instanties" genoemd) worden aangewezen door de Commissie in overleg met de lidstaten, dan wel door de lidstaten zelf, overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 56 van het Financieel Reglement alsmede de artikelen 38 en 39 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002(17) tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

De Commissie controleert of een en ander in overeenstemming is met de beginselen van zuinig beheer, doeltreffendheid en efficiëntie. Alvorens zij dergelijke taken overdraagt, vergewist de Commissie zich door middel van een voorafgaande evaluatie van het feit dat de overdracht van financiële middelen aan de nationale instanties in overeenstemming is met een gezond financieel beheer en bijdraagt tot een grotere zichtbaarheid van de communautaire actie. De Commissie wint terzake ook het advies in van het bevoegde comité dat bij artikel 12 wordt ingesteld.

De aanwijzing van die nationale instanties geschiedt in overeenstemming met de volgende criteria:

   een als nationale instantie ingestelde of aangewezen organisatie dient over rechtspersoonlijkheid te beschikken overeenkomstig het nationaal recht van de betrokken lidstaat;
   nationale instanties dienen over voldoende personeel te beschikken met de vereiste beroepscompetentie op het stuk van milieubeleid;
   zij moeten over de passende infrastructuur beschikken, met name op het gebied van informatica en communicatie;
   het administratieve kader waarbinnen zij functioneren, moet zodanig zijn dat zij hun taken naar behoren kunnen vervullen en belangenconflicten kunnen vermijden;
   zij dienen bij machte te zijn de op Gemeenschapsniveau vastgestelde regels voor het financieel beheer en contractvoorwaarden toe te passen;
   zij moeten passende financiële garanties bieden, bij voorkeur uitgaand van een overheidsinstantie, en hun beheerscapaciteit dient in overeenstemming te zijn met de omvang van de communautaire middelen die zij zullen dienen te beheren.

De Commissie sluit, overeenkomstig artikel 41 van de uitvoeringsvoorschriften (van het Financieel Reglement), met elke nationale instantie een overeenkomst waarin nadere bepalingen worden opgenomen met betrekking tot, onder meer, de omschrijving van de taken, de regels voor de verslaglegging, de afbakening van de verantwoordelijkheden en de regeling inzake toezicht. De nationale instanties leven de beginselen na van transparantie, gelijke behandeling en het vermijden van overlappingen met financiering uit andere communautaire bronnen, alsook de verplichting om de projecten te bewaken en in voorkomend geval bedragen die door begunstigden moeten worden terugbetaald, terug te vorderen.

Voorts verifieert de Commissie dat elke lidstaat de nodige stappen onderneemt om een passende financiële controle en dito financieel toezicht op de nationale instantie te garanderen, waarbij zij de Commissie – vóór de aanvang van de werkzaamheden van de nationale instantie – de nodige garanties biedt ten aanzien van het bestaan, de pertinentie en het correct functioneren van die controles en dat toezicht, overeenkomstig de regels van gezond financieel beheer.

In het geval van onregelmatigheden, nalatigheid of fraude waarvoor de nationale instantie schuld treft, is deze instantie aansprakelijk voor de niet teruggevorderde middelen.

De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een vlotte overgang tussen de acties welke het kader van eerdere programma's op milieugebied zijn ontplooid en die welke uit hoofde van LIFE+ ten uitvoer zullen worden gelegd.

BIJLAGE 3

Steun aan NGO's die zich hoofdzakelijk bezighouden met de bescherming van het milieu

LIFE+ biedt cofinanciering van subsidies voor het functioneren en de activiteiten van NGO's die zich hoofdzakelijk bezighouden met de bescherming en verbetering van het milieu op Europese schaal.

Om voor een subsidie in aanmerking te komen, moeten NGO's voldoen aan onderstaande kenmerken:

   - ze moet een onafhankelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk zijn, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met het beschermen en verbeteren van het milieu, met het oog op het algemeen welzijn en een duurzame ontwikkeling;
   - ze moet actief zijn op Europese schaal, alleen dan wel in de vorm van een associatie met een structuur (op grond van lidmaatschap) en haar activiteiten moeten zich tenminste over drie Europese landen uitstrekken;
   - zij moet betrokken zijn bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van EU-beleid of EU-wetgeving.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) PB C
(3) PB C
(4) Standpunt van het Europees Parlement van 7 juli 2005.
(5) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
(6) PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).
(7) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(8) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(9) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(10) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
(11) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
(12) Verordening (EG) nr. 1404/96 van de Raad van 15 juli 1996 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1973/92 inzake de oprichting van een financiële instrument voor het milieu (LIFE) (PB L 181 van 20.7.1996, blz. 1).
(13) Verordening (EG) nr. 1655/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 betreffende het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE) (PB L 192 van 28.7.2000, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1682/2004 (PB L 308 van 5.10.2004, blz. 1).
(14) Besluit nr. 1411/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende een communautair samenwerkingskader ter bevordering van duurzame stadsontwikkeling (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 1). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).
(15) Besluit nr. 466/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 1 maart 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties die voornamelijk werkzaam zijn op het gebied van milieubescherming (PB L 75 van 16.3.2002, blz. 1). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG.
(16) Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus) (PB L 324 van 11.12.2003, blz. 1). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 788/2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17).
(17) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.


Overeenkomst EU/Zwitserland (asielverzoeken) *
PDF 100kWORD 37k
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting en de voorlopige toepassing van sommige bepalingen van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (13049/2004 – COM(2004)0593 – C6-0240/2004 – 2004/0200(CNS))
P6_TA(2005)0292A6-0201/2005

(Raadplegingsprocedure)

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd(1):

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Visum 1
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, lid 3, en de artikelen 66 en 95, junctis artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, lid 3, en de artikelen 66 en 95, junctis artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,
Amendement 2
Visum 2
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien de instemming van het Europees Parlement,

(1) Na aanneming van de amendementen werd de zaak overeenkomstig artikel 53, lid 2 van het Reglement naar de bevoegde commissie terugverwezen (A6-0201/2005).


Overeenkomst EU/Zwitserland (Schengen) *
PDF 98kWORD 29k
Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis (13054/2004 – COM(2004)0593 – C6-0241/2004 – 2004/0199(CNS))
P6_TA(2005)0293A6-0201/2005

(Raadplegingsprocedure)

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd(1):

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 3
Visum 1
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, lid 3, en de artikelen 66 en 95, junctis artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, lid 3, en de artikelen 66 en 95, junctis artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,
Amendement 4
Visum 2
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien de instemming van het Europees Parlement,

(1) Na aanneming van de amendementen werd de zaak overeenkomstig artikel 53, lid 2 van het Reglement naar de bevoegde commissie terugverwezen (A6-0201/2005).


Overeenkomst EG/Canada over de verwerking van de vooraf doorgegeven persoonsgevens van passagiers *
PDF 199kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake de verwerking van op voorhand af te geven passagiersgegevens (Advance Passenger Information – API) en persoonsgegevens van passagiers (Passenger Name Record – PNR) (COM(2005)0200 – C6-0184/2005 – 2005/0095(CNS))
P6_TA(2005)0294A6-0226/2005

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0200)(1),

–   gezien de (ontwerp) beschikking van de Commissie over de passende bescherming van persoonsgegevens in het "Passenger Name Record" (PNR) van vliegtuigpassagiers die aan de "Canada Border Services Agency" worden doorgegeven, en de verbintenissen van de Canada Border Services Agency, die als bijlagen bij voornoemde beschikking van de Commissie zijn gevoegd,

–   gelet op artikel 95, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0184/2005),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op de artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0226/2005),

A.   overwegende dat vanuit procedureel oogpunt:

   - de door Commissie en Raad gevolgde formule tot dezelfde redenen tot voorbehoud aanleiding geven als die welke door het Parlement in de zaak PNR/USA (C-317/04) naar voren zijn gebracht, zelfs al is er inhoudelijk gezien in het kader van de onderhandelingen met de Canadese autoriteiten sprake van een aanvaardbaar evenwicht tussen de vereisten inzake vrijheid en die inzake veiligheid in een derde land,
   - een internationale overeenkomst alle essentiële onderdelen dient te bevatten die voor de overeenkomstsluitende partijen bindend zijn en dat in dit specifieke geval zowel de door de Commissie in haar beschikking "passende bescherming" verlangde garanties als de desbetreffende door de Canadese autoriteiten aangegane verbintenissen onderdeel van de overeenkomst zelf hadden moeten zijn,
   - het Europees Parlement deze zelfde "drielagige" procedure reeds in een soortgelijk geval bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak C-317/04 heeft aangevochten, aangezien de procedure niet transparant, niet conform de rechtsstaat, noch in overeenstemming met de procedure voor de verlening van instemming door het Parlement met internationale overeenkomsten is; dat het in afwachting van de uitspraak van het Hof passender zou zijn geweest, wanneer de Commissie haar voorstel had ingediend en de Raad had gehandeld overeenkomstig de procedure die normaliter bij onderhandelingen over door de Gemeenschap te ondertekenen internationale overeenkomsten wordt gevolgd,

1.   hecht niet zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.   verzoekt zijn Voorzitter de Raad te verzoeken de overeenkomst pas te sluiten wanneer het Hof van Justitie een uitspraak heeft gedaan in zaak C-317/04;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Canada.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Politieke situatie en persvrijheid in Wit-Rusland
PDF 144kWORD 45k
Resolutie van het Europees Parlement over de politieke situatie en de onafhankelijkheid van de media inWit-Rusland
P6_TA(2005)0295RC-B6-0411/2005

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de situatie in Wit-Rusland,

–   onder verwijzing, met name, naar zijn resolutie van 10 maart 2005 over Wit-Rusland(1),

–   gelet op de resoluties van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over de situatie in Wit-Rusland, en met name de resolutie van 28 april 2004 over de onderdrukking van de pers in de Republiek Wit-Rusland,

–   gelet op de resolutie van de Commissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties van 14 april 2005 over de situatie van de mensenrechten in Wit-Rusland,

–   gelet op het in maart 2005 verschenen verslag van de vertegenwoordiger van de OVSE voor het thema Vrijheid van de Media over Wit-Rusland,

–   gelet op, met name, het actieplan van de EU tot bevordering van de democratie in Wit-Rusland, dat op 23 februari 2005 is aangenomen door de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Wit-Rusland,

–   gezien de Sacharov-prijs voor de vrijheid van geest, die in december 2004 is toegekend aan de Wit-Russische Vereniging van journalisten,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2004 over het Europees Nabuurschapsbeleid (COM(2004)0373),

–   gezien de op 2 juli 2004 besloten sancties van de EU tegen Wit-Russische gezagsdragers naar aanleiding van de verdwijning van drie Wit-Russische oppositieleiders en een journalist,

–   gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de situatie in Wit-Rusland, in plaats van te verbeteren, verder is verslechterd, aangezien de mensenrechten er grof worden geschonden, het Lagerhuis zijn wetgevende bevoegdheden heeft moeten afstaan en het economisch leven wordt gecontroleerd door de president; overwegende dat de schendingen onder meer de gevangenneming van leden van de democratische oppositie en andere tegen hen gebruikte vormen van repressie inhouden,

B.   overwegende dat de EU herhaaldelijk de arrestatie van vooraanstaande oppositieleiders door de regering-Lukashenko heeft veroordeeld, en dat geen vorderingen zijn gemaakt in de onopgeloste zaken van een aantal verdwenen personen,

C.   overwegende dat in de laatste jaren verschillende politieke partijen, 22 onafhankelijke kranten en meer dan 50 pro-democratie-NGO's van verschillende niveaus en uiteenlopende politieke richtingen zijn ontbonden en dat meerdere onderwijsinrichtingen om "technische" redenen zijn gesloten, terwijl het in al deze gevallen duidelijk was dat deze organisaties werden gestraft voor het bekritiseren van de president en zijn beleid,

D.   overwegende dat de VN-Commissie voor de Mensenrechten in april 2005 Wit-Rusland heeft bekritiseerd op grond van de aanhoudende berichten over het dwarsbomen en verbieden van NGO's, organisaties van nationale minderheden, vestigingen van onafhankelijke media, oppositiepartijen, onafhankelijke vakbonden en religieuze organisaties, alsmede over het dwarsbomen van personen die geëngageerd zijn in democratische activiteiten, waaronder het werken voor onafhankelijke media,

E.   overwegende dat iedere registratie van nieuwe kranten door de autoriteiten is gestopt en dat vele bestaande kranten boetes zijn opgelegd die het hen onmogelijk maken verder te verschijnen,

F.   overwegende dat politiek gemotiveerde arrestaties en processen tegen activisten van de democratische beweging en tegen onafhankelijke journalisten, alsmede deportaties van buitenlandse staatsburgers, in Wit-Rusland schering en inslag zijn; overwegende dat twee journalisten van de krant "Pahonia" - Paveł Mažejka en Mikoła Markievič -, en de uitgever van de krant "Rabočy", Viktar Ivaškievič, veroordeeld zijn tot gevangenisstraffen variërend van 6 tot 9 maanden,

G.   overwegende dat de leiding van de Bond van Polen in Wit-Rusland op 12 mei 2005 door het Wit-Russisch Ministerie van Justitie onrechtmatig verklaard is, dat een drukkerij op instructie van de regering geweigerd heeft om het Poolse weekblad "Głos znad Niemna" te drukken en dat er, met goedkeuring van de regering, vervalste exemplaren van gedrukt zijn,

H.   overwegende dat in 2000 de correspondent van de ORT Dźmitry Zavadski is verdwenen en dat de Wit-Russische autoriteiten geen haast lijken te maken met het onderzoek; dat op 20 oktober 2004 Vieranika Čarkasava, een journaliste van de krant "Solidarność", werd vermoord; dat gevallen van geweld tegen journalisten steeds meer toenemen;

I.   overwegende dat het uitgeven en distribueren van publicaties door de staat is gemonopoliseerd en dat de overgebleven particuliere uitgevers zware boetes krijgen opgelegd als zij onafhankelijke kranten uitgeven; het gevolg is dat vele onafhankelijke kranten in het buitenland worden gepubliceerd, ook in Rusland; deze worden echter vaak aan de grens door de Wit-Russische autoriteiten geconfisqueerd,

J.   overwegende dat alle televisie- en radiostations, zowel nationale als regionale, in handen zijn van de regering of door de staat worden gecontroleerd,

K.   overwegende dat alle kabelbedrijven worden vervolgd als zij buitenlandse zenders doorgeven die de Wit-Russische regering niet goedgekeurd heeft, en dat dientengevolge alle Oekraïense zenders en de Poolse zender Polonia door de Wit-Russische kabelbedrijven niet mogen worden doorgezonden,

L.   overwegende dat alle internetverbindingen lopen via een door de staat gecontroleerde onderneming, die vele accounts en www-sites heeft geblokkeerd,

M.   overwegende dat de vertegenwoordiger van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa in een verslag over de vrijheid van de media van maart 2005 ernstige bezorgdheid heeft uitgesproken over de situatie van de onafhankelijke media in Wit-Rusland, in het bijzonder over het teruglopend aantal registraties van onafhankelijke kranten en de toenemende druk die op de media wordt uitgeoefend met gerechtelijke, buitengerechtelijke en economische middelen,

1.   veroordeelt ten sterkste de ongenuanceerde aanvallen van het Wit-Russisch regime op de media, op journalisten, leden van de oppositie, mensenrechtenactivisten en iedereen die het waagt openlijk kritiek te uiten op de president en het regime; het gaat daarbij om willekeurige arrestaties, slechte behandeling van gevangenen, verdwijningen, politiek gemotiveerde vervolging en andere daden van repressie, die de grondbeginselen van de democratie en de rechtsstaat met voeten treden;

2.   roept de Raad en de Commissie ertoe op een gedifferentieerd en meerjarig programma in het leven te roepen ter ondersteuning van de onafhankelijke media in Wit-Rusland; dit programma moet ook steun verlenen voor het uitzenden van onafhankelijke radio- en televisieprogramma's vanuit het buitenland, alsook onafhankelijke journalisten en kranten ondersteunen;

3.   verwelkomt het project voor de oprichting van een radionetwerk dat uitzendt vanuit Polen, Litouwen en mogelijkerwijs Oekraïne, en roept de Commissie op de uitvoering van dit project te steunen;

4.   roept de Raad en de Commissie in dit verband op zo spoedig mogelijk de nodige hulp te verlenen, zodat een begin kan worden gemaakt met het uitzenden van onafhankelijke radioprogramma's voor Wit-Rusland vanuit het buitenland;

5.   benadrukt dat de radiozenders gebruik moeten kunnen maken van alle tranmissiebandbreedtes, ook via internet, en dat het hun mogelijk moet zijn continu uit te zenden;

6.   roept de Raad en de Commissie ertoe op hulp te bieden aan onderdrukte journalisten en hun families;

7.   vraagt de Raad en de Commissie om een programma van beurzen en stages voor onafhankelijke journalisten en opleidingsprogramma's voor jonge onafhankelijke journalisten op te zetten;

8.   verzoekt de Commissie het Parlement te raadplegen over de implementatie van dit programma voor vrije en onafhankelijke media en informatie ten behoeve van de bevolking van Wit-Rusland;

9.   indien de Wit-Russische autoriteiten geen verbetering brengen in de situatie ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting en de massamedia, of zelfs een verdere verslechtering optreedt, dienen de Commissie, de Raad en het Parlement onmiddellijk de procedure te starten om de Wit-Russische gezagsdragers die betrokken zijn bij de onderdrukking van de massamedia, op de lijst te zetten van personen die niet in aanmerking komen voor een visum;

10.   spreekt zijn afkeuring uit over het optreden van de regering tegen de Bond van Polen in Wit-Rusland en ziet er een poging in om de grootste NGO in Wit-Rusland en één van de weinige die niet onder controle van de regering staan, lam te leggen; herinnert eraan dat eerbiediging van minderheidsrechten ook de vrijheid van vereniging en de erkenning van de verkozen statutaire organen van de minderheidsorganisaties omvat; betreurt de poging van de regering om de controle over "Głos znad Niemna" over te nemen;

11.   is bijzonder geschokt door de recente veroordeling tot langdurige dwangarbeid van Mikola Statkevich, voorzitter van de Wit-Russische Sociaal-democratische Partij ("Narodnaja Hramada"), van Paval Seviarynec, een van de leiders van het Jonge Front, en van Andrei Klimau, een zakenman en lid van de dertiende Opperste Sovjet;

12.   roept de Wit-Russische autoriteiten op om een einde te maken aan de verdrijving van democratisch gezinde jongeren van de universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs en betuigt zijn volledige steun aan de studenten die van deze instellingen verjaagd zijn omdat ze zich uitgesproken hadden voor democratische waarden en verdediging van de mensenrechten, en die op 25 mei 2005 in hongerstaking gegaan zijn;

13.   verheugt zich over de opening van de Europese Universiteit voor de menswetenschappen voor Wit-Russische studenten in ballingschap in Vilnius en vraagt de Commissie en de lidstaten om de Europese Universiteit voor de menswetenschappen steun te verlenen voor de uitvoering van haar onderwijs- en onderzoeksprogramma's;

14.   vraagt de lidstaten om de titels die door de Europese Universiteit voor de menswetenschappen worden verleend te erkennen, als bevestiging van haar grote competentie en uitstekend academisch niveau, en vraagt de Europese universiteiten om nauwer samen te werken met de Europese Universiteit voor de menswetenschappen;

15.   benadrukt eens te meer dat de verdere ontwikkeling van de betrekkingen van de EU met Wit-Rusland zal afhangen van de vorderingen die in dat land worden gemaakt op de weg naar democratisering en hervormingen, en van de toegang die de Wit-Russen al dan niet zullen hebben tot objectieve, vrije en transparante media;

16.   vraagt de Raad en de Commissie om de kwestie-Wit-Rusland te bespreken met de Russische autoriteiten, om een gemeenschappelijk optreden vast te leggen dat concrete democratische veranderingen in Wit-Rusland bewerkstelligt;

17.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten en aan de Parlementaire Vergaderingen van de OVSE en de Raad van Europa.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0080.


Toekomst van de Balkan tien jaar na Zrebrenica
PDF 126kWORD 45k
Resolutie van het Europees Parlement over Zrebrenica
P6_TA(2005)0296RC-B6-0395/2005

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Bosnië-Herzegovina en de westelijke Balkan, met name die over de stand van de regionale integratie op de westelijke Balkan van 14 april 2005(1),

–   gezien het Stabilisatie- en Associatieproces (SAP) voor de landen van de westelijke Balkan waartoe de Unie in 1999 het initiatief heeft genomen in een poging tot bevordering van democratisering, gerechtigheid, verzoening en vrede in de regio,

–   gezien de verklaring van de top EU-westelijke Balkan in Thessaloniki van 21 juni 2003 waarin de Europese toekomst aan de orde kwam van de landen van de westelijke Balkan die een integraal onderdeel van de Unie worden zodra zij voldoen aan de vastgestelde criteria;

–   gezien de conclusies van de jongste vergadering van de Europese Raad in Brussel van 16 en 17 juni 2005 waarin de Raad zich inzet voor de volledige tenuitvoerlegging van de agenda van Thessaloniki;

–   gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad nrs. 827 van 25 mei 1993, 1244 van 10 juni 1999, 1551 van 9 juli 2004 en 1575 van 22 november 2004,

–   gezien het verslag van de hoofdaanklager bij het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (Joegoslavië-tribunaal), Carla del Ponte, aan de VN-Veiligheidsraad van 13 juni 2005;

–   gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat op 11 juli 1995 de in het oosten van Bosnië gelegen stad Zrebrenica, die door de VN-Veiligheidsraad in een resolutie van 16 april 1993 tot veilig gebied was verklaard, in handel viel van de Bosnisch-Servische strijdkrachten van generaal Ratko Mladic, onder verantwoordelijkheid van de toenmalige president van de Republiek Srpska, Radovan Karadzic,

B.   overwegende dat gedurende een aantal dagen na de val van Zrebrenica een massaslachting plaatsvond waarbij meer dan 8.000 moslimmannen en -jongens, die een veilig heenkomen hadden gezocht in het gebied van Zrebrenica dat onder bescherming stond van de beschermingsmacht van de Verenigde Naties (UNPROFOR), werden terechtgesteld door de Bosnisch-Servische strijdkrachten onder bevel van generaal Mladic en door paramilitaire eenheden, zoals ongeregelde Servische politie-eenheden die het Bosnische gebied vanuit Servië waren binnengekomen,

C.   overwegende dat dit drama, dat door het Joegoslavië-tribunaal een volkerenmoord werd genoemd, plaatsvond in een door de VN ingesteld beschermd gebied en dan ook een symbool is voor de machteloosheid van de internationale gemeenschap om in het conflict tussenbeide te komen en onschuldigen te beschermen,

D.   overwegende dat het Verdrag van Genève talloze malen door de Bosnisch-Servische troepen is geschonden bij hun optreden tegen de moslimburgers van Zrebrenica, zoals bij de deportatie van duizenden vrouwen, kinderen en bejaarden en de verkrachting van een groot aantal vrouwen,

E.   overwegende dat ondanks de geweldige inspanningen die tot dusverre zijn verricht om massagraven en individuele graven op te sporen en uit te graven en de lichamen van de slachtoffers te identificeren, het onderzoek tot dusverre nog niet heeft geleid tot een volledige reconstructie van de gebeurtenissen in en rond Zrebrenica,

F.   overwegende dat werkelijke vrede zonder gerechtigheid niet mogelijk is en dat volledige en onbeperkte samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal de fundamentele voorwaarde blijft voor voortzetting van het proces van integratie in de EU van de landen van de westelijke Balkan,

G.   overwegende dat generaal Radislav Krstic van het Bosnisch-Servische leger de eerste is die door het Joegoslavië-tribunaal schuldig is bevonden aan medeplichtigheid aan de massamoord in Zrebrenica, maar dat de twee belangrijkste verdachten, Ratko Mladic en Radovan Karadzic, tien jaar na de tragische gebeurtenissen nog altijd op vrije voeten zijn,

H.   overwegende dat de tekortkomingen van de besluitvormingsmechanismen van de EU en het ontbreken van een feitelijk gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid ook een negatieve rol hebben gespeeld bij het verloop van de gebeurtenissen,

I.   overwegende dat de begrotingskredieten van de EU voor de betrekkingen met de westelijke Balkan sinds 2002 jaarlijks voortdurend en in aanzienlijke mate zijn verlaagd; dat voldoende financiële middelen voor de regio moeten worden uitgetrokken om rekening te houden met de geleidelijke verschuiving van fysieke wederopbouw naar institutionele opbouw en pretoetredingssteun en met het strategische belang van de regio voor de EU,

J.   overwegende dat Bosnië-Herzogovina de onderhandelingstafel van Dayton naar Brussel heeft verplaatst en dat het project inzake een Europese toekomst grote steun geniet bij de bevolking in het land,

1.   veroordeelt ten scherpste de massamoord van Zrebrenica; herdenkt en eert de slachtoffers van de wreedheden; betuigt zijn medeleven en solidariteit met de families van de slachtoffers, van wie velen nog steeds geen definitieve bevestiging hebben gekregen omtrent het lot van hun vaders, zonen, echtgenoten of broers; erkent dat deze voortdurende smart nog wordt verergerd door het feit dat het niet is gelukt de verantwoordelijken voor deze daden voor de rechter te brengen;

2.   doet een beroep op de Raad en de Commissie de tiende verjaardag van de volkerenmoord in Zrebrenica-Potocari op gepaste wijze te herdenken en beklemtoont dat deze ondragelijke schande in Europa voor altijd beschouwd moet worden als de laatste massamoord die werd gepleegd in naam van een etnische ideologie; verklaart dat het alles zal doen wat in zijn vermogen ligt om te voorkomen dat dergelijke barbaarse wreedheden ooit weer in Europa gebeuren;

3.   geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat Radovan Karadzic en Ratko Mladic nog op vrije voeten zijn in de regio en dringt er bij de Republiek Srpska en bij Servië en Montenegro op aan om spoedmaatregelen te nemen om Karadzic en Mladic op te sporen en voor de rechter te brengen; is van mening dat de kennelijke steun van de bevolking voor Karadzic en Mladic in sommige delen van de regio een belediging is voor de nagedachtenis aan de slachtoffers en een belangrijke hinderpaal voor verzoening;

4.   geeft uiting aan zijn volledige steun voor het waardevolle en moeilijke werk van het Joegoslavië-tribunaal en herhaalt dat volledige samenwerking met het tribunaal een absolute voorwaarde is voor nauwere samenwerking met de Unie; dringt erop aan dat alle landen in de regio hun verplichtingen nakomen en te allen tijde volledig samenwerken met het Joegoslavië-tribunaal; is van mening dat de arrestatie, overbrenging en veroordeling van degenen die schuldig zijn aan oorlogsmisdaden wel het minste bewijs van erkenning is voor de duizenden slachtoffers van oorlogsmisdaden in Zrebrenica en elders;

5.   benadrukt het belang van het bewaren van vrede en stabiliteit op de Westelijke Balkan en de rol die de volledige tenuitvoerlegging van de agenda van Thessaloniki speelt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het stabiliteits- en associatieproces; onderstreept dat volledige en onbeperkte samenwerking met het Joegoslavië- tribunaal een absolute voorwaarde blijft voor voortzetting van het proces van integratie in de EU;

6.   wijst erop dat men er ondanks het vredesmandaat en de vredesmacht van de VN niet in is geslaagd bescherming te bieden aan het als veilig aangewezen gebied en doet een beroep op de VN en de relevante internationale instellingen lessen te trekken uit dit falen en zich goed voor te bereiden op toekomstige vredesmissies;

7.   is ernstig getroffen en geschokt door videobeelden die onlangs door het tribunaal in Den Haag werden vrijgegeven en door zenders in de hele wereld werden uitgezonden en waarop de koelbloedige executie wordt getoond van zes gevangenen in burgerkleding, waarmee het onweerlegbaar bewijs werd geleverd van wat in feite is gebeurd; benadrukt dat op de videobeelden duidelijk de beruchte "schorpioeneenheid" te zien is, een paramilitaire groep uit Servië die banden onderhoudt met het nationale leger en de politie, die op lafhartige wijze burgers in de nabijheid van Zrebrenica om het leven brengt;

8.   is ingenomen met de reactie van de minister-president van Servië, Vojislav Kostunica op de vrijgave van de videobeelden, die heeft geleid tot de arrestatie van voormalige leden van de "schorpioeneenheid" wier identiteit kon worden vastgesteld; steunt het besluit van de Servische president Boris Tadic en de president van de federatie Servië-Montenegro, Svetozar Marovic om de tiende verjaardag van de massamoord in Zrebrenica te herdenken bij het monument in Potocari;

9.   betreurt ten zeerste dat het Servische parlement geen resolutie heeft willen aannemen waarin de massamoord van Zrebrenica wordt erkend en officieel veroordeeld, om op die manier een signaal te geven dat het wil afrekenen met het verleden en bijdragen aan verzoening en een vreedzame oplossing van de problemen in de regio;

10.   spreekt zijn oprechte bezorgdheid uit over de publieke opinie in Servië die niet inziet dat het nationale leger oorlogsmisdaden tegen de moslimbevolking heeft begaan; moedigt de Servische regering ten zeerste aan actie te ondernemen om de natie te confronteren met haar verleden en paal en perk te stellen aan de heldenverering van oorlogsmisdadigers tegen wie een aanklacht loopt; ziet de uitzending van de recente videobeelden over Zrebrenica in het avondnieuws door Servische tv-zenders als een eerste stap in deze richting, maar benadrukt dat veel meer moet worden gedaan om een einde te maken aan de vertekende voorstelling van zaken die door de bevolking als waarheid wordt beschouwd;

11.   ondersteunt het verzoek van Lord Ashdown, de hoge vertegenwoordiger voor Bosnië-Herzegovina, aan de Bosnisch-Servische ministers om aan te geven hoeveel van buiten Bosnië afkomstige soldaten en anderen op de videobeelden te zien zijn;

12.   prijst het werk en de inzet van allen die in de afgelopen jaren het zoeken naar de waarheid nooit hebben opgegeven en dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan hen de nodige middelen te verschaffen om hun werk voort te zetten, onder andere door hulp te bieden bij het bespoedigen van het zeer kostbare proces van identificatie van de slachtoffers;

13.   betreurt dat nog steeds niet volledig is voldaan aan de voorwaarden voor terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar het gebied;

14.   wijst er met nadruk op dat het vooruitzicht van integratie in Europa dat alle landen op de Balkan geboden wordt en het stabilisatie- en associatieproces een aansporing zouden moeten zijn voor een zelfstandig streven naar hervormingen en democratische consolidatie en alle landen in de regio zou moeten steunen bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk besef van hun tragische verleden en een basis moeten vormen voor een betere toekomst; onderstreept dat deze toekomst in zeer belangrijke mate afhangt van de landen in de regio;

15.   verklaart nogmaals dat de EU de kandidaat-landen en de potentiële kandidaat-landen van de Balkanregio wil helpen bij het voorbereiden van hun toetreding en verlangt dat er in de volgende financiële vooruitzichten voor dit doeleinde adequate instrumenten en financiële middelen worden voorzien die tegemoet komen aan de ambities van de Unie en de legitieme verwachtingen van de landen van deze regio;

16.   stelt vast dat de akkoorden van Dayton een belangrijk instrument zijn geweest voor het brengen van vrede in de regio, maar beseft dat Dayton niet langer een geschikt kader vormt, ook met het oog op de toekomstige integratie in de EU; dringt er derhalve bij de Raad en alle betrokken partijen op aan initiatieven te ondersteunen die moeten leiden tot een consensus voor aanpassing van de akkoorden; benadrukt dat de burgers uit alle entiteiten en bevolkingsgroepen in het land hun verantwoordelijkheid moeten nemen om een nieuwe constitutionele regeling tot stand te brengen en een voor allen leefbare staat te creëren;

17.   geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de economische en sociale situatie; benadrukt dat de oplossing voor dit cruciale vraagstuk de sleutel is voor een stabiele ontwikkeling in de regio; verzoekt de regeringen en de EU te erkennen dat de economische en sociale ontwikkeling de hoogste prioriteit heeft voor de volkeren in de regio, en dienovereenkomstig te handelen; onderstreept dat het van belang is de regionale en grensoverschrijdende samenwerking en verzoening tussen de volkeren in de landen op de westelijke Balkan en met hun buren te bevorderen;

18.   onderstreept het belang van het verzoeningsbeleid en benadrukt de belangrijke rol van de religieuze autoriteiten, de media en het onderwijssysteem in dit moeilijke proces, zodat burgers uit alle bevolkingsgroepen de spanningen van het verleden te boven kunnen komen en kunnen beginnen aan een vreedzame en oprechte coëxistentie met duurzame stabiliteit en economische groei; verzoekt in dit verband de oprichting van een waarheids- en verzoeningscommissie in Bosnië-Herzegovina in overweging te nemen;

19.   onderstreept dat de ervaringen in Zrebrenica en de oorlogen in het voormalige Joegoslavië als grondslag moeten dienen voor een versterking van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de EU;

20.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering en het parlement van Bosnië-Herzegovina en zijn entiteiten en aan de regeringen en parlementen van de landen van de westelijke Balkan.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0131.


Betrekkingen tussen de EU, China en Taiwan en de veiligheid in het Verre Oosten
PDF 119kWORD 39k
Resolutie van het Europees Parlement over de betrekkingen tussen de EU, China en Taiwan en de veiligheid in het Verre Oosten
P6_TA(2005)0297RC-B6-0295/2005

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn resolutie van 14 april 2005 over het jaarlijks verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1),

–   gezien zijn resolutie van 28 april 2005 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2004 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie(2),

–   gezien de mededeling van de Commissie "Europa en Azië: een strategisch kader voor versterkte partnerschappen" (COM(2001)0469),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 april 2000 over Taiwan(3),

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de betrekkingen tussen China en Taiwan steeds slechter worden doordat China onlangs dreigementen heeft geuit aan het adres van Taiwan, en doordat nog steeds in de zuidelijk provincies van China honderden raketten op Taiwan worden gericht,

B.   overwegende dat er spanningen zijn ontstaan in de betrekkingen tussen Japan en China wegens Chinese rellen tegen Japanse belangen en wegens oproepen tot een boycot van Japanse producten,

C.   overwegende dat Taiwan de afgelopen jaren de bereidheid heeft geuit om financiële en technische bijstand te verlenen aan door de wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gesteunde internationale hulp- en gezondheidsactiviteiten;

D.   overwegende dat de 5de bijeenkomst Azië-Europa - de ASEM 5-Top - in Hanoi van 7-9 oktober 2004 en de 7de bijeenkomst van de ASEM-ministers van Buitenlandse Zaken op 6 en 7 mei 2005 in Kyoto de hoop hebben aangewakkerd dat het ASEM-proces op alle niveaus verder wordt uitgebreid, o.m. via het parlementair samenwerkingsverband Azië- Europa, ter bevordering van vrede en stabiliteit in het Verre Oosten,

E.   vaststellend dat vrede en veiligheid in de regio, nu de economische en handelsbetrekkingen tussen Europa en het Verre Oosten tot wasdom komen, voor de EU steeds meer van levensbelang worden,

1.   betreurt de spanningen tussen een aantal landen in het Verre Oosten en verklaart bereid te zijn alle initiatieven tot ondersteuning van vrede en stabiliteit in het Verre Oosten te steunen;

2.   wijst nogmaals op de fundamentele beginselen van meerpartijendemocratie, rechtsstaat en eerbiediging van de universele mensenrechten als voorwaarden voor duurzame vrede en stabiliteit in het Verre Oosten;

3.   verzoekt China en Taiwan te zorgen voor wederzijds vertrouwen en respect en te zoeken naar punten van overeenkomst en verschillen ter zijde te stellen, de noodzakelijke politieke grondslag te leggen voor een vreedzame en gestage ontwikkeling van de betrekkingen tussen beide partijen, het gesprek over deze betrekkingen te hervatten en de economische uitwisseling en samenwerking uit te breiden, met name door stimulering van de "drie rechtstreekse verbindingen" over de Straat van Taiwan (post, vervoer en handel);

4.   wijst erop dat enigerlei regeling tussen China en Taiwan alleen kan worden bereikt op een voor beide partijen aanvaarbare basis; geeft uiting aan zijn opvatting dat de toekomst van de betrekkingen tussen beide zijden van de Straat zal afhangen van de bereidheid van beide zijden om flexibiliteit te tonen; steunt de resultaten die Taiwan heeft behaald bij het vestigen van een volwaardig democratisch stelsel, sociaal pluralisme, respect voor de mensenrechten, en de rechtsstaat, en is van mening dat de wil en de instemming van de 23 miljoen mensen in Taiwan moeten worden geëerbiedigd en in overweging genomen in het licht van een hopelijk vreedzame oplossing tussen beide partijen;

5.   maakt bezwaar tegen de anti-afscheidingswet omdat deze niet in overeenstemming is met het internationale recht en een instrument vormt dat niet zal leiden tot "vreedzame nationale hereniging", dat het verklaarde doel ervan was, met het gevolg dat deze wet het kwetsbare veiligheidsevenwicht in het Verre Oosten ondermijnt;

6.   beveelt de Raad en de Commissie ten zeerste aan het wapenembargo in stand te houden totdat er meer vooruitgang is geboekt op het gebied van mensenrechtenkwesties in China en van de betrekkingen tussen beide China's, alsook totdat de EU haar gedragscode inzake wapenverkopen wettelijk bindend maakt;

7.   verzoekt China geleidelijk de universele mensenrechten ten uitvoer te leggen en met name onverwijld het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren;

8.   spreekt zijn waardering uit voor de hervatting van de eerste bijeenkomst van de vierde ronde van de onderhandelingen in het kader van de dialoog tussen China en Tibet die op 30 juni en 1 juli 2005 hebben plaatsgevonden in Bern (Zwitserland), en moedigt voortzetting ervan aan;

9.   verzoekt om een betere vertegenwoordiging van Taiwan in internationale organisaties en herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten om de aanvraag van Taiwan voor de waarnemersstatus bij de WHO te steunen;

10.   is er ernstig verontrust over dat Noord-Korea op 10 februari 2005 heeft verklaard dat het kernwapens bezit en zijn deelname aan het zespartijenoverleg over zijn nucleaire programma voor onbepaalde tijd heeft opgeschort;

11.   verzoekt Noord-Korea met klem opnieuw toe te treden tot het Non-proliferatie Verdrag, zijn besluit te herroepen zich terug te trekken uit het zespartijenoverleg en de hervatting van onderhandelingen mogelijk te maken om een vreedzame oplossing te vinden voor de crisis op het Koreaanse schiereiland;

12.   verzoekt de Raad en de Commissie, afhankelijk van de gecontroleerde stillegging van de installatie van Yongbyon, financiële steun aan te bieden voor de leverantie van zware stookolie om te voldoen aan de Noordkoreaanse behoeften aan primaire energie; spreekt zijn waardering uit voor de deelname van de EU in de Koreaanse Organisatie voor Energieontwikkeling (KEDO); betreurt dat de VS de herbenoeming van Charles Kartman als hoofd van KEDO tegenhouden; verzoekt de Commissie en de Raad de nodige initiatieven te nemen met betrekking tot deelname van de EU aan toekomstige gesprekken tussen de zes partijen;

13.   verzoekt de regeringen van Japan, China en het Koreaans schiereiland alle vijandige acties naar elkaar te beëindigen, de dialoog tussen de naties op officieel en niet-officieel niveau te vergemakkelijken met het oog op een gezamenlijke interpretatie van de geschiedenis en om te komen tot definitieve verzoening tussen hun regeringen en volkeren als belangrijke grondslag voor vrede en stabiliteit in het Verre Oosten;

14.   neemt kennis van de begrijpelijke wens van Japan de grondwet te herzien die tijdens de nasleep van de Tweede Wereldoorlog is opgesteld en stelt vast dat de handhaving van de verplichting af te zien van aanvallende militaire actie van symbolisch belang is;

15.   verzoekt alle partijen met klem te streven naar bilaterale overeenkomsten om de niet bijgelegde territoriale geschillen in de regio op te lossen, met name:

   a) de teruggave aan Japan van de "Noordelijke gebieden" die aan het eind van de Tweede Wereldoorlog door de toenmalige Sovjetunie werden bezet en die nu bezet zijn door Rusland,
   b) het geschil tussen Zuid-Korea en Japan over de eigendom van de Dokdo/Takeshima-eilanden,
   c) het geschil tussen Japan en Taiwan over de eigendom van Senkaku-Daioyutai;

16.   verzoekt alle landen in het Verre Oosten zich zestig jaar na het eind van de Tweede Wereldoorlog te verzoenen en een systeem van onderling begrip en samenwerking op te zetten om te zorgen voor duurzame vrede en stabiliteit in het Verre Oosten en verklaart zich bereid deze initiatieven te steunen;

17.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, en aan de regeringen en parlementen van de in deze resolutie genoemde landen.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0132.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0150.
(3) PB C 40 van 7.2.2001, blz. 428.


Een wereld vrij van mijnen
PDF 128kWORD 48k
Resolutie van het Europees Parlement over een wereld vrij van mijnen
P6_TA(2005)0298RC-B6-0414/2005

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over landmijnen, clustermunitie en niet geëxplodeerd oorlogsmateriaal, die het hierbij bekrachtigt,

–   gelet op de EU-strategie voor actie inzake mijnen 2005-2007,

–   gezien het verslag van de ad hoc delegatie van het Europees Parlement naar de eerste Conferentie tot herziening van de Staten die zijn aangesloten bij het Verdrag inzake het verbod op het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (Nairobi, Kenia, 28 november - 3 december 2004)

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.   met bevestiging van zijn vastbeslotenheid om bij te dragen aan een echte wereld vrij van landmijnen zoals uitgesproken in de gezamenlijke hoorzitting op 16 juni 2005 van de commissies ontwikkelingssamenwerking en de internationale handel,

B.   met bevestiging van zijn vastbeslotenheid om een eind te maken aan het leed en de ongevallen tengevolge van antipersoonsmijnen die jaarlijks duizenden doden en gewonden veroorzaken, meestal onschuldige en ongewapende burgers en met name kinderen, de economische ontwikkeling en de wederopbouw belemmeren, de repatriëring van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden bemoeilijken, in regel de meest fundamentele mensenrechten schenden en jaren na het aanbrengen ervan nog ernstige gevolgen hebben,

C.   eraan herinnerend dat antipersoonsmijnen vanwege hun maatschappelijke, economische, ecologische en humanitaire gevolgen een ernstige bedreiging zijn voor de menselijke veiligheid op lange termijn ongeacht waar zij zijn geplaatst,

D.   overwegende dat 144 landen zijn overgegaan tot ratificatie van of toetreding tot het Verdrag inzake het verbod op het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (ook bekend als het Mijnenverbodsverdrag) van 1997 en dat dit verdrag door nog eens 8 landen is ondertekend, maar bezorgd dat 50 landen, waaronder enkele lidstaten van de EU, buiten het Verdrag zijn gebleven en met name bezorgd over de enige lidstaat van de EU die het Verdrag niet heeft ondertekend, geratificeerd of is toegetreden,

E.   overwegende dat het verdrag duidelijk wordt nageleefd, en dat 69 ondertekenende landen de vernietiging van hun voorraden hebben voltooid en meer dan 38,3 miljoen mijnen hebben vernietigd terwijl nog eens 13 landen met de vernietiging bezig zijn; voorts overwegende dat alle landen die het Verdrag hebben ondertekend en die de uiterste termijn voor vernietiging van hun voorraad hebben gehaald, hebben verklaard dat de vernietiging met succes is voltooid,

F.   overwegende dat, ondanks deze vooruitgang, naar schatting nog steeds tussen de 180 en 185 miljoen antipersoonsmijnen liggen opgeslagen en dat er in 83 landen in de wereld nog steeds landmijnen liggen, waaronder 54 ondertekenende landen,

G.   overwegende dat er jaarlijks nog steeds 15.000 tot 20.000 nieuwe slachtoffers bijkomen, waarvan de meeste burgers en veelal kinderen, die bij de vele honderdduizenden overlevenden van landmijnen in de gehele wereld komen die voor de rest van hun leven zorg en hulp behoeven, en overwegende dat in de meeste landen waar landmijnen een probleem zijn, de beschikbare hulp voor revalidatie en herintegratie van slachtoffers van landmijnen in de maatschappij nog altijd hopeloos onvoldoende is,

H.   overwegende dat het verdrag van de ondertekenende landen verlangt dat zij zorgen voor de vernietiging van alle antipersoonsmijnen uiterlijk tien jaar na de inwerkingtreding en dat ondertekenende landen die daartoe in staat zijn, helpen om dit doel te bereiken,

I.   derhalve het belang erkennend van de eerste Conferentie tot herziening van de Staten die zijn aangesloten bij het verdrag, gehouden te Nairobi (Kenia) van 29 november tot 3 december 2004 (de "Top van Nairobi voor een mijnenvrije wereld"), en van het Actieplan dat door de ondertekenende landen op de genoemde topconferentie is aangenomen,

J.   overwegende dat tegenwoordig het merendeel van de conflicten binnenlandse conflicten of burgeroorlogen zijn en dat in dit verband zowel strijdmachten van de staat als niet op staatsniveau opererende gewapende groeperingen landmijnen kunnen leggen,

K.   met erkenning voor de inspanningen en successen die zijn behaald om niet op staatsniveau opererende gewapende actoren ertoe te brengen het gebruik van antipersoonsmijnen te staken en herhaalt dat dit geen steun of erkenning inhoudt van de legitimiteit van niet op staatsniveau opererende gewapende actoren en hun activiteiten,

L.   overwegende dat de internationale gemeenschap een morele plicht heeft om toezeggingen van alle bij conflicten betrokken partijen, zowel van staten als van niet op staatsniveau opererende gewapende actoren te verkrijgen om het gebruik van antipersoonsmijnen te staken, teneinde te komen tot een echt algeheel verbod op deze onmenselijke wapens; overwegende dat de internationale gemeenschap, en met name de voornaamste producenten, exporteurs en gebruikers uit vroegere tijden, de morele plicht hebben om assistentie te verlenen en middelen voor mijnopruimingsacties beschikbaar te stellen, een plicht die verder gaat dan de wettelijke verplichtingen op grond van het verdrag,

M.   met erkenning van het wijdverspreid gebruik van antivoertuigmijnen in tenminste 56 landen, dat langdurige humanitaire problemen schept in landen zoals Afghanistan, Angola, Eritrea, Ethiopië en Soedan,

N.   bevestigend dat alle soorten antihanteringsinrichtingen humanitair mijnopruimingspersoneel als doelwit hebben en tevens een bedreiging voor de burgerbevolking vormen,

1.   spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de schadelijke en veelvoorkomende uitwerking van landmijnen en niet geëxplodeerd oorlogstuig op de burgerbevolking, vooral kinderen;

2.   doet een beroep op alle landen die het verdrag nog niet hebben ondertekend, dit onverwijld te doen, en dringt er bij alle landen op aan die het verdrag wel hebben ondertekend maar niet geratificeerd, dit onverwijld te doen;

3.   verzoekt alle landen waar landmijnen liggen, die het verdrag niet hebben geratificeerd of niet zijn toegetreden, om alle nodige maatregelen te treffen om het leed van burgers in gebieden waar landmijnen liggen, te verzachten door het verrichten van opruimingswerkzaamheden en het verlenen van passende hulp aan overlevenden, en om, op vrijwillige basis, voorlichting gegeven om mondiale inspanningen tegen landmijnen doeltreffender te maken (rapporten als bedoeld in artikel 7 van het Verdrag);

4.   verzoekt de VS de verklaring van februari 2004 te heroverwegen, dat zij niet tot het verdrag zullen toetreden, dat zij hun 8,8 miljoen zogenaamde "slimme" (zelf-vernietigende) antipersoonsmijnen voor gebruik overal ter wereld voor onbepaalde tijd zullen behouden en dat zij ook hun 1,2 miljoen "domme" (niet zelf-vernietigende) antipersoonsmijnen voor gebruik in Korea tot 2010 zullen behouden; verzoekt de VS voorts de productie, handel of het gebruik van iedere soort munitie die valt onder de definitie van antipersoonsmijnen overeenkomstig het verdrag, met inbegrip van het zogenaamde Spider-systeem, niet te hervatten; verzoekt de VS om onmiddellijk de levering van antipersoonsmijnen aan lidstaten van de EU en andere bevriende landen te staken; verzoekt China om de productie van landmijnen opnieuw te overwegen en zijn kolossale voorraad te vernietigen, die wordt geschat op meer dan 100 miljoen antipersoonsmijnen waarvan de meeste geen zelf-vernietigend, zelf-desactiverend of detectiemechanisme bezitten; verzoekt Rusland om het gebruik van antipersoonsmijnen bij zijn conflict in Tsjetsjenië te staken en eventuele voorraden weg te halen die nog ter beschikking staan van zijn strijdmachten in Georgië en Tadzjikistan;

5.   verzoekt de drie resterende lidstaten van de uitgebreide Europese Unie die het verdrag nog niet hebben geratificeerd of nog niet zijn toegetreden, dit onverwijld te doen;

6.   verzoekt alle overige ondertekenende landen om het Actieplan van Nairobi volledig en grondig uit te voeren teneinde de humanitaire en ontwapeningsdoelstellingen van het Verdrag in de periode 2005-2009 te halen:

   a) bespoedigen van de mijnopruiming en zorgen dat ondertekenende landen waar mijnen liggen, hun uiterste termijnen van 10 jaar voor het opruimen van alle antipersoonsmijnen, waarvan de eerste in 2009 aflopen, kunnen halen,
   b) voldoen aan de verplichting om onmiddellijke, voldoende en passende steun te verlenen aan overlevenden van landmijnen en hun gezinnen,
   c) alomvattende jaarlijkse transparantierapporten voorleggen, zoals bepaald in het verdrag en om hierin informatie op te nemen over kwesties op het gebied van hulp aan slachtoffers, de beoogde doelen en het feitelijk gebruik van mijnen overeenkomstig artikel 3, te nemen maatregelen om te zorgen dat claymore mijnen alleen op commando tot ontploffing kunnen worden gebracht, alsmede buitenlandse voorraden antipersoonsmijnen,
   d) tot een gemeenschappelijke afspraak komen tussen alle ondertekenende landen over de tenuitvoerlegging van de artikelen 1, 2 en 3 van het verdrag, daar deze betrekking hebben op gezamenlijke verrichtingen, antivoertuigmijnen met gevoelige ontstekingsmechanismen en mijnen bestemd voor opleiding en ontwikkeling, en met name over de definitie dat iedere mijn die waarschijnlijk tot ontploffing wordt gebracht door de aanwezigheid, nabijheid of aanraking door een persoon een antipersoonsmijn is welke door het verdrag is verboden; onderstreept met name dat deze definitie ook struikeldraden, onderbrekingskabels, kantelstangen, lage-druk-ontstekingen en antihanteringsinrichtingen en soortgelijke ontstekingen omvat,
   e) ontwikkelen en goedkeuren van nationale uitvoeringsmaatregelen om activiteiten die door het verdrag zijn verboden, te voorkomen en tegen te gaan, waaronder het gebruik van strafmaatregelen zoals vereist in artikel 9;

7.   verzoekt de Commissie om toetreding en naleving van het verdrag op te nemen in ontwikkelingsprogramma's met derde landen in gevallen waarin antipersoonsmijnen economische en sociale ontwikkeling in de weg staan; verzoekt de lidstaten om specifieke prikkels te creëren voor landen waar antipersoonsmijnen niet rechtstreeks van invloed zijn op de economische en sociale ontwikkeling, om te komen tot toetreding en naleving van het Verdrag van Ottawa;

8.   verzoekt de lidstaten die ondertekenende landen van het verdrag zijn om aan te dringen op een zo ruim mogelijke interpretatie van het begrip 'antipersoonsmijn' die ook alle landmijnen omvat die onopzettelijk door een persoon tot ontploffing kunnen worden gebracht, ongeacht onder welke technische categorie zij vallen ('antivoertuig', 'antipersoonslandmijn');

9.   herhaalt het standpunt dat een 'wereld vrij van mijnen' alleen tot stand kan komen als alle soorten mijnen worden verboden en niet alleen specifieke soorten landmijnen; beklemtoont dat dit ook alle soorten antivoertuigmijnen omvat; verzoekt de EU en de lidstaten om bij het bereiken van dit doel de leiding te nemen;

10.   verzoekt de Europese Unie om een krachtiger Europees leiderschap bij de mondiale ontwapening, om het succesverhaal van het verdrag op andere terreinen te herhalen, waaronder dat van de antivoertuigmijnen, clustermunitie en kleine en lichte wapens;

11.   verzoekt alle ondertekenende landen waar mijnen liggen, te zorgen dat in hun nationale prioriteiten en, voorzover van toepassing, in hun nationale, subnationale en sectoriële ontwikkelingsplannen en -programma's maatregelen tegen landmijnen en hulp aan slachtoffers worden opgenomen;

12.   verzoekt de ondertekenende landen en de Commissie om hun steun aan ondertekenende landen die dit nodig hebben, op te voeren om de hulp aan overlevenden van landmijnen en hun gezinnen te verbeteren en uit te breiden, om te zorgen dat de eerste uiterste termijnen voor mijnopruiming in 2009 worden gehaald en om voorraden te vernietigen die wellicht een speciale uitdaging vormen vanwege de soorten of hoeveelheden mijnen die moeten worden vernietigd en de locatie/conditie van dergelijke voorraden, en om tevens dergelijke hulp beschikbaar te stellen in gebieden die onder controle van niet op staatsniveau opererende actoren zijn;

13.   verzoekt alle niet op staatsniveau opererende actoren om de akte van toezegging krachtens de 'Oproep van Genève' tot toetreding tot een totaal verbod op antipersoonsmijnen en tot samenwerking bij acties tegen mijnen' te ondertekenen, en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om voort te gaan met hun inspanningen om de niet op staatsniveau opererende actoren hierbij te betrekken;

14.   verzoekt om meer middelen beschikbaar te stellen voor humanitaire mijnopruiming, vernietiging van voorraden, opleiding over het gevaar van mijnen en de zorg, revalidatie en sociale en economische herintegratie van slachtoffers van landmijnen in gebieden die onder controle van niet op staatsniveau opererende actoren zijn;

15.   verzoekt alle landen die daartoe in staat zijn, om het werk van gespecialiseerde NGO's die met niet op staatsniveau opererende actoren te maken hebben, zoals Geneva Call en de nationale campagnes van de ICBL (International Campaign to Ban Landmines) politiek en langs diplomatieke weg te steunen;

16.   verzoekt landen die te maken hebben met een binnenlands conflict om het werk van dergelijke NGO's te steunen en verzoekt met name de regering van Colombia om de humanitaire mijnopruimingsprogramma's en verwante activiteiten in het kader van plaatselijke of regionale humanitaire akkoorden, ter wille van de burgerbevolking, te vergemakkelijken; meent dat het niet mogelijk maken van een verificatieproces wat het humanitaire mijnopruiming betreft, een schending is van de humanitaire geest van het verdrag;

17.   is verheugd over de toezegging van de EU van 140 miljoen EUR voor de periode 2005-2007 voor de nieuwe actiestrategie inzake mijnen; dringt er bij de EU op aan te zorgen dat deze middelen door de jaarlijkse begrotingsbesluiten worden bekrachtigd en dat er na 2007 voldoende middelen beschikbaar komen;

18.   verzoekt de ondertekenende landen te zorgen voor transparantie bij de tenuitvoerlegging van het verdrag, door met name de nationale parlementen en het grote publiek daarbij te betrekken;

19.   verzoekt de ondertekenende landen, en met name de lidstaten van de EU, te zorgen dat hun financiering van mijnopruiming gedeeltelijk wordt bestemd voor de ontwikkeling van een nationale mijnopruimingscapaciteit en steun voor het vernietigen van mijnen doorgaat totdat alle bekende of vermoedelijke gebieden met landmijnen zijn opgeruimd;

20.   adviseert bovendien de EU te overwegen om financiële steun te verlenen aan de niet bij het verdrag aangesloten landen in geval van humanitaire noodsituaties; herhaalt dat deze steun moet afhangen van de bewezen politieke wil van het ontvangende land om tot toetreding te komen;

21.   verzoekt de EU en zijn lidstaten om, door middel van passende wetgeving, financiële instellingen onder hun jurisdictie of controle te verbieden direct of indirect te investeren in ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, opslag of overdracht van antipersoonsmijnen en andere verwante controversiële wapensystemen zoals clustersubmunitie;

22.   verzoekt de EU en zijn lidstaten om te zorgen voor de naleving van wetgeving die investeringen verbiedt in ondernemingen die bij antipersoonsmijnen zijn betrokken, door middel van doeltreffende controle- en sanctieregelingen; meent dat dit ook de verplichting voor financiële instellingen inhoudt om volledige transparantie te tonen met betrekking tot de ondernemingen waarin zij investeren;

23.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de OVSE, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de International Campaign to Ban Landmines, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de regeringen en parlementen van de Verenigde Staten van Amerika, de Russische Federatie en de Volksrepubliek China, en de voorzitter van de Top van Nairobi voor een mijnenvrije wereld, de Afrikaanse Unie en het Pan-Afrikaanse Parlement.


Het effect van EG-leningen in ontwikkelingslanden
PDF 153kWORD 55k
Resolutie van het Europees Parlement over het effect van leningsactiviteiten van de Europese Gemeenschap in de ontwikkelingslanden (2004/2213(INI))
P6_TA(2005)0299A6-0183/2005

Het Europees Parlement,

–   gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de leningsactiviteit van de Europese Gemeenschappen in 2003 (SEC(2004)1073) en het bijgevoegde werkdocument van de Commissie (SEC(2004)1074),

–   gezien het jaarverslag 2004 over het ontwikkelingsbeleid en de externe bijstand van de EG (COM(2004)0536 en het bijgevoegde werkdocument van de Commissie SEC(2004)1027),

–   gezien het onderzoek "The European Investment Bank and the ACP Countries: An Effective Partnership?" van het Commonwealth-secretariaat,

–   gezien het document van de Europese Investeringsbank (EIB) "Development Impact Assessment Framework of Investment Facility Projects",

–   gezien de lopende onderhandelingen met betrekking tot de herziening van het extern kredietverleningsmandaat van de EIB,

–   gezien het externe onderzoek "The Development Impact of European Investment Bank (EIB) Lending Operations in the Cotonou and ALA Framework(1)" waartoe door de Commissie ontwikkelingssamenwerking opdracht is gegeven,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 januari 2000 over de schendingen van de mensenrechten in verband met het aardoliewinning- en pijplijnproject van Tsjaad en in Kameroen(2),

‐   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 februari 2002 over het jaarverslag van de Europese Investeringsbank over het jaar 2000(3),

‐   onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 november 2002 over het jaarverslag van de Europese Investeringsbank over 2001(4),

‐   onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2004 over het activiteitenverslag over 2002 van de Europese Investeringsbank(5),

–   gezien de bevindingen van de hoorzitting in de Commissie ontwikkelingssamenwerking van 18 januari 2005,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0183/2005),

A.   overwegende dat de EIB de grootste mondiale publieke kredietverstrekker is met een volume aan leningen van 40 miljard EUR,

B.   overwegende dat de EIB in ruim honderd ontwikkelingslanden, in het Middellandse-Zeegebied, in de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), in Azië en Latijns-Amerika (ALA) opereert en belangrijke ontwikkelingsprogramma's van de EU in het Middellandse-Zeegebied en in de ACS-landen uitvoert; dat de modaliteiten van de kredietverstrekking aan ontwikkelingslanden echter niet door een modern politiek mandaat gedefinieerd zijn,

C.   overwegende dat de EIB zich in de afgelopen jaren grote inspanningen heeft getroost om te handelen naar de constructieve suggesties van het Parlement,

D.   overwegende dat de EIB momenteel haar beleid over de toegankelijkheid van informatie voor het publiek herziet, dat rekening moet houden met de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van het Verdrag van Aarhus op de Europese instellingen betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden;

E.   overwegende dat de EIB als onafhankelijke bank handelt, die echter verantwoording aan de aandeelhouders – de 25 EU-lidstaten – is verschuldigd,

F.   overwegende dat de EIB met betrekking tot het verstrekken van kredieten buiten de EU de in haar Environmental Statement 2004 uitgedrukte ondersteuning voor het "UNEP Statement by Financial Institutions on Environment and Sustainable Development" en voor de "Equator Principles" in haar nieuwe Development Impact Assessment Framework, ten minste voor projecten in het kader van de Cotonou-investeringsfaciliteit van de Overeenkomst van Cotonou, op verheugende wijze concretiseert,

G.   overwegende de uitzonderlijke risico-omstandigheden voor kredietverstrekking in vele ontwikkelingslanden, waartegen het EIB maatregelen moet kunnen nemen,

H.   overwegende de inspanningen van de Europese Unie en de internationale gemeenschap om met de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MOD) eindelijk een beslissende wending in het ontwikkelingsbeleid te bereiken,

1.   spreekt zijn dank uit aan de EIB voor de uitzonderlijke bereidheid tot dialoog en informatieverstrekking;

2.   is erover verheugd dat de EIB de EU-doelstellingen op het gebied van ontwikkelingsbeleid die in het Akkoord van Cotonou overeenkomstig de acht MOD werden gedefinieerd, ondersteunt, en als voorwaarde voor de kredietverstrekking een relevantie van de gesubsidieerde projecten voor het bereiken van de MOD met de nieuwe Development Impact Assessment voor projecten in het kader van de investeringsfaciliteit als grondslag neemt; verlangt evenwel de uitbreiding van deze criteria op alle door de EIB in ontwikkelingslanden begunstigde projecten;

3.   roept de EIB op om zich voor de evaluatie van de projectsuccessen ook de door de Commissie met betrekking tot de MOD gedefinieerde sleutelindicatoren eigen te maken en in haar Development Impact Assessment Framework te integreren; beveelt de EIB aan een onafhankelijke evaluatie-eenheid op te richten die slechts aan de raad van bestuur verantwoording dient af te leggen, om daardoor te voldoen aan de door multilaterale ontwikkelingsbanken gestelde normen;

4.   verzoekt de Commissie de EIB en de projectplanning daarvan beter in de planning van de Commissie en de lidstaten te integreren, in overeenstemming met de in Barcelona aangegane verplichting tot betere coördinatie en harmonisatie van de maatregelen met betrekking tot het ontwikkelingsbeleid;

5.   prijst de EIB voor de ondertekening van het Memorandum of Understanding van mei 2004 met de Commissie en de Wereldbank en roept de EIB op om de coördinatie van doelstellingen, criteria en methodiek ook met de European Development Finance Institutions (EDFI) en de medewerking in het Interact-netwerk te intensiveren, om de complementariteit van de inzet van financiële middelen van de EIB ten opzichte van de maatregelen van de Commissie en lidstaten te waarborgen;

6.   prijst de oprichting van European Financing Partners S.A. door de EIB en tien van de EDFI-partners en roept de EIB op extra projecten uit de communautaire financiële middelen te organiseren met andere instellingen voor ontwikkelingsfinanciering en in het bijzonder modellen voor de risicodeling door de overname van een First Loss Tranche te controleren;

7.   beveelt de Commissie en de EIB aan om aan de Raad en het Parlement een nieuwe geïntegreerde benadering en organisatie voor te stellen voor de programmering en de verstrekking van de externe bijstand van de EU in het kader van de voorbereiding van de toekomstige financiële vooruitzichten van de EU en van de volgende generatie van externe EIB-mandaten; dit voorstel moet een optimale benutting van een mogelijke synergie tussen de personele en financiële middelen van de Commissie, de EIB en bilaterale ontwikkelingsorganisaties mogelijk maken, en moet gericht zijn op de verhoging van de algemene efficiëntie, coherentie, transparantie en zichtbaarheid van de externe bijstand van de EU, met name voor de verwezenlijking van de MOD;

8.   prijst de EIB daarvoor dat in de follow-up van de projectbewaking reeds rekening is gehouden met standpunten van NGO's en het publiek, verzoekt de EIB echter deze consultatie ter verhoging van de plaatselijke participatie en aanvaarding al in de fase van de controle van de krediettoekenning (pre-appraisal) te houden en de resultaten voor de Commissie en de lidstaten te documenteren;

9.   spreekt waardering uit voor de integratie van "Environmental Impact Assessment" en "Environmental Impact Statement" in de projectcyclus van de EIB, beveelt echter dringend aan om ook een op de MOD-indicatoren georiënteerde visie op de sociale gevolgen en de gevolgen met betrekking tot het werkgelegenheidsbeleid van de investering in de catalogus van documenten voor de toekenningsanalyse op te nemen;

10.   verzoekt de lidstaten als eigenaars van de bank deze voor de ALA-regio (landen in Azië en Latijns-Amerika) te voorzien van een voor het bereiken van de MOD noodzakelijk mandaat voor ontwikkelingsbeleid en afstand te nemen van het tot nu toe gehanteerde primaat van de economische hulp voor het buitenland;

11.   verzoekt de Raad het volume voor activiteiten van de EIB in de ALA-regio te verhogen; verwacht van de EIB de toekenning van een prioriteit aan de economisch zwakkere landen bij de inzet voor deze regio;

12.   beveelt de EIB aan om een uitbreiding van het strategische document "Funding of Reconstruction and Restoration Projects following Natural Disasters" tot regio's buiten de Unie en de toetredingskandidaten en beveelt de Raad en de Commissie aan om een mandaat voor noodhulp voor de EIB uit te werken, dat de EIB in staat stelt om bijvoorbeeld in de ALA-regio efficiënt en regionaal stimulerend opbouwsubsidies te verstrekken, onafhankelijk van de nu door de economische hulp aan het buitenland vastgestelde criteria;

13.   verzoekt de Raad en de Commissie de noodzakelijke middelen beschikbaar te stellen om de door de EIB ter beschikking gestelde kredietmiddelen voor wederopbouwhulp na de tsunami volgens criteria van de International Development Agency te kunnen verstrekken;

14.   verzoekt de Commissie samen met de EIB onderhandelingen met het IMF aan te knopen met de bedoeling om de financiering van projecten voor bestaansvoorziening in de publieke sector in ontwikkelingslanden mogelijk te maken, om vooruitgang in de publieke bestaansvoorziening te boeken en aldus de basis voor investeringen in de particuliere sector te creëren;

15.   roept de EIB op om het in het Verdrag van Cotonou voorziene instrument van rentevermindering in grotere mate aan te wenden om met schulden belaste ontwikkelingslanden in staat te stellen investeringen uit te voeren in de sector van de openbare diensten van algemeen economisch belang;

16.   verzoekt de EIB de sectorale doelstellingen voor het kredietbeleid ten opzichte van ontwikkelingslanden met name op de gebieden energie, bosbouw, vervoer, water en afvalmanagement te vernieuwen en rekening te houden met de analyse van de redenen voor terugtrekking van privé-investeerders;

17.   beveelt aan om een EIB-begrotingslijn voor kennisoverdracht en technische ondersteuning in te stellen;

18.   verwacht van de EIB op basis van de positieve ervaringen van de eerste projecten, dat de inzet van de EIB op het gebied van microfinanciering duidelijk wordt versterkt en dat daarbij met name vrouwen worden aangemoedigd een eigen bedrijf op te starten; roept de EIB op om zich te richten naar de met medewerking van de Commissie opgestelde aanbevelingen van de Consultative Group to Assist the Poor;

19.   eist van de EIB dat kredieten in een grotere mate in plaatselijke valuta worden verstrekt en dat de mogelijkheden worden onderzocht om met de hulp van de EIB plaatselijke valuta te ondersteunen;

20.   verzoekt de Commissie nog in 2005 in een studie te onderzoeken of via de uitgifte van Eurobonds door de EIB, vergelijkbaar met de US Treasury Bonds, aanzienlijke middelen voor een versterkte betrokkenheid van de EIB bij doelstellingen op het gebied van ontwikkelingsbeleid kunnen worden vrijgemaakt;

21.   verzoekt de EIB op korte termijn een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren, of via een startfinanciering in euro en aandeelhouderschap van de EIB in Afrika, Azië en Latijns-Amerika regionale fondsen kunnen worden opgericht, analoog aan de door de Japanse regering voorgestelde oprichting van een Asian Development Fund (Aziatisch ontwikkelingsfonds);

22.   verwacht dat de EIB de beleidslijnen voor de verstrekking van kredieten aan de particuliere sector verder ontwikkelt, die op het respect voor mensenrechten, de nakoming van milieu- en sociale normen in overeenstemming met de bestaande internationale normen, de nakoming van de arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie en eventueel de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen moeten voortbouwen, en verwacht dat de naleving van de beleidslijnen door de EIB wordt gecontroleerd;

23.   roept de EIB op om haar "Development Impact Assessment Framework of Investment Facility Projects" aan te passen aan internationale normen op het vlak van ontwikkelingsbeoordeling, en om de opname van standpunten van het Parlement en de internationale burgermaatschappij in dit herzieningsproces te vergemakkelijken;

24.   verzoekt de EIB met klem geen projecten te subsidiëren die tot vernietiging van het natuurlijke habitat leiden, aan de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen bijdragen, de productie van in de EU verboden stoffen of stoffen waarvan het verbod voorgenomen is, inhouden, de bouw van stuwdammen die niet aan de criteria van de World Commission on Dams (WCD) voldoen, financieren; doet een beroep op de EIB om de aanbevelingen van de "Extractive Industry Review" (januari 2004) van de Wereldbank te volgen;

25.   roept de EIB op om zich ervan te vergewissen dat haar kredieten in de ALA en ACS-regio's gepaard gaan met maatregelen ter verbetering van de duurzaamheid uit milieuoogpunt van leningen, onder meer door:

   - de financiering van projecten in alle vier EIB-categorieën van "milieu" met inbegrip van, in het bijzonder, projecten ter bescherming van het natuurlijk milieu;
   - een beoordeling van alle waterkrachtprojecten in een vroege fase van de projectcyclus, in het licht van de richtlijnen van de WCD;
   - in overeenstemming met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, een verhoging van de kredieten in de sector van het water van de huidige 3% voor ACS-landen en 8% voor ALA-landen tot minimaal 20% van haar regionale kredietportefeuille, in het bijzonder door kredieten aan plaatselijke ondernemingen voor duurzame microprojecten te verlenen;
   - een verhoging van de kredieten voor projecten van hernieuwbare energie in ACS- en ALA-landen, die de globale verplichting van de EIB weerspiegelt om 15% van de kredieten van zijn totale energieportefeuille te verwezenlijken in hernieuwbare energie tegen 2006 en 50% tegen 2010;

26.   roept de Commissie op om toenemende EIB-kredieten aan milieuprojecten in de ALA- en ACS-landen te ondersteunen door de toekenning van renteverminderingen van 3%, zoals met succes in de Meda-kaderovereenkomsten wordt toegepast, en door de toekenning van renteverminderingen van 5% voor nieuwe projecten van hernieuwbare energiebronnen;

27.   eist dat de EIB effectieve maatregelen tegen corruptie en het witwassen van geld neemt en zich in het kader van een grondig anticorruptiebeleid ertoe verbindt om alleen overeenkomsten te ondersteunen die uit een open en transparant onderhandelingsproces voortkomen alsmede EIB-cliënten in ontwikkelingslanden ertoe verplichten om aan te tonen dat zij over adequate systemen van interne revisie voor het ophelderen van omkoping en corruptie beschikken; eist voorts dat de EIB alle verwijten met betrekking tot corruptie onderzoekt en aan de bevoegde justitiële autoriteiten doorgeeft en adequate sancties tegen de verdachten initieert;

28.   verzoekt de EIB om haar afdeling Inspectorate General verder te ontwikkelen tot een onafhankelijke klachtenprocedure, die met betrekking tot alle projectaanvaardingscriteria en zonder omweg via de Europese ombudsman kan worden aangesproken en zo ook beschikbaar is voor personen die door projecten getroffen zijn die door de EIB zijn gesubsidieerd in ontwikkelingslanden, en niet alleen voor EU-onderdanen;

29.   verzoekt de EIB bij het verstrekken van kredieten in ontwikkelingslanden een minder conservatief risicobeheer toe te passen, dat zij zou kunnen afschermen wanneer zij winsten uit projecten, die zij financiert uit door de lidstaten ter beschikking gestelde ontwikkelingsgelden, laat toevloeien naar een risicofonds, om meer projecten met zeer hoog risico te kunnen financieren; verzoekt de EIB bij gemeenschappelijk te financieren projecten met hoge risico's het instrument van de tranches van lagere rang aan te wenden;

30.   verzoekt de EIB zich met betrekking tot transparantie van de gesubsidieerde projecten naar de International Finance Corporation (IFC) te oriënteren;

31.   verzoekt de EIB met het oog op de optimale stimulering van kleine en middelgrote ondernemingen een rechtstreekse aanwezigheid ter plaatse op te bouwen en hiervoor de middelen die haar voor het beheer van de investeringsfaciliteit ter beschikking worden gesteld, voortaan volledig uit te putten, en bovendien te overwegen om de kredietbemiddeling aan deze klantenkring te organiseren via instellingen die als Clearing House fungeren en uit externe deskundigen bestaan, om de kredietnemers in de eigenlijke geest van een investeringsbank in het risicokapitaalsegment in grotere mate van de gunstige voorwaarden van de bank te laten profiteren en tegelijkertijd een aparte kredietlijn voor stimulering van de lokale privé-banksector te ontwikkelen;

32.   beveelt aan om een continue dialoog tussen zijn Commissie ontwikkelingssamenwerking en de EIB op gang te brengen;

33.   verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad eenmaal per jaar te informeren over de resultatenbalans, die de in coördinatie met de EIB uitgevoerde programma's met betrekking tot de MDG behalen;

34.   verzoekt de Commissie tegen september 2005 een tussentijds verslag voor te leggen over de stand van de besprekingen van de Review of the External Lending Mandate of the EIB;

35.   roept de Commissie op om voor het einde van 2005 een studie uit te werken over de financiële, politieke en juridische mogelijkheden om het ontwikkelingsmandaat en de kredietoperaties van de EIB te versterken door de creatie van een afzonderlijke kredietfaciliteit, als een specifieke entiteit van de EIB-groep, zonder uit het oog te verliezen dat het noodzakelijk is om de AAA-rating van de EIB-groep te behouden;

36.   verzoekt de Raad en de Commissie de eisen van het Parlement jegens de EIB te ondersteunen;

37.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Europese Investeringsbank, de ACS-EU-Raad, de Verenigde Naties en de Wereldbank.

(1) Project nr. EP/ExPol/B/2004/09/06.
(2) PB C 304 van 24.10.2000, blz. 211.
(3) PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 111.
(4) PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 390.
(5) PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1019.


Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT)
PDF 126kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement over de bespoediging van de tenuitvoerlegging van het EU-actieplan inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT)
P6_TA(2005)0300B6-0412/2005

Het Europees Parlement,

–   gelet op Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(1),

–   gezien het voorstel voor een EU-actieplan betreffende FLEGT (Mededeling van de Commissie van 21 mei 2003 over Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw - Voorstel voor een EU-actieplan (COM(2003)0251) dat werd onderschreven in de Conclusies van de Landbouw- en Visserijraad inzake FLEGT van 13 oktober 2003(2),

–   gezien de Conclusies van de Landbouw- en Visserijraad inzake FLEGT van 21-22 december 2004,

–   gezien de Conclusies van de Milieuraad van 28 juni 2004 inzake het stoppen van het verlies aan biodiversiteit tegen 2010,

–   gezien het advies in briefvorm van 19 januari 2004 van zijn Commissie industrie, onderzoek en energie inzake bovenvermelde mededeling van de Commissie van 21 mei 2003,

–   gezien het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem op vrijwillige basis voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (COM(2004)0515),

–   gezien het advies van 6 december 2001 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap(3) betreffende de bevoegdheid voor de sluiting van het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid,

–   gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat illegale houtkap ontbossing, verlies aan biodiversiteit en klimaatveranderingen in de hand werkt, het ontstaan van burgeroorlogen aanwakkert en de internationale veiligheid bedreigt doordat het aanleiding geeft tot corruptie, georganiseerde misdaad en schending van de mensenrechten,

B.   overwegende dat de Europese Unie bijzondere verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van de internationale gemeenschap en de ontwikkelingslanden, aangezien zij één van de grootste importeurs van hout en houtproducten is,

C.   overwegende dat de goedkope import van illegaal gekapt hout en illegale bosbouwproducten, tesamen met het niet-naleven door sommige ondernemingen van fundamentele sociale en ecologische regels de internationale markten ontregelt, de belastinginkomsten van de producerende landen vermindert en tot banenverlies leidt in de import- en exportlanden,

D.   overwegende dat oneerlijke mededinging die is gebaseerd op wijdverbreide illegale praktijken, schade toebrengt aan die Europese ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen, die verantwoord werken en de bestaande regelgeving naleven,

E.   overwegende dat de EU zich inzet voor het bestrijden van de illegale houtkap en van de handel in illegaal hout overeenkomstig de verplichtingen die zij op zich heeft genomen ter gelegenheid van diverse internationale en regionale conferenties inzake de bestrijding van de illegale exploitatie van en handel in bosbouwproducten en de capaciteitsopbouw ten behoeve van particulieren en overheidsinstanties in verband met de wetshandhaving in de bosbouw in de desbetreffende gebieden,

F.   overwegende dat het milieubeleid van de Europese Unie o.a. de doelstelling nastreeft van bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen (artikel 174 EG-Verdrag); overwegende dat zulks de instandhouding en een duurzaam gebruik van de biodiversiteit omvat,

G.   overwegende dat de duurzame economische en sociale ontwikkeling van de ontwikkelingslanden en de strijd tegen de armoede in de ontwikkelingslanden tot de doelstellingen behoren van het beleid van de Gemeenschap op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking (artikel 177 EG-Verdrag); overwegende dat in het rapport van de Wereldbank van 2002 over het bosbouwbeleid is uiteengezet dat de bossen voorzien in het levensonderhoud van 90% van de 1,2 miljard mensen in de ontwikkelingslanden die in uiterste armoede leven,

H.   overwegende dat de milieubeschermingseisen moeten worden geïntegreerd in de planning en tenuitvoerlegging van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie (artikel 6 EG-Verdrag),

I.   overwegende dat het actieplan FLEGT voorzag in de volgende prioritaire maatregelen: het opzetten van een vrijwillig vergunningensysteem dat ten uitvoer moet worden gelegd door middel van partnerschapsovereenkomsten tussen de EU en de houtproducerende landen; het nagaan van de mogelijkheden van verdere regelgeving voor de controle op de import van illegaal gekapt hout vóór medio 2004; het ondersteunen van de doelstellingen van het actieplan met behulp van bestaande wetgevingsinstrumenten, zoals wetgeving tegen het witwassen van geld, het betrekken van milieuoverwegingen bij overheidsopdrachten en ondersteuning van houtproducerende landen en particuliere initiatieven,

J.   overwegende dat in de conclusies van de Landbouw-en Visserijraad van 13 oktober 2003:

   - werd verklaard 'dat het door de Commissie voorgestelde actieplan inzake FLEGT gezien dient te worden in het kader van het vaste voornemen van de EU om actief bij te dragen tot internationale processen zoals het Bossenforum van de Verenigde Naties (UNFF), het uitgebreide werkprogramma van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) met betrekking tot de biodiversiteit van de bossen, de Internationale Organisatie voor tropisch hout (ITTO) en de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dieren plantensoorten (CITES)';
   - werd erkend 'dat wetshandhaving, bestuur en handel in de bosbouw moeten worden aangepakt in het kader van duurzame ontwikkeling, duurzaam bosbeheer en armoedebestrijding, en rekening houdend met sociale rechtvaardigheid en nationale soevereiniteit',

K.   overwegende dat de Commissie in juli 2004 een voorstel heeft ingediend voor een verordening van de Raad inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem op vrijwillige basis voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap, die ten uitvoer moest worden gelegd door middel van bilaterale, regionale of interregionale FLEGT-partnerschapsovereenkomsten en die strookte met het actieplan FLEGT, waarin als algemene doelstelling is bepaald dat dergelijke overeenkomsten 'een bijdrage tot duurzame ontwikkeling (...) in overeenstemming met het algemene doel om duurzame ontwikkeling te bevorderen, zoals de EU en haar partners in het kader van de wereldtop over duurzame ontwikkeling zijn overeengekomen',

L.   overwegende dat de Landbouw- en Visserijraad in zijn Conclusies van 21 en 22 december 2004 de Commissie heeft aangemoedigd om verdere wetgevingsmaatregelen voor te stellen voor de controle op de invoer van illegaal gekapt hout,

1.   is teleurgesteld over de uiterst trage tenuitvoerlegging van de diverse verplichtingen die in het actieplan FLEGT zijn vervat;

2.   is teleurgesteld over het feit dat de Commissie tot dusverre niet haar belofte is nagekomen om een studie te presenteren over wetgevingsmogelijkheden, een studie die volgens het actieplan vóór medio 2004 had moeten worden ingediend en waarom zowel de Milieuraad als de Landbouwraad hadden gevraagd;

3.   is teleurgesteld over het feit dat de Commissie tot dusverre heeft nagelaten om uitvoerige wetsteksten op te stellen die de invoer van alle illegale houtsoorten en houtproducten verbieden, ongeacht het land van herkomst, en die een duurzaam bosbeheer bevorderen in de gehele wereld, zoals de leden van de Commissie industrie, onderzoek en energie van het Europees Parlement voor juni 2004 hadden verlangd;

4.   is teleurgesteld over het feit dat de lidstaten hebben nagelaten de Commissie relevante informatie te verstrekken over nationale regelgeving die zou kunnen worden toegepast op de illegale houtkap, en dat er geen netwerk tot stand is gebracht ter vergemakkelijking van de uitwisseling van informatie;

5.   is zeer verontrust over het feit dat het voorstel voor een verordening inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem op vrijwillige basis en onderhandelingen over FLEGT-partnerschapsovereenkomsten met houtproducerende landen, één van de hoekstenen van het actieplan FLEGT, wordt gebaseerd op de rechtsgrondslag van artikel 133 van het EG-Verdrag;

6.   verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook met klem om hun verplichtingen uit hoofde van het actieplan FLEGT onverwijld na te komen, alsook hun internationale verplichtingen inzake biodiversiteit, armoedebestrijding, duurzaam bosbeheer en klimaatverbetering;

7.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om grote en snelle vorderingen te maken met de uitvoering van het actieplan FLEGT, inclusief:

   - de indiening op korte termijn door de Commissie van een uitvoerig wetgevingsvoorstel dat de invoer van illegaal gekapt hout en illegale bosbouwproducten zal verbieden, ongeacht het land van herkomst, alsmede de bevordering van een sociaal en ecologisch verantwoord bosbeheer in de gehele wereld als einddoel;
   - de toetsing van de bestaande nationale wetgeving en het nagaan of er andere wetgevingsmogelijkheden bestaan voor de bestrijding van de illegale houtkap en de daarmee verband houdende handelspraktijken;
   - de totstandbrenging van een EU-netwerk ter bevordering van de uitwisseling van informatie over de illegale handel in hout ten behoeve van de douane-instanties en de administratieve en gerechtelijke autoriteiten;

8.   verzoekt de Commissie en de Raad om de rechtsgrondslag van het voorstel voor een verordening inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem op vrijwillige basis en de onderhandelingen over FLEGT-partnerschapsovereenkomsten te wijzigen, nl. vervanging van artikel 133 door artikel 175 en/of artikel 179 van het EG-Verdrag;

9.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten partnerschapbeginselen bevatten die de producerende landen ertoe verplichten een actieprogramma met tijdschema op te stellen dat maatregelen bevat die de gebreken in het bosbeheer aanpakken, bijdragen tot een sociaal en ecologisch verantwoord bosbeheer en het stoppen van het verlies aan biodiversiteit, en de sociale rechtvaardigheid en de armoedebestrijding bevorderen;

10.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor een grotere, concrete en zinvolle participatie van het sociale middenveld en de democratisch gekozen afgevaardigden bij het onderhandelen over en ten uitvoer leggen van de FLEGT-partnerschapsovereenkomsten, en bij het toetsen van de bosbouwregelgeving van de partnerlanden met het doel gebreken en sociale en ecologische onrechtvaardigheden op te sporen en zo nodig wijzigingsvoorstellen uit te werken;

11.   dringt erop aan dat het Parlement volledig betrokken wordt bij en geïnformeerd over de vorderingen die in elke fase van de onderhandelingen over de FLEGT-partnerschapsovereenkomsten worden gemaakt;

12.   dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten de wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw integreren in de planning en uitvoering van de volgende ronde landenstrategiedocumenten, met name in regio's en landen met veel bossen, en dat zij adequate financiële middelen ter beschikking stellen uit geografische begrotingsposten ten behoeve van de capaciteitsopbouw en ondersteuning van de voornaamste hervormingen;

13.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de de Raad, de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 242 van 10.9.2002, blz.1.
(2) PB C 268 van 7.11.2003, blz. 1.
(3) Advies 2/00 ECR [2001] I-9713.


Clearing en afwikkeling in de Europese Unie
PDF 140kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement over clearing en afwikkeling in de Europese Unie (2004/2185(INI))
P6_TA(2005)0301A6-0180/2005

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld "Clearing en afwikkeling in de Europese Unie – Een strategie voor de toekomst" (COM(2004)0312),

–   gezien het eerste en het tweede verslag van de Groep-Giovannini over grensoverschrijdende Clearing en afwikkeling in de EU, verschenen in november 2001 respectievelijk april 2003,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2003 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld "Clearing en afwikkeling en Europese Unie – belangrijkste beleidsvraagstukken en toekomstige uitdagingen"(1),

–   gelet op de oprichting door de Commissie van de Adviserende en Toezichthoudende Groep op hoog niveau inzake clearing en afwikkeling ("de CESAME-Groep"), die op 16 juli 2004 haar eerste vergadering heeft gehouden,

–   gezien de verklaring die op 26 januari 2004 is afgelegd door de vier opeenvolgende voorzitterschappen, namelijk de Republiek Ierland, Nederland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk, en waarin met nadruk werd gewezen op het belang van het Lissabon-proces en de noodzaak om de kwaliteit van de regelgeving te verbeteren en alternatieven voor wetgeving in overweging te nemen,

–   gezien de verklaringen die de president van de Europese Centrale Bank tijdens het debat in de plenaire vergadering van 25 oktober 2004 heeft afgelegd,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0180/2005),

A.   overwegende dat de infrastructuur voor effectenclearing en -afwikkeling in de EU momenteel vaste vorm aanneemt en de grensoverschrijdende clearing en -afwikkeling nog altijd onvoldoende is geharmoniseerd, en overwegende dat de Commissie thans werkt aan een effectbeoordeling om aan te geven wat de respectieve netto voordelen van regelgevende en niet-regelgevende alternatieven zijn ter beperking van de kosten van grensoverschrijdende clearing en -afwikkeling (waaronder de opheffing van de Giovannini-belemmeringen), rekening houdend met de belangen van alle betrokkenen (emittenten, beleggers en financiële intermediairs), en overwegende dat in deze beoordeling al dan niet wetgeving zal worden voorgesteld,

B.   overwegende dat de clearing- en afwikkelingsindustrie in Europa bij binnenlandse transacties succesvol is en innovatief inspeelt op druk van de zijde van klanten, overwegende dat er aanzienlijke ruimte is voor meer doelmatigheid bij de grensoverschrijdende clearing en afwikkeling van effectentransacties en de infrastructuur voor effectenafwikkeling over een veelheid van nationale systemen is versnipperd; overwegende dat de gebruikers van clearing- en afwikkelingsdiensten meestal echter grote ondernemingen zijn die stevig met dienstverleners kunnen onderhandelen om hun belangen te verdedigen; overwegende dat het belang moet worden beklemtoond van een mondiaal systeem dat een veilig en doelmatig kader schept voor clearing- en afwikkelingstransacties ten behoeve van alle gebruikers (investeerders, emittenten, financiële bemiddelaars) en aldus de mededinging bevordert,

C.   overwegende dat er mededinging is op de markt voor clearing- en afwikkelingsdiensten in de EU, maar dat de mate van concurrentie varieert al naargelang de specifieke geleverde dienst en er maar een betrekkelijk klein aantal grote dienstverleners is (een aantal grotere effectenbewaarinstellingen verrichten bijvoorbeeld diensten van het type clearing en afwikkeling "in-house" door in hun eigen boeken effecten over te boeken van de ene klant naar de andere), overwegende dat de Commissie naar behoren onderscheid moet maken tussen de functies na transacties die door de volgende concurrerende instellingen worden vervuld:

   a) centrale effectenbewaarinstellingen (CSD's), die centrale registratie combineren met uiteindelijke (centrale) afwikkelingsactiviteiten; in bepaalde gevallen kunnen zij ook nevenactiviteiten ontwikkelen zoals verrekingsdiensten, die momenteel door de Commissie als clearing worden aangemerkt; ook verrichten zij in sommige gevallen bewarings- en bankdiensten;
   b) internationale centrale effectenbewaarinstellingen (ICSD's) die twee activiteiten ontplooien: (1) zij fungeren als CSD's voor de afwikkeling van transacties met euro-obligaties en (2) verzorgen mondiale bewaarneming van effecten waarvoor zij niet als effectenbewaarinstelling fungeren, als onderdeel van deze mondiale bewaarnermingsactiviteiten bieden de ICSD's een leningenprogramma en andere tripartiete diensten;
   c) centrale tegenpartijen (CCP's) die centrale garantie- en veelal verrekeningsactiviteiten verrichten (in de mededeling van de Commissie beide als clearing omschreven); daar de essentiële taak van de CCP's is elke tegenpartij bij een transactie te vervangen door zelf als tussenpersoon op te treden, brengen zij samen met hun clearing leden de vervangingskostenrisico's bijeen; en
   d) bewaarnemingsbanken die clearing en afwikkelingsdiensten aanbieden en die als clearingleden aan CCP diensten kunnen deelnemen.

D.   overwegende dat er voor ondoelmatigheden op de markt voor grensoverschrijdende clearing en afwikkeling in de EU gedeeltelijk twee oorzaken zijn: hogere exploitatiekosten per transactie als gevolg van nationale verschillen van juridische aard, in technische vereisten, in marktpraktijken en in fiscale procedures en in sommige gevallen door hogere marges vanwege respectieve marktpraktijken,

E.   overwegende dat in de bovengenoemde Giovannini-verslagen 15 belemmeringen werden geïdentificeerd als gevolg van deze nationale verschillen, en overwegende dat de CESAME-Groep werkt aan de coördinatie van initiatieven van de particuliere en de publieke sector om deze op te heffen; overwegende dat sommige juridische belemmeringen en belemmeringen in verband met toegang alleen door middel van wetgeving kunnen worden weggenomen,

F.   overwegende dat de huidige concentratie van effectenbeurzen en de tendens van centrale clearing- en afwikkelingsfuncties om zich tot monopolies te ontwikkelen, de noodzaak aantoont van grotere transparantie bij de grensoverschrijdende clearing- en afwikkelingsmarkt,

1.   staat volledig achter de in de mededeling van de Commissie uiteengezette doelstelling betreffende een doelmatige, geïntegreerde en veilige markt voor clearing en afwikkeling van effecten in de EU;

2.   is van mening dat het opzetten van efficiënte systemen voor clearing en afwikkeling in de EU een ingewikkeld proces zal zijn en merkt op dat een echte Europese integratie en harmonisatie gezamenlijke inspanningen van de diverse belanghebbenden zal vergen, en dat het huidige publieke beleidsdebat voldoende rekening moet houden met de principes die aan Richtlijn 2004/39/EG(2) ten grondslag liggen, zich vooral moet richten op:

   a) verlaging van de kosten van grensoverschrijdende clearing en afwikkeling,
   b) het bieden van garanties dat systeemrisico's en eventuele andere risico's bij grensoverschrijdende clearing en afwikkeling goed wordt beheerd en gereguleerd,
   c) aanmoediging van integratie van clearing en afwikkeling door het wegnemen van concurrentievervalsingen; en
   d) zorgen voor de nodige transparantie en "good governance"-codes;

3.   is van mening dat de regelgeving van de EU bij wijze van algemeen beginsel aan kosten-batenanalyses moet worden onderworpen en dat de EU haar toevlucht moet nemen tot wetgeving wanneer er een duidelijk risico van falende marktwerking bestaat en wetgeving de meest doeltreffende en proportionele methode is om duidelijk omschreven problemen te verhelpen;

4.   stelt zich met stelligheid op het standpunt dat alle nieuwe regelgeving op dit gebied niet mag leiden tot een verdubbeling van bestaande regelgeving; merkt op dat het vooral zaak is om dubbele regelgeving voor het bankwezen en de sector investeringsdiensten te voorkomen; geeft de voorkeur aan een functionele aanpak van regelgeving die rekening houdt met de uiteenlopende risicoprofielen en de mededingingssituatie van verschillende entiteiten evenals met de door de meeste lidstaten erkende rol van de CSD's;

5.   is ervan overtuigd dat de last van onnodige regelgeving het best kan worden vermeden door zorgvuldige overweging van een analyse om de kwesties aan te wijzen die eventuele regelgeving vereisen;

6.   ziet op nationaal niveau geen aanwijzingen dat de dienstverleners op het gebied van clearing en afwikkeling slecht gereguleerd zijn, hoewel er binnen de EU verschillen bestaan, of dat er onvoldoende controle is op eventuele systeemrisico's die zij opleveren; neemt nota van de regelingen die van kracht zijn voor het beheer van operationele risico's (systeemfalen), de voor clearing en afwikkeling meest relevante bron van risico's; vestigt echter de aandacht op de noodzaak om te waken tegen ieder eventueel systeemrisico, ongeacht of het van operationele aard is of verband houdt met liquiditeit of krediet; merkt op dat de natuurlijke tendens tot concentratie van centrale clearing en afwikkelingsfuncties vanwege het bestaan van externe netwerkfactoren, besparing door schaalvergroting en andere factoren onvermijdelijk risico's bijeenbrengt die momenteel over veel afwikkelingssystemen zijn verspreid;

7.   is ingenomen met het besluit van de Commissie om een effectbeoordeling te doen plaatsvinden, in het kader waarvan een grondige analyse wordt gemaakt van de potentiële kosten en baten van de opties van zowel wetgevende als niet-wetgevende aard en hun respectieve toepassingsgebied;

8.   is van mening dat er behoefte is aan doeltreffende handhaving en aan verbetering van bestaande wetgeving; verzoekt de Commissie krachtige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de desbetreffende wetgeving (bijvoorbeeld Richtlijn 98/26/EG(3) betreffende het definitieve karakter van afwikkeling en Richtlijn 2004/39/EG) goed ten uitvoer wordt gelegd en op een krachtige manier gehandhaafd wordt;

9.   is verontrust over de achterstand die bij de uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG op niveau 2 is opgelopen en herinnert eraan dat als de datum voor de toepassing wordt uitgesteld, de bevoegdheden van het Europees Parlement moeten worden geëerbiedigd;

10.   betreurt dat de Commissie de transactieverwerkende activiteiten niet tegelijk met de beleggingsdiensten heeft behandeld; is bezorgd door het aldus gecreëerde rechtsvacuüm, met name op het gebied van de harmonisatie van de procedures, de aflevering van paspoorten en toezicht, ingesteld op basis van de principes betreffende vrije toegang waarin Richtlijn 2004/39/EG voorziet;

11.   is van mening dat, indien de Commissie, aan de hand van de resultaten van de effectrapportage, kiest voor wetgeving, haar voorstel gericht moet zijn op:

   i) herbevestiging en versterking van toegangsrechten om te zorgen voor niet-discriminatoire toegang tot centrale dienstverleners op het gebied van clearing en afwikkeling,
   ii) versterking van de vergunningsrechten voor dienstverleners op het gebied van clearing en afwikkeling, ondersteund door convergentie van de regelgeving,
   iii) zorgen voor transparantie en de marktkrachten gelegenheid geven voor een doelmatige marktwerking;
   iv) verbetering van de coherentie van de regelgeving, het toezicht en de transparantie om verleners van diensten op het gebied van clearing en afwikkeling in staat te stellen systeemrisico's en mededingingsverstorend gedrag te beheersen,
   v) vaststelling van een op risico gebaseerde functionele benadering van de regelgeving van de diverse deelnemers die rekening houdt met de diverse risicoprofielen en situaties van concurrentie tussen verschillende eenheden,
   vi) opstelling van definities die samenhangend en consistent zijn met bestaande marktpraktijken en met de mondiaal en in de EU geldende voorwaarden;

12.   is het met de Commissie eens dat vooral de markt moet beslissen over de structuur van clearing- en afwikkelingsdiensten; is van mening dat geen specifiek model moet worden opgelegd, bijvoorbeeld eigendom van de gebruiker en beheer door de gebruiker, eigendom van de aandeelhouder, publiek eigendom, enz.;

De Giovannini-belemmeringen

13.   is van mening dat de beste manier om de kosten van grensoverschrijdende clearing en afwikkeling te verlagen gelegen is in de opheffing van de 15 "Giovannini-belemmeringen"; dringt er bij alle instanties, zowel openbare als particuliere, op aan om hun inspanningen gericht op opheffing daarvan te verdubbelen; steunt de inspanningen van de Commissie gericht op coördinatie van dit project via de CESAME-Groep;

14.   is van oordeel dat opheffing van de Giovannini-belemmeringen een prioriteit blijft; is van mening dat het hoofddoel van eventueel nodige regelgeving het wegnemen moet zijn van de wettelijke en fiscale belemmeringen die niet zonder overheidsingrijpen kunnen worden weggenomen;

15.   is van mening dat het gebrek aan overeenstemming tussen nationale wetgevingen betreffende de overdracht van financiële instrumenten een van de belangrijkste redenen is waarom de kosten van grensoverschrijdende transacties hoger zijn dan van binnenlandse transacties; steunt de voortdurende inspanningen om deze wetgeving onderling af te stemmen, maar erkent dat het nog vele jaren zou kunnen duren voordat dit project is afgerond; is tevreden met de oprichting van de Commissiewerkgroep over rechtszekerheid; dringt er bij de Commissie op aan om de werkzaamheden van deze werkgroep over rechtszekerheid als prioritair instrument ter bevordering van de convergentie op Europees niveau te intensiveren; verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de resultaten van deze werkzaamheden en om nauw samen te werken met derde landen en groepen zoals Unidroit en het Verdrag van Den Haag van 13 december 2002 inzake het recht dat van toepassing is op bepaalde rechten ten aanzien van effecten die bij een intermediair worden aangehouden en vraagt dat het Europees Parlement en de lidstaten te zijner tijd bij de vaststelling van de Europese onderhandelingspositie op dit gebied worden betrokken;

16.   is van mening dat fiscale belemmeringen een reden zijn voor hogere kosten van grensoverschrijdende clearing en afwikkeling; steunt verdere pogingen om deze hindernissen te verkleinen; is verheugd over de door de Commissie ingestelde werkgroep inzake fiscale problemen om een proces op gang te brengen om te komen tot coördinatie en harmonisatie van fiscale aangelegenheden;

17.   is van mening dat de werkzaamheden met betrekking tot fiscale aangelegenheden zich op korte termijn vooral moeten richten op de normalisatie van de rapportagevereisten en moeten worden gevolgd door afschaffing van alle verdere discriminerende belastingpraktijken; is van mening dat, zo het mogelijk zou zijn de fiscale autoriteiten informatie te verschaffen over een standaardvorm voor heel Europa, dit de kosten van clearing en afwikkeling aanzienlijk zou verminderen zonder dat de bevoegdheden van de lidstaten om over hun eigen belastingen te beslissen zou ondermijnen;

CEER/ESCB-normen

18.   dringt er bij het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) op aan om duidelijk aan te geven wat de rechtsgrondslag is voor hun activiteiten als het gaat om onderwerpen waarvoor de EU-wetgeving geen mandaat verleent, om in ieder geval nauw samen te werken met het Europees Parlement en het volledig op de hoogte te houden van zijn activiteiten van niveau 3 en niveau 4, met name ten aanzien van zeer politieke vraagstukken betreffende marktstructuren zoals clearing en afwikkeling, en om de normen niet langer bindend te verklaren;

19.   betreurt dat het CEER en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) de betrokken marktdeelnemers en andere Europese instellingen niet op ruimere schaal en meer openlijk hebben geraadpleegd; twijfelt aan het nut van het CEER/ESCB-concept van een "significant custodian", omdat dit dubbelzinnig is; meent dat CEER/ESCB-normen moeten zorgen dat er geen dubbele regelgeving plaatsvindt voor instellingen die reeds aan regelgeving voor het bankwezen zijn onderworpen;

20.   betreurt het tijdstip van de goedkeuring van de CEER/ESCB-normen, namelijk in een periode waarin de maatregelen van niveau 1 in behandeling zijn; bevestigt dat CEER-normen niet vooraf bepalend moeten zijn voor EU-wetgeving, ongeacht of deze van wetgevende of niet-wetgevende aard is; dringt aan op volledige raadpleging en transparantie bij de tenuitvoerlegging van de normen en is van mening dat tenuitvoerlegging tenminste moet worden uitgesteld tot na een besluit van de Commissie over het al dan niet doen van een voorstel voor een richtlijn; herinnert in elk geval, ongeacht de bijdrage van het CEER en het ESCB, aan de primaire verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de Europese wetgever voor de vaststelling van regelgeving op dit gebied;

21.   is bezorgd dat enkele regelgevers, ondanks het besluit van het CEER om de toepassing van de normen uit te stellen, doorgaan en reeds de toepassing ervan door de marktdeelnemers verlangen; is voorts bezorgd over de berichten dat de normen zonder raadpleging en achter gesloten deuren door de CEER-ESCB worden herschreven;

22.   is van mening dat, als er geen richtlijn betreffende clearing en afwikkeling wordt voorgesteld, er een doeltreffende alternatieve manier moet worden gevonden om het CEER te onderzoeken die zorgt voor parlementaire toezicht op activiteiten van niveau 3; verzoekt alle betrokken instellingen en belanghebbenden om een debat aan te gaan over de wijze waarop dit kan worden bereikt; geeft hiervoor de volgende mogelijkheden aan:

   i) zorgen dat kennisgevingen worden toegezonden aan het Europees parlement van alle mandaten aan het CEER en tevens te zorgen dat het CEER het Europees parlement in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte houdt van de op niveau 3 verrichte werkzaamheden op terreinen die gevoelige politieke kwesties raken,
   ii) ontwikkelen en bevordering van de doelmatigheid van parlementaire hoorzittingen met vertegenwoordigers van het CEER, met harde ondervraging en kruisverhoren,
   iii) regelmatige indiening van schriftelijke verslagen van de CEER bij de Commissie economische en monetaire zaken;

Mededinging

23.   is van mening dat de in de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie gegeven definities geen duidelijk onderscheid behelzen tussen de activiteiten van verschillende sectoren van de markt, en dat zij aanzienlijk moeten worden verbeterd in een wetgevingsvoorstel;

24.   onderkent de schaalvoordelen en de mogelijkheden die kunnen voortvloeien uit het toestaan van concentratie; stelt vast dat gebruikers van diensten op het gebied van clearing en afwikkeling al vele jaren aandringen op consolidering en dat de recente consolidering, mits naar behoren gecontroleerd, naar verwachting in de nabije toekomst verdere voordelen zal opleveren; meent dat het wegens het ontbreken van een geschikt wetgevings- en regelgevend kader niet mogelijk is om gelijke concurrentieverhoudingen te scheppen, wat nodig is voor de integratie;

25.   dringt er bij de Commissie op aan om haar algemene bevoegdheden in het kader van het mededingingsrecht op een proactieve manier te gebruiken in de strijd tegen eventuele gevallen van misbruik van een overheersende positie of ander mededingingsverstorend gedrag; neemt nota van de aanzienlijke gevolgen van recente mededingingszaken op dit gebied; onderstreept evenwel dat deze zaken betrekking hadden op grote spelers met aanzienlijke onderhandelingsmacht en dat er nauw op moet worden toegezien dat alle deelnemers zonder discriminatie tot de essentiële faciliteiten toegang hebben;

26.   deelt de mening dat sommige onderdelen van het clearings- en afwikkelingsstelsel vanuit het oogpunt van concurrentiebeleid zorgvuldiger aandacht verdienen; onderkent dat bepaalde ondernemingen een groot aandeel hebben op de markt van clearing- en afwikkelingsdiensten en dat dit een soepele werking van de markt kan verzwakken; is van mening dat klanten alleen nadelen ondervinden en optreden van de overheid alleen gerechtvaardigd is, wanneer sprake is van misbruik van een overheersende positie;

27.   maant de Commissie tot voorzichtigheid bij iedere afzwakking van het mededingingsrecht; dringt er bij de Commissie op aan om haar bevoegdheden in het kader van het mededingingsrecht op een pro-actieve manier te gebruiken in de strijd tegen ieder eventueel misbruik van een overheersende positie of ander mededingingsverstorend gedrag met name wat betreft de transparantie van prijsstructuren; dringt er bij de Commissie op aan om:

   i) te zorgen dat alle gebruikers eerlijke en gelijke toegang hebben,
   ii) na te gaan of er sprake is van kruissubsidiëring tussen kerndiensten en diensten met toegevoegde waarde, en
   iii) te zorgen dat markdeelnemers met een overheersende marktpositie overeenkomstig artikel 82 van het EG-Verdrag zich passend gedragen;
  

neemt nota van de aanzienlijke gevolgen van recente mededingingszaken op dit gebied;

28.   is van mening dat doeltreffende en transparante non-discriminatoire rechten van toegang tot diensten op het gebied van clearing en afwikkeling belangrijk zijn ter verzekering van een concurrerende geïntegreerde financiële markt in de EU; adviseert om gebruik te maken van de mogelijkheid van pro-actieve handhaving van Richtlijn 2004/39/EG, in combinatie met een waakzaam gebruik van de algemene mededingingsbevoegdheden van de Commissie om te zorgen dat beperkingen van de toegang niet worden misbruikt om redenen van concurrentiebeperking;

29.   aanvaardt dat toegang kan worden geweigerd, wanneer deze technisch niet mogelijk of om objectieve en transparante redenen commercieel niet haalbaar of prudentieel onveilig is; dringt er bij de Commissie op aan haar algemene bevoegdheden op het gebied van het mededingingsrecht te gebruiken om te verzekeren dat beperkingen van de toegang niet worden misbruikt om de mededinging te verstoren;

30.   steunt de effectbeoordeling die de Commissie momenteel verricht om de noodzaak van wetgeving te beoordelen; steunt de ideeën van de Commissie met betrekking tot transparantie van prijsstructuren; merkt op dat er wellicht moeilijkheden ontstaan m.b.t. de vergelijkbaarheid aangezien diverse kostenonderdelen veelal samen worden gebundeld tot één enkele tariefcomponent; twijfelt aan de noodzaak om een scheiding aan te brengen tussen "kern"-activiteiten op het gebied van clearing en afwikkeling en zogenaamde diensten met een "toegevoegde waarde" teneinde legitieme problemen aan te pakken waar het gaat om vrije concurrentie, niet-discriminatoire toegang en risicobeperking; verwacht dat de mogelijke voorstellen van de Commissie op dit gebied in verhouding zullen staan tot de op de markt geconstateerde problemen;

31.   is bezorgd over de vraag of diensten na transacties wel onder de categorie diensten van algemeen belang vallen; dringt er bij de Commissie op aan om te zorgen dat alle deelnemers die dezelfde dienst verlenen, ook op dezelfde wijze worden gereguleerd;

32.   is van mening dat centrale dienstverleners op het gebied van clearing en afwikkeling ten volle rekening moeten houden met de belangen van alle gebruikers en de gebruikers zoveel mogelijk moeten consulteren en voor transparante prijsstructuren moeten zorgen, en tevens dienen zij ervoor te zorgen dat er absoluut geen sprake is van kruissubsidiëring tussen hun centrale diensten en diensten die worden aangeboden in concurrentie met andere marktdeelnemers, met name banken die optreden als bewaarinstelling, zoals reeds het geval is in ander bedrijfstakken; meent dat gebruikers alleen zouden moeten betalen voor de diensten die zij gebruiken en een duidelijke en onbelemmerde keuze moeten kunnen maken met betrekking tot de vraag waar zij de bankdiensten met betrekking tot hun transactie kopen; meent dat systemen voor effectenafwikkeling in commercieel bankgeld ten minste de keuze moeten bieden om af te rekenen in geld van de centrale bank;

o
o   o

33.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 38 E van 12.2.2004, blz. 265.
(2) PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.
(3) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.


Vorderingen van Bulgarije en Roemenië, met het oog op het volgende voortgangsverslag
PDF 171kWORD 32k
Resolutie van het Europees Parlement over het toetredingsproces van Bulgarije en Roemenië
P6_TA(2005)0302RC-B6-0443/2005

Het Europees Parlement,

–   gelet op het op 25 april 2005 ondertekend Verdrag inzake de toetreding van Bulgarije en Roemenië,

–   overwegende dat de vorderingen die Bulgarije en Roemenië hebben geboekt het mogelijk maakten de toetredingsonderhandelingen af te ronden, maar dat de inspanningen ten aanzien van de zwakke punten die in het voortgangsverslag 2004 van de Commissie zijn vastgesteld zowel voor als na de ondertekening van het toetredingsverdrag moeten worden voortgezet,

–   onder verwijzing naar de briefwisseling tussen de Voorzitter van het Europees Parlement en de Voorzitter van de Commissie over de rol van het Parlement inzake volledige betrokkenheid bij de besluitvorming zodra overwogen wordt gebruik te maken van een van de vrijwaringsclausules in het toetredingsverdrag,

–   gezien het feit dat het acquis zich verder ontwikkelt en gewijzigd zal worden in de aanloop naar de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie die is gepland voor 1 januari 2007, of 1 januari 2008, als gebruik wordt gemaakt van de in het toetredingsverdrag opgenomen vrijwaringsclausules,

–   overwegende dat de Raad en de Commissie waarnemers uit Bulgarije en Roemenië toelaten tot delen van hun respectieve interne procedures, als een minimale waarborg voor deze twee landen om tenminste op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen op wetgevingsgebied die hen aangaan,

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

1.   benadrukt eens te meer dat het het proces dat moet leiden tot de toetreding van Bulgarije en Roemenië nauwlettend zal volgen en verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de mate waarin de Bulgaarse en Roemeense autoriteiten de verbintenissen die zin aangegaan in het toetredingsverdrag, nakomen; wijst erop dat zijn instemming met de toetredingsverdragen is gegeven op voorwaarde dat de Raad en de Commissie het Parlement volledig betrekken bij de besluitvorming in geval gebruik gemaakt zou worden van de vrijwaringsclausules in het toetredingsverdrag met betrekking tot de toetreding van Bulgarije en Roemenië,

2.   onderstreept dat het parlementaire waarnemers uit de tien nieuwe lidstaten heeft verwelkomd gedurende de gehele periode vanaf de ondertekening van het toetredingsverdrag tot de daadwerkelijke en formele toetreding tot de Europese Unie;

3.   wijst erop dat de aanwezigheid van de waarnemers en hun werkelijke invloed weliswaar beperkt waren, maar dat deze regeling de democratisch gekozen parlementariërs uit de toetredende landen in staat stelde zich niet alleen vertrouwd te maken met de procedures in het Europees Parlement, maar ook om de besluitname over de EU-wetgeving op de voet te volgen;

4.   onderstreept dat de komst van de waarnemers van het Bulgaarse en Roemeense parlement, als besloten door de Conferentie van voorzitters, een bijdrage kan leveren aan de verdere voorbereiding van een geslaagde toetreding tot de Europese Unie en in het bijzonder ervoor kan zorgen dat de verbintenissen aangegaan tijdens de onderhandelingen worden nagekomen;

5.   onderschrijft derhalve het besluit van de Conferentie van voorzitters van 9 juni 2005 om de parlementen van Bulgarije en Roemenië uit te nodigen parlementaire waarnemers aan te wijzen en deze te verwelkomen vanaf 26 september 2005 tot de formele toetreding van hun respectieve landen;

6.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van Bulgarije en Roemenië.


Zimbabwe
PDF 125kWORD 44k
Resolutie van het Europees Parlement over Zimbabwe
P6_TA(2005)0303B6-0416/2005

Het Europees Parlement,

–   gelet op zijn vorige resoluties over de situatie in Zimbabwe, waarvan die van 16 december 2004(1) de meest recente is,

–   gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2005/146/GBVB van de Raad van 21 februari 2005 houdende verlenging van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/161/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe(2), en Verordening (EG) nr. 898/2005 van de Commissie van 15 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe(3),

–   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat op 19 mei 2005 het regime van Mugabe de onderdrukking van de bevolking van Zimbabwe heeft geïntensiveerd door de barbaarse vernietiging van duizenden huizen in Harare, Bulawayo en andere stadsgebieden in de zogenaamde "operation drive out rubbish", zodat volgens VN-schattingen thans ruim 200.000 mensen hun onderdak en bestaansbronnen verloren hebben, en overwegende dat velen van deze uitgezette personen thans aan de oevers van de Mukluvisi-rivier leven in omstandigheden die zeer bevorderlijk zijn voor de verspreiding van besmettelijke ziekten,

B.   overwegende dat de groeperingen die loyaal aan Mugabe zijn hun macht geconsolideerd hebben in de vervalste parlementsverkiezingen van 31 maart 2005, verkiezingen die gekenmerkt werden door onderdrukking en intimidatie en die niet beantwoordden aan de internationaal aanvaarde standaarden voor democratie,

C.   overwegende dat de G8-leiders, die van 6 tot 8 juli 2005 te Gleneagles bijeen zijn, en het Britse voorzitterschap van de G8 hulp aan Afrika bovenaan hun agenda hadden geplaatst; overwegende dat er in de Live8-campagne extra nadruk is gelegd op de problemen van Afrika, met inbegrip van de behoefte aan goed bestuur,

D.   overwegende dat op 24 mei 2005 de ministers van ontwikkelingssamenwerking van de EU ermee ingestemd hebben de Europese ontwikkelingshulp tegen 2010 tot 0,56% van het bruto nationaal inkomen te verhogen, en om in 2015 een percentage van 0,7% te bereiken, ter bevordering van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; benadrukkend dat deze toename naar raming tegen 2010 neer zal komen op een extra bedrag van 20 miljard EUR per jaar,

E.   overwegende dat met hulp alleen in Afrika weinig zal worden bereikt, wanneer er geen sprake is van goed bestuur, rechtsstaat en naleving van de mensenrechten, en dat de houding die de Afrikaanse regeringen aannemen tegen de ontwikkelingen in Zimbabwe een belangrijke indicatie vormt voor de mate waarin zij het belang van deze waarden onderschrijven,

F.   overwegende dat Zimbabwe vroeger een succesvolle economie had, voedsel naar andere Afrikaanse landen exporteerde en in een positie verkeerde om zijn zwakkere buren te helpen bij het overwinnen van hun problemen; overwegende dat Zimbabwe nu een staat is die bankroet is met miljoenen mensen die afhankelijk zijn van voedselhulp welke verstrekt wordt door de internationale gemeenschap,

G.   overwegende dat volgens ramingen van het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties Zimbabwe dit jaar 1,8 miljoen ton graan nodig zal hebben om de 4 miljoen mensen te voeden die aan ondervoeding lijden en met hongerdood bedreigd worden, terwijl de binnenlandse graanproductie van het land thans slechts tussen de 400.000 en 600.000 ton bedraagt,

H.   overwegende dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft medegedeeld dat Zimbabwe thans bij de IMF betalingsachterstanden van 295 miljoen US dollar heeft en dat Mugabe's politiek van "stadsschoonmaking", tezamen met de verminderde landbouwproductie, ertoe zal leiden dat de inflatie nog verder zal oplopen, hetgeen tot een nog diepere economische crisis zal leiden,

I.   overwegende dat bedrijven uit de lidstaten van de EU voortgaan met het kopen van producten die vermoedelijk afkomstig zijn van boerderijen die rechtstreeks onder de controle staan van personen die met het regime van Mugabe verbonden zijn,

J.   overwegende dat de Afrikaanse Unie geweigerd heeft op te treden om een einde te maken aan de brute onderdrukking door Mugabe en dat de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki geweigerd heeft om zelfs maar kritiek uit te oefenen op het optreden van Mugabe, laat staan serieuze maatregelen te nemen tegen diens regime,

K.   overwegende dat de Zuid-Afrikaanse Ontwikkelingsgemeenschap (SADC) nog steeds een regionaal centrum voor training van vredesbewaringstroepen in Harare onderhoudt,

L.   overwegende dat de Raad, toen het de gerichte sancties tegen het regime van Mugabe in februari 2005 verlengde, de toezegging heeft gedaan om een verder onderzoek te doen naar deze sancties "in het licht van de parlementaire verkiezingen die in maart 2005 in Zimbabwe zullen plaatsvinden",

M.   overwegende dat het reisverbod van de EU tegen Zimbabwe op 15 juni 2005 werd uitgebreid tot 120 personen die aan de regering van Mugabe verbonden zijn; maar dat deze uitbreiding weinig effect zal hebben op de stringente naleving van de sancties; overwegende dat de Raad geen nieuwe maatregelen tegen het regime van Mugabe heeft genomen na de frauduleuze verkiezingen van 31 maart 2005 en de recente onderdrukkingsmaatregelen,

N.   overwegende dat Roy Bennett, voormalig parlementslid voor de oppositionele Beweging voor Democratische Verandering (MDC), op 28 juni 2005 uit de gevangenis is ontslagen, nadat hij daar acht maanden had moeten doorbrengen onder afschuwelijke omstandigheden,

O.   overwegende dat de volgende zitting van de EU-Raad Algemene Zaken en Externe betrekkingen (GAERC), die op 18-19 juli 2005 zal plaatsvinden, de gelegenheid biedt om maatregelen te treffen,

1.   benadrukt dat op dit moment de internationale gemeenschap de prioriteit geeft aan Afrika, en veroordeelt daarom des te scherper het regime van Mugabe wegens de intensivering van haar onderdrukking van het volk van Zimbabwe , waarbij het uitdrukking geeft aan zijn grote teleurstelling dat andere Afrikaanse regeringen, en met name Zuid-Afrika, de SADC en de Afrikaanse Unie, weigeren om kritiek te leveren op het optreden van Mugabe en maatregelen te nemen tegen zijn regime;

2.   dringt er bij de G8 op aan om van de kant van de Afrikaanse regionale organisaties en naties te eisen dat zij duidelijk blijk geven van het belang dat zij hechten aan goed bestuur, corruptiebestrijding, democratie, rechtsstaat, naleving van de mensenrechten, en economische vooruitgang en beschouwt het geval Zimbabwe als een lakmoestest in dit verband;

3.   verlangt dat er onmiddellijk een einde komt aan de massale uitzettingen door het regime Mugabe en dringt aan op het verlenen van onbeperkte toegang aan hulporganisaties en humanitaire organisaties die steun bieden aan de personen die ontheemd zijn geraakt ten gevolge van de "operation drive out rubbish";

4.   dringt erop aan dat de hulp aan het volk van Zimbabwe beschikbaar wordt gesteld via niet-gouvernementele organisaties en doet een beroep op de Commissie om alles te doen wat in haar macht ligt om ervoor te zorgen dat de verstrekking van de hulp niet door het regime van Mugabe wordt gehinderd;

5.   dringt aan op de oprichting van een internationale onderzoekscommissie, die onderzoek moet doen naar het gebruik van voedsel en onderdak als politieke wapens;

6.   betreurt het slappe optreden van de Afrikaanse Unie, en met name dat van Zuid-Afrika en een aantal andere buurlanden van Zimbabwe, die hun blik afwenden van de dagelijkse onderdrukking van het volk van Zimbabwe en de vernietiging van de economie van dat land; herinnert de regering van Zuid-Afrika eraan dat zij een speciale verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van haar buurland Zimbabwe en doet een beroep op deze regering om zich ervoor in te spannen dat de regering van Mugabe onmiddellijk een eind maakt aan de gedwongen uitzettingen;

7.   doet een beroep op de SADC om haar regionale trainingscentrum voor vredesbewaringstroepen in Harare te sluiten, als indicatie van haar bereidheid om druk uit te oefenen op het regime van Mugabe;

8.   weigert de resultaten te erkennen van de buitengewoon gecorrumpeerde verkiezingen van 31 maart 2005, die niet beantwoordden aan de standaarden die geaccepteerd worden door de internationale gemeenschap, met inbegrip van de SADC;

9.   betreurt het ten zeerste dat de Raad geen gevolg heeft gegeven aan de aanhoudende verzoeken van het Parlement om meer druk uit te oefenen op het regime van Mugabe;

10.   dringt er, in het licht van de situatie in Zimbabwe en vanuit de wens om de volkeren van onze landen om Afrika te steunen, bij de Raad op aan om serieuze maatregelen te nemen om verbetering te bewerkstelligen in de situatie in Zimbabwe; doet in dit verband een beroep op de Raad om een einde te maken aan de sluipwegen die er nog bestaan in de gerichte sancties van de EU en zich duidelijk ervoor in te zetten dat deze door alle lidstaten nauwgezet worden nageleefd;

11.   dringt erop aan dat deze maatregelen de schorsing moeten inhouden van alle economische betrekkingen met Zimbabwe die rechtstreeks in het voordeel van het regime zijn (zoals handel met boerderijen die gecontroleerd worden door personen die aan het regime gelieerd zijn); de vaststelling en oplegging van maatregelen tegen personen die financiële steun bieden aan de antidemocratische activiteiten van het regime (zulks in samenwerking met de Verenigde Staten en de landen van het Gemenebest) en maatregelen om te verhinderen dat familieleden van de helpers van Mugabe toegang krijgen tot werkgelegenheid en onderwijsvoorzieningen in de lidstaten van de EU;

12.   dringt aan op benoeming van een speciale gezant van de EU voor Zimbabwe, die de andere Afrikaanse staten tot actie moet aanzetten (zulks in samenwerking met de Verenigde Staten en de landen van het Gemenebest); en op opschorting van elke terugzending van asielzoekers uit Zimbabwe door de lidstaten, totdat er werkelijke verbetering is gekomen in de situatie in dit land;

13.   doet een beroep op de ondernemingen in de lidstaten van de EU die met Zimbabwe handel drijven om transparante zakenpraktijken toe te passen, te weigeren contracten te sluiten met personen die geprofiteerd hebben van Mugabe's landbezettingsprogramma en op zodanige wijze op te treden dat dit in het voordeel is van de bevolking van Zimbabwe en niet van het regime van Mugabe;

14.   steunt de voorzitter van de Commissie in diens uiting van teleurstelling over het feit dat de Afrikaanse Unie en Zuid-Afrika nagelaten hebben te reageren op de mensenrechtencrisis in Zimbabwe, en dringt erop aan dat de Commissie in haar komende "strategie voor Afrika" terdege rekening zal houden met onderhavige resolutie;

15.   doet een beroep op de Veiligheidsraad van de VN om ernstige en dringende aandacht te schenken aan de onderdrukking die thans in Zimbabwe plaatsvindt en te onderzoeken in hoeverre de personen die hiervoor verantwoordelijk zijn tot rekenschap kunnen worden geroepen;

16.   is tevreden met de vrijlating van Roy Bennett uit de gevangenis, maar betreurt de afschuwelijke omstandigheden waarin hij onder het bewind van Mugabe gevangen heeft gezeten; dringt aan op vrijlating van de andere 30.000 onschuldige slachtoffers, die na de "operation drive out rubbish" gevangen zijn gezet;

17.   dringt er bij Robert Mugabe op aan om af te treden en verlangt de oprichting van een overgangsregering in Zimbabwe, waarin ook personen uit oppositiegroeperingen en andere mensen van goede wil zijn opgenomen, ten einde opnieuw aanvaardbare bestuursnormen in Zimbabwe in te voeren en de aan de grond gelopen economie weer op de been te helpen en verbetering te brengen in de naleving van de mensenrechten;

18.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regeringen van de G8-landen, de regering en het parlement van Zimbabwe, de regering en het parlement van Zuid-Afrika, de secretaris-generaal van het Gemenebest, de secretaris-generaal van de VN, de voorzitters van de Commissie en de Raad van de Afrikaanse unie en de secretaris-generaal van de SADC.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2004)0112.
(2) PB L 49 van 22.2.2005, blz. 30.
(3) PB L 153 van 16.6.2005, blz. 9.


Kinderhandel op Guatemala
PDF 116kWORD 37k
Resolutie van het Europees Parlement over kinderhandel in Guatemala
P6_TA(2005)0304RC-B6-0415/2005

Het Europees Parlement,

–   verwijzend naar zijn eerdere resoluties over Guatemala, in het bijzonder de resolutie van 10 april 2003(1),

–   gezien zijn vastberaden en niet aflatende inzet voor het vredesproces en de mensenrechten in Guatemala,

–   gezien het Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie, aangenomen in het kader van de Haagse conferentie over internationaal privaatrecht

–   gezien het Memorandum van overeenstemming dat door de regeringen van Guatemala en Mexico is ondertekend om de in deze regio wijd verbreide praktijken van mensenhandel aan te pakken,

–   gezien de slotakte van de XVII-de interparlementaire conferentie Europese Unie/Latijns-Amerika, die van 14 t/m 16 juni 2005 plaatsvond in Lima,

–   gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de speciale rapporteur van de Verenigde Naties inzake de verkoop van en de handel in kinderen verklaart dat Guatemala de gebrekkigste adoptiewetgeving van de gehele regio heeft en dat kinderhandel hierin zelfs niet als misdrijf wordt aangemerkt,

B.   overwegende dat volgens het bureau van de procureur voor de mensenrechten in Guatemala momenteel absurde praktijken voorkomen zoals gedwongen zwangerschappen, draagmoederschappen tegen betaling, het onttrekken van kinderen aan de legitieme ouders, verwisseling van documenten, het vervalsen van bevolkingsregisters, en het uitbaten van clandestiene weeshuizen; overwegende dat ook diegene die toestemming geven voor adoptie zich schuldig maken aan kwalijke praktijken en dat internationale adoptiebureaus die kinderen te koop aanbieden in aantal toenemen,

C.   overwegende dat Guatemala een herkomst-, doorvoer- en bestemmingsland is voor vrouwen en kinderen uit Guatemala en andere Midden-Amerikaanse landen die worden verhandeld om te worden uitgebuit in de seksindustrie of op de arbeidsmarkt,

D.   overwegende dat volgens officiële cijfers in 2004 527 vrouwen zijn vermoord, en dat 81% van de slachtoffers met een vuurwapen werd gedood,

E.   overwegende dat sinds het vertrek van de VN-Vertegenwoordiging in Guatemala - MINIGUA - en bijna 10 jaar na de ondertekening van de vredesakkoorden, nog steeds problemen bestaan op het gebied van de mensenrechten, de rechten van de inheemse volkeren en de conflicten op het platteland, waarbij gewelddadige ontruimingen hebben plaatsgevonden die verscheidene mensen het leven hebben gekost en waarbij vele anderen gewond zijn geraakt,

F.   overwegende dat geen vorderingen worden geboekt bij het beëindigen van de straffeloosheid en dat het absoluut noodzakelijk is dat het akkoord houdende oprichting van een onderzoekscommissie voor illegale gewapende groepen en de clandestiene veiligheidsdiensten - CICIACS - door de autoriteiten ten volle wordt gesteund,

G.   overwegende dat leden van de rechtelijke macht of controle-organisaties van de overheid nog steeds worden vermoord, dat volgens de jongste berichten van januari t/m mei van dit jaar aangifte is gedaan van 76 aanvallen op mensenrechtenactivisten en dat in het eerste jaar van de huidige legislatuur aangifte is gedaan van 122 aanslagen op of bedreigingen van mensenrechtenactivisten,

H.   overwegende dat in de conceptnota van de Commissie ter voorbereiding van het strategisch document over Guatemala voor de periode 2007-2013 wordt erkend dat 56% van de bevolking in armoede leeft en 22% in extreme armoede en dat de inheemse volkeren drie vierde van deze percentages vertegenwoordigen,

1.   veroordeelt de kinderhandel, het bestaan van een netwerk van georganiseerde misdaad dat internationale connecties heeft en zich bezig houdt met de ontvoering van kinderen, het verwisselen van documenten, het vervalsen van bevolkingsregisters, en het uitbaten van clandestiene weeshuizen, en voorts de ongerijmdheden in besluiten tot goedkeuring van adoptie, alsmede de groei van het aantal internationale adoptiebureaus die kinderen te koop aanbieden;

2.   benadrukt dat adopties uitsluitend zouden moeten worden geregeld door overheidsinstanties en organisaties zonder winstoogmerk;

3.   verzoekt Guatemala specifieke wetgeving op te stellen inzake adoptie en het Verdrag van Den Haag inzake interlandelijke adoptie ten uitvoer te leggen; dringt voorts aan op vaststelling van passende maatregelen om te voorkomen dat internationale adopties in het teken van winstbejag komen te staan;

4.   dringt bij het Openbaar Ministerie aan op strafrechtelijke vervolging van de criminele netwerken die zich schuldig maken aan kinderhandel;

5.   roept op tot een algemeen plan voor prioritaire actie gericht op kinderen en jongeren in Latijns-Amerika, overeenkomstig de UNICEF-maatregelen;

6.   verzoekt de regering van Guatemala zich in te zetten voor de nodige maatregelen om een einde te maken aan de straffeloosheid voor vrouwenmoordenaars en om zich ook actief in te zetten voor eerbiediging van de rechten van de vrouw;

7.   verzoekt de regering van Guatemala het optreden van de procureur voor de mensenrechten te steunen, de legitimiteit van het werk van mensenrechtenactivisten te erkennen en hun bescherming te waarborgen, en om een onderzoek in te stellen naar de recente huiszoekingen die zijn verricht in gebouwen van maatschappelijke organisaties;

8.   is ingenomen met de verklaringen van president Berger inzake afschaffing van de doodstraf, mede gelet op het feit dat momenteel 35 ter dood veroordeelden vast zitten, en roept het congres van Guatemala op de noodzakelijke hervormingen ten uitvoer te leggen om de doodstraf uit te bannen uit de Guatemalteekse rechtsorde; dringt erop aan actie te ondernemen tegen lynchpartijen;

9.   neemt met waardering kennis van het initiatief van de regering van Guatemala om zich in te zetten voor de vestiging van het kantoor van het Hoof Commissariaat voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, en wenst de regering en het congres geluk met de ratificatie van het desbetreffende verdrag;

10.   roept de autoriteiten op zoveel mogelijk samen te werken om ervoor te zorgen dat dit Bureau zijn taken van observatie en ondersteuning volledig kan uitvoeren; verzoekt de Commissie economische en politieke steun te geven om de volledige tenuitvoerlegging van dit mandaat te vergemakkelijken;

11.   herhaalt zijn aanbeveling in zijn reeds aangehaalde resolutie van 10 april 2003, waarin de Commissie werd verzocht om sociale Cohesie, het recht op goede voeding, plattelandsontwikkeling en hervorming van de regeling voor grondbezit en -gebruik in de toekomstige EU-strategie jegens Guatemala voor de periode 2007-2013 te definiëren als prioritaire beleidslijnen voor het toekomstig samenwerkingsbeleid van Europa; meent dat dit beleid tevens gericht moet op het beëindigen van de illegale adoptiepraktijken, vastbesloten ondersteuning van de mensenrechten, het beëindigen van de situatie van de straffeloosheid, eerbiediging van de rechten van de inheemse volkeren en bescherming en bevordering van de rechten van vrouwen en kinderen;

12.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties en de regering en parlement van Guatemala.

(1) PB C 64 E van 12.3.2004, blz. 609.


Mensenrechten in Ethiopië
PDF 110kWORD 34k
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de mensenrechten in Ethiopië
P6_TA(2005)0305RC-B6-0417/2005

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Ethiopië,

–   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   onder verwijzing naar het gewelddadig neerslaan van de protestdemonstraties die op 8 juni 2005 hebben plaatsgevonden naar aanleiding van het uitstel van de bekendmaking van de definitieve uitslag van de parlementsverkiezingen van 15 mei 2005, waarbij 36 doden en meer dan honderd gewonden zijn gevallen en enkele duizenden personen zijn gearresteerd,

B.   overwegende dat de Ethiopische wet bepaalt dat iedereen die in hechtenis is genomen binnen 48 uur voor een rechter moet worden geleid,

C.   overwegende dat het verkiezingsproces tot op dat moment zonder ernstige problemen was verlopen en dat het vertrouwen van het Ethiopische volk in de democratie bleek uit de opkomst van ongeveer 90% van de kiesgerechtigden die op 15 mei 2005 hun stem hebben uitgebracht,

D.   overwegende dat bij de kiescommissie 299 klachten wegens fraude zijn ingediend, en dat deze besloten heeft een onderzoek te starten in 135 kieskringen,

E.   overwegende dat als gevolg van deze onderzoeken besloten kan worden in bepaalde kieskringen de stemmen opnieuw te tellen of zelfs nieuwe verkiezingen te houden,

F.   overwegende dat de bekendmaking van de definitieve uitslag die op 8 juni 2005 en vervolgens op 8 juli 2005 was gepland, moet worden uitgesteld in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de klachten,

G.   overwegende dat de stemming voor de verkiezing van 23 afgevaardigden van de regio Somalië in augustus 2005 moet plaatsvinden,

H.   overwegende dat de regering en de oppositiepartijen zich er in een gezamenlijke verklaring van 10 juni 2005 toe hebben verbonden met legale en vreedzame middelen een oplossing te zoeken voor alle problemen,

I.   overwegende dat de politieke stabiliteit in Ethiopië van essentieel belang is voor alle landen in de Hoorn van Afrika,

1.   veroordeelt het gewelddadige optreden tegen burgers en tegen de leiders en sympathisanten van de oppositie alsmede de afslachting van tenminste 36 personen;

2.   betoont zijn sympathie en solidariteit met het Ethiopische volk en betuigt zijn deelneming met de families van de slachtoffers;

3.   wenst dat een onpartijdige onderzoekscommissie de personen met een verantwoordelijkheid voor het tragische verloop van de gebeurtenissen van 8 juni 2005 vaststelt en wenst dat die personen voor het gerecht worden gebracht;

4.   verlangt de invrijheidstelling van journalisten en andere personen tegen wie geen enkele aanklacht is ingediend en eist dat de personen die in hechtenis zijn genomen, onder volstrekte eerbiediging van de wetten en de grondwet van Ethiopië worden behandeld, overeenkomstig de internationale juridische normen inzake eerbiediging van de mensenrechten;

5.   is ingenomen met de recente vrijlating van ongeveer 4.000 gedetineerden en met de aankondiging van de regering dat de gedetineerden in het militaire kamp Ziway thans contact mogen hebben met hun gezinnen en toegang krijgen tot het Internationale Comité van het Rode Kruis; onderstreept in dit verband dat dit Comité een zeer belangrijke rol kan en moet spelen bij de hulp aan de gevangenen en om vast te stellen of de mensenrechten in de gevangenissen worden geëerbiedigd;

6.   is ingenomen met het feit dat de oppositiepartijen, evenals internationale waarnemers, kunnen deelnemen aan het onderzoek van de verkiezingsklachten om tot een door alle partijen geaccepteerde uitslag te komen;

7.   dringt erop aan dat het akkoord van 10 juni 2005 tussen de regering en de oppositiepartijen nauwgezet wordt nageleefd en wenst dat de Europese Unie een bijdrage blijft leveren tot een vreedzame en democratische oplossing van de politieke crisis in Ethiopië, met name door het zenden van waarnemers voor het onderzoek naar de verkiezingsklachten;

8.   dringt er bij de Unie en de internationale gemeenschap op aan waakzaam te blijven en al het mogelijke te doen om bij te dragen tot een vreedzame oplossing van de huidige spanningen, zodat het Ethiopische democratiseringsproces niet wordt onderbroken;

9.   dringt er bij de Ethiopische regering op aan onmiddellijk een eind te maken aan de beperkingen die rusten op de berichtgeving over activiteiten en ideeën van de oppositie in de media en verlangt dat, in samenspraak met de media, onverwijld een gedragscode voor de pers wordt ingevoerd;

10.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering van Ethiopië.


Landbouw in ultraperifeer gelegen gebieden van de Unie *
PDF 256kWORD 101k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (COM(2004)0687 – C6-0201/2004 – 2004/0247(CNS))
P6_TA(2005)0306A6-0195/2005

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2004)0687)(1),

–   gelet op de artikelen 36, 37 en 299, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0201/2004),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie internationale handel en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0195/2005),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 1
(1)  De ultraperifere gebieden hebben ten opzichte van de bronnen voor hun voorziening met producten die van essentieel belang zijn voor menselijke consumptie, voor verwerking of als productiemiddel in de landbouw, een buitengewone geografische ligging die extra vervoerskosten tot gevolg heeft. Bovendien plaatsen objectieve factoren in verband met het insulaire en ultraperifere karakter van de ultraperifere gebieden de marktdeelnemers en producenten in die gebieden voor extra problemen die hun activiteiten sterk hinderen. Die hindernissen kunnen worden verkleind door verlaging van de prijzen van de bedoelde producten van essentieel belang. Het verdient dan ook aanbeveling een specifieke regeling in te stellen om de voorziening van de ultraperifere gebieden te garanderen en de extra kosten te verlichten die het gevolg zijn van de grote afstand en het insulaire en ultraperifere karakter van die gebieden.
(1)  De ultraperifere gebieden hebben ten opzichte van de bronnen voor hun voorziening met producten die van essentieel belang zijn voor menselijke consumptie, voor verwerking of als productiemiddel in de landbouw, een buitengewone geografische ligging die extra vervoerskosten tot gevolg heeft. Bovendien plaatsen objectieve factoren in verband met het insulaire en ultraperifere karakter van de ultraperifere gebieden de marktdeelnemers en producenten in die gebieden voor extra problemen die hun activiteiten sterk hinderen. In bepaalde gevallen hebben de marktdeelnemers en producenten af te rekenen met een dubbele insulaire factor doordat de onderlinge afstand tussen deze eilanden zeer groot is. Die hindernissen kunnen worden verkleind door verlaging van de prijzen van de bedoelde producten van essentieel belang. Het verdient dan ook aanbeveling een specifieke regeling in te stellen om de voorziening van de ultraperifere gebieden te garanderen en de extra kosten te verlichten die het gevolg zijn van de grote afstand en het insulaire en ultraperifere karakter van die gebieden.
Amendement 2
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De Commissie moet een doeltreffend beleid voeren ter stimulering van de landbouwproductenverwerkende KMO's in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie om ervoor te zorgen dat deze ondernemingen hun traditionele uitvoer kunnen behouden en hun handel met naburige derde landen kunnen vergroten.
Amendement 3
Overweging 4
(4)  Omdat de hoeveelheden waarvoor de specifieke voorzieningsregeling geldt, beperkt blijven tot de voorzieningsbehoeften van de ultraperifere gebieden, is deze regeling niet nadelig voor het goede functioneren van de interne markt. Overigens mogen de economische voordelen van de specifieke voorzieningsregeling geen verlegging van het handelsverkeer van de betrokken producten tot gevolg hebben. Daarom dient verzending of uitvoer van die producten uit de ultraperifere gebieden te worden verboden. Evenwel dient verzending of uitvoer van die producten te worden toegestaan in het geval van terugbetaling van het dankzij de specifieke voorzieningsregeling verkregen voordeel of, wat verwerkte producten betreft, in het geval van regionaal handelsverkeer of handelsverkeer tussen de twee Portugese ultraperifere gebieden. Ook moet voor alle ultraperifere gebieden rekening worden gehouden met hun traditionele handel met derde landen en dus moet de uitvoer van verwerkte producten die overeenkomt met de traditionele uitvoer, voor al die gebieden worden toegestaan. Het genoemde verbod dient evenmin te gelden voor de traditionele verzending van verwerkte producten. Duidelijkheidshalve dient de referentieperiode voor de vaststelling van die traditioneel uitgevoerde of verzonden hoeveelheden te worden gepreciseerd.
(4)  Omdat de hoeveelheden waarvoor de specifieke voorzieningsregeling geldt, beperkt blijven tot de voorzieningsbehoeften van de ultraperifere gebieden, is deze regeling niet nadelig voor het goede functioneren van de interne markt. Overigens mogen de economische voordelen van de specifieke voorzieningsregeling geen verlegging van het handelsverkeer van de betrokken producten tot gevolg hebben. Daarom dient verzending of uitvoer van die producten uit de ultraperifere gebieden te worden verboden. Evenwel dient verzending of uitvoer van die producten te worden toegestaan in het geval van terugbetaling van het dankzij de specifieke voorzieningsregeling verkregen voordeel of, wat verwerkte producten betreft, in het geval van regionaal handelsverkeer of handelsverkeer tussen de twee Portugese ultraperifere gebieden. Ook moet voor alle ultraperifere gebieden rekening worden gehouden met hun traditionele handel met derde landen en dus moet de uitvoer van verwerkte producten die overeenkomt met de traditionele uitvoer, voor al die gebieden worden toegestaan. Het genoemde verbod dient evenmin te gelden voor de traditionele verzending van verwerkte producten. Duidelijkheidshalve dient de referentieperiode voor de vaststelling van die traditioneel uitgevoerde of verzonden hoeveelheden te worden gepreciseerd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met eventuele beperkingen van de traditionele werking van de markt.
Amendement 4
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) De Commissie stelt de Raad de afwijkingen voor die nodig zijn om de uitvoering van de programma's voor plattelandsontwikkeling mogelijk te maken, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden.
Amendement 5
Overweging 18
(18)  De traditionele veeteeltactiviteiten dienen te worden ondersteund. Opdat in de lokale consumptiebehoeften van de DOM's en Madeira kan worden voorzien, moet worden toegestaan dat onder bepaalde voorwaarden binnen een jaarlijks maximum mannelijke mestrunderen zonder invoerrechten uit derde landen in die gebieden worden ingevoerd. De in het kader van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor Portugal geopende mogelijkheid om rechten op de zoogkoeienpremie van het vasteland naar de Azoren over te hevelen dient te worden gehandhaafd en dit instrument moet worden aangepast aan de nieuwe aanpak van de steunverlening aan de ultraperifere gebieden.
(18)  De traditionele veeteeltactiviteiten dienen te worden ondersteund. Opdat in de lokale consumptiebehoeften van de DOM's en Madeira kan worden voorzien, moet worden toegestaan dat onder bepaalde voorwaarden binnen een jaarlijks maximum mannelijke mestrunderen zonder invoerrechten uit derde landen in die gebieden worden ingevoerd. De in het kader van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor Portugal geopende mogelijkheid om rechten op de zoogkoeienpremie van het vasteland naar de Azoren over te hevelen dient te worden gehandhaafd en dit instrument moet worden aangepast aan de nieuwe aanpak van de steunverlening aan de ultraperifere gebieden. Teneinde in de lokale consumptiebehoeften van de DOM's te voorzien, moet worden toegestaan dat onder bepaalde voorwaarden en binnen een jaarlijks maximum, mestpaarden, -runderen, -buffel, -schapen en -geiten zonder invoerrechten uit derde landen in die gebieden worden ingevoerd. Teneinde de kwaliteit van de rundvleesproductie op de Azoren te verbeteren moet steun worden toegekend om deze regio onder bepaalde voorwaarden en tot een nader te bepalen maximumlimiet te voorzien van mannelijke fokdieren van voor vleesproductie bestemde rundveerassen.
Amendementen 6 en 7
Overweging 20
(20)  De tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening mag geen afbreuk doen aan het niveau van de specifieke steun die de ultraperifere gebieden tot dusver hebben ontvangen. Daarom moeten de lidstaten voor de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen beschikken over de bedragen die overeenkomen met de steun die de Gemeenschap reeds heeft verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1452/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen, houdende wijziging van Richtlijn 72/462/EEG en houdende intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 525/77 en (EEG) nr. 3763/91 (Poseidom), Verordening (EG) nr. 1453/2001 en Verordening (EG) nr. 1454/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Canarische Eilanden en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/92 (Poseican), alsmede over de bedragen die aan de in die gebieden gevestigde veehouders zijn toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en Verordening (EG) nr. 2529/2001 van de Raad van 19 december 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees, over de bedragen die in die gebieden zijn toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen, en over de bedragen die op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt zijn toegekend voor de voorziening met rijst van het DOM Réunion. De bij de onderhavige verordening ingestelde nieuwe steunregeling voor agrarische productietakken in de ultraperifere gebieden moet worden gecoördineerd met de steunregelingen die in de rest van de Gemeenschap voor diezelfde productietakken gelden.
(20)  De tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening mag geen afbreuk doen aan het niveau van de specifieke steun die de ultraperifere gebieden tot dusver hebben ontvangen. De vaststelling van de jaarlijkse financiële maxima die in aanmerking worden genomen bij de steun krachtens de specifieke voorzieningsregeling moet rekening houden met de voorzieningssteun en het bedrag van de vrijstellingen van rechten die voor een bepaalde periode krachtens deze regeling worden toegekend. Daarom moeten de lidstaten voor de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen beschikken over de bedragen die overeenkomen met de steun die de Gemeenschap reeds heeft verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1452/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen, houdende wijziging van Richtlijn 72/462/EEG en houdende intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 525/77 en (EEG) nr. 3763/91 (Poseidom), Verordening (EG) nr. 1453/2001 en Verordening (EG) nr. 1454/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Canarische Eilanden en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/92 (Poseican), alsmede over de bedragen die aan de in die gebieden gevestigde veehouders zijn toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en Verordening (EG) nr. 2529/2001 van de Raad van 19 december 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees, over de bedragen die in die gebieden zijn toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen, en over de bedragen die op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt zijn toegekend voor de voorziening met rijst van het DOM Réunion. De bij de onderhavige verordening ingestelde nieuwe steunregeling voor agrarische productietakken in de ultraperifere gebieden moet worden gecoördineerd met de steunregelingen die in de rest van de Gemeenschap voor diezelfde productietakken gelden.
Amendement 8
Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis) De bovengenoemde intrekking van de momenteel vigerende verordeningen mag niet leiden tot een onderbreking van de procedures voor steun krachtens de specifieke afzetregelingen of voor steun aan de lokale productie van de ultraperifere gebieden. Deze verordeningen moeten van toepassing blijven totdat de respectieve afzet- en steunprogramma's zijn goedgekeurd.
Amendement 9
Artikel 1
Bij deze verordening worden specifieke maatregelen op landbouwgebied vastgesteld om de gevolgen op te vangen van de grote afstand en het insulaire en ultraperifere karakter van de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag genoemde gebieden van de Unie, hierna de "ultraperifere gebieden" genoemd.
Bij deze verordening worden specifieke maatregelen op landbouwgebied vastgesteld om de gevolgen op te vangen van de grote afstand, het insulaire, ultraperifere karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van een gering aantal producten van de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag genoemde gebieden van de Unie, hierna de "ultraperifere gebieden" genoemd.
Amendement 10
Artikel 2, lid 1
1.  Voor de in bijlage I genoemde landbouwproducten die in de ultraperifere gebieden van essentieel belang zijn voor menselijke consumptie, voor de vervaardiging van andere producten of als productiemiddel in de landbouw, wordt een specifieke voorzieningsregeling ingesteld.
1.  Voor de in de voorzieningsprogramma's bedoeld in artikel 5 genoemde landbouwproducten die in de ultraperifere gebieden van essentieel belang zijn voor menselijke consumptie, voor de vervaardiging van andere producten of als productiemiddel in de landbouw, wordt een specifieke voorzieningsregeling ingesteld.
Amendement 11
Artikel 2, lid 2
2.  De jaarlijkse behoeften aan de in bijlage I genoemde producten worden gekwantificeerd in een geraamde voorzieningsbalans. De behoeften van de ondernemingen waar producten worden verpakt of verwerkt die bestemd zijn voor de plaatselijke markt, die traditioneel worden verzonden naar de rest van de Gemeenschap of die worden uitgevoerd naar derde landen in het kader van regionale of traditionele handel, kunnen worden geraamd in een afzonderlijke voorzieningsbalans.
Schrappen
Amendementen 12 en 13
Artikel 4, lid 2
2.  De in lid 1 bedoelde beperking geldt niet voor producten die in de ultraperifere gebieden zijn verwerkt met gebruikmaking van producten waarvoor de specifieke voorzieningsregeling is toegepast, indien die verwerkte producten:
2.  De in lid 1 bedoelde beperking geldt niet voor producten die in de ultraperifere gebieden zijn verwerkt of het resultaat zijn van voldoende fabricage of verwerking, met gebruikmaking van producten waarvoor de specifieke voorzieningsregeling is toegepast.
a) worden uitgevoerd naar derde landen of verzonden naar de rest van de Gemeenschap binnen de grenzen van de traditioneel uitgevoerde of verzonden hoeveelheden. De Commissie stelt die hoeveelheden en de derde landen van bestemming volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vast op basis van het gemiddelde van de in de jaren 1989, 1990 en 1991 uitgevoerde of verzonden hoeveelheden;
b) in het kader van regionale handel worden uitgevoerd naar derde landen met inachtneming van de volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde voorwaarden;
c) worden verzonden van de Azoren naar Madeira of omgekeerd.
Bij de uitvoer van die producten wordt geen restitutie toegekend.
Bij de uitvoer van die producten wordt geen restitutie toegekend.
Amendement 15
Artikel 5, lid 1, letter -a) (nieuw)
-a) de producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen;
Amendement 14
Artikel 5, lid 1, letter a)
a) het ontwerp van geraamde voorzieningsbalans is opgenomen;
a) het ontwerp van geraamde voorzieningsbalans waarin de jaarlijkse behoeften met betrekking tot deze producten worden aangegeven, is opgenomen. Van de behoeften van de bedrijven die zorgen voor de opslag of verwerking van producten die bestemd zijn voor de plaatselijke markt, naar de rest van de Gemeenschap worden verzonden of worden uitgevoerd naar derde landen in het kader van de regionale handel of traditionele handelstromen, kan een afzonderlijke voorzieningsbalans worden opgemaakt;
Amendement 16
Artikel 5, lid 2
2.  De voorzieningsprogramma's worden goedgekeurd volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. De in bijlage I vastgestelde lijsten van de betrokken producten kunnen volgens dezelfde procedure worden herzien naar gelang van de ontwikkeling van de behoeften van de ultraperifere gebieden.
2.  De voorzieningsprogramma's worden goedgekeurd volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure, naar gelang van de ontwikkeling van de behoeften van de ultraperifere gebieden.
Amendement 17
Artikel 9, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De communautaire programma's omvatten maatregelen ter verbetering van het milieu en de levensomstandigheden op het platteland, alsook van de exploitatiemethodes en de landschapsontwikkeling door het bevorderen van duurzaam landbeheer.
Amendement 18
Artikel 12, letter a)
a) een mede op de beschikbare evaluatieresultaten gebaseerde gekwantificeerde beschrijving van de situatie op het gebied van de betrokken landbouwproductie waarin aandacht wordt besteed aan de verschillen, achterstanden en ontwikkelingsmogelijkheden, en een overzicht van de financiële middelen die zijn aangewend voor en de voornaamste resultaten die zijn behaald met de acties welke zijn ondernomen op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 3763/91 van de Raad, (EEG) nr. 1600/92 van de Raad, (EEG) nr. 1601/92 van de Raad, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001;
a) een mede op de beschikbare evaluatieresultaten gebaseerde gekwantificeerde beschrijving van de situatie op het gebied van de betrokken landbouwproductie waarin aandacht wordt besteed aan de verschillen, achterstanden en ontwikkelingsmogelijkheden, en een overzicht van de financiële middelen die zijn aangewend voor en de voornaamste resultaten die zijn behaald met de acties welke zijn ondernomen op grond van de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001 van de Raad, (EG) nr. 1453/2001 van de Raad en (EG) nr. 1454/2001 van de Raad;
Amendement 19
Artikel 12, letter d)
d) een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen en een indicatieve algemene financiële tabel waarin een samenvattend overzicht wordt gegeven van de uit te trekken middelen;
d) een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen en een indicatieve algemene financiële tabel waarin een samenvattend overzicht wordt gegeven van de uit te trekken middelen, ongeacht eventuele herprogrammeringen van de maatregelen van elk programma;
Amendement 20
Artikel 13, lid 3
3.  De programma's zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2006.
3.  De programma's zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2006 of een latere datum.
Amendement 21
Artikel 16, lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De Commissie stelt de Raad de afwijkingen voor die nodig zijn om de uitvoering van de programma's voor plattelandsontwikkeling mogelijk te maken, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden.
Amendement 22
Artikel 18, lid 1
1.  Frankrijk en Portugal dienen bij de Commissie programma's in om respectievelijk in de DOM's, op de Azoren en op Madeira voor planten of plantaardige producten schadelijke organismen te bestrijden. In deze programma's worden met name de te bereiken doelstellingen, de uit te voeren acties en de duur en de kosten van die acties vermeld. De op grond van dit artikel ingediende programma's betreffen niet de bescherming van bananen.
1.  Frankrijk en Portugal dienen bij de Commissie programma's in voor de fytosanitaire bescherming van landbouwgewassen en plantaardige producten respectievelijk in de DOM's, op de Azoren en op Madeira. In deze programma's worden met name de te bereiken doelstellingen, de uit te voeren acties en de duur en de kosten van die acties vermeld. De op grond van dit artikel ingediende programma's betreffen niet de bescherming van bananen.
Amendement 23
Artikel 19, lid 2, alinea 1
2.  In afwijking van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 mogen de op de Azoren en Madeira geoogste druiven van de op de eigen onderstam groeiende hybride wijnstokrassen waarvan de teelt verboden is (Noah, Othello, Isabelle, Jacquez, Clinton en Herbemont), worden gebruikt voor de productie van wijn die alleen binnen die gebieden in het verkeer mag worden gebracht.
2.  In afwijking van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 mogen de op de Azoren en Madeira geoogste druiven van de op de eigen onderstam groeiende hybride wijnstokrassen waarvan de teelt verboden is, worden gebruikt voor de productie van wijn die alleen binnen die gebieden in het verkeer mag worden gebracht.
Amendement 24
Artikel 19. lid 2, alinea 2
In de periode tot en met 31 december 2006 beëindigt Portugal geleidelijk de teelt op de percelen die zijn beplant met op de eigen onderstam groeiende hybride wijnstokrassen waarvan de teelt verboden is, in voorkomend geval met gebruikmaking van de steun zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1493/1999.
In de periode tot en met 31 december 2013 beëindigt Portugal geleidelijk de teelt op de percelen die zijn beplant met op de eigen onderstam groeiende hybride wijnstokrassen waarvan de teelt verboden is, in voorkomend geval met gebruikmaking van de steun zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1493/1999.
Amendement 25
Artikel 20, lid 4, alinea 2
De uitvoeringsbepalingen voor dit lid worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. In die uitvoeringsbepalingen wordt met name voorgeschreven welke hoeveelheid lokaal geproduceerde verse melk moet worden verwerkt in de in de eerste alinea bedoelde gereconstitueerde UHT-melk.
De uitvoeringsbepalingen voor dit lid worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. In die uitvoeringsbepalingen wordt met name voorgeschreven welke hoeveelheid lokaal geproduceerde verse melk moet worden verwerkt in de in de eerste alinea bedoelde gereconstitueerde UHT-melk, indien de afzet van de lokaal geproduceerde verse melk niet kan worden gegarandeerd.
Amendement 26
Artikel 21, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Teneinde de kwaliteit van de rundvleesproductie op de Azoren te verbeteren worden subsidies toegekend om deze regio op bepaalde voorwaarden en tot een overeenkomstig de in artikel 26, lid 2 bedoelde procedure te bepalen maximumlimiet te voorzien van mannelijke fokdieren van voor vleesproductie bestemde rundveerassen.
Amendement 27
Artikel 21 bis (nieuw)
Artikel 21 bis
Suiker
Gedurende de in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker1, genoemde periode valt de in artikel 13 van die verordening bedoelde C-suiker die overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker2, wordt uitgevoerd en die op Madeira en de Canarische Eilanden in de vorm van witte suiker van GN-code 1701 en op de Azoren in de vorm van ruwe suiker van GN-code 1701 12 10 wordt binnengebracht voor verbruik aldaar, op de in de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden en binnen de grenzen van de in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoelde geraamde voorzieningsbalansen onder de regeling inzake vrijstelling van de invoerrechten.
_____________
1 PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1.
2 PB L 262 van 16.9.1981, blz. 14.
Amendement 28
Artikel 24, lid 1
1.  De maatregelen op grond van de onderhavige verordening, met uitzondering van die zoals bedoeld in artikel 16, zijn interventies ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad .
1.  De maatregelen op grond van de onderhavige verordening, met uitzondering van die zoals bedoeld in de artikelen 16 en 18, zijn interventies ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad .
Amendement 29
Artikel 24, lid 2
2.  De Gemeenschap financiert de maatregelen waarin de titels II en III van de onderhavige verordening voorzien, tot de volgende jaarbedragen:
- voor de DOM's: 84,7 miljoen euro,
- voor de Azoren en Madeira: 77,3 miljoen euro,
- voor de Canarische Eilanden: 127,3 miljoen euro.
2.  De Gemeenschap financiert de maatregelen waarin de titels II en III van de onderhavige verordening voorzien, tot de jaarbedragen berekend op basis van de bedragen die worden uitgegeven voor de financiering van de specifieke voorzieningsregeling, met name op basis van het gemiddelde van de beste driejaarlijkse periode voor elke regio tussen 2001 en 2004, rekening houdend met het bedrag van de toegekende vrijstelling van invoerrechten gedurende dezelfde periode en op basis van de maximale steunbedragen voor de plaatselijke landbouwproductie.
Amendement 30
Artikel 24, lid 3
3.  De bedragen die jaarlijks voor de in titel II bedoelde programma's worden toegewezen, mogen niet hoger zijn dan de volgende bedragen:
- voor de DOM's: 20,7 miljoen EUR,
- voor de Azoren en Madeira: 17,7 miljoen EUR,
- voor de Canarische Eilanden: 72,7 miljoen EUR.
Schrappen
Amendement 31
Artikel 24, lid 3 bis (nieuw)
In afwijking van artikel 28, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, kunnen de termijnen voor de betalingen uit hoofde van de in bijlage I van die verordening genoemde regelingen worden gewijzigd, met dien verstande dat een nieuwe termijn wordt vastgesteld in de programma's die worden ingediend in het kader van de in lid 2 van het onderhavige artikel genoemde financiële toewijzing.
Amendement 32
Artikel 26, lid 1, alinea 1 bis (nieuw)
Voor de in artikel 18 bedoelde fytosanitaire programma's wordt de Commissie bijgestaan door het bij Besluit 76/894/EEG van de Raad van 23 november 19761 ingestelde Permanent Planteziektenkundig Comité.
_____________
1 PB L 340 van 9.12.1976, blz. 25.
Amendement 33
Artikel 28, lid 3
3.  Uiterlijk op 31 december 2009 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een algemeen verslag in waarin de impact van de op grond van deze verordening uitgevoerde acties wordt beschreven en dat in voorkomend geval vergezeld gaat van passende voorstellen.
3.  Uiterlijk op 31 december 2008 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een algemeen verslag in waarin de impact van de op grond van deze verordening uitgevoerde acties wordt beschreven en dat in voorkomend geval vergezeld gaat van passende voorstellen.
Amendement 34
Artikel 29, alinea 2 bis (nieuw)
Niettemin blijven zowel de maatregelen betreffende de specifieke voorzieningsregeling als die ten gunste van de lokale productie, waarin is voorzien door de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, nr. 1453/2001 en nr. 1454/2001, van kracht tot op de datum van goedkeuring door de Commissie van de in artikel 5 van onderhavige verordening bedoelde voorzieningsprogramma's, respectievelijk tot de datum van inwerkingtreding van de steunprogramma's ten gunste van de lokale agrarische productietakken als bedoeld in artikel 9 van onderhavige verordening.
Amendement 35
Artikel 32, alinea 2
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2006. De artikelen 13, 25 en 26 zijn evenwel van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2006. De artikelen 8, 13, 21, lid 3, 24, 25 en 26 zijn evenwel van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Exportrestituties voor levend vee naar derde landen
PDF 122kWORD 37k
Verklaring van het Europees Parlement over exportrestituties voor levend vee naar derde landen
P6_TA(2005)0307P6_DCL(2005)0020

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 116 van zijn Reglement,

A.   constaterende dat elk jaar ongeveer 200.000 stuks vee worden uitgevoerd uit de EU naar Libanon en Egypte,

B.   constaterende dat er de afgelopen jaren voor ongeveer 60 miljoen EUR per jaar is betaald aan exportrestituties voor deze dieren en dat 77 miljoen EUR beschikbaar is voor exportrestituties in 2005,

C.   verontrust dat de reis soms tien dagen in beslag neemt, dat de dieren na aankomst vaak worden behandeld en geslacht met methodes die niet geoorloofd zijn onder de EU-wetgeving, en dat aan de dieren derhalve groot lijden wordt toegebracht,

D.   verontrust dat de bestaande wetgeving niet wordt nageleefd en in elk geval tekort schiet op het punt van bescherming van het welzijn van de dieren,

1.   beseft dat de EU dieren erkent als wezens met een bewustzijn;

2.   verzoekt de Commissie en de Raad om onmiddellijk en voorgoed een eind te maken aan het stelsel van exportrestituties voor de uitvoer van levende dieren naar derde landen;

3.   wenst dat het overheidsgeld in plaats daarvan wordt besteed aan programma's om het welzijn van dieren te promoten en te beschermen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie:

Lijst van ondertekenaars

Adamou, Adwent, Agnoletto, Alvaro, Andersson, Ashworth, Atkins, Attwooll, Aubert, Auken, Battilocchio, Bauer, Beazley, Beer, Beglitis, Belder, Belet, Belohorská, Beňová, Berend, van den Berg, Berger, Berman, Bielan, Blokland, Bösch, Bonde, Bonino, Bonsignore, Borghezio, Bowis, Bowles, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Breyer, Březina, Brie, Brok, Buitenweg, Bullmann, van den Burg, Bushill-Matthews, Busk, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Camre, Casaca, Cashman, Castiglione, Chatzimarkakis, Chichester, Christensen, Chruszcz, Cirino Pomicino, Claeys, Cocilovo, Coelho, Cohn-Bendit, Corbett, Corbey, Correia, Costa P., Coûteaux, Cramer, Czarnecki M., Czarnecki R., Davies, Demetriou, Deva, De Vits, Dillen, Dimitrakopoulos, Di Pietro, Dover, Drčar Murko, Duchoň, Dührkop Dührkop, Duff, Duka-Zólyomi, Ehler, Ek, El Khadraoui, Elles, Esteves, Estrela, Ettl, Eurling, Evans Jillian, Evans Jonathan, Evans Robert, Fajmon, Falbr, Fatuzzo, Fernandes, Fernández Martín, Ferreira A., Figueiredo, Flasarová, Florenz, Ford, Frassoni, Gahler, Gal'a, Gawronski, Gentvilas, Geringer de Oedenberg, Gierek, Gill, Gklavakis, Goepel, Gollnisch, Gomes, Goudin, Grabowski, Graefe zu Baringdorf, Graça Moura, Grech, Gröner, de Groen-Kouwenhoven, Grosch, Guerreiro, Guidoni, Hall, Hammerstein Mintz, Handzlik, Hannan, Harbour, Harms, Hassi, Hatzidakis, Haug, Hazan, Heaton-Harris, Hedh, Hedkvist Petersen, Helmer, Honeyball, Horáček, Howitt, Hudghton, Hughes, Hybášková, Ilves, Isler Béguin, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jeggle, Jensen, Jørgensen, Jonckheer, Kacin, Kaczmarek, Kallenbach, Kamall, Kamiński, Karim, Kaufmann, Kauppi, Kinnock, Kirkhope, Klamt, Klinz, Knapman, Konrad, Korhola, Koterec, Krahmer, Krarup, Kratsa-Tsagaropoulou, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kristovskis, Krupa, Kuc, Kuhne, Kułakowski, Kusstatscher, Kużmiuk, Lagendijk, Lambert, Langen, Langendries, La Russa, Lehne, Leichtfried, Leinen, Le Pen J.-M., Le Pen M., Le Rachinel, Libicki, Lichtenberger, Liese, Liotard, Lipietz, Louis, Lucas, Ludford, Lundgren, Lynne, Maaten, McAvan, McCarthy, McMillan-Scott, Madeira, Malmström, Maňka, Mann T., Mann E., Markov, Marques, Martin D., Martin H.-P., Masiel, Masip Hidalgo, Maštálka, Mastenbroek, Matsakis, Mavrommatis, Mayer, Meijer, Méndez De Vigo, Mikko, Mohácsi, Moraes, Morgan, Morgantini, Mulder, Musacchio, Muscardini, Muscat, Musotto, Mussolini, Musumeci, Myller, Napoletano, Nattrass, Newton Dunn, Nicholson, Özdemir, Olajos, Olbrycht, Onesta, Oviir, Paasilinna, Pack, Paleckis, Panayotopoulos-Cassiotou, Pannella, Panzeri, Papadimoulis, Papastamkos, Parish, Pavilionis, Pęk, Peterle, Pflüger, Pieper, Pinior, Piotrowski, Pirilli, Pittella, Podestà, Podkański, Portas, Prets, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Rasmussen, Remek, Resetarits, Ribeiro e Castro, Ries, Riis-Jørgensen, Rizzo, Rocard, Rogalski, Roithová, Romagnoli, Romeva Rueda, Roszkowski, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Rühle, Rutowicz, Sacconi, Sakalas, Samaras, Samuelsen, dos Santos, Sartori, Saryusz-Wolski, Sbarbati, Scheele, Schenardi, Schlyter, Schmidt, Schnellhardt, Schröder, Schroedter, Schuth, Schwab, Seeberg, Segelström, Siekierski, Silva Peneda, Siwiec, Sjöstedt, Skinner, Škottová, Smith, Sommer, Sonik, Sousa Pinto, Spautz, Staes, Starkevičiūtė, Stevenson, Stihler, Stockmann, Strejček, Stroz, Stubb, Sturdy, Sumberg, Svensson, Swoboda, Szent-Iványi, Szymański, Tajani, Tannock, Thomsen, Titford, Titley, Triantaphyllides, Trüpel, Turmes, Ulmer, Vanhecke, Van Lancker, Van Orden, Varvitsiotis, Ventre, Vernola, Vlasák, Voggenhuber, Wagenknecht-Niemeyer, Wallis, Watson, Westlund, Whitehead, Wieland, Wiersma, Wise, Wojciechowski, Wurtz, Wynn, Záborská, Zaleski, Zappala, Zatloukal, Ždanoka, Zieleniec, Zīle, Zimmer, Zingaretti, Zv&ebreve;řina, Zwiefka

Juridische mededeling - Privacybeleid