Resolutie van het Europees Parlement over het 21ste en het 22ste jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003 en 2004) (2005/2150(INI))
– gezien de werkdocumenten van de Commissiediensten (SEC(2004)1638 en SEC(2005) 1446 en 1447),
– gelet op artikel 45 en artikel 112, lid 2 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A6-0089/2006),
A. overwegende dat in de jaarverslagen van de Commissie wordt vastgesteld in hoeverre de richtlijnen door de lidstaten zijn omgezet, teneinde te waarborgen dat de toepassing van de wetgeving op doeltreffende wijze wordt gecontroleerd; overwegende dat volgens het 21ste verslag op 31 december 2003 in totaal 3927 inbreukdossiers in behandeling waren, waarbij in 1855 van deze zaken een inbreukprocedure werd ingeleid, in 999 een met redenen omkleed advies werd uitgebracht, 411 zaken naar het Hof van Justitie werden verwezen en in 69 zaken (waarvan 40 met betrekking op het milieu) de procedure van artikel 228 van het EG-Verdrag werd ingeleid,
B. overwegende dat een adequate controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht niet alleen een beoordeling inhoudt van de kwantiteit van de omzetting, maar ook van de kwaliteit van de omzetting en van de praktijken die bij de eigenlijke toepassing van het Gemeenschapsrecht worden gevolgd,
C. overwegende dat een correcte en snelle tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht een integraal en essentieel bestanddeel vormt van "betere regelgeving"; overwegende dat een heldere en goed geformuleerde wetgeving een onontbeerlijke voorwaarde is voor de behoorlijke toepassing van het Gemeenschapsrecht in de gehele Europese Unie; overwegende dat de kwaliteit van de wetgeving en duidelijkheid inzake de verplichtingen van de lidstaten niet altijd bevredigend zijn, daar de wetgeving dikwijls het resultaat is van moeizame politieke compromissen,
D. overwegende dat de Commissie de door haar gebruikte methoden kan aanpassen om haar taak met succes te kunnen vervullen en om vernieuwingen in te voeren ter verbetering van de toepassing van het Gemeenschapsrecht,
E. overwegende dat de Commissie momenteel aan de aanpassing van bestaande procedures werkt en onderzoekt hoe deze sneller en efficiënter kunnen worden gemaakt; overwegende dat dit echter geen afdoende reden is om de gevraagde informatie over het totaal aan middelen dat in de bevoegde directoraten-generaal en het algemeen secretariaat voor inbreuken wordt uitgetrokken, niet op tijd te verstrekken,
F. overwegende dat het aantal klachten over inbreuken op het Gemeenschapsrecht aantoont dat de Europese burgers voor deze toepassing een rol van vitaal belang spelen, en dat het voor de geloofwaardigheid van de Europese Unie van groot belang is in voldoende mate op de zorgen van de burgers te kunnen ingaan,
G. overwegende dat de klachten van burgers geenszins een slechts symbolische rol bij het scheppen van een "Europa van de mensen" spelen, maar een kosteneffectief en doeltreffend middel vormen voor de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht,
H. overwegende dat een efficiënte rechtsbescherming en een uniforme toepassing en interpretatie essentiële elementen zijn van het Gemeenschapsrecht,
I. overwegende dat het Parlement het 22ste jaarverslag van de Commissie pas in januari 2006 heeft ontvangen en dat, vanwege deze hardnekkige vertraging, in deze resolutie slechts in beperkte mate wordt verwezen naar dat verslag en dat de analyse hoofdzakelijk betrekking heeft op het 21ste jaarverslag van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht in 2003,
1. is overtuigd van de noodzaak dat alle Europese instellingen op zorgvuldige en zichtbare wijze aandacht besteden en onmiskenbaar prioriteit verlenen aan het vraagstuk van toezicht op de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving, vooral gezien de nadruk die sinds kort wordt gelegd op de dringende noodzaak de Gemeenschapswetgeving en de wetgevingsinitiatieven kwantitatief te beperken;
2. houdt vast aan het standpunt dat een vermindering van de kwantitatieve omvang van de wetgeving hand in hand moet gaan met meer nadruk op de tenuitvoerlegging; beklemtoont dat klachten een kosteneffectief en doeltreffend instrument vormen voor het toezicht op de toepassing van het Gemeenschapsrecht en roept de Commissie ervoor te zorgen dat ten minste een deel van de middelen die vroeger werden uitgetrokken voor de opstelling en follow-up van wetgeving wordt besteed aan de doeltreffende en juiste tenuitvoerlegging van de bestaande Gemeenschapswetgeving in de verschillende eenheden die individuele klachten en inbreukdossiers behandelen;
3. is ervan overtuigd dat de commissies van het Parlement eveneens aandacht dienen te besteden aan het thema van de toepassing van de Gemeenschapswetgeving en met name dat de verantwoordelijke rapporteur een actievere rol zou moeten spelen bij de controle op de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving in de lidstaten, waarbij de regelmatige, door de commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid georganiseerde zittingen tot voorbeeld kunnen strekken;
4. is zich ervan bewust dat comitologie niet het voorwerp uitmaakt van onderhavige resolutie en benadrukt dat er dus een aparte resolutie nodig is over dat thema;
5. benadrukt dat artikel 211 van het EG-Verdrag de Commissie de institutionele verantwoordelijkheid toekent om toe te zien op de toepassing van zowel de bepalingen van dit Verdrag als van de bepalingen welke de instellingen krachtens dit Verdrag vaststellen en dat artikel 226 van het EG-Verdrag de Commissie ertoe machtigt op te treden tegen lidstaten die een van de krachtens dit Verdrag op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen;
6. stelt vast dat de grootste problemen met de niet-nakomingsprocedure (artikelen 226 en 228 van het EG-Verdrag) gelegen zijn in de duur daarvan (gemiddeld 54 maanden tussen de registratie van de klacht en de aanhangigmaking bij het Hof van Justitie) en in de sporadische toepassing van artikel 228;
7. stelt vast dat de Commissie vier vergaderingen per jaar organiseert om over niet-nakomingsprocedures te beslissen en dat alle besluiten (van de eerste aanmaning met een aan de lidstaat gericht verzoek om informatie, tot aan de beslissing de zaak voor het Hof van Justitie te brengen) worden genomen door het college van Commissieleden; erkent weliswaar de relevantie en de noodzaak van een dergelijk collectief optreden in het geval van niet-nakomingsprocedures, maar stelt voor zorgvuldig de mogelijkheid te overwegen om de beginfase van de interne procedure te bekorten door ieder Commissielid te machtigen binnen zijn of haar bevoegdheidsgebied aanmaningen aan de lidstaten te sturen, zoals thans overigens reeds wordt gedaan wanneer een lidstaat het Gemeenschapsrecht niet binnen de vastgestelde termijn heeft omgezet in nationale wetgeving;
8. constateert dat de nationale rechtbanken in de meeste lidstaten in onvoldoende mate samenwerken en nog steeds terughoudend zijn wat betreft de toepassing van het beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht;
9. is verheugd over de mededeling van de Commissie over de "Verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht" (COM(2002)0725), die verschillende acties omlijnt ter verwezenlijking van die doelstelling;
10. betreurt niettemin dat de Commissie geen enkele gestructureerde en gedetailleerde follow-up heeft gepresenteerd van een aantal van de in bovengenoemde mededelingen gedane toezeggingen, zoals de toezegging dat "de toepassing van de prioriteitscriteria elk jaar [zal] worden geëvalueerd bij de bespreking van het verslag over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht";
11. roept de Commissie op een specifieke evaluatie uit te voeren van de toepassing van de in de bovengenoemde mededeling genoemde prioritaire criteria, teneinde te beoordelen of een dergelijke werkwijze werkelijk nodig is en of hierdoor niet het gevaar dreigt dat het toepassingsgebied van de niet-nakomingsprocedures, waarvoor het Verdrag geen rangorde vaststelt, al te zeer wordt ingeperkt; roept de Commissie op te beoordelen of niet een eenvoudige verhoging van de beschikbare middelen in de meest betrokken directoraten-generaal een doeltreffender oplossing is om de follow-up van klachten te verbeteren; wijst erop dat de voor de omzetting bevoegde diensten binnen de Commissie moeten kunnen beschikken over juridisch deskundigen om te onderzoeken of de omzettingen volledig zijn uitgevoerd; benadrukt dat men zich voor de analyse van die omzettingen niet louter kan verlaten op een automatisch concordantiesysteem;
12. roept de Commissie op het Parlement op de hoogte te houden van de resultaten van dergelijke evaluaties; houdt vast aan zijn standpunt dat het vastleggen van prioriteiten er niet toe mag leiden dat klachten van burgers minder gehoor vinden, en dringt er bij de Commissie op aan het Parlement te raadplegen over een mogelijke verandering van de prioriteitscriteria;
13. roept de Commissie op de beginselen van de rechtsstaat en de ervaringen van burgers voorrang te verlenen boven zuiver economische criteria en evaluaties; dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de eerbiediging van de fundamentele vrijheden en de algemene beginselen van het Verdrag evenals op de naleving van verordeningen en kaderrichtlijnen; nodigt de Commissie uit om de secundaire wetgeving als referentiecriterium te gebruiken om uit te maken of er sprake is van een schending van de fundamentele vrijheden;
14. dringt er bij de Commissie op aan de samenwerking met de lidstaten als bedoeld in artikel 10 van het EG-Verdrag te herevalueren, in het licht van het feit dat de meeste lidstaten er niet toe bereid zijn veel voor de verbetering van de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving te doen, zoals is gebleken tijdens de onderhandelingen over het interinstitutioneel akkoord van 16 december 2003 inzake beter wetgeven(1), toen de Raad weigerde verplichtingen aan te gaan op het gebied van de omzetting en tenuitvoerlegging; verklaart zijn steun aan de hervatting van de onderhandelingen met de Raad over dit vraagstuk teneinde het interinstitutioneel akkoord te wijzigen;
15. roept de Commissie op tot een zorgvuldige heroverweging van haar inschikkelijkheid ten opzichte van de lidstaten waar het gaat om de termijnen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie, de vaststelling van nationale uitvoeringsmaatregelen of mededeling daarvan en de correcte toepassing van de Gemeenschapswetgeving op nationaal, regionaal en lokaal niveau;
16. constateert dat de lidstaten besloten hebben specifieke structuren op te bouwen ten behoeve van de tenuitvoerlegging; is verheugd over de inspanningen van de Commissie ter ondersteuning van de oprichting van desbetreffende coördinatiecentra in de lidstaten teneinde het omzettings- en uitvoeringsbeleid te verbeteren en de efficiëntie van de precontentieuze fase van niet-nakomingsprocedures te verhogen; stelt voor dat de lidstaten niet alleen technische structuren opbouwen, maar ook één of meer politieke persoonlijkheden aanwijzen die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake niet-nakomingsprocedures;
17. wijst erop dat ondanks de op organisatorische vraagstukken en communicatiestromen liggende nadruk, moet worden erkend dat vele gevallen van incorrecte tenuitvoerlegging het resultaat zijn van een slechte kwaliteit van de wetgeving en een uitdrukking zijn van opzettelijke pogingen van de lidstaten om de Gemeenschapswetgeving om politieke, bestuurlijke en economische redenen te ondermijnen; stelt in dit verband vast dat de Commissie er in de praktijk toe neigt zich met een laat ingrijpen van de lidstaten tevreden te stellen om de niet-nakomingsprocedure af te sluiten; roept de Commissie op de lidstaten te verzoeken met terugwerkende kracht de overtreden communautaire regel toe te passen teneinde de gevolgen van die inbreuk te corrigeren, op straffe van onmiddellijke instelling van een procedure op basis van artikel 228 van het EG-Verdrag indien het verzuim voortduurt;
18. stelt vast dat het Netwerk voor probleemoplossing in de interne markt (SOLVIT-netwerk) op de interne markt een effectief buitengerechtelijk hulpinstrument is gebleken dat de vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten heeft doen toenemen, maar is van oordeel dat dergelijke instrumenten niet moeten worden beschouwd als vervanging voor niet-nakomingsprocedures die erop zijn gericht de lidstaten tot toepassing van de Gemeenschapswetgeving te verplichten; nodigt de lidstaten uit om meer menselijke en financiële middelen uit te trekken voor hun nationaal contactpunt van het SOLVIT-netwerk;
19. is van mening dat wetgeving dusdanig moet worden opgesteld dat deze gemakkelijk kan worden afgedwongen; vindt het even belangrijk dat de burgers de communautaire wetgeving beter begrijpen en stelt daarom voor om bij alle wetgevingsbesluiten een samenvatting voor de burgers op te nemen in de vorm van een niet-legalistische toelichting;
20. is overtuigd dat het weliswaar van belang is tijd en moeite te besteden aan de ontwikkeling van een dialoog met de lidstaten en hen beter te assisteren teneinde de snelle, correcte omzetting van de Gemeenschapswetgeving te vergemakkelijken, maar dat, met name sinds de uitbreiding, een grotere discipline aan de dag moet worden gelegd om buitensporige vertragingen en voortdurende verschillen in de kwaliteit van de nationale omzetting te voorkomen;
21. is het standpunt toegedaan dat een specifieke clausule die de lidstaten ertoe verplicht bij de omzetting van richtlijnen een concordantietabel op te stellen, op systematische wijze dient te worden opgenomen in iedere nieuwe richtlijn;
22. stelt vast dat in 2004 ongeveer 41 % van de nieuwe richtlijnen een bepaling met betrekking tot een concordantietabel bevatten; is van mening dat het Europees Parlement, in zijn rol als medewetgever, voorstellen dient te steunen om in richtlijnen bepalingen op te nemen die de lidstaten ertoe verplichten bij de kennisgeving van omzettingsmaatregelen gebruik te maken van de concordantietabel; roept de Commissie op regelmatig verslag te doen aan het Parlement over de toepassing van die bepalingen;
23. is verheugd over de inspanningen van sommige directoraten-generaal – en met name DG Milieu – om de conformiteitscontroles met betrekking tot de relevante richtlijnen, met name sedert de uitbreiding, te verbeteren; roept de Commissie op om op haar website de door de verschillende directoraten-generaal aangevraagde studies te publiceren over de overeenstemming van de nationale uitvoeringsmaatregelen met de Gemeenschapswetgeving;
24. stelt vast dat er verschillende procedures wegens non-conformiteit bestaan en dat dergelijke procedures in sommige gevallen zijn herhaald zonder daardoor te bereiken dat de lidstaten ervan werden overtuigd hun omzettingswetgeving aan te passen; benadrukt dat vertragingen van de procedure in dergelijke gevallen zeer nadelige gevolgen voor de burgers kunnen hebben, daar de aandacht niet naar individuele gevallen, maar naar algemene problemen uitgaat; roept de Commissie derhalve op consequent op te treden in gevallen van niet-mededeling van nationale uitvoeringsmaatregelen en non-conformiteit daarvan met de Gemeenschapswetgeving en de verschillende stappen van de procedure als bedoeld in artikel 226 van het EG-Verdrag, vastgelegd in specifieke, niet-dwingende wetgevingsinstrumenten (kennisgevingen, richtsnoeren), te nemen en zich daarbij aan strikte, onontwijkbare termijnen te houden opdat zo spoedig mogelijk een boete kan worden opgelegd krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag;
25. verzoekt de Commissie een lijst in te dienen van de richtlijnen die de slechtste staat van dienst hebben wat betreft hun tenuitvoerlegging, en aan te geven welke redenen zij daarvoor meent te kunnen aanvoeren; herinnert eraan dat overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie en artikel 10 van het EG-Verdrag de lidstaten een "adequaat", doeltreffend en uitgebalanceerd systeem van sancties moeten invoeren dat ontradend werkt ten aanzien van schendingen van de communautaire regels; is van mening dat de niet-invoering van een doeltreffend sanctiesysteem aanleiding moet geven tot strenge vervolging in het kader van de niet-nakomingsprocedure;
26. stelt vast dat de bestaande procedures de burgers alleen het recht geven een klacht in te dienen en dat de Commissie, als hoedster van het Verdrag, een ruime discretionaire bevoegdheid heeft wanneer het om de beslissing gaat een klacht te registreren en een procedure in te stellen; is van mening dat geen enkele regel van het Verdrag, noch de rechtspraak van het Hof van Justitie verbiedt om via specifieke regelgevingsinstrumenten bijkomende rechten aan de klagers toe te kennen, en verzoekt derhalve de Commissie te werken aan de vaststelling van dergelijke instrumenten; is overtuigd dat dit belangrijk is en dat deze bijzondere bevoegdheid gepaard dient te gaan met een verplichting tot transparantie en verantwoordingsplicht aangaande de redenen waarom een bepaald besluit wordt genomen, met name wanneer geen procedure wordt ingeleid;
27. is verheugd over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Europese Ombudsman betreffende "Betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het Gemeenschapsrecht" (COM(2002)0141);
28. dringt er bij de Commissie op aan het in die mededeling genoemde beginsel te eerbiedigen dat alle door de Commissie ontvangen klachten die mogelijkerwijs een daadwerkelijke inbreuk op het Gemeenschapsrecht aan de kaak stellen, tenzij ze vallen onder de uitzonderlijke omstandigheden zoals bedoeld in punt 3 van de bijlage bij de mededeling, geregistreerd dienen te worden, zonder dat zij enige vorm van selectie uitvoert; stelt vast dat de Europese Ombudsman onlangs specifieke klachten heeft ontvangen over niet-inschrijving van ingediende klachten in het register en dat hij deze klachten thans onderzoekt; verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig een rapport te bezorgen over de gevallen van niet-inschrijving van klachten, conform de voornoemde mededeling;
29. stelt vast dat de in de mededeling vastgestelde termijn van één jaar voor de maximale periode die mag verstrijken tussen de registratie van een klacht en het versturen van een aanmaning of het besluit tot seponering, te lang is; betreurt dat die termijn bovendien niet altijd wordt nageleefd, waardoor de klager op onaanvaardbare wijze in onzekerheid wordt gelaten; roept de Commissie derhalve op aanmaningen die nog geen "onderhandelingen" met de lidstaten impliceren, korte tijd na de registratie van de klacht te versturen en vaart te zetten achter de procedure via korte termijnen waarvan niet kan worden afgeweken tenzij in uitzonderlijke gevallen;
30. dringt er bij alle Commissiediensten op aan de klagers – en in voorkomende gevallen ook de betrokken leden van het Europees Parlement – na afloop van elke vooraf vastgelegde termijn (aanmaning, met redenen omkleed advies, aanhangigmaking bij het Hof van Justitie) in kennis te stellen van de vorderingen in hun zaak, de beslissingen van de Commissie toe te lichten en deze gedetailleerd aan de klager mee te delen overeenkomstig de in haar mededeling van 2002 omlijnde beginselen, op grond waarvan de klager verdere opmerkingen kan indienen (waarbij de verstrekte informatie, met name in gevallen waarin de Commissie voornemens is de klacht te seponeren, de door de betrokken lidstaat aangevoerde argumenten dient te omvatten);
31. roept de Commissie op een specifieke procedure in te voeren op grond waarvan de klager en het eventueel betrokken lid van het Europees Parlement toegang wordt verleend tot de documentatie en de inhoud van de met de lidstaat gevoerde correspondentie;
32. roept de Commissie op specifieke gegevens te verstrekken met betrekking tot de naleving van de in haar interne, alleen langs inofficiële weg beschikbare procedurehandleiding gestelde termijnen; herhaalt dat het van groot belang is termijnen te stellen voor de maximumperiode die mag verstrijken tussen de registratie van de klacht en het sturen van een antwoord aan de klager en het verzenden van een aanmaning;
33. stelt vast dat procedures krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag sinds de inwerkingtreding daarvan slechts in drie gevallen hebben geleid tot een arrest van het Hof van Justitie; is verheugd over de mededeling van de Commissie over de toepassing van artikel 228 van het EG-Verdrag (SEC(2005)1658) die het beleid van de Commissie verduidelijkt en verder ontwikkelt door het Hof van Justitie te verzoeken een periodieke betaling en de betaling van een forfaitaire som op te leggen aan lidstaten die het arrest van het Hof niet naleven;
34. verzoekt de Commissie formeel te verklaren dat, overeenkomstig haar mededeling van 2005, alle zaken die reeds het onderwerp zijn van een aanmaning of een met redenen omkleed advies krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag, alsmede zaken die momenteel het onderwerp zijn van procedures overeenkomstig artikel 226, onder de bepalingen van het nieuwe beleid vallen (voorzover zij niet voor de aanhangigmaking bij het Hof worden opgelost);
35. herinnert eraan dat door individuele burgers bij de Commissie, de Europese Ombudsman en de bevoegde parlementaire commissies ingediende verzoekschriften de Europese instellingen ertoe zouden moeten aanmoedigen te onderzoeken op welke manier het Gemeenschapsrecht op nationaal en Europees niveau ten uitvoer wordt gelegd;
36. herhaalt zijn opvatting dat afspraken over een nauwe samenwerking en nauwlettend toezicht tussen de Commissie, de Raad, de Europese Ombudsman en de bevoegde parlementaire commissies van essentieel belang zijn om een effectief optreden te waarborgen in alle gevallen waarin de klager om gegronde redenen zijn beklag heeft gedaan over een inbreuk op het Gemeenschapsrecht;
37. dringt erop aan dat de Commissie, in haar toekomstige jaarverslagen, gegevens moet presenteren die de belangrijke en eigen bijdrage van verzoekschriften voor de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht op accurate wijze weerspiegelen en herhaalt het verzoek dat zij deed in haar resolutie van 9 maart 2004(2) om een hoofdstuk op te nemen dat uitsluitend aan verzoekschriften is gewijd;
38. meent dat de procedurerechten van indieners van verzoekschriften moeten worden vastgelegd op dezelfde wijze als de rechten van klagers, die werden uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 2002; meent dat procedurekwesties in verband met de parallelle behandeling van klachten en verzoekschriften moeten worden opgehelderd en dat de coördinatie tussen de betrokken diensten verder moet worden verbeterd zodat de Commissie verzoekschriften kan garanderen dat de rechten van de indieners van verzoekschriften worden geëerbiedigd;
39. merkt uit eigen ervaring op dat burgers die een verzoekschrift richten tot het Parlement het moeilijk hebben om zich in de nationale rechtbanken te beroepen op rechten die afgeleid zijn uit het Gemeenschapsrecht om herstel te verkrijgen van verlies of schade die zij hebben geleden door toedoen van inbreuken van lidstaten op het Gemeenschapsrecht;
40. betreurt de onbereidwilligheid van de Commissie om beweerde schendingen van het Gemeenschapsrecht te onderzoeken die in het verleden zijn gebeurd en sindsdien zijn verholpen, zoals de schendingen die werden naar voren gebracht in de verzoekschriften over "Equitable Life" en "Lloyds of London"; dringt er bij de Commissie op aan om dergelijke zaken te onderzoeken wanneer de vermeende tekortkomingen naar zeggen van de betrokkenen aanzienlijke schade hebben berokkend, omdat het resultaat van dergelijk onderzoek bijzonder nuttig kan zijn voor burgers die schadevergoeding proberen te krijgen via de gepaste wettelijke kanalen;
41. meent dat moet worden onderzocht op welke manieren de procedures op interinstitutioneel niveau kunnen worden verbeterd om te kunnen voorzien in een doeltreffender, niet-gerechtelijk beroep voor Europese burgers, als logisch gevolg van het in het Verdrag opgenomen recht om verzoekschriften in te dienen; stelt in dit verband voor om te voorzien in een soort "Solvit"-organisatie binnen het Europees Parlement die leden zou bijstaan bij de behandeling van zaken van juridische aard;
42. roept op tot een intensievere samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement en hun respectievelijke leden, teneinde de doeltreffende controle van Europese aangelegenheden op nationaal niveau te bevorderen en te vergroten; is van oordeel dat de nationale parlementen een grote rol dienen te spelen bij het toezicht op de toepassing van het Gemeenschapsrecht, om er zo toe bij te dragen de democratische legitimiteit van de Unie te versterken en de Unie dichter bij de burgers te brengen;
43. dringt er bij de Commissie op aan haar jaarverslagen over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht aan de nationale parlementen door te sturen, opdat deze beter in staat zijn die toepassing door de nationale autoriteiten te controleren;
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Europese Ombudsman en de parlementen van de lidstaten.