Resolutie van het Europees Parlement over de doeltreffendheid van hulp en de corruptie in ontwikkelingslanden (2005/2141(INI))
Het Europees Parlement,
‐ gezien de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de EU: "De Europese consensus"(1),
– gelet op het VN-Verdrag tegen corruptie van 31 oktober 2003,
‐ gelet op de VN-Verklaring tegen corruptie en omkoping bij internationale handelstransacties van 16 december 1996,
‐ gelet op het OESO-Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale handelstransacties van 21 november 1997,
‐ gelet op de VN-Millenniumverklaring van 8 september 2000, waarin de millenniumontwikkelingsdoelen worden uiteengezet die de internationale gemeenschap gezamenlijk heeft opgesteld met oog op de uitbanning van armoede,
‐ gelet op de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van hulp van 2 maart 2005,
‐ gezien het vierde Millenniumrapport inzake de beoordeling van het ecosysteem van 12 juli 2005 getiteld "Ecosystemen en menselijk welzijn: mogelijkheden en uitdagingen voor bedrijfsleven en industrie",
‐ gelet op de artikelen 8, 9 en 97 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(2),
‐ gelet op de Verklaring van de op 2 juni 2003 in Evian gehouden G8-Top over de bestrijding van corruptie en de verbetering van de transparantie,
‐ gezien het rapport van de Commissie voor Afrika van 11 maart 2005 getiteld "Ons gezamenlijk belang",
‐ gezien de strategie van de EU in de strijd tegen de illegale verzameling van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en hun munitie, die op 15 en 16 december 2005 door de Europese Raad is goedgekeurd;
‐ onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 mei 2003 over capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden(3),
‐ onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 maart 2004 over bestuur in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie(4),
‐ gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
‐ gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0048/2006),
A. overwegende dat corruptie de armen onevenredig zwaar treft door een beperking van hun toegang tot openbare goederen en vermindering van de kwaliteit van basisdiensten, waardoor zij moeilijker uit de armoedespiraal komen,
B. overwegende dat corruptie een slechte invloed heeft op het ondernemingsklimaat, op de effectiviteit van publieke dienstverlening en op het vertrouwen van de burgers in hun overheid,
C. overwegende dat corruptie de doeltreffendheid van hulpverlening in de weg staat en daarmee de ontwikkelingsdoelstellingen van de EU ondergraaft en de ontwikkeling in de partnerlanden van de EU vertraagt,
D. overwegende dat er volgens ramingen van de Wereldbank mondiaal elk jaar meer dan 1 biljoen USD aan steekpenningen wordt betaald en dat volgens schattingen van de Afrikaanse Unie corruptie de Afrikaanse economieën jaarlijks meer dan 25% van het Afrikaanse BBP kost,
E. overwegende dat corruptie een probleem is dat de samenleving als geheel raakt, dat corruptie in allerlei vormen voorkomt en dat een uniforme strategie niet kan worden toegepast en dat alleen door een brede aanpak corruptie duurzaam kan worden teruggedrongen,
F. overwegende dat tal van spelers, waaronder politici, regeringsambtenaren, het maatschappelijk middenveld, de media, multinationale ondernemingen en internationale donors, een rol spelen bij de corruptiebestrijding,
G. overwegende dat corruptie zowel een van de oorzaken als een van de gevolgen van conflictsituaties is,
H. overwegende dat corruptie een bedreiging is voor fundamentele menselijke behoeften, zoals de toegang tot gezondheid en onderwijs,
I. overwegende dat corruptie een nevenproduct van zwak bestuur is en onlosmakelijk verbonden is met de rol van de staat, en dat corruptie daarom moet worden bestreden met strategieën waarin goed bestuur wordt bevorderd,
J. overwegende dat transparantie en verantwoordingsplicht sleutelbegrippen zijn bij de bestrijding van corruptie,
K. overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het verband tussen de illegale fabricage, handel en vermarkting van handvuurwapens en lichte wapens en de corruptiepraktijken in zowel ontwikkelings- als ontwikkelde landen,
L. overwegende dat het zonder het bewustzijn en de inbreng van het maatschappelijk middenveld onmogelijk is corruptie terug te dringen en dat daarbij toegang tot alle informatie essentieel is,
M. overwegende dat het VN-Verdrag tegen corruptie uit 2003 het eerste internationale rechtsinstrument is waarin wordt erkend dat alle staten zich moeten verplichten tot de repatriëring van activa, en dat Hongarije en Frankrijk de enige EU-lidstaten zijn die dit verdrag hebben geratificeerd,
N. overwegende dat het OESO-Verdrag van 1997 enkel kan worden ondertekend door de lidstaten van de OESO en landen die ten volle deelnemen aan de Werkgroep van de OESO inzake omkoping bij internationale handelstransacties,
1. verzoekt de Commissie zich bij het ontwerp van haar ontwikkelingsprogramma's meer in het bijzonder te richten op de vraagstukken verantwoordingsplicht en transparantie, aangezien zwakke verantwoordingsmechanismen corruptie in de hand werken;
2. benadrukt dat er meer aandacht dient te worden besteed aan de rol van het maatschappelijk middenveld bij het bevorderen van behoorlijk bestuur en het vrijwillig terugdringen van corruptie;
3. herinnert eraan dat volgens de gewijzigde Partnerschapsovereenkomst van Cotonou ernstige gevallen van corruptie kunnen resulteren in raadplegingen krachtens artikelen 96 en 97 van de Overeenkomst;
4. onderstreept dat de nationale parlementen in de ontwikkelingslanden moeten worden gesteund in hun werkzaamheden als budgettaire autoriteit door middel van een dialoog, informatie-uitwisseling en capaciteitsopbouw;
5. legt de nadruk op de belangrijke invloed die vrije en onafhankelijke media hebben in de strijd tegen corruptie en vraagt meer steun van de EU voor projecten die dergelijke media helpen of versterken in partnerlanden;
6. benadrukt de noodzaak te werken aan de opbouw en versterking van het rechtssysteem in de landen;
7. onderstreept de belangrijke rol van vrouwen ook bij de bestrijding van corruptie en legt daarom de nadruk op de behoefte aan meer en beter onderwijs voor vrouwen en meisjes en aan het bevorderen van de deelname van vrouwen aan de politiek;
8. steunt de "publiceer wat je betaalt"-campagne, waarin multinationale ondernemingen worden opgeroepen om informatie openbaar te maken over betalingen aan regeringen;
9. legt de nadruk op het belang van investeringen in de ontwikkelingslanden en moedigt de Commissie en de lidstaten aan de trend van dergelijke investeringen te volgen;
10. onderstreept het belang van de instelling van waakhonden door het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingslanden, verbonden met de eis aan de regering om voor een stelsel van "checks and balances" te zorgen; verzoekt de Commissie dit proces te ondersteunen door een passend percentage van de begrotingssteun uit te trekken voor waakhonden van maatschappelijke organisaties;
11. overwegende dat vaak ook de interne organisatie moet veranderen om corruptie aan te pakken en de nadruk leggend op de behoefte aan de capaciteitsopbouw in centrale en lokale instellingen met het oog op de bestrijding van corruptie, met name gezien de stijging van de hulp die wordt verleend in de vorm van begrotingssteun;
12. onderstreept dat de toekenning van begrotingssteun altijd per geval moet worden voorafgegaan door een zorgvuldige fiduciaire risicobeoordeling;
13. onderstreept dat begrotingssteun altijd uitgetrokken dient te worden voor een specifieke sector;
14. benadrukt dat alle verstrekte begrotingssteun vergezeld dient te gaan van een beleidsdialoog die erop gericht is het openbaar financieel beheer (OFB) te verbeteren, waardoor het gevaar van corruptie of financieel wanbeheer wordt verminderd;
15. dringt aan op meer transparantie in programma's voor begrotingssteun van de EU, o.a. door de relevante informatie over de in het ontvangende land uitgegeven steun te publiceren, parlementen bij dit proces te betrekken en civiele partijen hierover te informeren;
16. dringt aan op steun voor efficiënte budgettaire controle met behulp van PETS (Public Expenditure Tracking Surveys, onderzoek voor het natrekken van openbare uitgaven) door maatschappelijke organisaties en nationale parlementen, dat duidelijk de "inkomsten" en "uitgaven" vergelijkt volgens de criteria van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van de OESO;
17. is van mening dat er specifieke sociale indicatoren moeten worden ontwikkeld om nauwkeuriger gegevens te verkrijgen over de kwaliteit van het bestuur in de landen in kwestie, en wenst dat het maatschappelijk middenveld op dit gebied een bredere rol krijgt;
18. verzoekt de EU als medevoorzitter van het PEFA-programma (Public Expenditure and Financial Accountability, overheidsuitgaven en financiële verantwoordingsplicht), dat een geharmoniseerd kader biedt voor de beoordeling van het fiduciaire risico in ontvangende landen, specifieke indicatoren op te nemen voor het meten van de omvang van de corruptie;
19. verzoekt de Commissie de vastgestelde niveaus van corruptie te gebruiken om goed beheer te ondersteunen en de nodige maatregelen tegen corrupte regimes te treffen;
20. verzoekt de Commissie met spoed beslissingen te nemen met betrekking tot de vermindering van de buitenlandse schuld van ontwikkelingslanden;
21. onderstreept dat internationale donors hun activiteiten op het gebied van begrotingssteun nauw moeten coördineren, teneinde de transparantie en de verantwoordingsplicht in het ontvangende land te versterken;
22. dringt er bij alle EU-lidstaten en alle landen die het VN-Verdrag tegen corruptie van 2003 hebben ondertekend, op aan dit verdrag en de conventie ter bestrijding van corruptie door buitenlandse overheidsambtenaren in internationale handelstransacties van de OESO van 1997 te ratificeren;
23. verzoekt de OESO-lidstaten de mogelijkheid te overwegen om Cyprus, Letland, Litouwen en Malta ten volle te laten deelnemen aan de Werkgroep van de OESO inzake omkoping bij internationale handelstransacties, wat deze landen in staat zou stellen om het OESO-Verdrag van 1997 te ondertekenen en te ratificeren en verzoekt deze landen in afwachting hiervan op ruimere schaal gevolg te geven aan de herziene aanbeveling van de Raad van ministers van de OESO van 23 mei 1997 inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale handelstransacties;
24. herinnert aan de belangrijke rol van regionale initiatieven, zoals het "African Peer Review Mechanism" (APRM), bij het terugdringen van corruptie en het bevorderen van behoorlijk bestuur; onderstreept dat de Afrikaanse landen deze initiatieven ten uitvoer moeten leggen en dat de Commissie en de lidstaten hiertoe technische en financiële bijstand moeten verlenen;
25. roept de lidstaten op zich zo snel mogelijk sterk te maken voor een juridisch bindend internationaal instrument voor het opsporen en markeren van handvuurwapens en lichte wapens en hun munitie, en regionale initiatieven te steunen die de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en hun munitie in de ontwikkelingslanden aanpakken;
26. dringt aan op sterkere naleving van het "transparantie-initiatief van de extractieve bedrijfstakken" en meer engagement terzake, teneinde ervoor te zorgen dat informatie over betalingen tussen regeringen van ontwikkelingslanden en multinationale ondernemingen openbaar wordt gemaakt;
27. verzoekt lidstaten met financiële centra alle juridische en administratieve maatregelen te nemen die nodig zijn om illegaal verkregen gelden te kunnen repatriëren naar het land van herkomst; onderstreept verder de behoefte aan capaciteitsopbouw, waarbij de nadruk moet liggen op het voorkomen van diefstal van activa en wanbeheer en verduistering van overheidsmiddelen;
28. dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten een internationaal systeem van zwarte lijst invoeren waarmee voorkomen wordt dat banken grote geldbedragen uitlenen aan corrupte regimes of personen die een regering vertegenwoordigen;
29. verzoekt de Commissie en de lidstaten alle openbare verkoop- of aanbestedingscontracten uit te sluiten met bedrijven waarvan werknemers zich hebben ingelaten met corrupte activiteiten met regeringsministers of -ambtenaren of op enige andere manier in een ontwikkelingsland, indien deze werknemers niet disciplinair worden vervolgd; dringt er verder bij de lidstaten op aan dergelijke gevallen aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten te rapporteren zodat er een onderzoek komt naar deze individuen en zij zich in voorkomend geval voor een rechtbank zullen moeten verantwoorden;
30. onderstreept dat het gevaar van corruptie zeer groot is bij openbare aanbestedingsprocedures en dat bijgevolg transparante aanbestedingsvoorschriften en -procedures prioritair dienen te worden gesteld;
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.