Resolutie van het Europees Parlement over de toepassing van de postrichtlijn (Richtlijn 97/67/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2002/39/EG) (2005/2086(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het verslag van de Commissie over de toepassing van de postrichtlijn (Richtlijn 97/67/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2002/39/EG) (COM(2005)0102), en het begeleidende werkdocument (SEC(2005)0388),
– gezien het eerste verslag van de Commissie over de toepassing van de postrichtlijn (COM(2002)0632),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0390/2005),
A. overwegende dat de postdiensten economisch zeer belangrijk zijn en dat de inkomsten in 2002 ca. 88 miljard EUR, d.w.z. ruwweg 0,9% van het BBP van de Unie bedroegen; overwegende dat naar schatting ruim 5 miljoen arbeidsplaatsen direct afhankelijk van of nauw verbonden met de postsector zijn,
B. overwegende dat concurrerende en efficiënte postdiensten als onderdeel van de distributie- en communicatiemarkt voor de economische en sociale bedrijvigheid van de Europese Unie van groot belang zijn en vervlochten zijn met een groot aantal bedrijfssectoren en daarop invloed hebben; overwegende dat de postdiensten derhalve ook in het kader van de strategie van Lissabon een belangrijke rol spelen;
C. overwegende dat hervormingen en economische en technische ontwikkelingen van de postsector in de Europese Unie tot een moderne bedrijfsvoering en een hogere automatiseringsgraad hebben geleid en dat de huidige hervormingsmaatregelen tot grote positieve ontwikkelingen in de postsector hebben geleid als gevolg van een verhoging van de kwaliteit, meer efficiëntie en een grotere klantgerichtheid,
D. overwegende dat de postnetwerken van een niet te vervangen territoriale en sociale omvang zijn die een universele toegang tot belangrijke buurtdiensten mogelijk maakt;
E. overwegende dat in het Commissieverslag moet worden beoordeeld, in hoeverre de doelstellingen van de postrichtlijn zijn verwezenlijkt, waarbij met name moet worden gelet op de economische, sociale en technologische aspecten, alsmede uitspraken moeten worden gedaan over werkgelegenheids- en kwaliteitsaspecten van de diensten,
F. overwegende dat het Europees Parlement door dit verslag zou willen wijzen op vraagstukken en aspecten, waarmee de Commissie bij de verdere werkzaamheden rekening moet houden,
1. stelt vast dat de omzetting van de postrichtlijn in nationaal recht over het algemeen goed vooruitgekomen is; is ingenomen met het feit dat het met behulp van het gestelde harmonisatiekader in de lidstaten mogelijk is nieuwe en verschillende wegen te bewandelen, die voor andere lidstaten bij de volgende stappen een modelfunctie kunnen hebben, stelt echter vast dat de gevolgen van de hervormingen voor de kwaliteit, de doeltreffendheid en de klantgerichtheid in de postsector nog nader moeten worden onderzocht en merkt op dat de openstelling voor concurrentie van de postdiensten niet altijd heeft geleid tot de handhaving van de werkgelegenheid in de postsector;
2. stelt met voldoening vast dat, op basis van beschikbare gegevens, de huidige marktontwikkelingen tot positieve gevolgen hebben geleid; wil er dan ook op wijzen dat de ontwikkeling van de concurrentie niet uitsluitend kan worden afgelezen aan de graad van marktopening of aan marktaandelen alleen;
3. constateert desalniettemin dat in een aantal lidstaten de implementatie van de postrichtlijn over tijd is, onder meer voor wat betreft de marktopening, met het risico van een onbalans in de Europese postmarkt en een potentiële benadeling van toetreders; verzoekt de Commissie in haar verslag aan te geven welke consequenties zij hieraan verbindt;
4. geeft te bedenken dat de postmarkten aan een essentiële evolutie onderhevig zijn, die zowel het gevolg is van de toenemende concurrentie alsook van ontwikkelingen van nauw verwante markten op het gebied van communicatie, reclame, vervoer en logistiek maar ook van een veranderd gedrag op het gebied van communicatie; is van oordeel dat in het toekomstige postbeleid ook voldoende met deze aspecten rekening moet worden gehouden;
5. verzoekt de Commissie met het oog op de ten dele duidelijk uiteenlopende ontwikkelingen in de lidstaten ten aanzien van de universele dienstverplichtingen, vooral in het kader van de op te stellen verkennende studie, aandacht te besteden aan de kwaliteit van de universele dienstverlening en de toekomstige financiële middelen, en in het kader van deze verkennende studie ook de definitie, reikwijdte en adequate financiering van de universele dienst voor te stellen;
6. verzoekt de Commissie te laten onderzoeken of de voltooiing van de interne markt van de postdiensten daadwerkelijk tegen 2009 kan gebeuren dan wel of er, in het licht van de conclusie van de studie, andere stadia moeten worden uitgestippeld;
7. is, onder verwijzing naar het feit dat de postmarkten aan een essentiële evolutie onderhevig zijn, van mening dat de definitie van een universele dienst met inachtneming van het veranderde communicatiegedrag moet worden herzien; wijst er echter op dat de universele diensten kwalitatief hoogwaardige diensten zijn met een sterke vraag naar arbeidskrachten waarbij de bescherming van consumentenbelangen voorop staat, en verzoekt de Commissie in het kader van de op te stellen verkennende studie deze feiten in het onderzoekskader op te nemen; verzoekt de Commissie in dit verband om na te gaan op welke wijze de betrokkenheid en inbreng van de klanten van de postdiensten het beste gewaarborgd kunnen worden en om de betrokken sociale partners (kamers van koophandel en bedrijfsleven, vakbonden, enz.), bedrijven die op de markt actief zijn en plaatselijke belangenorganisaties te raadplegen;
8. erkent het werk dat door de CEN (Europese Commissie voor Normalisatie) werd verricht op het gebied van normalisatie in de postsector en verzoekt de Commissie voortaan naar behoren rekening te houden met het belang van normalisatie ten voordele van de bescherming van de consument en in het licht van de verwezenlijking van de interne markt;
9. verzoekt de Commissie in haar toekomstige studies in het bijzonder aandacht te besteden aan de gevolgen van de toekomstige stadia van de openstelling voor concurrentie van de postdiensten op het gebied van de geografische dekking en de evolutie van de netwerken, met het oog op de toegangsvoorwaarden voor de armste en meest geïsoleerde bevolkingsgroepen op het Europese grondgebied;
10. heeft kennis genomen van het verzoek aan de lidstaten betreffende meer toezicht op de prijzen, scheiding van de rekeningen en herziening van kruissubsidies, geeft evenwel te bedenken dat dit soort regulerende ingrepen in een concurrerende markt, als zij verder gaan dan het algemene mededingingsrecht, voldoende gemotiveerd moeten worden;
11. is van oordeel dat het vaststellen en toepassen van normen betreffende dienstverlening, die door de CEN zijn uitgewerkt, essentieel zijn om de transparantie, betrouwbaarheid en kwaliteit van de postmarkt te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve hieraan voorrang te geven zodat er vooruitgang komt op dit gebied;
12. is ingenomen met het feit dat de Commissie de kwestie van de regulering van een downstreamtoegang wil blijven volgen; wijst er echter op dat een regulering juist op dit gebied een ernstige ingreep in de markt zou zijn, en verzoekt derhalve eerst grondig te onderzoeken of en in welke mate zo'n ingreep economisch en juridisch kan worden gerechtvaardigd; daarbij moet er ook naar worden gekeken dat reeds een reeks bedrijfsmodellen in verschillende postmarkten bestaat, waarbij de concurrenten zonder gebruik te maken van een gereguleerde toegang tot het net met succes op de markt zijn gekomen; verzoekt de Commissie de gevolgen van deze modellen na te gaan en het nut van Europese regelgeving voor de toegangsvoorwaarden tot het netwerk af te wegen om een billijke toegang te garanderen;
13. neemt kennis van het feit dat de tot dusver in de lidstaten gebruikte financieringsmodellen voor de universele dienst weinig succesvol waren en dat het beproefde financieringsinstrument voor de universele dienst tot dusverre de voorbehouden sector was; verzoekt de Commissie derhalve in de op te stellen verkennende studie grondig te laten onderzoeken, in hoeverre de ontwikkeling van de universele dienst, waarvan het behoud op economisch en sociaal vlak relevant blijft, en een mogelijke flexibilisering van het regelgevingskader positief kan zijn voor het oplossen van het financieringsprobleem bij de universele dienst;
14. is ingenomen met het feit dat na aanvankelijke problemen in enkele lidstaten de regelgevende instanties veel onafhankelijker zijn geworden; onderstreept dat met een toenemende marktopening meer aandacht moet worden besteed aan het mededingingsrecht dan aan een sterkere regulering; verzoekt de Commissie, conform haar aankondiging in het verslag, de dialoog met en tussen de regelgevende instanties en de lidstaten, alsmede een desbetreffende benchmarking te bevorderen, om de taken van de autoriteiten te begrenzen tot toezicht op de omzetting van de regelgeving;
15. stelt voor, gezien de uiteenlopende ervaringen met bestaande licentieregelingen in de lidstaten en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de kwestie van de vergunningsprocedures in het kader van haar verkennende studie te onderzoeken, met een bijzondere verwijzing naar de verduidelijking van het operationele vlak, de goedkeuringsprocedure en de bindende voorwaarden die de toestemming via de postrichtlijn regelen; onderstreept dat dit soort eisen de facto geen nieuwe barrières voor de toetreding tot de markt mogen opwerpen noch mogen leiden tot prijsdistorsies of het afromen van de markt;
16. wijst erop dat de rationalisering van arbeidsplaatsen niet alleen het gevolg is van de hervorming van de postsector; geeft te bedenken dat nieuwe bedrijfsmodellen, nieuwe producten en nieuwe bedrijfsmethoden net zulke gevolgen op het aantal arbeidsplaatsen in de traditionele postsector hebben;
17. verzoekt de Commissie in haar verkennende studie na te gaan op welke wijze de pensioenverplichtingen van openbare postbedrijven worden behandeld ten einde verstoringen van de markt in een geliberaliseerde context te voorkomen;
18. vindt de uiteenlopende BTW-behandelingen op de postmarkt bedenkelijk en verzoekt de Commissie, onder verwijzing naar zijn standpunt van 11 maart 2004(1) over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft BTW op postale dienstverlening, voorstellen in te dienen met betrekking tot de nodige rechtszekerheid en vrijwaring van discriminatie tussen de bedrijven;
19. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de administratieve sancties in geval van inbreuk op de bepalingen van de nationale wetgeving betreffende de dienstverlening van de post niet buitensporig hoog zijn en geen schade toebrengen aan de werking van de postmarkt; verzoekt de Commissie derhalve in het kader van de verkennende studie een lijst op te stellen van de vigerende of geplande strafrechtelijke bepalingen in alle lidstaten;
20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de lidstaten.