Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (COM(2005)0280 – C6-0288/2005 – 2005/0124(CNS))
(5) De vertegenwoordigers van de lidstaten, in de Europese Raad van 13 december 2003 bijeen, kwamen overeen om voort te bouwen op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC), dat werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad van 2 juni 1997, en om het mandaat daarvan uit te breiden zodat het een mensenrechtenbureau wordt.
(5) De vertegenwoordigers van de lidstaten, in de Europese Raad van 13 december 2003 bijeen, kwamen overeen om voort te bouwen op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC), dat werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad van 2 juni 1997, en om het mandaat daarvan uit te breiden zodat het een mensenrechtenbureau wordt. Zij besloten bij die gelegenheid tevens dat het Bureau in Wenen gevestigd zal blijven.
Amendement 2 Overweging 8
(8)Bij de oprichting van het Bureau zal de nodige aandacht worden besteed aan het kader voor Europese regelgevende agentschappen dat door de Commissie is voorgesteld in het ontwerp interinstitutioneel akkoord van 25 februari 2005.
Schrappen
Amendement 3 Overweging 9
(9) Bij zijn werkzaamheden moet het Bureau refereren aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten. De nauwe band met het Handvest moet worden weerspiegeld in de naam van het Bureau. De thematische werkterreinen van het Bureau moeten worden vastgelegd in een meerjarenkader, waarin de grenzen voor de werkzaamheden van het Bureau worden afgebakend; overeenkomstig de algemene institutionele beginselen mag het Bureau op het gebied van de grondrechten immers geen eigen politieke agenda vaststellen.
(9) Bij zijn werkzaamheden moet het Bureau refereren aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de grondrechten die opgenomen zijn in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals die met name worden weerspiegeld in het Handvest van de grondrechten. De nauwe band met het Handvest moet worden weerspiegeld in de naam van het Bureau.
Amendement 4 Overweging 9 bis (nieuw
(9 bis) Aangezien het Bureau dient voortgebouwd op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, moeten de werkzaamheden van het Bureau betrekking blijven hebben op uitingen van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme, alsmede op de bescherming van de rechten van personen die tot minderheden behoren, als essentiële elementen van de bescherming van de grondrechten. Er dient voldoende aandacht te worden geschonken aan groepen die worden blootgesteld aan vormen van discriminatie zoals bedoeld in artikel 13 van het Verdrag en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Amendement 5 Overweging 11
(11) Het Bureau moet het recht hebben adviezen op te stellen ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, zonder dat daardoor de in het Verdrag vastgestelde wetgevings- en gerechtelijke procedures worden doorkruist.
(11) Het Bureau moet het recht hebben adviezen op te stellen ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, zonder dat daardoor de in het Verdrag vastgestelde wetgevings- en gerechtelijke procedures worden doorkruist. De instellingen moeten advies kunnen inwinnen over hun wetgevingsvoorstellen of over de verenigbaarheid met de grondrechten van standpunten die zij in de loop van wetgevingsprocedures innemen.
Amendement 6 Overweging 12
(12) De Raad moet de mogelijkheid hebben het Bureau om technische expertise te verzoeken in het kader van een procedure overeenkomstig artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
(12) Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moeten de mogelijkheid hebben het Bureau om technische expertise te verzoeken in het kader van een procedure overeenkomstig artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Amendement 7 Overweging 13
(13) Het Bureau moet een jaarverslag opstellen over de situatie van de grondrechten in de Unie en de eerbiediging ervan door de EU-instellingen, -organen en -agentschappen en door de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Voorst moet het Bureau thematische verslagen opstellen over onderwerpen die voor het beleid van de Unie van bijzonder belang zijn.
(13) Het Bureau moet een jaarverslag opstellen over grondrechtenkwesties die onder het werkterrein van het Bureau vallen, waarin ook voorbeelden van goede praktijken worden genoemd. Voorst moet het Bureau thematische verslagen opstellen over onderwerpen die voor het beleid van de Unie van bijzonder belang zijn.
Amendement 8 Overweging 15
(15) Het Bureau moet zo nauw mogelijk samenwerken in het kader van de relevante programma's van de Gemeenschap alsmede met de betrokken organen en agentschappen van de Gemeenschap en met de betrokken organen van de Unie, teneinde overlappingen – in het bijzonder met het toekomstige Europees Genderinstituut – te voorkomen.
(15) Het Bureau moet zo nauw mogelijk samenwerken met alle relevante instellingen van de Unie, alsmede met de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en de Unie, teneinde overlappingen – in het bijzonder met het toekomstige Europees Genderinstituut – te voorkomen.
Amendement 9 Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) Het Bureau dient nauw samen te werken met de lidstaten; hiertoe dienen de lidstaten nationale verbindingsofficieren aan te wijzen. Het Bureau dient met name contact te onderhouden met de nationale verbindingsofficieren wat betreft de verslagen en andere documenten die het opstelt.
Amendement 10 Overweging 16
(16) Het Bureau moet ook nauw samenwerken met de Raad van Europa. Deze samenwerking moet garanderen dat overlappingen tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa worden voorkomen, met name door de uitwerking van mechanismen om synergie-effecten te bewerkstelligen, zoals de sluiting van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en de deelname van een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon aan de beheerstructuren van het Bureau waarbij de stemrechten van die persoon passend zijn omschreven zoals het geval is in het huidige EUMC.
(16) Het Bureau moet ook nauw samenwerken met de Raad van Europa. Deze samenwerking moet garanderen dat overlappingen tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa worden voorkomen, met name door de uitwerking van mechanismen om complementariteit en toegevoegde waarde te bewerkstelligen, zoals de sluiting van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en de deelname van een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon aan de beheerstructuren van het Bureau waarbij de stemrechten van die persoon passend zijn omschreven.
Amendement 11 Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) Gezien de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld bij de bescherming van de grondrechten moet het Bureau de dialoog met het maatschappelijk middenveld stimuleren en nauw samenwerken met niet-gouvernementele organisaties en instellingen van het maatschappelijk middenveld die actief zijn op het gebied van grondrechten. Het Bureau moet een netwerk voor samenwerking opzetten onder de naam Grondrechtenplatform, met als doel een gestructureerde en succesvolle dialoog en nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden te onderhouden.
Amendement 12 Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Teneinde een hoog wetenschappelijk gehalte van zijn werkzaamheden te waarborgen, moet het Bureau een wetenschappelijk comité omvatten.
Amendement 13 Overweging 17 ter (nieuw)
(17 ter) De autoriteiten die de leden van de raad van bestuur, het dagelijks bestuur en het wetenschappelijk comité aanwijzen, moeten streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in deze organen. Er moet vooral ook worden gelet op een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij het personeel.
Amendement 14 Overweging 18
(18) Het Europees Parlement speelt een belangrijke rol op het gebied van de grondrechten. Het moet een onafhankelijk persoon aanwijzen als lid van de raad van bestuur van het Bureau.
(18) Het Europees Parlement speelt een belangrijke rol op het gebied van de grondrechten. Het moet daarom van tevoren worden geraadpleegd over het meerjarenkader van het Bureau en over de voorgestelde kandidaten voor de functie van directeur van het Bureau.
Amendement 15 Overweging 19
(19)Met het oog op een doeltreffende samenwerking met alle belanghebbenden moet er een raadgevend forum worden opgericht om binnen de structuren van het Bureau te zorgen voor een pluralistische vertegenwoordiging van de burgermaatschappij die actief is op het gebied van de grondrechten.
Schrappen
Amendement 16 Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis) Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling zijn van toepassing op het personeel en de directeur van het Bureau, met inbegrip van de regels betreffende het ontslag van de directeur.
Amendement 17 Overweging 22
(22) Het Bureau moet rechtspersoonlijkheid bezitten en moet de rechtsopvolger zijn van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor wat betreft de juridische en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum, de door het Waarnemingscentrum gesloten overeenkomsten en de met het personeel van het Waarnemingscentrum gesloten arbeidsovereenkomsten. Het Bureau moet in Wenen gevestigd blijven, zoals is bepaald in het besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 2 juni 1997 tot vaststelling van de vestigingsplaats van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat.
(22) Het Bureau moet rechtspersoonlijkheid bezitten en moet de rechtsopvolger zijn van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor wat betreft de juridische en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum, de door het Waarnemingscentrum gesloten overeenkomsten en de met het personeel van het Waarnemingscentrum gesloten arbeidsovereenkomsten.
Amendement 18 Overweging 22bis (nieuw)
(22 bis) Het Bureau moet openstaan voor deelname van kandidaat-lidstaten. Bovendien moeten de landen waarmee een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten, zich bij het Bureau kunnen aansluiten, daar dit de Unie in staat stelt steun te verlenen aan hun inspanningen in de richting van Europese integratie door een geleidelijke aanpassing van hun wetgeving aan de Gemeenschapswetgeving te vergemakkelijken, alsmede de overdracht van knowhow en goede praktijken, met name op die gebieden van het acquis dat als centraal ijkpunt voor het hervormingsproces op de westelijke Balkan dient.
Amendement 19 Overweging 23
(23)Aangezien de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1, dienen zij te worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit.
Schrappen
Amendement 20 Overweging 23 bis (nieuw)
(23 bis) Het Bureau moet op het gepaste tijdstip de nodige evaluaties van zijn activiteiten opstarten, met inbegrip van een grondige evaluatie van zijn werkterrein ten opzichte van landen die geen lid zijn van de Unie, op basis waarvan het werkterrein, de taken en de arbeidsmethoden van het Bureau moeten worden herzien.
Amendement 21 Artikel 3, leden 2 t/m 4
2. Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name zijn vastgelegd in het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2. Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten in de zin van artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de grondrechten die opgenomen zijn in het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en zoals die worden weerspiegeld in het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3. Bij de uitvoering van zijn activiteiten houdt het Bureau zich bezig met de situatie van de grondrechten in de Europese Unie en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, onverminderd het bepaalde in lid 4, artikel 4, lid 1, onder e), en de artikelen 27 en 28.
3. Het Bureau houdt zich bezig met grondrechtenkwesties in de Europese Unie en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen. Bovendien kan het zich bezighouden met grondrechtenkwesties welke onder lid 1 vallen in de landen die bedoeld worden in artikel 27, lid 1, voorzover dit nodig is voor de geleidelijke aanpassing aan het Gemeenschapsrecht van het land in kwestie en overeenkomstig artikel 27, lid 2.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 27 verstrekt het Bureau op verzoek van de Commissie informatie en analyses over de in het verzoek genoemde grondrechtenkwesties met betrekking tot derde landen waarmee de Gemeenschap associatieovereenkomsten of overeenkomsten met bepalingen inzake de eerbiediging van de mensenrechten heeft gesloten, of waarmee zij onderhandelingen heeft geopend of voornemens is onderhandelingen te openen met het oog op de afsluiting van dergelijke overeenkomsten, inzonderheid de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.
Amendement 22 Artikel 4
1. Ter verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde doelstelling:
1. Ter verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde doelstelling en binnen zijn bevoegdheden zoals neergelegd in artikel 3:
a) verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Bureau relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens, met inbegrip van de resultaten van onderzoek en toezicht die aan het Bureau worden meegedeeld door de lidstaten, de instellingen van de Unie, agentschappen van de Gemeenschap, onderzoekcentra, nationale instanties, niet-gouvernementele organisaties, betrokken derde landen en internationale organisaties;
a) verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Bureau relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens, met inbegrip van de resultaten van onderzoek en toezicht die aan het Bureau worden meegedeeld door de lidstaten, de instellingen van de Unie, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap, onderzoekcentra, nationale instanties, niet-gouvernementele organisaties, derde landen, internationale organisaties en met name de bevoegde organen van de Raad van Europa;
b) ontwikkelt het Bureau in samenwerking met de Commissie en de lidstaten methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau;
b) ontwikkelt het Bureau in samenwerking met de Commissie en de lidstaten methoden en normen ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau;
c) voert het Bureau wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke enquêtes, voorbereidende en haalbaarheidsstudies uit en verleent het daaraan zijn medewerking of moedigt het deze aan, in voorkomend geval en indien dit verenigbaar is met zijn prioriteiten en zijn jaarlijks werkprogramma ook op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie. Het Bureau organiseert tevens deskundigenvergaderingen en stelt indien nodig adhoc-werkgroepen in;
c) voert het Bureau wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke enquêtes, voorbereidende en haalbaarheidsstudies uit en verleent het daaraan zijn medewerking of moedigt het deze aan, in voorkomend geval en indien dit verenigbaar is met zijn prioriteiten en zijn jaarlijks werkprogramma ook op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie.
d) stelt het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie conclusies en adviezen over algemene onderwerpen op ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen;
d) stelt het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie conclusies en adviezen over specifieke thematische onderwerpen op ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, en publiceert het deze;
e) stelt het Bureau zijn technische expertise ter beschikking van de Raad, wanneer de Raad overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie onafhankelijke personen vraagt een verslag over de situatie in een lidstaat voor te leggen of wanneer de Raad een voorstel in de zin van artikel 7, lid 2, ontvangt en de Raad volgens de in deze leden van artikel 7 vastgestelde procedure het Bureau om dergelijke technische expertise verzoekt;
e) stelt het Bureau zijn technische expertise ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad, wanneer de Raad een voorstel overeenkomstig artikel 7, lid 1 of lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ontvangt;
f) publiceert het Bureau een jaarverslag over de situatie van de grondrechten, waarin ook aandacht aan voorbeelden van beproefde methoden wordt geschonken;
f) publiceert het Bureau een jaarverslag over grondrechtenkwesties die onder het werkterrein van het Bureau vallen, waarin ook aandacht aan voorbeelden van beproefde methoden wordt geschonken;
g) publiceert het Bureau thematische verslagen op basis van zijn analyses, onderzoek en enquêtes;
g) publiceert het Bureau thematische verslagen op basis van zijn analyses, onderzoek en enquêtes;
h) publiceert het Bureau een jaarverslag over zijn activiteiten;
h) publiceert het Bureau een jaarverslag over zijn activiteiten;
i) bevordert het Bureau de samenwerking met het maatschappelijk middenveld, inclusief niet-gouvernementele organisaties, de sociale partners, onderzoekcentra en andere personen of instanties die zich met de grondrechten bezighouden, met name door netwerkvorming, de bevordering van de dialoog op Europees niveau en door zo nodig deelname aan discussies of bijeenkomsten op nationaal niveau;
i) ontwikkelt het Bureau een communicatiestrategie en bevordert het de dialoog met het maatschappelijk middenveld, teneinde de aandacht van het publiek op de grondrechten te vestigen en het publiek actief te informeren over zijn werkzaamheden;
j) organiseert het Bureau samen met de belanghebbenden conferenties, campagnes, rondetafelconferenties, seminars en bijeenkomsten op Europees niveau om zijn werkzaamheden te bevorderen en te verspreiden, en
k) ontwikkelt het Bureau een communicatiestrategie die is gericht op het bewust maken van het grote publiek, zet het een voor het publiek toegankelijk documentatiebestand op en stelt het educatief materiaal op, bevordert het samenwerking en vermijdt het overlapping met andere bronnen van informatie.
2. De conclusies, adviezen en verslagen die het Bureau opstelt bij de vervulling van de in lid 1 vermelde taken hebben geen betrekking op kwesties in verband met de wettigheid van voorstellen van de Commissie overeenkomstig artikel 250 van het Verdrag, de standpunten van de instellingen in het kader van de wetgevingsprocedures of de wettigheid van handelingen in de zin van artikel 230 van het Verdrag. Zij hebben geen betrekking op de vraag of een lidstaat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, zoals bedoeld in artikel 226 van het Verdrag.
2. De in lid 1 genoemde conclusies, adviezen en verslagen kunnen betrekking hebben op voorstellen van de Commissie overeenkomstig artikel 250 van het Verdrag of de standpunten van de instellingen in het kader van de wetgevingsprocedures, mits de betrokken instelling een verzoek hieromtrent heeft ingediend overeenkomstig artikel 4, lid 1, letter d). Deze conclusies, adviezen en verslagen hebben geen betrekking op de wettigheid van handelingen in de zin van artikel 230 van het Verdrag of op de vraag of een lidstaat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, zoals bedoeld in artikel 226 van het Verdrag.
Amendement 23 Artikel 5
1. De Commissie stelt een meerjarenkader voor het Bureau vast volgens de regelgevingsprocedure van artikel 29, lid 2. Het meerjarenkader:
1. De raad van bestuur van het Bureau stelt met inachtneming van de richtsnoeren die uit de resoluties van het Europees Parlement en de conclusies van de Raad voortvloeien op het gebied van de grondrechten, op basis van een voorstel van de Commissie een meerjarenkader vast.
a) heeft een looptijd van vijf jaar;
b) legt de thematische werkterreinen van het Bureau vast, waaronder steeds de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat;
c) is in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie, zoals omschreven in de strategische doelstellingen van de Commissie;
d) houdt terdege rekening met de financiële en personele middelen van het Bureau, en
e) omvat bepalingen ter vermijding van thematische overlappingen met het mandaat van andere organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap.
2. Het Bureau vervult zijn taken binnen de in het meerjarenkader vastgelegde thematische werkterreinen. Dit geldt onverminderd de mogelijkheid voor het Bureau om verzoeken van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 1, onder d) en e), die geen betrekking hebben op deze thematische gebieden te behandelen, mits er daarvoor voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.
2. Het meerjarenkader heeft een looptijd van vijf jaar, sluit aan bij de prioriteiten en strategische doelstellingen van de Unie en is verenigbaar met de financiële en personele middelen van het Bureau.
3. Het Bureau vervult zijn taken in het licht van zijn jaarlijkse werkprogramma en rekening houdend met de beschikbare financiële en personele middelen.
3. Het Bureau vervult zijn taken binnen de in het meerjarenkader vastgelegde thematische werkterreinen. Daarnaast gaat het Bureau ook in op verzoeken van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder d) en e), die geen betrekking hebben op deze thematische gebieden, mits daarvoor voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.
4. Het overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder a), vastgestelde jaarlijkse werkprogramma is in overeenstemming met het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie, met inbegrip van haar onderzoekswerkzaamheden en haar acties die worden ontwikkeld in het kader van het communautair statistisch programma.
4. Het Bureau vervult zijn taken in het licht van zijn jaarlijkse werkprogramma.
Amendement 24 Artikel 6, leden 1 en 2
1. Het Bureau creëert en coördineert de noodzakelijke informatienetwerken. Zij worden opgezet om te zorgen voor objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie op basis van de expertise van diverse organisaties en instanties in elke lidstaat en rekening houdend met de noodzaak de nationale autoriteiten bij de verzameling van gegevens te betrekken.
1. Teneinde te zorgen voor objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie op basis van de expertise van diverse organisaties en instanties in elke lidstaat en rekening houdend met de noodzaak de nationale autoriteiten bij de verzameling van gegevens te betrekken, a) creëert en coördineert het Bureau informatienetwerken, zoals het netwerk van onafhankelijke deskundigen op het gebied van de grondrechten, en maakt het gebruik van bestaande netwerken; b) organiseert het Bureau ontmoetingen van externe deskundigen, en c) roept het Bureau waar nodig ad hoc-werkgroepen in het leven.
2. Ter vermijding van dubbel werk en om een optimaal gebruik van middelen te garanderen houdt het Bureau bij de uitoefening van zijn activiteiten rekening met bestaande informatie uit andere bronnen en met name met werkzaamheden die reeds zijn verricht door
2. Om complementariteit te waarborgen en om een optimaal gebruik van middelen te garanderen houdt het Bureau, waar nodig, bij de uitoefening van zijn activiteiten rekening met verzamelde informatie en met werkzaamheden die zijn verricht, met name door
a) instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap;
a) instellingen van de Unie en organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en de Unie, alsmede van de lidstaten;
b) instellingen, organen, instanties en agentschappen van de lidstaten, en
b) de Raad van Europa, door te verwijzen naar de bevindingen en activiteiten van zijn toezicht- en controlemechanismen en zijn commissaris voor de Mensenrechten, en
c) de Raad van Europa en andere internationale organisaties.
c) de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE), de Verenigde Naties en andere internationale organisaties.
Amendement 25 Artikel 8, titel en lid 1
Samenwerking met organisaties op nationaal en Europees niveau
Samenwerking met organisaties op nationaal en internationaal niveau
-1.Teneinde nauwe samenwerking met de lidstaten te waarborgen, wijst elke lidstaat een overheidsambtenaar aan als verbindingsofficier. Het Bureau doet de nationale verbindingsofficieren alle documenten toekomen die opgesteld zijn overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), b), c), d), e), f), g) en i).
1. Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Bureau samen met gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en instanties die op nationaal en Europees niveau bevoegd zijn op het gebied van de grondrechten.
1. Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Bureau samen met: - gouvernementele organisaties en openbare instanties die op nationaal niveau bevoegd zijn op het gebied van de grondrechten, met inbegrip van nationale mensenrechteninstellingen; - de OVSE, met name het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR), de Verenigde Naties en andere internationale organisaties.
Amendement 26 Artikel 9
Het Bureau coördineert zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name wat zijn jaarlijks werkprogramma overeenkomstig artikel 5 betreft. Daartoe sluit de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 300 van het Verdrag een overeenkomst met de Raad van Europa teneinde een nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau in te stellen. Deze overeenkomst omvat de verplichting van de Raad van Europa om overeenkomstig artikel 11 een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur van het Bureau aan te wijzen.
Teneinde complementariteit en een toegevoegde waarde te waarborgen, coördineert het Bureau zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name wat zijn jaarlijks werkprogramma overeenkomstig artikel 5 betreft, alsmede de samenwerking met het maatschappelijk middenveld overeenkomstig artikel 9 bis. Daartoe sluit de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 300 van het Verdrag een overeenkomst met de Raad van Europa teneinde een nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau in te stellen. Deze overeenkomst omvat de aanwijzing door de Raad van Europa om overeenkomstig de artikelen 11 en 12 een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur en het dagelijks bestuur van het Bureau aan te wijzen.
Amendement 27 Artikel 9 bis (nieuw)
Artikel 9 bis Samenwerking met het maatschappelijk middenveld en oprichting van een Grondrechtenplatform 1.Het Bureau werkt nauw samen met niet-gouvernementele organisaties en instellingen van het maatschappelijk middenveld die op nationaal, Europees of internationaal niveau actief zijn op het gebied van de grondrechten, met inbegrip van de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, alsmede de bescherming van minderheden. Hiertoe richt het Bureau een samenwerkingsnetwerk op onder de naam Grondrechtenplatform, bestaand uit niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van de mensenrechten, vakbonden en werkgeversorganisaties; relevante maatschappelijke en beroepsorganisaties, kerken, religieuze, levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties, universiteiten en andere erkende deskundigen van Europese en internationale instanties en organisaties. 2.Het Platform vormt een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en het bijeenbrengen van kennis. Het zorgt voor nauwe samenwerking tussen het Bureau en betrokken belanghebbenden. 3.Het Platform is toegankelijk voor alle geïnteresseerde en in aanmerking komende belanghebbenden overeenkomstig lid 1. Het Bureau kan zich tot de leden van het Platform richten in verband met specifieke behoeften die gerelateerd zijn aan de gebieden welke tot de prioriteiten van het werkzaamheden van het Bureau behoren. 4.Het Bureau verzoekt het Platform met name om: a) suggesties te doen aan de raad van bestuur over het jaarlijkse werkprogramma dat overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder a) wordt vastgesteld, b) feedback te geven en de raad van bestuur suggesties te doen voor de follow-up van het jaarverslag dat overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f) wordt opgesteld; c) resultaten en aanbevelingen van conferenties, seminars en vergaderingen welke verband houden met het werk van het Bureau te doen toekomen aan de directeur en het wetenschappelijk comité. 5.Het Platform wordt gecoördineerd onder het gezag van de directeur.
Amendement 28 Artikel 10, letter c) en letter d)
c) een directeur;
c) een wetenschappelijk comité; en
d) een forum.
d) een directeur.
Amendement 29 Artikel 11
1. De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met passende ervaring op het gebied van de grondrechten en het beheer van overheidsorganisaties:
1. De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met passende ervaring op het gebied van de grondrechten en het beheer van overheidsorganisaties:
a) een door elke lidstaat aangewezen onafhankelijk persoon;
a) een door elke lidstaat aangewezen onafhankelijk persoon, die op hoog niveau verantwoordelijkheid draagt in een onafhankelijke nationale mensenrechteninstantie of een andere publieke of particuliere organisatie;
b) een door het Europees Parlement aangewezen onafhankelijk persoon;
c) een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon, en
c) een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon, en
d) twee vertegenwoordigers van de Commissie.
d) twee door de Commissie benoemde personen: - van wie er één een onafhankelijk persoon wiens bekwaamheid op het gebied van de grondrechten algemeen erkend is, en - van wie de ander een vertegenwoordiger van de Commissie is.
De onder a) bedoelde personen zijn personen: - die op hoog niveau belast zijn met het beheer van een onafhankelijke nationale mensenrechtenorganisatie, of - die in andere onafhankelijke organisaties of instanties een grondige expertise hebben verworven op het gebied van de grondrechten. Ieder lid van de raad van bestuur kan zich laten vertegenwoordigen door een plaatsvervanger die aan bovengenoemde criteria voldoet. De lijst van de leden van de raad van bestuur wordt door het Bureau gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website. 2.De ambtstermijn van de aangewezen leden van de raad van bestuur bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan eenmaal worden verlengd. Indien een lid echter niet meer voldoet aan de criteria op grond waarvan hij of zij werd aangesteld, brengt hij of zij de Commissie en de directeur van het Bureau daarvan onverwijld op de hoogte. De betrokken partij wijst voor de resterende duur van de ambtstermijn een nieuw lid aan.
3.De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter voor een termijn van twee en een half jaar, die eenmaal kan worden verlengd. Ieder lid van de raad van bestuur, of bij ontstentenis zijn of haar plaatsvervanger, beschikt over één stem.
4. De raad van bestuur ziet erop toe dat het Bureau de taken uitvoert waarmee het is belast. De raad is het programmerings- en toezichtorgaan van het Bureau. In het bijzonder heeft de raad van bestuur de volgende taken: a) hij stelt het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau vast op basis van een door de directeur van het Bureau ingediend ontwerp en na advies van de Commissie. Dit werkprogramma houdt rekening met de beschikbare financiële en personele middelen. Het jaarlijkse werkprogramma wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; b) hij keurt de in artikel 4, lid 1, onder f) en h), bedoelde jaarverslagen goed, waarin met name de behaalde resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma; deze verslagen worden uiterlijk op 15 juni ingediend bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's; c) hij benoemt en ontslaat zo nodig de directeur van het Bureau; d) hij keurt jaarlijks de ontwerpbegroting en de definitieve begroting van het Bureau goed; e) hij treedt als tuchtraad op ten aanzien van de directeur; f) hij stelt jaarlijks een raming op van de uitgaven en ontvangsten van het Bureau en hij doet deze raming toekomen aan de Commissie, overeenkomstig artikel 19, lid 5; g) hij keurt het huishoudelijk reglement van het Bureau goed op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie; h) hij stelt de financiële voorschriften betreffende het Bureau vast op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie, overeenkomstig artikel 20, lid 11; i) hij neemt de nodige maatregelen om het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen toe te passen, overeenkomstig artikel 23, lid 3, en j) hij stelt de regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad vast, overeenkomstig artikel 16, lid 2.
4. De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan niet worden verlengd.
5. De raad van bestuur kan taken aan het dagelijks bestuur delegeren, met uitzondering van de in lid 4, onder a), b), c), d), g) en h) bedoelde taken.
5. Behalve door normale vervanging of overlijden eindigt de ambtstermijn van leden en plaatsvervangers alleen als zij ontslag nemen. Indien een lid of plaatsvervanger echter niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij/zij de Commissie en de directeur van het Bureau onverwijld hiervan in kennis. De desbetreffende partij wijst voor de resterende ambtstermijn een nieuw lid of een nieuwe plaatsvervanger aan. De desbetreffende partij wijst voor de resterende ambtstermijn eveneens een nieuw lid of een nieuwe plaatsvervanger aan als de raad van bestuur op basis van een voorstel van een derde van zijn leden of van de Commissie concludeert dat een lid of plaatsvervanger niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid voldoet. Indien de resterende ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid of de nieuwe plaatsvervanger een volledige periode van vijf jaar bedragen.
6. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 4, onder a), c), d), en e), bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden is vereist. De voorzitter heeft de beslissende stem. De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt alleen deel aan stemmingen over de in lid 4, onder a) en b), bedoelde besluiten.
6. De raad van bestuur kiest uit de overeenkomstig lid 1, onder a) bedoelde leden een voorzitter en een vice-voorzitter, alsmede de in artikel 12 bedoelde twee leden van het dagelijks bestuur, voor een termijn van tweeëneenhalf jaar, die eenmaal kan worden verlengd.
7. De voorzitter roept de raad van bestuur eenmaal per jaar in vergadering bijeen, onverminderd extra buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur buitengewone vergaderingen bijeen.
7. De raad van bestuur ziet erop toe dat het Bureau de taken uitvoert waarmee het belast is. De raad is het programmerings- en toezichtorgaan van het Bureau. In het bijzonder heeft de raad van bestuur de volgende taken: a) hij stelt het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau vast overeenkomstig het meerjarenkader, op basis van een door de directeur van het Bureau ingediend ontwerp en na advies van de Commissie en het wetenschappelijk comité. Dit werkprogramma wordt opgesteld overeenkomstig de beschikbare financiële en personele middelen, en houdt rekening met de onderzoeks- en statistische werkzaamheden van de Gemeenschap. Het jaarlijkse werkprogramma wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; b) hij keurt de in artikel 4, lid 1, onder f) en h), bedoelde jaarverslagen goed, waarin in het laatste geval met name de behaalde resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma; met inachtneming van artikel 12 bis, vijfde alinea, wordt het wetenschappelijk comité geraadpleegd alvorens het in artikel 4, lid 1, onder f) bedoelde verslag wordt goedgekeurd; deze verslagen worden uiterlijk op 15 juni voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's; c) hij benoemt en ontslaat zonodig de directeur van het Bureau; d) hij keurt jaarlijks de ontwerpbegroting en de definitieve begroting van het Bureau goed; e) hij oefent de in artikel 23, lid 2 genoemde bevoegdheden uit met betrekking tot de directeur en de tuchtbevoegdheid ten aanzien van de directeur; f) hij stelt jaarlijks een raming op van de uitgaven en ontvangsten van het Bureau en hij doet deze raming toekomen aan de Commissie, overeenkomstig artikel 19, lid 5; g) hij keurt het huishoudelijk reglement van het Bureau goed op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie en het wetenschappelijk comité; h) hij stelt de financiële voorschriften betreffende het Bureau vast op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie, overeenkomstig artikel 20, lid 11; i) hij neemt de nodige maatregelen om het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen toe te passen, overeenkomstig artikel 23, lid 3; j) hij stelt de regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad vast, overeenkomstig artikel 16, lid 2; k) hij benoemt en ontslaat de leden van het wetenschappelijk comité overeenkomstig artikel 12 bis, eerste en derde alinea, en l) hij bepaalt of een lid of een plaatsvervanger van de raad van de bestuur niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid overeenkomstig lid 5 voldoet.
8. De directeur van het Europees Genderinstituut kan als waarnemer deelnemen aan vergaderingen van de raad van bestuur. Ook de directeuren van andere betrokken agentschappen van de Gemeenschap en organen van de Unie kunnen op uitnodiging van het dagelijks bestuur als waarnemer aan dergelijke vergaderingen deelnemen.
8. De raad van bestuur kan taken aan het dagelijks bestuur delegeren, met uitzondering voor de in lid 7, onder a), b), c), d), e), g), h), k) en l) bedoelde aangelegenheden.
8 bis. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 7 en lid 7, onder a), c), d), e), g), k) en l) bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden vereist is. Elk lid van de raad van bestuur, of bij afwezigheid, zijn/haar plaatsvervanger beschikt over één stem. De voorzitter heeft de beslissende stem. De door de Raad van Europa aangewezen persoon kan deelnemen aan stemmingen over de in lid 7, onder a), b), g) en k) bedoelde besluiten. 8 ter. De voorzitter roept de raad van bestuur tweemaal per jaar in vergadering bijeen, ongeacht bijkomende buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur buitengewone vergaderingen bijeen. 8 quater. De voorzitter of vice-voorzitter van het wetenschappelijk comité en de directeur van het Europees Genderinstituut kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bijwonen. De directeuren van andere betrokken agentschappen van de Gemeenschap, organen van de Unie of andere internationale instellingen zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9 kunnen op uitnodiging van het dagelijks bestuur de vergaderingen als waarnemer bijwonen.
Amendement 30 Artikel 12, lid 1
1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur en de twee vertegenwoordigers van de Commissie.
1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur, twee andere leden van de raad van bestuur, door de raad van bestuur gekozen overeenkomstig artikel 11, lid 6 en een van de door de Commissie in de raad van bestuur benoemde personen. De door de Raad van Europa in de raad van bestuur benoemde persoon kan de vergadering van het dagelijks bestuur als waarnemer bijwonen.
Amendement 31 Artikel 12, bis (nieuw)
Artikel 12 bis Wetenschappelijk comité Het wetenschappelijk comité bestaat uit elf onafhankelijke personen die hooggekwalificeerd zijn op het gebied van grondrechten. De raad van bestuur benoemt de leden na een transparante vacature- en selectieprocedure, nadat de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement is geraadpleegd en rekening is gehouden met haar standpunt. De raad van bestuur waarborgt een evenwichtige geografische verdeling. De leden van de raad van bestuur zijn geen lid van het wetenschappelijk comité. Het in artikel 11, lid 7, onder g) genoemde huishoudelijk reglement bevat de gedetailleerde voorwaarden voor de benoeming van het wetenschappelijk comité. De ambtstermijn van de leden van het wetenschappelijk comité bedraagt vijf jaar en kan niet worden verlengd. De leden van het wetenschappelijk comité zijn onafhankelijk. Zij mogen uitsluitend op eigen verzoek worden vervangen, of indien zij bij voortduring niet in staat zijn hun taken te vervullen. Indien een lid echter niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij/zij de Commissie en de directeur van het Bureau onverwijld hiervan in kennis. Ook kan de raad van bestuur op voorstel van een derde van zijn leden vaststellen dat de persoon in kwestie niet langer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, en kan hij deze persoon ontslaan. De raad van bestuur benoemt een nieuw lid voor de resterende ambtstermijn overeenkomstig de procedure voor de benoeming van gewone leden. Indien de resterende ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid een volledige periode van vijf jaar bedragen. De lijst van leden van het wetenschappelijk comité wordt gepubliceerd en door het Bureau op zijn website bijgehouden. Het wetenschappelijk comité kiest zijn voorzitter en vice-voorzitter voor een ambtstermijn van een jaar. Het wetenschappelijk comité staat garant voor de wetenschappelijke kwaliteit van het werk van het Bureau, en stuurt de werkzaamheden in die zin aan. Hiertoe betrekt de directeur het wetenschappelijk comité zo vroeg als nodig bij de voorbereiding van alle documenten die overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), b), c), d), e), f), g) en i) worden opgesteld. Het wetenschappelijk comité neemt besluiten bij twee derde meerderheid. De voorzitter roept het wetenschappelijk comité vier maal per jaar bijeen. Indien nodig brengt de voorzitter een schriftelijke procedure op gang of roept hij/zij op eigen initiatief of op verzoek van ten minste vier leden van het wetenschappelijk comité buitengewone vergaderingen bijeen.
Amendement 32 Artikel 13
1. Het Bureau staat onder leiding van een directeur, die door de raad van bestuur wordt benoemd op basis van een door de Commissie voorgestelde lijst van kandidaten. De directeur wordt benoemd op basis van persoonlijke verdiensten en capaciteiten inzake bestuur en beheer, alsmede ervaring op het gebied van de grondrechten. Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring tegenover de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en de vragen van de commissieleden te beantwoorden.
1. Het Bureau staat onder leiding van en wordt vertegenwoordigd door een directeur, die door de raad van bestuur wordt benoemd overeenkomstig de in lid 2 genoemde samenwerkingsprocedure ("concertatie"). De directeur wordt benoemd op basis van persoonlijke verdiensten, ervaring op het gebied van de grondrechten en capaciteiten inzake bestuur en beheer.
2. De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar. Op voorstel van de Commissie en na evaluatie kan deze termijn eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. Bij de evaluatie beoordeelt de Commissie met name de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt alsmede de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren.
2. De samenwerkingsprocedure verloopt als volgt: a) op basis van een lijst van kandidaten die door de Commissie is opgesteld na publicatie van een vacature en een transparante selectieprocedure, worden de kandidaten verzocht de Raad van de Europese Unie en de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement toe te spreken en vragen te beantwoorden, alvorens er een benoeming plaatsvindt; b) het Europees Parlement en de Raad spreken zich uit over de kandidaten en geven de volgorde van hun voorkeur aan; c) de raad van bestuur benoemt de directeur, waarbij hij rekening houdt met deze standpunten.
3. De directeur is verantwoordelijk voor: a) de uitvoering van de in artikel 4 omschreven taken; b) de voorbereiding en uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau; c) alle personeelszaken, en met name de uitoefening van de in artikel 23, lid 2, vastgestelde bevoegdheden; d) alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer; e) uitvoering van de begroting van het Bureau, overeenkomstig artikel 20, en f) de uitvoering van doeltreffende toezicht- en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Bureau in vergelijking met zijn doelstellingen, op basis van erkende normen. De directeur brengt jaarlijks aan de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van het toezicht.
3. De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar. In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het verstrijken van de ambtstermijn stelt de Commissie een evaluatie op van met name de prestaties van de directeur, en de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren. De raad van bestuur kan op basis van het evaluatieverslag en uitsluitend indien de taken en eisen van het Bureau zulks rechtvaardigen, op voorstel van de Commissie de ambtstermijn van de directeur eenmalig met maximaal drie jaar verlengen. De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de directeur te verlengen. Binnen een maand voordat de raad van bestuur formeel besluit de ambtstermijn te verlengen, kan de directeur worden verzocht voor de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement een verklaring af te leggen en vragen van haar leden te beantwoorden. Indien de ambtstermijn van de directeur niet wordt verlengd, blijft hij/zij in dienst totdat er een opvolger is benoemd.
4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij.
4. De directeur is verantwoordelijk voor: a) de uitvoering van de in artikel 4 omschreven taken en met name de voorbereiding en publicatie van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), b), c), d), e), f), g) en i) opgestelde documenten, in samenwerking met het wetenschappelijk comité; b) de voorbereiding en uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau; c) alle personeelszaken, en met name de uitoefening van de in artikel 23, lid 2, vastgestelde bevoegdheden ten aanzien van het personeel; d) alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer; e) uitvoering van de begroting van het Bureau, overeenkomstig artikel 20; f) de uitvoering van doeltreffende toezicht- en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Bureau in vergelijking met zijn doelstellingen, op basis van professioneel erkende normen. De directeur brengt jaarlijks aan de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van het toezicht; g) samenwerking met de nationale verbindingsofficieren; en h) samenwerking met het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van het Grondrechtenplatform overeenkomstig artikel 9 bis.
5. De raad van bestuur kan de directeur op basis van een voorstel van de Commissie vóór het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn ontslaan.
5. De directeur verricht zijn/haar taken op onafhankelijke wijze. Hij/zij legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij. 5 bis. De directeur kan op ieder moment door het Europees Parlement of de Raad worden verzocht een hoorzitting bij te wonen over vraagstukken die verband houden met de activiteiten van het Bureau. 5 ter. De raad van bestuur kan de directeur op basis van een voorstel van een derde van zijn leden vóór het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn ontslaan. De voorzitter van de raad van bestuur stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de reden voor het ontslag.
Amendement 33 Artikel 14
Artikel 14 Grondrechtenforum 1.Het forum bestaat uit vertegenwoordigers van: niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten en de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat, en antisemitisme; vakbonden en werkgeversorganisaties; betrokken sociale en beroepsorganisaties; kerken; religieuze levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties; universiteiten; erkende deskundigen en Europese en internationale instanties en organisaties.
Schrappen
2.De leden van het forum worden in het kader van een door de raad van bestuur vast te stellen open selectieprocedure geselecteerd. Het forum bestaat uit maximaal 100 leden. Hun ambtstermijn bedraagt vijf jaar, die eenmaal kan worden verlengd.
3.Leden van de raad van bestuur mogen geen lid van het forum zijn, maar kunnen wel deelnemen aan de vergaderingen van het forum.
4.Het forum vormt een orgaan voor de uitwisseling van informatie over grondrechtenkwesties en voor de bundeling van kennis. Het zorgt voor nauwe samenwerking tussen het Bureau en de belanghebbenden.
5.Het forum: - doet suggesties voor het opstellen van het krachtens artikel 11, lid 4, onder a), vast te stellen jaarlijkse werkprogramma, en - geeft feedback en doet suggesties voor follow-up op basis van het overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder b), vastgestelde jaarverslag over de situatie van de grondrechten.
6.Het forum wordt voorgezeten door de directeur. Het forum komt jaarlijks of op verzoek van de raad van bestuur bijeen. De werkwijze van het forum wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement van het Bureau en gepubliceerd. 7.Het Bureau verschaft het forum de nodige technische en logistieke ondersteuning en verzorgt het secretariaat van de vergaderingen.
Amendement 34 Artikel 15, lid 2
2. De leden van de raad van bestuur, de directeur en de leden van het forum verbinden zich ertoe in het openbaar belang te handelen. Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af. De overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), aangewezen leden van de raad van bestuur, de directeur en de leden van het forum verbinden zich ertoe op onafhankelijke wijze te handelen. Daartoe leggen zij een verklaring omtrent hun belangen af, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Beide verklaringen worden jaarlijks schriftelijk afgelegd.
2. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers, de leden van het wetenschappelijk comité en de directeur verbinden zich ertoe in het openbaar belang te handelen. Daartoe leggen zij een verklaring omtrent hun belangen af, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Zij stellen deze verklaring schriftelijk op bij de aanvaarding van hun ambt en herzien de verklaring wanneer er een wijziging met betrekking tot de belangen optreedt. Het Bureau publiceert de verklaring op zijn website.
Amendement 35 Artikel 15, titel en leden 1 en 2
Toegang tot documenten
1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.
Transparantie en toegang tot documenten
1. Het Bureau ontwikkelt goede administratieve praktijken teneinde de grootst mogelijke transparantie met betrekking tot zijn werkzaamheden te waarborgen.
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.
2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de aanvang van de werkzaamheden van het Bureau regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.
2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden nadat het Bureau operationeel is geworden specifieke regelingen vast voor de praktische uitvoering van lid 1. Deze omvatten onder meer regels voor: - de openbaarheid van vergaderingen, - de publicatie van de werkzaamheden van het Bureau, met inbegrip van die van het wetenschappelijk comité, en - de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001.
Amendement 36 Artikel 19 lid 3
3. De ontvangsten van het Bureau omvatten, afgezien van andere middelen:
3. De ontvangsten van het Bureau omvatten, afgezien van andere middelen, een in een speciale begrotingspost van de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen subsidie van de Gemeenschap.
a) een in een speciale begrotingspost van de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen subsidie van de Gemeenschap, en b) betalingen als vergoeding voor verleende diensten. Deze ontvangsten kunnen worden aangevuld met: a) vrijwillige bijdragen van de lidstaten, en b) financiële bijdragen van de in de artikelen 8, 9 en 27 bedoelde organisaties of derde landen.
Deze ontvangsten kunnen worden aangevuld met betalingen als vergoeding voor in het kader van de uitvoering van de in artikel 4 genoemde taken verleende diensten.
Amendement 37 Artikel 22 lid 4
4. Het Bureau is de rechtsopvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat. Het neemt alle juridische rechten en verplichtingen en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum over. Arbeidsovereenkomsten die het Waarnemingscentrum vóór de vaststelling van deze verordening heeft gesloten, blijven geldig.
4. Het Bureau is de rechtsopvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat. Het neemt alle juridische rechten en verplichtingen en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum over.
Amendement 38 Artikel 23, leden 1 en 2
1. Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau.
1. Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau en zijn directeur.
2. Het Bureau oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn verleend.
2. Het Bureau oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn verleend door het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en die welke aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag zijn verleend door de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.
Amendement 39 Artikel 27
Deelname van kandidaat-lidstaten of potentiële kandidaat-lidstaten
Deelname van kandidaat-lidstaten en landen waarmee een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten
1. Het Bureau staat open voor de deelname van de landen die met de Gemeenschap een associatieovereenkomst hebben gesloten en door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat of potentiële kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Unie zijn erkend, mits de betrokken associatieraad tot een dergelijke deelname besluit.
1. Het Bureau staat open voor de deelname van kandidaat-lidstaten en landen waarmee de Europese Gemeenschap een stabilisatie- en associatieovereenkomst heeft gesloten
2. In dat geval worden de uitvoeringsbepalingen voor de deelname vastgesteld in een besluit van de betrokken associatieraad. In het besluit worden de aan het betrokken land te verlenen expertise en bijstand omschreven en worden met name de aard, de omvang en de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Bureau uiteengezet, met inbegrip van bepalingen met betrekking tot de deelname aan de door het Bureau ontwikkelde initiatieven, de financiële bijdragen en het personeel. Het besluit is in overeenstemming met deze verordening en met het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. In het besluit wordt bepaald dat het deelnemende land een onafhankelijk persoon die aan de kwalificaties voor personen in de zin van artikel 11, lid 1, onder a), voldoet kan aanwijzen als waarnemer zonder stemrecht in de raad van bestuur.
2. De deelname van deze landen en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld in een besluit van de betrokken associatieraad, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke status van elk land. In het besluit worden met name de aard, de omvang en de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Bureau uiteengezet, binnen het in de artikelen 4 en 5 genoemde kader, met inbegrip van bepalingen met betrekking tot de deelname aan de door het Bureau ontwikkelde initiatieven, de financiële bijdragen en het personeel. Het besluit is in overeenstemming met deze verordening en met het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. In het besluit wordt bepaald dat het deelnemende land een onafhankelijk persoon die aan de kwalificaties voor personen in de zin van artikel 11, lid 1, onder a), voldoet kan aanwijzen als waarnemer zonder stemrecht in de raad van bestuur.
3.Het Bureau houdt zich bezig met de situatie van de grondrechten in de landen die overeenkomstig dit artikel aan het Bureau deelnemen, voorzover dit relevant is voor de betrokken associatieovereenkomst. Daartoe zijn de artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.
Amendement 40 Artikel 29
Artikel 29 Procedure 1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. 2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, daarvan. 3.De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt één maand.
Schrappen
Amendement 41 Artikel 30
1. De huidige ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat verstrijkt op 31 december 2006. De Commissie neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 11 ingestelde raad van bestuur op 1 januari 2007 operationeel is.
1. De huidige ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat verstrijkt op 31 december 2006. De Commissie neemt na de inwerkingtreding van deze verordening onverwijld de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 11 ingestelde raad van bestuur zo spoedig mogelijk operationeel is.
2. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening start de Commissie de procedure voor de aanstelling van een directeur van het Bureau overeenkomstig artikel 13, lid 1.
2. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening starten de betrokken partijen de procedure voor de aanstelling van een directeur van het Bureau overeenkomstig artikel 13, lid 1.
3. De raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie de huidige ambtstermijn van de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat met maximaal 18 maanden verlengen, in afwachting van het resultaat van de in lid 2 bedoelde aanwijzingsprocedure.
3. De raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie een directeur ad interim aanwijzen of de huidige ambtstermijn van de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor een zo kort mogelijke periode verlengen, in afwachting van het resultaat van de in lid 2 bedoelde aanwijzingsprocedure.
4.Indien de directeur van het Waarnemingscentrum niet bereid of in staat is om zijn of haar ambtstermijn overeenkomstig lid 3 te verlengen, wijst de raad van bestuur onder dezelfde voorwaarden een directeur ad interim aan.
Amendement 42 Artikel 31, leden 1 t/m 3
1. Het Bureau verricht regelmatig evaluaties vooraf en achteraf van zijn activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen. De resultaten van die evaluaties worden medegedeeld aan de raad van bestuur.
1. Het Bureau verricht regelmatig evaluaties vooraf en achteraf van zijn activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen. De resultaten van die evaluaties worden door de directeur medegedeeld aan de raad van bestuur.
2. Het Bureau doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.
2. Het Bureau doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.
3. Uiterlijk op 31 december 2009 geeft het Bureau opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de resultaten van de eerste drie jaar activiteit op basis van de door de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Deze evaluatie houdt rekening met de taken en de werkwijze van het Bureau en met het effect van het Bureau op de bescherming en de bevordering van de grondrechten en omvat een analyse van de synergie-effecten en de financiële gevolgen van een eventuele taakuitbreiding. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.
3. Uiterlijk op 31 december 2011 geeft het Bureau opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de resultaten van de eerste drie jaar activiteit op basis van de door de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Deze evaluatie: - houdt rekening met de taken en de werkwijze van het Bureau en met het effect van het Bureau op de bescherming en de bevordering van de grondrechten; - omvat een beoordeling van de eventuele noodzaak om taken, bevoegdheidssfeer, werkterreinen of structuur van het Bureau aan te passen; - omvat een analyse van de synergie-effecten en de financiële gevolgen van een eventuele taakwijziging; en - houdt rekening met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.
Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of het nodig is de taken, de werkingssfeer, de werkterreinen of de structuur van het Bureau aan te passen of uit te breiden, met inbegrip van specifieke structurele aanpassingen die nodig zijn om te waarborgen dat de horizontale voorschriften inzake regelgevende agentschappen na de inwerkingtreding ervan worden in acht genomen.
Amendement 43 Artikel 32, lid 1
1. De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de in artikel 31 vermelde evaluatie en doet de Commissie waar nodig aanbevelingen voor veranderingen met betrekking tot het Bureau, zijn werkmethoden en zijn mandaat. De Commissie dient het evaluatieverslag en de aanbevelingen in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en publiceert ze.
1. De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de in artikel 31, lid 3 en lid 4 vermelde evaluatie en doet de Commissie waar nodig aanbevelingen voor veranderingen met betrekking tot het Bureau, zijn werkmethoden en zijn mandaat. De Commissie dient het evaluatieverslag en de aanbevelingen in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en publiceert ze.
Na aanneming van de amendementen werd de zaak overeenkomstig artikel 53, lid 2 van het Reglement naar de bevoegde commissie terugverwezen (A6-0306/2006).