Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2005/2214(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0143/2006

Ingediende teksten :

A6-0143/2006

Debatten :

PV 15/05/2006 - 15
CRE 15/05/2006 - 15

Stemmingen :

PV 16/05/2006 - 10.3
CRE 16/05/2006 - 10.3
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2006)0206

Aangenomen teksten
PDF 124kWORD 48k
Dinsdag 16 mei 2006 - Straatsburg
Resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen
P6_TA(2006)0206A6-0143/2006

Resolutie van het Europees Parlement over het resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen die bij de wetgever hangende zijn (2005/2214(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2005 aan de Raad en het Europees Parlement over het resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen die bij de wetgever hangende zijn (COM(2005)0462),

–   gezien de brief van zijn Voorzitter aan de voorzitter van de Europese Commissie d.d. 23 januari 2006(1),

–   gezien de brief van de voorzitter van de Commissie aan de Voorzitter van het Parlement d.d. 8 maart 2006,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0143/2006),

A.   overwegende dat de Commissie in haar reeds aangehaalde mededeling haar voornemen kenbaar heeft gemaakt om 68 voorstellen in te trekken waarvan zij vindt dat zij niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de strategie van Lissabon en de principes voor betere wetgeving, terwijl andere zullen worden onderworpen aan een herziene economische-effectenevaluatie en indien nodig zullen worden gewijzigd,

B.   overwegende dat in de brief van de Voorzitter van het Parlement aan de voorzitter van de Commissie over het resultaat van de analyse van deze mededeling door de parlementaire commissies in grote lijnen positief wordt gereageerd op de voornemens van de Commissie, maar specifiek wordt verzocht verscheidene van deze voorstellen niet in te trekken en bezwaar wordt gemaakt tegen eventuele wijziging van sommige andere voorstellen,

C.   overwegende dat het antwoord van de voorzitter van de Commissie aan de Voorzitter van het Parlement stelt dat de Commissie naar behoren rekening heeft gehouden met het standpunt van het Parlement alvorens haar definitief standpunt in te nemen en de specifieke redenen geeft waarom de Commissie sommige van de verzoeken van het Parlement niet heeft opgevolgd alsook de eventuele initiatieven die de Commissie in de toekomst denkt te nemen om alsnog aan sommige van deze verzoeken tegemoet te komen,

D.   overwegende dat deze mededeling bij uitstek de kans biedt voor een intensievere analyse van de problemen in verband met het intrekken of wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie,

E.   overwegende dat de meeste wetgevingsbesluiten van de Gemeenschap, op enkele uitzonderingen na, slechts kunnen worden goedgekeurd op basis van een voorstel van de Commissie die vrijwel het monopolie geniet voor wetgevingsinitiatieven,

F.   overwegende dat artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag bepaalt dat de Commissie "kan besluiten haar voorstel te wijzigen" te allen tijde gedurende de procedure die leidt tot de aanneming van een communautair besluit, "zolang de Raad geen besluit heeft genomen",

G.   overwegende dat, hoewel de rol van het Parlement om historische redenen niet wordt genoemd in artikel 250, lid 2, deze bepaling moet worden geïnterpreteerd in combinatie met artikel 251 voorzover het gaat om de toepassing ervan op de medebeslissingsprocedure en artikel 252 voorzover het gaat om de samenwerkingsprocedure,

H.   overwegende dat bij de aanneming van een gemeenschappelijk standpunt na de eerste lezing de Commissie conform het derde streepje van de tweede alinea van artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag het Europees Parlement alleen op de hoogte mag brengen van haar eigen standpunt en dat vervolgens bij een wijziging van het gemeenschappelijk standpunt door het Parlement de Commissie conform letter c) in de derde alinea van artikel 251, lid 2 alleen haar advies mag geven, zodat duidelijk is dat de Commissie niet langer de "eigenaar" van de voorstellen is,

I.   overwegende dat de Verdragen waar het gaat om de mogelijkheid dat de Commissie een wetgevingsvoorstel intrekt er het zwijgen toe doen,

J.   overwegende dat dit ontbreken van bepalingen over het intrekken van wetgevingsvoorstellen de Commissie er niet van heeft weerhouden om regelmatig wetgevingsvoorstellen in te trekken,

K.   overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie het niet eens lijken te zijn over de mate waarin de Commissie het recht heeft om haar wetgevingsvoorstellen in te trekken,

L.   overwegende dat het intrekken van wetgevingsvoorstellen ondanks dit gebrek aan overeenstemming regelmatig is gepraktiseerd door de Commissie zonder dat dit ooit aanleiding heeft gegeven tot een zaak bij het Hof van Justitie,

M.   overwegende dat het Parlement zelf in het verleden de Commissie heeft verzocht voorstellen in te trekken,

N.   overwegende dat de kaderovereenkomst(2) over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie van 26 mei 2005 bepaalt dat:

   de Commissie in alle wetgevingsprocedures zich ertoe verplicht de door het Parlement aangenomen amendementen zorgvuldig te behandelen, teneinde hiermee rekening te houden in een eventueel gewijzigd voorstel (punt 31),
   de Commissie bij alle wetgevingsprocedures, alvorens een voorstel in te trekken, het Parlement en de Raad hiervan in kennis stelt (punt 32);
   de Commissie voor de wetgevingsprocedures waarvoor geen medebeslissing is vereist, zich ertoe verbindt een door het Parlement verworpen wetgevingsvoorstel in voorkomend geval in te trekken en om, wanneer zij haar voorstel handhaaft,in een verklaring voor het Parlement de redenen hiervoor uiteen te zetten (punt 33),

O.   overwegende dat afspraken, gebaseerd op gemeenschappelijke richtsnoeren tussen de drie instellingen over het intrekken en indien nodig wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie een positieve bijdrage zouden leveren aan een soepel verloop van de wetgevingsprocedures;

1.   is verheugd over de reeds aangehaalde mededeling van de Commissie en is van mening dat het intrekken of wijzigen van de overgrote meerderheid van de voorstellen zoals daar genoemd, in feite kan bijdragen aan vereenvoudiging van het communautaire wetgevingsklimaat, maar benadrukt dat de Commissie nauwkeurig rekening moet houden met de bezwaren van de Voorzitter van het Parlement in zijn brief d.d. 23 januari 2006;

2.   is verheugd dat de Commissie, alvorens haar definitief standpunt goed te keuren opnieuw haar voorstellen heeft herzien in het licht van de bezwaren van het Parlement; erkent dat in elke zaak waarin de Commissie de bezwaren niet heeft overgenomen zij redenen heeft gegeven waarom zij dit niet deed en dat in sommige gevallen zij mogelijke initiatieven heeft aangegeven waardoor aan de wensen van het Parlement tegemoet zou kunnen worden gekomen;

3.   beklemtoont dat bij toekomstige soortgelijke ondernemingen de Commissie specifieke redenen moet geven voor het intrekken of wijzigen van elk voorstel en zich niet mag beperken tot het verwijzen naar algemene beginselen die niet duidelijk de redenen verklaren waarom de Commissie van mening is dat een specifiek voorstel moet worden ingetrokken of gewijzigd;

4.   verheugt zich over het feit dat de Commissie verklaart rekening te zullen houden met de doelstellingen van de Agenda van Lissabon voordat zij een voorstel doet om een wetgevingsvoorstel in te trekken; betreurt het daarom dat de Commissie het voorstel inzake het statuut van de Europese onderlinge maatschappij heeft ingetrokken, een onderwerp dat toch een van de hoekstenen van de Strategie van Lissabon vormt; verbaast zich erover dat de Commissie het argument naar voren brengt dat de verscheidenheid van de nationale wetgevingen een obstakel vormt voor communautaire initiatieven; dringt er daarom bij de Commissie op aan om voor het einde van dit jaar een initiatief te nemen dat de opstelling mogelijk maakt van een statuut voor de Europese onderlinge maatschappij en de Europese vereniging;

5.   verzoekt de Commissie om onmiddellijk nadat zij is benoemd een lijst op te stellen en te overhandigen aan het Parlement en de Raad waarin staat met welke van de wetgevingsvoorstellen van haar voorganger zij denkt door te gaan;

6.   verzoekt de Commissie een lijst op te nemen met voorstellen die zij van plan is in te trekken of te wijzigen in haar jaarlijks wetgevings- en werkprogramma zodat het Parlement zijn mening kan laten horen overeenkomstig de rechten die het toebedeeld krijgt van de Verdragen en de procedures die zijn neergelegd in de reeds aangehaalde kaderovereenkomst;

7.   neemt kennis van het feit dat de mogelijkheid dat de Commissie een wetgevingsvoorstel intrekt niet wordt genoemd in enige bepaling van de bestaande Verdragen terwijl de mogelijkheid om een wetsvoorstel te wijzigen valt onder het beginsel dat de Commissie haar voorstel kan wijzigen tijdens de procedure die voorafgaat aan de goedkeuring van een communautair besluit zoals uitdrukkelijk bepaald is in artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag; erkent dat dit beginsel tevens van toepassing is op de medebeslissingsprocedure uit artikel 251 en de samenwerkingsprocedure uit artikel 252;

8.   erkent evenwel dat binnen duidelijke beperkingen de mogelijkheid van de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te trekken tijdens een procedure die voorafgaat aan de goedkeuring ervan

   een uitvloeisel is van het recht van de Commissie om wetgevingsinitiatieven te nemen en een logische aanvulling vormt op haar mogelijkheid een voorstel te wijzigen,
   kan bijdragen aan versterking van de rol van de Commissie bij de wetgevingsprocedure en
   kan worden beschouwd als een positief element dat ervoor moet zorgen dat de procedures die voorafgaan aan goedkeuring van een communautair besluit en de interinstitutionele dialoog gericht zijn op het bevordering van het "communautair belang";

9.   houdt evenwel staande dat deze mogelijkheid moet worden bezien in het licht van de rechten van de verschillende instellingen in het wetgevingsproces zoals vastgelegd in de Verdragen en in overeenstemming met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen;

10.   benadrukt dat de mogelijkheden van intrekken of wijzigen niet mogen afdoen aan de rol van elke instelling in het wetgevingsproces zodat het institutionele evenwicht niet in gevaar komt en dat de mogelijkheid om in te trekken niet betekent dat een "vetorecht" door de Commissie wordt erkend;

11.   benadrukt dat het intrekken of wijzigen van wetgevingsvoorstellen onderworpen moet zijn aan dezelfde algemene principes die ook gelden voor het indienen van voorstellen door de Commissie, namelijk het communautair belang moet leidraad zijn en de voorstellen moeten met redenen worden omkleed;

12.   is van mening, zonder af te doen aan de bevoegdheid van het Hof van Justitie om de precieze reikwijdte en grenzen vast te stellen van de rechten die de Verdragen toekennen aan de instellingen, dat het vaststellen van gemeenschappelijke richtsnoeren door de instellingen ten aanzien van het intrekken of wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie kan worden beschouwd als aanvulling op de desbetreffende beginselen die zijn neergelegd in de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie en het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven en een positieve stap zouden betekenen op de weg naar het vergemakkelijken van het wetgevingsproces en de dialoog tussen de instellingen;

13.   brengt de volgende richtsnoeren naar voren over het intrekken en wijzigen van wetgevingsvoorstellen door de Commissie:

   a) de Commissie kan in het algemeen een wetgevingsvoorstel intrekken of wijzigen op welk tijdstip ook tijdens de procedures die voorafgaan aan de goedkeuring ervan zolang de Raad geen besluit heeft genomen. Dit betekent dat de Commissie bij medebeslissings- en samenwerkingsprocedures dit niet meer mag doen nadat de Raad het gemeenschappelijk standpunt heeft goedgekeurd, tenzij de Raad bij zijn besluit over het gemeenschappelijk standpunt zijn bevoegdheden te buiten is gegaan om het Commissievoorstel te amenderen zodat het besluit in de praktijk neerkomt op een wetgevingsinitiatief van de Raad zelf waarin het Verdrag niet voorziet;
   b) wanneer het Parlement een wetgevingsvoorstel heeft verworpen of substantiële amendementen erop heeft voorgesteld of wanneer het Parlement de Commissie anderszins heeft verzocht een wetgevingsvoorstel in te trekken of ingrijpend te wijzigen, moet de Commissie hiermee naar behoren rekening houden. Indien de Commissie om belangrijke redenen besluit het standpunt van het Parlement niet te volgen, moet zij de redenen voor dit besluit uiteenzetten in een verklaring tegenover het Europees Parlement,
   c) wanneer de Commissie besluit een wetgevingsvoorstel op eigen initiatief in te trekken of te wijzigen, moet zij het Parlement van tevoren verwittigen over haar voornemen. Deze kennisgeving moet tijdig worden afgegeven waardoor het Parlement de kans krijgt om haar standpunt over de zaak te bepalen en moet een duidelijke uitleg bevatten van de redenen waarom de Commissie van mening is dat een specifiek voorstel moet worden ingetrokken of gewijzigd. De Commissie moet naar behoren rekening houden met het standpunt van het Parlement. Indien de Commissie om belangrijke redenen besluit haar voorstel in te trekken of te wijzigen tegen de wensen van het Parlement, moet zij de redenen uitleggen voor dit besluit in een verklaring tegenover het Europees Parlement;

14.   benadrukt dat de mate waarin de Commissie rekening houdt met de standpunten van het Parlement voorzover het gaat om intrekking of wijziging van wetgevingsvoorstellen een essentieel onderdeel vormt van het politiek vertrouwen dat ten grondslag ligt aan een heilzame samenwerking tussen de twee instellingen;

15.   is van mening dat mocht de Commissie een wetgevingsvoorstel intrekken of ingrijpend wijzigen op een wijze die raakt aan de wetgevingsprerogatieven van het Parlement, de kwestie moet worden doorverwezen naar de relevante politieke instanties van het Parlement voor politieke overweging; is bovendien van mening dat, mocht de Commissie een wetsvoorstel intrekken op een wijze die raakt aan de prerogatieven van de twee takken van de wetgevende macht, zij deze kunnen beschouwen als ongeldig en de procedure kunnen voortzetten die wordt genoemd in de Verdragen en die voorafgaat aan de uiteindelijke goedkeuring van het desbetreffende besluit;

16.   is van mening dat, wanneer een wetgevingsvoorstel dat is geformuleerd overeenkomstig artikel 138 van het Verdrag, wordt ingetrokken dan wel ingrijpend gewijzigd, de Commissie de betrokken Europese sociale partners hiervan naar behoren op de hoogte moet stellen;

17.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Ref. Pres-A-Courrier D(2006)300689.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0194, bijlage.

Juridische mededeling - Privacybeleid