Resolutie van het Europees Parlement over de ontwikkeling van de agenda voor het externe luchtvaartbeleid van de Gemeenschap (2005/2084(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie 'Ontwikkeling van de agenda voor het externe luchtvaartbeleid van de Gemeenschap' (COM(2005)0079),
– gezien de conclusies van de Raad van 27 juni 2005 over de 'Ontwikkeling van de agenda voor het externe luchtvaartbeleid van de Gemeenschap'(1),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0403/2005),
A. overwegende dat de luchtvaartsector zowel binnen als buiten Europa nog steeds een groeiende sector met groot economisch potentieel is,
B. overwegende dat het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat een deel van de bestaande bilaterale luchtvaartverdragen van lidstaten in strijd is met beginselen van het EG-recht en daarom dient te worden aangepast,
C. overwegende dat de Gemeenschap bij het sluiten van luchtvaartakkoorden met derde landen met haar volledige economische en politieke gewicht kan optreden en onderlinge discriminatie tussen EU-luchtvaartmaatschappijen kan uitsluiten,
D. overwegende dat convergentie van regelgeving van uitzonderlijk belang en zelfs een voorwaarde is voor de sluiting van dergelijke akkoorden, met name regelgeving betreffende veiligheid, beveiliging, mededinging, staatsteun, milieu en sociale rechten van werknemers,
E. overwegende dat de Commissie bij zulke onderhandelingen gebruik dient te maken van expertise en informatie van lidstaten en andere belanghebbenden, en deze voor, tijdens en na afloop van de onderhandelingen met derde landen moet betrekken bij het proces,
Algemene beginselen
1. erkent het mondiale karakter, het economisch belang en de aanhoudende groei van de luchtvaartsector, evenals de noodzaak om de gevolgen van deze groei voor het beheer van het luchtverkeer, de veiligheid en het milieu het hoofd te bieden; erkent derhalve dat het noodzakelijk is om een gemeenschappelijk extern luchtvaartbeleid te ontwikkelen;
2. wijst met klem op de noodzaak van een coherente strategie voor het ontwikkelen van een gemeenschappelijk extern luchtvaartbeleid en beschouwt overeenkomsten met respectievelijk de VS, Rusland en China als noodzakelijke voorwaarde;
3. erkent dat bestaande bilaterale akkoorden, op basis van het arrest van het Hof van Justitie, in overeenstemming gebracht moeten worden met het Gemeenschapsrecht, hetzij door wijzigingen door de lidstaten zelf, hetzij en bij voorkeur door Gemeenschapsovereenkomsten die onder het zogeheten horizontale mandaat worden gesloten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kennis en informatie van de lidstaten en de andere belanghebbenden;
4. benadrukt dat moet worden voorkomen dat lidstaten worden verhinderd te onderhandelen zolang actieve onderhandelingen over Gemeenschapsovereenkomsten worden gevoerd;
5. benadrukt dat de bilaterale akkoorden zo snel mogelijk moeten worden aangepast om wettelijke onzekerheid te vermijden;
6. herinnert eraan dat er alleen ingestemd kan worden met de aanvang van onderhandelingen over Gemeenschapsovereenkomsten - die per definitie meer tijd kosten dan horizontale onderhandelingen - als er een duidelijke, coherente onderhandelingsstrategie voorhanden is;
7. erkent dat deze aanpak kan worden aangevuld met een fundamentelere verandering in het externe luchtvaartbeleid die voor een toegevoegde waarde zou zorgen voor de Europese consumenten en de EU-industrie door de sluiting van nieuwe en ambitieuze overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen;
8. is van mening dat, wanneer de onderhandelingen lang uitlopen - als de partnerlanden een protectionistische houding aannemen -, verkeersrechten eventueel bilateraal kunnen worden gecoördineerd;
9. geeft zijn volledige steun aan het beginsel van een tweeledige agenda voor dergelijke onderhandelingen die niet kan worden opgedeeld, waarbij de opening van de markten gekoppeld wordt aan een convergentie van de regelgeving;
Opening van de markten
10. benadrukt dat nieuwe overeenkomsten evenwichtig moeten zijn wat betreft de toegang tot de markt en eventueel bepalingen over kwesties als cabotage, vestigingsrechten, eigendomsrechten, controle, mededingingsregels en overheidssubsidies kunnen bevatten, mits op basis van strikte reciprociteit;
11. erkent dat, hoewel "Open skies"-overeenkomsten wenselijk zijn, zij niet altijd mogelijk zijn;
12. erkent dat daar waar een "Open skies"-overeenkomst niet mogelijk is, aan een voortzetting van de bestaande bilaterale regeling de voorkeur moet worden gegeven, zij het als tijdelijke oplossing;
13. roept de Commissie op om in zulke gevallen eerlijke en transparante mechanismen te ontwikkelen voor de verdeling van de verkeersrechten onder de lidstaten;
14. wenst een realistische agenda voor de onderhandelingen, waarbij de selectie van de onderhandelingslanden geschiedt op basis van duidelijke en gegronde criteria en een analyse van hun economische toestand en regelgeving;
15. stelt voor dat deze criteria economische aspecten omvatten, waarbij voorrang wordt verleend aan landen die wezenlijk van belang zijn voor de Europese markt, zoals de VS, Rusland en China, maar ook geografische aspecten omvatten, waarbij voorkeur wordt gegeven aan landen die dicht bij Europa liggen om het gemeenschappelijk luchtvaartgebied uit te breiden of het nieuwe nabuurschapsbeleid ten uitvoer te brengen;
Convergentie van regelgeving
16. beklemtoont dat het openen van de markten altijd voorafgegaan moet worden door convergentie van de regelgeving en dat de graad van liberalisering moet worden gekoppeld aan de mate waarin de marktdeelnemers op voet van gelijkheid met elkaar kunnen concurreren;
Veiligheid en beveiliging
17. erkent dat de veiligheids- en beveiligingsnormen van essentieel belang zijn voor de passagiers, de bemanning en de luchtvaartsector in het algemeen en dat de normen van derde landen niet altijd gelijk zijn aan die in de Europese Unie; merkt op dat de EU een voortrekkersrol zou kunnen spelen bij de wereldwijde toepassing en handhaving van internationaal erkende normen;
18. stelt derhalve voor dat in de overeenkomsten met derde landen naar de veiligheidsvoorschriften van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en de EU wordt verwezen en dat lidstaten, middels bilaterale samenwerking en het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), hun inspanningen opvoeren om derde landen waarvan het veiligheidsniveau onvoldoende is, bij te staan om dit niveau te bereiken;
19. verzoekt de Commissie, teneinde de veiligheid op korte termijn te verbeteren, uiterlijk eind 2006 betere procedures voor te stellen in het kader van Richtlijn 2004/36/EG (de "SAFA-richtlijn")(2) voor het toezicht op de veiligheid van vliegtuigen van vliegtuigmaatschappijen uit derde landen;
20. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de bevoegdheid van het EASA op dit vlak uit te breiden;
21. benadrukt het belang van de ontwikkeling van een EU-veiligheidsbeleid voor vervoer, wat in de onderhandelingen voor luchtvaartovereenkomsten moet worden opgenomen;
Milieu
22. erkent dat de luchtvaartsector een aantal negatieve gevolgen heeft voor het milieu; de sector is met name een bron van geluidsoverlast en levert een aanzienlijke bijdrage aan de klimaatsverandering; erkent evenwel ook dat luchthavens en luchtvaartmaatschappijen zich al aanzienlijke inspanningen hebben getroost en dat zullen blijven doen, om geluidsoverlast en vervuiling door emissies te verminderen en te voorkomen;
23. verheugt zich in dit verband over de mededeling van de Commissie over mogelijke maatregelen om het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering terug te dringen (COM(2005)0459), en kijkt uit naar de aanneming van duidelijke beleidsmaatregelen voor een verbetering van het beheer van het luchtverkeer en voor de operationele procedures en de infrastructuursituatie van luchthavens; verheugt zich tevens over andere maatregelen zoals de integratie van de luchtvaart in het Europese systeem voor emissiehandel, waarbij luchtvaartmaatschappijen van binnen en buiten de EU gelijk worden behandeld;
Sociale aspecten
24. roept de Commissie daarom op erop aan te dringen dat in de nieuwe overeenkomsten wordt verwezen naar de relevante internationale wetgeving inzake sociale rechten, met name naar de arbeidsnormen die in de fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO 1930-1999), de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen (1976, herzien in 2000) en het Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (1980), zijn vastgelegd;
25. dringt erop aan dat de sociale wetgeving van de Gemeenschap moet gelden voor alle werknemers die zijn aangeworven en/of werken in de EU-lidstaten, met name de richtlijnen betreffende de raadpleging en informatie van werknemers (2002/14/EG, 98/59/EG en 80/987/EEG), de richtlijn inzake de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart (2000/79/EG) en de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (96/71/EG);
De onderhandelingen
26. benadrukt dat de onderhandelingen moeten worden gevoerd in nauwe samenwerking met de lidstaten, die over de noodzakelijke expertise en ervaring beschikken om deze tot een goed einde te brengen;
27. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en alle belanghebbende partijen voor en tijdens de onderhandelingen volledig worden geïnformeerd en geraadpleegd door middel van een overeengekomen routekaart voor het raadplegingsproces;
o o o
28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.