Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2005/0037A(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0193/2006

Ingediende teksten :

A6-0193/2006

Debatten :

PV 05/09/2006 - 6
CRE 05/09/2006 - 6

Stemmingen :

PV 05/09/2006 - 9.2
CRE 05/09/2006 - 9.2
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2006)0333

Aangenomen teksten
PDF 279kWORD 112k
Dinsdag 5 september 2006 - Straatsburg
"Geweldbestrijding (Daphne)" (2007-2013) ***I
P6_TA(2006)0333A6-0193/2006
Resolutie
 Geconsolideerde tekst

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel en het gewijzigde voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma "Geweldbestrijding (Daphne)" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" (COM(2005)0122 en COM(2006)0230 – C6-0388/2005 – 2005/0037A(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0122)(1) en het gewijzigde voorstel (COM(2006)0230),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 152 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0388/2005),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0193/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 september 2006 met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2006/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma "Geweldbestrijding (Daphne III)" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie"
P6_TC1-COD(2005)0037A

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  In het Verdrag wordt bepaald dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd. In artikel 3, lid 1, onder p), van het Verdrag wordt bepaald dat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid omvat.

(2)  Het optreden van de Gemeenschap moet een aanvulling vormen op nationale beleidsmaatregelen die gericht zijn op de verbetering van de volksgezondheid en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid.

(3)  Fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen of dreiging daarmee, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel in het openbare leven als in de privé-sfeer, en in het bijzonder mensenhandel en gedwongen prostitutie, vormt een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. De gevolgen van dergelijk geweld doen zich zo erg gevoelen in de gehele Gemeenschap dat zij een echte schending van de mensenrechten en een plaag zijn op gezondheidsgebied en een belemmering vormen voor veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap.

(4)  Tradities en culturele praktijken die samengaan met de uitoefening van lichamelijk geweld tegen vrouwen, zoals genitale verminking en eremoord, zijn een bijzondere vorm van geweld tegen vrouwen met schadelijke gevolgen op korte zowel als lange termijn voor de gezondheid van de slachtoffers, die hoofdzakelijk leden van minderheidsgemeenschappen zijn.

(5)  Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap. Volgens een resolutie die tijdens de Algemene Vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie in 1996 werd aangenomen, is geweld een van de belangrijkste mondiale problemen op het gebied van de volksgezondheid. In haar verslag over geweld en gezondheid van 3 oktober 2002 beveelt de Wereldgezondheidsorganisatie aan elementaire preventieve acties te bevorderen, meer maatregelen te nemen ten behoeve van slachtoffers van geweld en de samenwerking en uitwisseling van informatie over het voorkomen van geweld te intensiveren.

(6)  Deze beginselen worden erkend in talrijke overeenkomsten, verklaringen en protocollen van belangrijke internationale organisaties en instellingen zoals de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldvrouwenconferentie en het Wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen voor commerciële doeleinden.

(7)  Geweldbestrijding moet worden erkend in het kader van de bescherming van de grondrechten die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(4), dat onder andere opnieuw het recht op menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit bevestigt. Het omvat een aantal specifieke bepalingen betreffende de bescherming en bevordering van de lichamelijke en geestelijke integriteit, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, kinderrechten en non-discriminatie alsmede het verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen, slavernij, dwangarbeid en kinderarbeid. In het Handvest wordt bevestigd dat bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd.

(8)  De Commissie is door het Europees Parlement verzocht om actieprogramma's ter bestrijding van dergelijk geweld op te stellen en ten uitvoer te leggen, onder andere in de resoluties van het Europees Parlement van 19 mei 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Over nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel"(5), van 20 september 2001 over genitale verminking van vrouwen(6), van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en voor seksuele uitbuiting kwetsbare kinderen(7) en van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties(8).

(9)  Het communautair actieprogramma (het programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen opgezet bij Besluit nr. 293/2000/EG(9), heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van deze problematiek in de Europese Unie en heeft geleid tot meer samenwerking tussen de organisaties die in de lidstaten actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

(10)  In het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma) opgezet bij Besluit nr. 803/2004/EG(10), werd voortgebouwd op de resultaten die reeds in het kader van het Daphne-programma werden bereikt. Op grond van artikel 8, lid 2, van dit besluit treft de Commissie de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse kredieten stroken met het nieuwe financiële kader.

(11)  Het is wenselijk te zorgen voor continuïteit voor de projecten die in het kader van de Daphne en Daphne II-programma's werden ondersteund.

(12)  Het is belangrijk en noodzakelijk dat de ernstige onmiddellijke en langetermijngevolgen worden erkend die geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen kan hebben op het gebied van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, psychologische en sociale ontwikkeling, gelijke kansen van de betrokkenen en voor personen, gezinnen en gemeenschappen, alsook wat betreft de hoge sociale en economische kosten voor de maatschappij in haar geheel.

(13)  Erkend moet worden dat sommige groepen, namelijk vrouwen uit minderheidsgroepen, vluchtelingen, migranten, vrouwen die in armoede leven in geïsoleerde of plattelandsgemeenschappen, vrouwen in instellingen of in hechtenis, meisjes, lesbische vrouwen, vrouwen met handicaps en oudere vrouwen, extra kwetsbaar zijn voor geweld.

(14)  Niet alleen kinderen die zelf het voorwerp van geweld zijn, maar ook kinderen die toezien hoe hun moeder geweld wordt aangedaan, moeten als slachtoffers van geweld in de zin van dit programma worden beschouwd.

(15)  Op het gebied van de preventie van geweld, met inbegrip van mishandeling van pasgeborenen en misbruik en seksuele uitbuiting ten aanzien van vrouwen, jongeren en kinderen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen geeft de Europese Unie een meerwaarde aan de acties die hoofdzakelijk door de lidstaten worden ondernomen door de volgende maatregelen te nemen: de verspreiding en uitwisseling van gegevens, ervaring en beproefde methoden; de bevordering van een innoverende benadering; het integreren van nieuwe gezinsmodellen; de gezamenlijke vaststelling van prioriteiten; de ontwikkeling van de nodige netwerken, niet in het minst om slachtoffers van seksueel, psychologisch of fysiek geweld en risicogroepen te ondersteunen; de selectie van projecten in de gehele Gemeenschap en het motiveren en mobiliseren van alle betrokken partijen. Deze acties moeten ook betrekking hebben op vrouwen en kinderen die via mensenhandel de lidstaten worden binnengebracht.

(16)  Het algemene doel van de EU-maatregelen tegen geweld is het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld om dit misdrijf en ernstige schendingen van de mensenrechten volledig te elimineren. Hiervoor zijn duidelijke en geloofwaardige doelstellingen nodig.

(17)  De Europese Federatie voor verdwenen en seksueel uitgebuite kinderen verenigt op Europees niveau de verschillende niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van verdwenen en seksueel uitgebuite kinderen. De federatie is actief op het vlak van de bewustmaking van en de strijd tegen het verschijnsel van verdwenen en seksueel uitgebuite kinderen door de communicatie te bevorderen tussen Europese organisaties met het oog op een meer efficiënte aanpak, de oprichting te bevorderen van een Europees studiecentrum voor het centraliseren en analyseren van gegevens met betrekking tot deze fenomenen en activiteiten te ondersteunen en uit te voeren met het oog op de verbetering van de situatie van verdwenen of seksueel uitgebuite minderjarigen en de wetgeving, mentaliteit en gedrag in Europa te wijzigen.

(18)  Het programma moet aandacht besteden aan de situatie van straatkinderen, die dramatisch is daar straatkinderen niet alleen het slachtoffer worden van drugs- en mensenhandelaars, maar ook te lijden hebben onder geweld en seksueel misbruik. Voor de reïntegratie van deze kinderen in de maatschappij is een programma nodig dat sociale en gezinsproblemen aanpakt en rekening houdt met de behoeften van deze kinderen.

(19)  Bij het Europees netwerk van ombudsmannen voor kinderen (ENOC) zijn onafhankelijke instellingen voor de rechten van het kind uit vierentwintig lidstaten van de Raad van Europa aangesloten. Dit netwerk heeft de volgende doelstellingen: een optimale tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de rechten van het kind aanmoedigen; de collectieve lobby voor de rechten van het kind ondersteunen; informatie, handelwijzen en strategieën delen; het opzetten van effectieve, onafhankelijke bureaus voor kinderen stimuleren.

(20)  De doelstellingen van de voorgestelde actie, namelijk het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, omdat de gegevensuitwisseling en verspreiding van beproefde methoden op EU-niveau moet plaatsvinden. Dit kan dan ook beter op communautair niveau worden verwezenlijkt. Aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is en rekening houdende met de omvang of de gevolgen van het optreden kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag omschreven subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(21)  Passende maatregelen moeten worden genomen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en om verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen terug te vorderen.

(22)  Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(11).

(23)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(12) (hierna "het Financieel Reglement" genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(13), die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

(24)  Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist.

(25)  Overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(14) moeten de maatregelen voor de uitvoering van dit besluit worden goedgekeurd aan de hand van de raadplegingsprocedure van artikel 3 van dit besluit. Dit is aangewezen omdat het programma geen significante gevolgen heeft voor de begroting van de Europese Unie,

BESLUITEN:

Artikel 1

Thema, inhoud en doel

1.  In dit besluit wordt het specifieke programma voor de preventie en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne III), dat het beleid en de doelstellingen voortzet van de programma's Daphne en Daphne II, (hierna "het programma" genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie", om de Europese burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zonder binnengrenzen te bieden.

2.  Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013. Het programma kan worden verlengd.

Artikel 2

Definities

1.  In het kader van het programma bestrijkt de term 'kinderen' het leeftijdsbereik van 0-18 jaar, in overeenstemming met internationale instrumenten betreffende de rechten van het kind.

2.  Projecten met acties die specifiek worden opgezet voor doelgroepen als 'tieners' (13-19 jaar) of 12- tot 25-jarigen worden echter beschouwd als acties die voor 'jongeren' bestemd zijn.

Artikel 3

Algemene doelstellingen

1.  Het programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

   a) bijdragen aan de instandhouding en de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Gemeenschap door de bestrijding en preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen;
   b) kinderen, jongeren en vrouwen beschermen tegen geweld en een hoog niveau van bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, welzijn en sociale samenhang bereiken.

2.  Zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen en bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma bij aan de ontwikkeling van communautaire beleidsmaatregelen en meer in het bijzonder aan die welke verband houden met de bescherming van de volksgezondheid, met name als het gaat om kinderen, jongeren en vrouwen, gelijkheid van mannen en vrouwen, bestrijding van huiselijk geweld en van geslachtgerelateerd geweld in conflictsituaties, bescherming van de kinderrechten, de strijd tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting en de bestrijding van genitale verminking van vrouwen.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

Dit programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

  a) voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, zowel in het openbare leven als in de privé-sfeer door preventief op te treden, steun te verlenen en bescherming te bieden aan slachtoffers en risicogroepen aan de hand van volgende maatregelen:
   NGO's, organen, organisaties en verenigingen die actief zijn op het gebied van de bescherming tegen en het voorkomen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en de steunverlening aan slachtoffers, ondersteunen en aanmoedigen, zowel op nationaal en Europees niveau als in derde landen;
   de bijstandverlening aan NGO's en andere organisaties voortzetten om hen te helpen bij het opzetten van projecten en het leggen van contacten met andere partners;
   een denktank oprichten die de Commissie richtsnoeren geeft inzake de sociale, culturele en politieke context met het oog op de selectie van projecten en aanvullende maatregelen. De denktank moet zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevoegde commissie van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van de belangrijkste op dit gebied werkzame NGO's;
   acties voor de bewustmaking van specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld specifieke beroepen, specifieke bevolkingsgroepen en geweldplegers, ontwikkelen en ten uitvoer leggen, materiaal ontwikkelen ter aanvulling van het reeds bestaande materiaal of het reeds bestaande materiaal aanpassen en gebruiken in andere geografische gebieden of ten behoeve van andere doelgroepen;
   ruchtbaarheid geven aan het Europese jaar voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en steun verlenen aan activiteiten in dat verband;
   maatregelen nemen die gericht zijn op vrouwen die lid zijn van cultureel specifieke gemeenschappen of etnische minderheidsgroepen en de specifieke vormen van geweld waarmee deze vrouwen geconfronteerd worden;
   acties met het oog op de reïntegratie van geweldslachtoffers op de arbeidsmarkt en in het maatschappelijk leven ontwikkelen en ten uitvoer leggen;
   onderzoek doen naar de oorzaken en de stand van zaken van de handel in vrouwen en kinderen met het oog op seksuele uitbuiting en efficiënte openbare bewustmakingscampagnes over dit onderwerp voeren;
   de doelstellingen en de specifieke acties van beide Daphne-programma's voortzetten en de verkregen resultaten ervan verspreiden, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden;
   vaststellen en versterken van acties die bijdragen tot een positieve behandeling en sociale reïntegratie van kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld en/of die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld, namelijk door te kiezen voor een aanpak die zowel aanzet tot respect voor hen, als hun welbevinden en persoonlijke ontplooiing bevordert;
   speciale acties voor risicogroepen opzetten en uitvoeren om mishandeling van pasgeborenen te voorkomen;
   specifieke acties opzetten en uitvoeren voor risicogroepen, bijvoorbeeld straatkinderen;
   bijzondere nadruk leggen op de bestrijding van schendingen van de mensenrechten van migrantenvrouwen.
  b) transnationale acties bevorderen door:
   multidisciplinaire netwerken uit te bouwen in het bijzonder door steunverlening aan de slachtoffers van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en de slachtoffers van mensenhandel;
   de verdere ontwikkeling te garanderen van de kennisbasis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van beproefde methoden, met name door opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;
   te zorgen voor aangepaste opleiding en training voor beroepsbeoefenaars die voorvallen en data in verband met huiselijk geweld registreren, zodat dergelijke gevallen sneller worden herkend;
   bewustmaking van alle vormen van geweld bij doelgroepen zoals nationale, regionale en lokale autoriteiten, professionals en bevolkingsgroepen, zodat zij hierin meer inzicht krijgen, de toepassing van het beginsel inzake nultolerantie ten aanzien van geweld te bevorderen, de ondersteuning van slachtoffers aan te moedigen en het melden van gevallen van geweld bij de bevoegde autoriteiten te stimuleren;
   de vraagstukken in verband met geweld en de eventuele methoden ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen te bestuderen, na te gaan welke de onderliggende oorzaken van geweld zijn op alle niveaus van de maatschappij en deze te voorkomen en te bestrijden.

Artikel 5

Acties

Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen kunnen in het kader van het programma de volgende soorten acties worden ondersteund:

   a) specifieke acties van de Commissie, zoals studies en onderzoek; opiniepeilingen en overzichten; de vaststelling van indicatoren en gemeenschappelijke methodologieën; verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken; seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen; op het publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van websites; het opstellen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal, met inbegrip van computertoepassingen en de ontwikkeling van pedagogische instrumenten; ondersteuning en beheer van netwerken van nationale deskundigen; analyse, toezicht en evaluatie; of
   b) specifieke transnationale projecten in het belang van de Unie die door ten minste drie landen, waarvan ten minste twee lidstaat zijn, mogelijk in samenwerking met geassocieerde landen of landen die kandidaat zijn voor toetreding, worden ingediend, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; of
   c) de activiteiten van NGO's of andere entiteiten die overeenkomstig de algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; of
   d) een exploitatiesubsidie ter medefinanciering van de uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van de Europese Federatie voor verdwenen en seksueel uitgebuite kinderen, ENOC en andere organisaties ter bestrijding van het ontvoeren van kinderen en pedofilie, die op het gebied van kinderrechten en -bescherming een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven; of
   e) steun voor de eis en de oprichting van een Europese kinderhulplijn met een uniform, gratis, internationaal telefoonnummer voor kinderen.

Artikel 6

Deelname

De volgende landen (hierna "de deelnemende landen" genoemd) kunnen aan de acties van het programma deelnemen:

   a) de EVA-Staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst;
   b) de met de EU geassocieerde kandidaat-lidstaten en de bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken landen van de westelijke Balkan, volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld in de met die landen gesloten of te sluiten associatieovereenkomsten of aanvullende protocollen inzake de deelname aan communautaire programma's.

Bij de projecten kunnen kandidaat-lidstaten worden betrokken die niet aan het programma deelnemen, wanneer dit tot hun voorbereiding op toetreding zou bijdragen, dan wel andere derde landen die niet aan het programma deelnemen, wanneer dit de doelstellingen van de projecten dient, in het bijzonder Oost-Europese en Centraal-Aziatische landen in het kader van de respectieve overeenkomsten inzake partnerschap en samenwerking en mediterrane en ACS-landen in het kader van hun respectieve overeenkomsten.

De Commissie moet ervoor zorgen dat alle landen waarvoor het programma openstaat, deelnemen en moet in het bijzonder ook NGO's en met name zelfhulpgroepen aanmoedigen om deel te nemen.

Artikel 7

Doelgroepen

1.  De doelgroepen voor acties van het programma zijn alle groepen die zich direct of indirect bezighouden met vraagstukken in verband met alle vormen van geweld en mensenhandel.

2.  De belangrijkste doelgroepen zijn de slachtoffers van geweld en de groepen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld, in het bijzonder kinderen, jongeren en vrouwen. Andere doelgroepen zijn onder meer leraars en onderwijzend personeel, politie en maatschappelijk werkers, lokale en nationale autoriteiten, medisch en paramedisch personeel, gerechtelijk personeel, NGO's, vakorganisaties en religieuze gemeenschappen. Met het oog op geweldpreventie is het ook van belang te denken aan behandelingsprogramma's voor zowel slachtoffers als daders.

Artikel 8

Toegang tot het programma

Het programma staat open voor openbare of particuliere organisaties en instellingen (plaatselijke autoriteiten op het bevoegde niveau, universiteitsfaculteiten, onderzoekscentra, journalisten en de media) die actief zijn op het gebied van de preventie en bestrijding van geweld ten aanzien van kinderen, jongeren en vrouwen of die bescherming bieden tegen dergelijk geweld of die hulp verlenen aan slachtoffers dan wel gerichte acties ten uitvoer leggen om de afwijzing van dergelijk geweld te bevorderen of attitude- en gedragswijzigingen ten opzichte van kwetsbare groepen en slachtoffers van geweld aan te moedigen.

Artikel 9

Financieringsvormen

1.  Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

   subsidies;
   overheidsopdrachten.

2.  Behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt, worden communautaire subsidies normaal toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies aan acties. Het maximale medefinancieringspercentage wordt in de jaarlijkse werkprogramma's vastgesteld.

3.  Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop van diensten en goederen dekt. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, tenuitvoerlegging, toezicht, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

Artikel 10

Uitvoeringsmaatregelen

1.  De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.  Voor de tenuitvoerlegging van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 3 omschreven algemene doelstellingen, een jaarlijks werkprogramma op met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 9 bedoelde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties.

3.  Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 11, lid 2.

4.  Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies aan acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

   a) conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma, de in artikel 3 uiteengezette algemene doelstellingen en de maatregelen op de in de artikelen 4 en 5 bedoelde gebieden;
   b) kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;
   c) bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de mate waarin deze in verhouding staat tot de verwachte resultaten;
   d) effect van de verwachte resultaten op de in artikel 3 omschreven algemene doelstellingen en op de maatregelen op de in de artikelen 4 en 5 bedoelde gebieden.

5.  De aanvragen voor de in artikel 5, onder c) en d), bedoelde exploitatiesubsidies worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

   de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;
   de kwaliteit van de geplande activiteiten;
   het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op de burgers;
   de geografische uitstraling van de activiteiten;
   de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;
   de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

6.  Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement wordt voor de aan de Europese Federatie voor verdwenen en seksueel uitgebuite kinderen, ENOC en andere organisaties ter bestrijding van het ontvoeren van kinderen en pedofilie verleende exploitatiesubsidies een uitzondering gemaakt op het degressiviteitsbeginsel, omdat deze vereniging een doel van algemeen Europees belang op het gebied van kinderrechten en -bescherming nastreeft.

Artikel 11

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een gelijkelijk uit mannen en vrouwen samengesteld comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en dat wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (hierna "het comité" genoemd).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

4.  De Commissie kan vertegenwoordigers van de deelnemende landen uitnodigen voor informatieve bijeenkomsten na de vergaderingen van het comité.

Artikel 12

Complementariteit

1.  Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma's "Veiligheid en bescherming van de vrijheden" en "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en de programma's met betrekking tot gezondheidsbescherming en "Veiliger internet plus". Ook moet worden gestreefd naar complementariteit met het toekomstige instituut voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen, met name om de activiteiten van het Daphne III-programma beter te kunnen afstemmen op de risicogroepen. Statistische gegevens over geweld en drugs zullen in samenwerking met de lidstaten worden opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma.

2.  Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma's "Veiligheid en bescherming van de vrijheden", "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" en het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van alle programma's beantwoorden.

3.  Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand van andere financiële instrumenten van de Gemeenschap verleend. De begunstigden van dit besluit stellen de Commissie in kennis van financiering die zij uit de communautaire begroting en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 13

Begrotingsmiddelen

1.  De financiële middelen voor de uitvoering van het programma bedragen voor de in artikel 1 vermelde periode 125 miljoen EUR.

2.  De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin het programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van het financiële kader.

Artikel 14

Toezicht

1.  Voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties dient de begunstigde technische en financiële voortgangsverslagen in. Tevens wordt binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag ingediend. Vorm en inhoud van deze verslagen worden door de Commissie vastgesteld.

2.  Onverminderd de controles die door de Rekenkamer worden uitgevoerd in samenwerking met de bevoegde nationale controle-instanties of diensten overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag, en onverminderd eventuele uit hoofde van artikel 279, onder c), van het Verdrag uitgevoerde controles, mogen ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, uitvoeren met betrekking tot in het kader van het programma gefinancierde acties.

3.  Op basis van dit besluit gesloten contracten en overeenkomsten voorzien met name in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig ter plaatse, en in controles door de Rekenkamer.

4.  Gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, houdt de begunstigde van financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie.

5.  Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles past de Commissie, indien nodig, de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen aan.

6.  De Commissie doet al het nodige om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 15

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.  De Commissie ziet erop toe dat bij de tenuitvoerlegging van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(15), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden(16) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(17).

2.  Ten aanzien van in het kader van het programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van het programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3.  De Commissie vermindert de voor een actie toegekende financiering, schorst de uitbetaling ervan of vordert deze terug indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4.  Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, verzoekt de Commissie de begunstigde om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, kan de Commissie de rest van de financiële steun schrappen en de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen eisen.

5.  Alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen worden aan de Commissie terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 16

Evaluatie

1.  Om de tenuitvoerlegging van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig geëvalueerd.

2.  De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

3.  De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

   a) uiterlijk op 31 maart 2010, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma, voorzien van een lijst met alle gesubsidieerde projecten en maatregelen;
   b) uiterlijk op 31 december 2011, een mededeling over de voortzetting van het programma;
   c) uiterlijk op 31 december 2014, een verslag over de evaluatie achteraf van de tenuitvoerlegging en de resultaten van het programma.

Artikel 17

Publicatie van projecten

Elk jaar moet de Commissie, samen met de lidstaten, een lijst publiceren met de projecten die in het kader van het programma zijn gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 18

Overgangsmaatregelen

Besluit nr. 803/2004/EG wordt ingetrokken.

Op acties die vóór 31 december 2006 op grond van Besluit nr. 803/2004/EG zijn aangevat, blijft tot de beëindiging ervan Besluit nr. 803/2004/EG van toepassing. Het in artikel 7 van Besluit nr. 803/2004/EG bedoelde comité wordt vervangen door het in artikel 11 van het onderhavige besluit bedoelde comité.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 69 van 21.3.2006, blz. 1.
(2) PB C 192 van 16.8.2006, blz. 25.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 5 september 2006.
(4) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(5) PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.
(6) PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.
(7) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(8) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(9) PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.
(10) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1.
(11) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(12) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(13) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1248/2006 (PB L 227 van 19.8.2006, blz. 3).
(14) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(15) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(16) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
(17) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid