Resolutie van het Europees Parlement over het Europees nabuurschapsbeleid (2004/2166(INI))
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel I-57 van het noch van kracht zijnde, noch aangenomen Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, welk artikel betrekking heeft op de Unie en haar naaste omgeving,
- gezien Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(1) en gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (COM(2004)0492),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, getiteld "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen van de EU met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), het strategiedocument voor het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) (COM(2004)0373), het voorstel tot een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (COM(2004)0628), de mededeling over actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) (COM(2004)0795), en de actieplannen voor Oekraïne, Moldavië, Israël, Jordanië, Marokko, de Palestijnse Autoriteit en Tunesië,
– gezien het actieplan voor Oekraïne (het "tienpuntenplan Ferrero-Waldner/Solana") over Oekraïne, dat op 21 februari 2005 door de Raad voor samenwerking EU-Oekraïne is goedgekeurd,
– gezien de Europese veiligheidsstrategie ("een veilig Europa in een betere wereld"), die op 12 december 2003 door de Europese Raad is aangenomen,
– gezien het tweede actieplan inzake de Noordelijke dimensie 2004-2006, dat door de op 16 en 17 oktober 2003 in Brussel gehouden Europese Raad werd bekrachtigd,
– gezien zijn resoluties over de Noordelijke dimensie van 20 november 2003(2) en 16 november 2005(3),
– gezien de conclusies van de Vierde Ministersvergadering betreffende de Noordelijke Dimensie op 21 november 2005 te Brussel,
– onder verwijzing naar zijn resolutie over een terugblik op het proces van Barcelona van 27 oktober 2005(4),
– gezien het strategisch partnerschap met het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten, dat op 18 juni 2004 door de Europese Raad werd bekrachtigd,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, getiteld "Een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners - Strategische richtsnoeren" (COM(2003)0294,
– gezien de resolutie van 15 maart 2005 inzake economische en financiële aangelegenheden, sociale zaken en onderwijs, die door de eerste Euromediterrane Parlementaire Vergadering in Caïro is aangenomen,
– gezien het door het Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) gepubliceerde Arabisch Verslag over de menselijke ontwikkeling 2004 (Arab Human Development Report), getiteld "Towards freedom in the Arab world" ("de weg naar vrijheid in de Arabische wereld") van 5 april 2005,
– gezien het verslag van de delegatie van het Europees Parlement die werd gezonden met het oog op de waarneming van de verkiezingen in de Palestijnse Autoriteit van 7 tot 10 januari 2005,
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 13 januari 2005 over de resultaten van de verkiezingen in Oekraïne(5), van 24 februari 2005 over de parlementsverkiezingen in de Republiek Moldavië(6) en van 10 maart 2005 over de situatie in Libanon(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2003 over "de grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden"(8),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 juni 2002 over "de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Unie van de Arabische Maghreb: tenuitvoerlegging van een geprivilegieerd partnerschap"(9),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 april 2005 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld 2004(10),
– onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over de buurlanden en -regio's van de zich uitbreidende EU,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0399/2005),
A. overwegende dat de buitengrenzen van de EU na de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 zijn veranderd en dat er nieuwe buren zijn bijgekomen,
B. overwegende dat het niet in het belang van de uitgebreide EU is om nieuwe scheidingslijnen met opgedeelde buitengrenzen te creëren en dat derhalve een strategie voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buren dient te worden gevolgd, waardoor een gemeenschappelijke ruimte van vrede, stabiliteit, veiligheid, respect voor mensenrechten, democratie, de rechtstaat en welvaart kan worden gecreëerd en uitgebreid,
C. overwegende dat het in het belang van de EU is om een bijdrage aan de democratische ontwikkeling van de buurlanden te leveren, en de ontwikkeling van het Europees nabuurschapsbeleid in wezenlijke mate afhangt van de wil van de buurlanden en hun volkeren, om de waarden te delen die aan de Europese Unie ten grondslag liggen,
D. overwegende dat het ENB de ambitie zou moeten hebben om de partnerlanden bevoorrechte betrekkingen aan te bieden, die hen in staat stellen actief deel te nemen aan het EU-beleid,
E. overwegende dat het ENB enerzijds Europese landen omvat die volgens de geldende verdragen in principe het recht hebben om een aanvraag voor lidmaatschap van de Europese Unie in te dienen, en, anderzijds, landen die weliswaar sinds lang buren en nauwe partners van de Europese Unie zijn, maar geen lid van de Europese Unie kunnen worden; en overwegende dat dit gegeven geen enkel gevolg heeft voor genoemd recht van de Europese landen om een aanvraag in te dienen voor lidmaatschap van de EU,
F. overwegende dat alle buurlanden, los van de kwestie van een eventueel lidmaatschap, een gelijke kans dienen te krijgen om bevoorrechte betrekkingen met de EU op te bouwen, die zowel op gemeenschappelijke belangen, als op gemeenschappelijke waarden berusten, overeenkomstig hun eigen ambities,
G. overwegende dat er een aantal zeer perifere eilandgebieden zijn in de Europese Unie in de vorm van eilanden die weliswaar in de Atlantische Oceaan liggen maar toch verbonden zijn met het Europese vasteland, hetgeen specifieke problemen oplevert in het kader van het ENB , aangezien in de buurt van deze eilanden eilanden liggen die niet tot de EU behoren, maar waarmee zij wel historische banden hebben,
H. overwegende dat het criterium van de opnamecapaciteit van de EU een van de criteria van Kopenhagen is,
I. overwegende dat de "rozenrevolutie" in Georgië en de "oranje revolutie" in Oekraïne de wil van de volkeren van deze landen duidelijk hebben gemaakt om op basis van de gemeenschappelijke waarden die in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa zijn aangegeven, mede vorm te geven aan Europa,
J. overwegende dat de Unie alles moet doen om de terugkeer van Wit-Rusland naar de gemeenschap van democratische landen te steunen, zodat het een stabiele en welvarende partner kan worden,
K. overwegende dat de EU zijn strategische partnerschap met Rusland niet volledig heeft benut voor de oplossing van het Trans-Dnjestrië-conflict, dat een van de belangrijkste oorzaken van de ernstige economische crisis van Moldavië vormt,
L. overwegende dat een vreedzame ontwikkeling op het Europese continent en in de directe buurlanden in het belang van de Europese Unie is en dat de EU daarom een bijdrage dient te leveren aan het bijleggen van de conflicten in Trans-Dnjestrië, Zuid-Ossetië, Abchazië, Nagorno-Karabach en Tsjetsjenië, waarvoor een nauwe samenwerking met Rusland en Oekraïne is vereist, alsmede aan het oplossen van de conflicten in het nabije Oosten en in de Westelijke Sahara,
M. overwegende dat ook de bevrijdingsbeweging in Libanon en de vrije verkiezingen in Palestina net zo de geest van vrijheid en democratie ademen,
N. de positieve rol van essentieel belang onderstrepend die instellingen als de Raad van Europa, de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) en de Verenigde Naties (VN) hebben gespeeld bij de voorkoming, het beheer en de oplossing van politieke en militaire crises in een groot aantal gebieden in Europa, voornamelijk dankzij hun vermogens en hulpmiddelen, die een aanvulling op die van de EU vormen,
O. overwegende dat de landen die samenwerken in het kader van GOAM (Georgië, Oekraïne, Azerbeidzjan en Moldavië) op hun top in Chisinau van 22 april 2005 duidelijk hebben verklaard de ambitie te hebben hun samenwerking met de EU te versterken,
P. overwegende dat de Europese Unie en het buurland Rusland op 31 mei 2003 hebben besloten om hun op dezelfde waarden als het ENB gebaseerd strategisch partnerschap te versterken en vier gemeenschappelijke ruimten te vormen, hetgeen nu tot concrete resultaten moet leiden,
Op weg naar Europese nabuurschapsvereenkomsten
1. verklaart dat voor het doel van bevoorrechte betrekkingen met buurlanden van de EU onder meer als essentiële voorwaarden een actieve en concrete inzet voor gemeenschappelijke waarden op het gebied van de rechtsstaat, verantwoordelijk bestuur, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, democratie en de principes van een transparante sociale markteconomie en duurzame ontwikkeling dienen te gelden;;
2. benadrukt voornemens te zijn zich niet met een status quo tevreden te stellen, maar de Europese Unie de aspiraties van de volkeren van onze buurlanden ten aanzien van volledige politieke vrijheid te doen ondersteunen met democratie en rechtvaardigheid en sociaal-economische ontwikkeling, gebruik makend van alle beschikbare diplomatieke, financiële en politieke middelen;
3. steunt de uitbreiding van de EU op basis van de verdragen en in overeenstemming met de besluiten van de Europese Raad; benadrukt dat het uitbreidingsproces gepaard dient te gaan met een ambitieus, substantieel en flexibel nabuurschapsbeleid als alternatief voor de Europese landen die op dit moment geen lid zijn van de EU en die nog geen lid van de EU kunnen of willen worden, maar zich desondanks naar de waarden van de EU richten en voornemens zijn aan het Europese project deel te nemen;
4. benadrukt dat het Verdrag van Nice geen aanvaardbaar uitgangspunt is voor verdere besluiten over de toetreding van nog meer nieuwe lidstaten en dringt er derhalve op aan dat de nodige hervormingen ten uitvoer worden gelegd in het kader van het constitutionele proces;
5. benadrukt dat het ENB toegesneden moet zijn op de afzonderlijke landen waarvoor het geldt en geen "unisex"-beleid moet zijn;
6. onderstreept de noodzaak tot instelling van een effectief monitoring-mechanisme en een bereidheid om de steun te beperken of op te schorten, ja zelfs overeenkomsten op te zeggen als landen internationale en Europese standaarden voor mensenrechten en democratie schenden en doet een beroep op de Commissie om een krachtig beleid te voeren tot ondersteuning van de democratische krachten in die buurlanden, waarbij in het bijzonder de toegang tot onafhankelijke media en informatie moet worden verzekerd;
7. verzoekt de Commissie het doel van en duidelijke prioriteiten voor het Europees nabuurschapsbeleid te definiëren, en aldus criteria vast te stellen voor de evaluatie van resultaten, en verwelkomt het idee om aan het einde van het ENB-proces te voorzien in een Europese nabuurschapsovereenkomst voor die landen die geen lid willen worden van de EU maar wel nader tot het recht van de Europese Unie zijn gekomen; verzoekt de Commissie specifieke beleidslijnen te ontwikkelen om waar mogelijk het ENB uit te breiden tot eilanden in de Atlantische Oceaan die buurlanden zijn van de buitenste regio's van de EU, aangrenzend aan het Europese continent, met name waar het gaat om speciale kwesties van geografische nabijheid, culturele en historische affiniteit en gemeenschappelijke veiligheid;
8. acht het juist dat een dergelijke nabuurschapsovereenkomst een aanmoediging kan zijn tot stapsgewijze voortgang op weg naar volledige toegang tot de interne markt en deelname aan het gemeenschappelijke buitenlandse, veiligheids- en defensiebeleid, hetgeen passende financiële en technische ondersteuning van de zijde van de EU veronderstelt; acht het evenzeer noodzakelijk een, ook in actieplannen verankerde, nauwe samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken mogelijk te maken met als doel op het gebied van de verdediging van de mensenrechten, de bestrijding van de illegale handel in drugs, wapens en mensen, de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, alsook op het gebied van asielbeleid, visumbeleid en immigratie, nauw samen te werken;
9. 9 verzoekt de Commissie de dialoog met individuele ENB-partnerlanden te intensiveren door hen indien mogelijk uit te nodigen deel te nemen op terreinen van gemeenschappelijk belang en terreinen van belang voor de Europese Unie zoals het GVBV, en daarnaast vertegenwoordigers zonder stemrecht uit te nodigen voor besprekingen in de werkgroepen van de Raad op ter zaken doende terreinen, bijv. de bestrijding van terrorisme (COTER), de internationale ontwikkelingssamenwerking(CODEV), mensenrechten (COHOM), internationale organisaties(CONUN), enz.;
10. is van mening dat het gemeenschappelijk beheer van de grenzen tussen de respectieve nabuurlanden en de Europese Unie tot de wezenlijke inhoud van een Europese nabuurschapsovereenkomst moet behoren, waardoor enerzijds moet worden bereikt dat de grenzen beveiligd worden maar anderzijds ook de grensoverschrijdende samenwerking wordt ontwikkeld;
11. acht het noodzakelijk en reeds als eerste stap uitvoerbaar om de partnerlanden deelname aan alle gemeenschapsprogramma's op het gebied van cultuur, onderwijs, jeugd, informatiesamenleving, milieu, onderzoek en wetenschap mogelijk te maken;
12. is van mening dat het van wezenlijk belang is dat het ENB in belangrijke mate bijdraagt tot de bevordering van de rechten van vrouwen en de economische en sociale rechten; verzoekt de Commissie dan ook daarbij ook prioritair de intrekking van alle bezwaren van bepaalde landen tegen het verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) te betrekken en het internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) volledig toe te passen;
13. verzoekt de Commissie en de Raad het ENB niet alleen te gebruiken om de politieke dialoog en samenwerking te intensiveren maar ook om de actieplannen met partnerlanden, op basis van het differentiatiebeginsel al naargelang de geschiktheid en kwalificatie van elk land, in praktijk om te zetten, teneinde programma's en agentschappen zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Ruimteagentschap, Eurojust en het communautaire programma "Intelligent Energy-Europe" voor nieuwe energiebronnen, voor deelneming open te stellen en aanbestedingen mogelijk te maken voor ontwikkelingshulp en -samenwerking in het kader van EU-programma's en agentschappen zoals TACIS, PHARE en ECHO;
14. acht het belangrijk het bezoekersprogramma van het Parlement uit te breiden, teneinde mensen uit de buurlanden kennis te laten nemen van de democratische cultuur van het Europees Parlement;
15. acht het nuttig een speciaal Europees fonds in te stellen om initiatieven ter bevordering van de parlementaire democratie in buurlanden op efficiënte en flexibele wijze te ondersteunen;
16. acht het belangrijk de actieplannen voor de afzonderlijke landen te differentiëren naar de actuele stand van de betrekkingen, de voortgang bij de uitvoering van hervormingen en de wil van elk van de buurlanden om de overeengekomen verplichtingen na te komen; herhaalt dat dergelijke differentiaties gebaseerd moeten zijn op transparante en objectieve criteria;
17. is van mening dat deze actieplannen moeten dienen als instrument op weg naar een mogelijk lidmaatschap van de EU voor landen die daarvoor in aanmerking komen, alsook naar een steeds hechter partnerschap voor de andere betrokken landen;
18. steunt het ontwikkelen van actieplannen voor alle landen waarop het nabuurschapsbeleid betrekking heeft; verlangt dat ontwikkeling van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat als kernprioriteit in alle nationale actieplannen wordt beschouwd; benadrukt in verband hiermee het belang van het instellen, samen met alle buurlanden, van subcommissies voor mensenrechten om te helpen bij de evaluatie van de tenuitvoerlegging van actieplannen; is van mening dat deze subcommissies ten minste eenmaal per jaar bijeen dienen te komen en dat er regelmatige follow-up dient plaats te vinden op alle politieke niveaus; roept de Raad en de Commissie ertoe op het Parlement volledig te betrekken bij het beoordelingsproces; is derhalve van opvatting dat het Parlement vertegenwoordigd dient te zijn in de subcommissies;
19. stelt de Commissie voor om jaarlijks monitoringsrapporten te publiceren, waarin op basis van duidelijk gedefinieerde criteria een beoordeling wordt gegeven van de voortgang van het ENB voor de afzonderlijke landen, en die als basis kunnen dienen voor verdere stappen op weg naar een Europese nabuurschapsovereenkomst; verwacht van de partnerlanden dat zij gedetailleerde informatie verschaffen voor het gemeenschappelijke monitoringsproces; acht intensieve behandeling van de voortgangsrapporten in het Parlement noodzakelijk;
20. wijst dan ook op het belang van een multilateraal kader met alle betrokken landen waarin de samenvallende aspecten van deze monitoringsrapporten gezamenlijk worden beoordeeld en over de algemene toekomst van het ENB van gedachten wordt gewisseld;
21. betreurt dat de Commissie in haar strategiedocument (COM(2004)0373) slechts op het advies van de Raad heeft gereageerd en de omvattende resolutie van het Europees Parlement van 20 november 2003 heeft genegeerd;
22. onderstreept het cruciale verband tussen de Rusland-strategie van de EU en het ENB ; wijst erop dat het succes van het nabuurschapsbeleid in enkele onder dit beleid vallende landen afhankelijk is van de betrekkingen tussen de EU en Rusland; verzoekt de Commissie en de Raad derhalve de Gemeenschappelijke strategie voor Rusland zodanig te herformuleren dat daarin dezelfde opvattingen inzake democratische, wettelijke en mensenrechten worden verankerd als die welke zijn aanvaard in het kader van het ENB; moedigt de Russische regering aan, haar aan EU-landen grenzende regio's grotere flexibiliteit en meer armslag bij besluitvormingsinstrumenten toe te kennen; beschouwt een dergelijke ontwikkeling als een belangrijke voorwaarde voor duurzame grensoverschrijdende betrekkingen;
23. herinnert er nadrukkelijk aan dat het Parlement als begrotingsautoriteit via het nieuw gevormde Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) in het kader van de medebeslissing betrokken is bij de financiering van het ENB; verzoekt de Commissie daarom de politieke prioriteiten van het ENB niet te scheiden van de financiering via het ENPI en door toewijzing van begrotingsmiddelen, maar deze op transparante wijze en met volledige deelname van het Parlement vast te stellen, met name waar het gaat om het vaststellen van de meerjarenplannen en strategiedocumenten voor landen; verzoekt de Commissie manieren te vinden voor het onderling verbinden van de diverse instrumenten voor externe maatregelen;
24. verzoekt de Commissie het gehele proces van het ENB niet bureaucratisch vorm te geven, en niet alleen de Raad, maar ook het Parlement volledig te raadplegen over en te betrekken bij de ontwikkeling van de tijdschema's en de inhoud van toekomstige actieplannen;
25. beklemtoont dat, hoewel het ENPI bedoeld is om de democratie in de buurlanden van de Unie te verankeren, het tevens een middel dient te zijn voor het initiëren van vooruitgang in de richting van democratie in niet-democratische buurlanden, zoals Wit-Rusland, en voorzien dient te zijn van financiële middelen voor hulp aan de verwezenlijking van een dergelijke overgang;
26. dringt erop aan spoedig technische hulp beschikbaar te stellen aan buurlanden die al uitgebreide hervormingsprogramma's hebben besloten en de overeengekomen verbintenissen nakomen; bekrachtigt zijn vastbeslotenheid om op een duidelijke verhoging en herschikking van de middelen voor het ENB aan te dringen die verenigbaar is met de toekomstige door het Europees Parlement vastgestelde Financiële Vooruitzichten, aangezien het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument de bestaande TACIS-, MEDA- en INTERREG-programma's, per 1 januari 2007 vervangt; erkent dat de in het kader van het ENB aangeboden stapsgewijze deelname aan de Europese interne markt een kans, maar ook een grote uitdaging voor de buurlanden vormt, en stelt de Commissie voor bijzondere financiële bijstand voor de ENB-landen in het leven te roepen om hen bij de toenadering tot de interne markt te helpen, zoals dit voor kandidaat-landen voor hun toetreding is voorzien;
27. benadrukt dat de nieuwe lidstaten van de EU de overgangshervormingen die noodzakelijk waren om een markteconomie, democratie en een maatschappelijk middenveld te creëren met succes ten uitvoer hebben gelegd en daarbij een schat aan unieke en toepasbare hervormingservaring hebben opgedaan, die kan worden overgedragen aan de buurlanden van de Unie in Oost-Europa en de Euromediterrane regio; verzoekt de Commissie derhalve de noodzakelijke mechanismen op te zetten om de lidstaten in staat te stellen hun hervormingservaringen te delen met de ENB-partnerlanden en te fungeren als katalysatoren voor het hervormingsproces;
28. onderstreept de noodzaak van opneming en ondersteuning, op de korte en de middellange termijn, van krachtige anti-corruptiemaatregelen in alle actieplannen;
29. dringt aan op garanties dat lokale en regionale overheden en ook maatschappelijke organisaties in de lidstaten en buurlanden bij het proces van de ontwikkeling en verwezenlijking van het ENB worden betrokken;
30. verzoekt de Commissie te komen met een afzonderlijke verordening om te zorgen voor de noodzakelijke flexibiliteit van het Europees Initiatief voor de democratie en de mensenrechten (begrotingshoofdstuk 19-04), dat het enige externe EU-instrument is waarvoor geen overeenstemming met het gastland vereist is, en in te stemmen met het herstellen van volledig parlementair toezicht op het programma;
31. benadrukt het belang van een grotere opening van de markt overeenkomstig de beginselen van de wereldhandelsorganisatie (WTO); herinnert eraan dat in de verklaring van Barcelona de geleidelijke instelling van een vrijhandelszone voor goederen is overeengekomen, met het jaar 2010 als streefdatum; acht het belangrijk dat alle ENB-partnerlanden op weg naar het lidmaatschap van de WTO door de Europese Unie wordt aangemoedigd en ondersteund;
32. ondersteunt het idee van de Commissie om Rusland naast de bestaande vormen van samenwerking ook ondersteuning via het nieuwe ENPI aan te bieden; is echter van mening dat het noodzakelijk is deze steun te koppelen aan voortgangsrapportages op basis van passende monitoring;
33. acht het noodzakelijk om het informatiebeleid over de Europese Unie, de besluitvormingsprocedure en de waarden te versterken; is er verheugd over dat de door de EU gefinancierde nieuwszender Euronews al uitzendingen in de Russische taal uitzendt en acht het wenselijk dat dit ook in de Arabische taal gebeurt; is ook ingenomen met de, door de EU gefinancierde programma's van de Deutsche Welle, die erop gericht zijn de Europese democratische waarden in Wit-Rusland te verspreiden;
34. is van mening, dat hoewel de mogelijkheid van het lidmaatschap van de EU de ultieme prikkel voor alle Europese landen moet blijven om de gemeenschappelijke Europese idealen te volgen en deel te nemen aan het Europese integratieproces, het feit dat landen buiten de Unie blijven niet moet worden gebruikt als stok of zweep om niet-deelnemende landen te landen te straffen; benadrukt dat alle bilaterale betrekkingen en alle bestaande multilaterale organisaties moeten worden ingezet voor de bevordering van onze idealen van Europese samenwerking en integratie;
De buurlanden met elkaar in verbinding brengen
35. benadrukt dat het doel van het ENB is om niet alleen de bilaterale betrekkingen tussen de EU en de buurlanden te versterken, maar ook tussen de buurlanden onderling netwerken van samenwerking te doen ontstaan en de ontwikkeling van de regionale integratie te bevorderen; is in dit verband van oordeel dat voor de Europese nabuurstaten ook de mogelijkheid zou moeten worden onderzocht van de verwezenlijking van een instrument naar het voorbeeld van de Europese Economische Ruimte, dat naast deelname aan de interne markt ook politieke aangelegenheden omvat; is verontrust over de grote achterstand op dit gebied en acht het van essentieel belang dat de Europese Unie zich samen met haar nabuurschapspartners inspant voor de activering van alle politieke en institutionele instrumenten die de ontwikkeling van de multilaterale dimensie kunnen ondersteunen;
36. verlangt in samenhang hiermee dat de ontwikkeling van de regionale en subregionale dimensie wordt versterkt, gezien de geografische, historische en politieke kenmerken die de nabuurlanden onderscheiden van de lidstaten van de Europese Unie;
37. verzoekt de Commissie het verband tussen het ENB en het euromediterraan partnerschap, dat zij weer nieuw leven wil inblazen door middel van haar mededeling over dit onderwerp, beter te definiëren;
38. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten in dit opzicht zichtbaarder en tastbaarder initiatieven te nemen om de interactie met de OVSE en Raad van Europa uit te breiden, opdat de EU de beschikking krijgt over de ontbrekende wezenlijke kennis en instrumenten, met name op het gebied van het honoreren van verplichtingen ten aanzien van mensenrechten, democratie en rechtsstaat en van het beheer en de oplossing van politieke en militaire crises;
39. is van mening dat de Raad van Europa moet worden uitgebreid en ontwikkeld tot het belangrijkste pan-Europese forum van samenwerking, met name op het gebied van eerbiediging en tenuitvoerlegging van verdragen inzake democratie en mensenrechten en dat eveneens nieuwe taken kunnen worden opgedragen aan de doeltreffend werkende democratische organisatie ervan; is van mening dat de Raad van Europa een pan-Europees forum zou kunnen zijn voor alle verschillende Europese "ruimten" die wij momenteel trachten op te zetten via bilaterale en multilaterale kanalen;
40. dringt er bij de Europese Unie op aan het Europees Verdrag voor de rechten van de mens te ondertekenen, teneinde het verband tussen het kader van de Raad van Europa en de EU te versterken;
41. dringt aan op meer en beter gerichte pan-Europese samenwerking in alle in aanmerking komende sectoren, bij voorbeeld Trans-Europese netwerken, milieu, visaregelingen, justitie, asiel en migratie, en buitenlands en veiligheidsbeleid;
42. betreurt de eenzijdige onderbreking door Rusland van de gasleveranties aan Oekraïne op 1 januari 2006, hoewel het erkent dat er een ernstige behoefte bestaat om in overleg over te stappen op vrije-marktkoersen voor de prijzen die Rusland krijgt voor zijn olie- en gasleveranties en die Rusland betaalt voor transitrechten door de tussenliggende landen en verzoekt Rusland om zijn dominantie van deze markt niet aan te wenden als een politiek instrument bij de uitvoering van zijn buitenlands beleid; is verheugd over de bevredigende oplossing van de crisis en verzoekt de EU te zorgen voor een gecoördineerd beleid dat de veiligheid van de energievoorziening en de onschendbaarheid van de pijpleidingen in de transitlanden garandeert, en tegelijkertijd een gediversifieerde bron voor deze wezenlijke natuurlijke energiebronnen veilig stelt;
43. is van mening dat de OVSE op pan-Europees niveau moet worden ingezet in sectoren die onder haar taakomschrijving vallen, terwijl overlapping met de Raad van Europa en relevante VN-bureaus moet worden voorkomen; wijst erop dat de OVSE eveneens nuttig kan zijn bij het slaan van bruggen tussen het Breder Europees Verband en zijn buren door een volledig lidmaatschap aan te bieden aan landen uit het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten of door het idee te onderzoeken van de oprichting van een afzonderlijke regionale organisatie, naar voorbeeld van de OVSE; betreurt de recente pogingen tot verzwakking van de OVSE in haar rol als beschermster van mensenrechten en democratie en is van mening dat de EU haar gewicht in de OVSE en de Raad van Europa beter en meer gecoördineerd moet inzetten om de waarden en normen te bevorderen die ten grondslag liggen aan het lidmaatschap van deze instellingen;
44. acht het energiebeleid een belangrijk element, daar de EU door de belangrijkste olie- en aardgasreserves ter wereld (Rusland en het Kaspische bekken, het Midden-Oosten en Noord-Afrika) is omgeven, en vele buurlanden,(bijvoorbeeld Rusland, Algerije, Egypte, Libië en Azerbeidzjan, leveranciers, of, zoals Oekraïne, Wit-Rusland, Marokko, Tunesië, Georgië en Armenië, doorvoerlanden zijn, en een verbetering van de energienetwerkverbindingen zowel aan de EU als aan partnerlanden ten goede komt; wijst erop dat de betrekkingen op energiegebied tussen de EU en de naburige landen beschouwd moeten worden in het kader van een breder Europees energiebeleid, dat gericht moet zijn op het leveren van een bijdrage aan de diversiteit en veiligheid van de energievoorziening van zowel de EU als haar partnerlanden; verzoekt de Commissie een mededeling te presenteren over de aspecten van het energiebeleid die betrekking hebben op het buitenlands en nabuurschapsbeleid;
45. benadrukt dat het intensiveren van de handel en het toerisme tussen de EU en de partnerlanden een verbetering van het verkeersnetwerk vereist en tot betere verbindingen tussen de partnerlanden onderling kan leiden, wat ook investeringen aantrekkelijker maakt;
46. wijst erop dat het ENB beoogt de inzet te bevorderen voor gezamenlijke waarden als het nastreven van duurzame ontwikkeling zoals gedefinieerd op de Wereldtop van Johannesburg;
47. benadrukt dat ook de samenwerking op het gebied van milieu en op kerngebieden zoals waterkwaliteit en -beheer, afvalverwerking, luchtvervuiling, overstromingsbeheer en de bestrijding van de woestijnvorming grensoverschrijdend en regionaal moet worden georganiseerd;
48. acht het nodig het probleem van de legale en illegale immigratie in het kader van het nabuurschapsbeleid aan te pakken; verzoekt de Raad en de Commissie de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten met alle nabuurlanden te verifiëren, met name wat betreft de actieplannen waarover onderhandeld is of wordt; verzoekt de Raad en de Commissie bovendien om een specifieke controle uit te voeren op de bilaterale akkoorden tussen de lidstaten afzonderlijk en hun partners op het gebied van immigratie en vooral overname;
49. is tevreden over het feit dat de opening van de Europese onderzoeksruimte een voorwaarde is voor samenwerking in een kennismaatschappij en ziet ook hier kansen voor regionale samenwerking tussen partnerlanden onderling;
50. herinnert eraan om ook extra aandacht te besteden aan de soevereine staten van het Europese continent die geen lid zijn van de Europese Unie, met name Noorwegen, IJsland en Liechtenstein, als leden van de EER/EFTA, en Zwitserland, als lid van de EFTA met eigen bilaterale overeenkomsten met de EU; is van mening dat deze nauwe politieke en economische betrekkingen de grondslag moeten vormen voor verdere ontwikkelingen en nauwere samenwerking, ook met Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad, die allemaal op passende wijze moeten kunnen deelnemen aan het nieuwe nabuurschapsproces;
51. is van mening dat alle kandidaat-lidstaten ook bij het nabuurschapsbeleid dienen te worden betrokken, eerst als bijzondere partners en later als EU-leden die een bijzondere rol spelen in de samenwerking met onze toekomstige buren; acht het noodzakelijk dat vooruitgang wordt geboekt inzake de opening van de Turkse grenzen met Armenië en dat Roemenië en Oekraïne een oplossing vinden voor hun geschillen inzake de afgrenzing van het continentaal plat van de Zwarte Zee, onder meer met behulp van het Internationale Gerechtshof te Den Haag;
52. is van mening dat de Noordelijke Dimensie in deze omstandigheden moet worden uitgebouwd; wijst erop dat bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de betrekkingen met ons enorme Euraziatische buurland Rusland; dringt daarom aan op verdere ontwikkeling van het strategische samenwerkingsverband tussen de EU en Rusland en op opvoering van de samenwerking in het kader van de multilaterale Noordelijke Dimensie alsook in het kader van het Bredere Europa, waardoor wordt voorkomen dat Europa wordt opgedeeld in invloedssferen en waardoor werkelijke pan-Europese partnerschappen en samenwerking worden bevorderd;
53. wijst anderzijds op de noodzaak het EU -beleid in het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten uit te breiden, niet in de laatste plaats wegens de toetreding van Cyprus en Malta, en aangezien in het kader van toekomstige uitbreidingen een aantal landen van Zuidoost-Europa zal toetreden;
Maghreb
54. constateert dat Marokko, Tunesië en Algerije nauw met de Europese Unie zijn verbonden, wat door de van kracht geworden associatieverdragen duidelijk wordt gemaakt; benadrukt dat de besloten invoering van de reeds begonnen hervormingen, met name op het gebied van politieke vrijheid en mensenrechten, hoe dan ook een hoge prioriteit moet krijgen; verzoekt de Commissie in de nabije toekomst een actieplan voor Algerije aan te nemen, om zo de Unie van de Arabische Maghreb nieuwe impulsen te geven; wijst er echter op dat het succes van deze regionale integratie wezenlijk afhangt van het al dan niet oplossen van de kwestie West-Sahara en verzoekt de betrokken partijen opnieuw om in het kader van de desbetreffende VN-Veiligheidsraad een constructieve dialoog te beginnen;
55. wenst dat de Europese Unie concrete maatregelen treft, geflankeerd door een voorlichtingscampagne over het Barcelona-proces en het nieuwe ENB, om het beeld te doen verdwijnen van een angstig Europa dat zich meer zorgen maakt over haar eigen veiligheid en de strijd tegen de immigratie dan over de duurzame ontwikkeling waarnaar wordt uitgezien en die noodzakelijk is;
56. is ingenomen met de toenadering van Libië tot het proces van Barcelona en verwacht concrete stappen bij de uitvoering van de aangekondigde overname van het juridisch acquis van Barcelona, hetgeen in de toekomst tot opname in het ENB-proces zou kunnen leiden;
Het Midden-Oosten en de Masjrak
57. is er verheugd over dat met de verkiezingen van de Palestijnse Autoriteit in januari 2005 op voorbeeldige wijze een president is gekozen en dit een signaalwerking voor de totale Arabische wereld had; is van mening dat door de hervormingen in de Palestijnse Autoriteit en door de wil om terrorisme te bestrijden, nieuwe kansen voor het vredesproces en de uitvoering van de routekaart zijn ontstaan; is verheugd over de terugtrekking van Israël uit de Gaza-strook en uit het noordelijke deel van de Westelijke Jordaanoever; wijst erop dat langdurige en werkelijke vrede en stabiliteit in de regio slechts kunnen worden bereikt met het bestaan van een Staat Israël binnen veilige en erkende grenzen, naast een democratische, levensvatbare Palestijnse Staat;
58. is verheugd over het feit dat Jordanië en Egypte het vredesproces in het Midden-Oosten actief ondersteunen; is van mening dat het ENB de meest recente tekenen van een democratische vernieuwing in de Masjrak-regio, met name na de "Cederrevolutie" in Libanon, met alle middelen dient te ondersteunen;
59. doet een beroep op Syrië om zonder enig uitstel volledig en actief deel te nemen aan de internationale strijd tegen het terrorisme, mee te werken aan het internationale onderzoek naar de moord op de voormalige Libanese premier Rafiq Hariri dat onlangs door de VN-Veiligheidsraad is uitgebreid en de internationaal aanvaarde normen op het gebied van de mensenrechten ten volle te eerbiedigen;
60. is ingenomen met de terugtrekking van het Syrische leger uit Libanon en de organisatie van wetgevingsverkiezingen in Libanon in juni 2005; is ernstig bezorgd over de recente aanslagen op journalisten en uitgevers die een vrij en onafhankelijk Libanon voorstaan en dringt aan op een verdubbeling van de pogingen om tot een soevereine en democratische staat Libanon te komen, waar alle politieke en religieuze groepen en gemeenschappen aan het politieke en maatschappelijke leven deelnemen en waar de mensenrechten ten volle geëerbiedigd worden, en verzoekt om volledige tenuitvoerlegging van resolutie 1599(2004) van de Veiligheidsraad, met inbegrip van de ontwapening van Hezbollah;
61. verzoekt de Egyptische autoriteiten dringend niet de verwachtingen te ondermijnen die onlangs zijn gewekt inzake, met name, presidentsverkiezingen met een groter aantal kandidaten, en de democratische hervormingen door te zetten; is dan ook ernstig bezorgd over de veroordeling van Ayman Nour, een prominent liberaal oppositieleider, die onlangs door een Egyptische rechtbank tot 5 jaar dwangarbeid is veroordeeld wegens vermeende vervalsing van handtekeningen op verzoekschriften die gebruikt werden om zijn politieke partij op te richten; is van mening dat dit een ernstige stap achteruit is en verzoekt de Egyptische autoriteiten er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat deze zaak correct wordt behandeld;
Oost-Europa
62. is ingenomen met de vreedzame revolutie en de democratische beweging in Oekraïne; erkent de Europese ambities van Oekraïne en dringt erop aan om voor de lange termijn een Europees perspectief te openen; ondersteunt het actieplan alsmede het tienpuntenplan Ferrero-Waldner/Solana, dat een ambitieus project met een werkelijke inhoud vormt; bekrachtigt haar volledige ondersteuning van de nieuwe Oekraïense regering bij de uitvoering van het aangekondigde hervormingspakket;
63. erkent de Europese aspiraties van Moldavië en dringt erop aan om voor de lange termijn een Europees initiatief te openen; benadrukt dat een democratische ontwikkeling van dit land bevorderlijk is voor het verwezenlijken van nauwere betrekkingen; acht het noodzakelijk om EU-bijstand ter beschikking te stellen om zo een bijdrage te leveren aan de verbetering van de economische ontwikkeling in het land, alsmede de autoriteiten, de zakenwereld en de bevolking in Trans-Dnjestrië nieuwe stimulansen te geven, om via Chisinau met de EU samen te werken; doet een beroep op alle betrokken partijen om tot een politieke regeling van de kwestie Trans-Dnjestrië te komen
64. is bezorgd over de huidige ontwikkeling in Wit-Rusland, dat een dictatoriaal regime heeft waarin alle activiteiten van de oppositie worden onderdrukt; verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten in versterkte mate activiteiten op het gebied van burgerrechten door NGO´s en de oppositie te ondersteunen; dringt er bij de Raad op aan de kwestie van Wit-Rusland bij Rusland aan de orde te stellen, waarbij erop gewezen moet worden dat de democratisering van dit land zowel in het belang van de EU als van de Russische Federatie is, en dat daartoe gezamenlijk actie moet worden ondernomen;
Zuidelijke Kaukasus
65. is tevreden dat de Europese Raad op aandringen van het Europees Parlement ook de landen van de Kaukasus bij het nabuurschapsbeleid heeft betrokken;
66. is van mening dat het conflict in Nagorno-Karabach de ontwikkeling van Armenië en Azerbeidzjan alsmede de regionale samenwerking en ook een doeltreffende uitvoering van het ENB als zodanig bemoeilijkt; doet een beroep op beide partijen zich te onthouden van unilaterale acties en agressieve verklaringen en om in een constructieve dialoog met inzet van alle middelen naar de oplossing van het conflict te streven, op basis van eerbiediging van de rechten van minderheden en van de principes van het internationale recht; onderstreept hoe belangrijk een voortzetting van de democratische hervormingen is voor de ontwikkeling van de regio en haar betrekkingen met de EU; dringt er met klem bij alle betrokken partijen op aan manieren te vinden op basis van de rechten van minderheden voor een geleidelijke terugkeer van vluchtelingen, met name de terugkeer van vluchtelingen uit Azerbeidzjan naar de bezette gebieden; dringt bij de lidstaten van de Minsk-groep van de OVSE aan op een effectievere coördinatie van hun acties met de Speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus om vooruitgang bij de onderhandelingen te bereiken;
67. roept de Azerbeidzjaanse overheid op een eind te maken aan de vernieling van de middeleeuwse Armeense kerkhoven en historische stenen kruisbeelden in het zuiden van Nachitsjevan, welke een schending vormt van de bepalingen van de UN-Conventie inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, die het in 1993 geratificeerd heeft;
68. vraagt Rusland en Turkije met aandrang dat zij een constructieve rol spelen om de basis te leggen voor een vreedzame oplossing van het conflict en een hervatting van de regionale samenwerking; vraagt Turkije in dit verband zijn grenzen met Armenië open te stellen;
69. is van mening dat het actieplan voor Azerbeidzjan moet worden toegespitst op de ontwikkeling van een werkelijke democratie en op de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan dat zij haar optreden coördineert met de Raad van Europa en al het mogelijke doet om het kwetsbare Azerbeidzjaanse maatschappelijk middenveld te steunen en te ontwikkelen;
70. verwelkomt het vredesplan voor Zuid-Ossetië dat gebaseerd is op een aanpak in drie stadia, zoals dat eind oktober 2005 door Georgië is voorgelegd in het kader van de OVSE; is van oordeel dat dit plan een fundamentele stap voorwaarts vormt op de weg naar een vreedzame en omvattende regeling van het conflict; vraagt de Raad en de Commissie de noodzakelijke steun te verlenen aan dit voorstel, door de dialoog en onderhandelingen tussen de beide zijden te vergemakkelijken en door te helpen om middelen aan te dragen die van het initiatief een volledig succes kunnen maken;
71. moedigt een volledige inzet van het Europese nabuurschapsbeleid aan ter bevordering van de regionale samenwerking tussen de landen van de zuidelijke Kaukasus als instrument voor het kweken van vertrouwen tussen de diverse landen;
72. stelt een EU-stabiliteitspact voor de zuidelijke Kaukasus voor – inclusief een parlementaire en op sociale burgerrechten gebaseerde dimensie naar het model van het EU-stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa – met deelname van de Europese Unie (met deelname van Turkije als toetredingskandidaat), Rusland, de Verenigde Staten en de VN (het kwartet); is van mening dat een dergelijk stabiliteitspact door een dialoog tussen alle betrokken partijen en, waar dat nut heeft, ook met landen die niet in de directe nabijheid van de EU liggen, aan het bijleggen van de regionale conflicten kan bijdragen;
o o o
73. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de regeringen en nationale parlementen van de landen van het ENB en van Rusland, de Raad van Europa, de OVSE en de Euromediterrane Parlementaire Vergadering.