Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Gaza
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het Midden-Oosten, meer in het bijzonder die van 2 februari 2006 over de uitslag van de Palestijnse verkiezingen en de toestand in Oost-Jeruzalem(1), van 1 juni 2006 over de humanitaire crisis in de Palestijnse gebieden en de rol van de EU(2), en van 7 september 2006 over de toestand in het Midden-Oosten(3),
– gezien de resoluties nrs. 242 (1967) en 338 (1973) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,
– gezien het 'stappenplan voor de vrede' van 30 april 2003, afgekondigd door het 'Kwartet',
– gezien de conclusies van de zittingen van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van 15 september 2006, 16 en 17 oktober 2006 en 13 november 2006,
– gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Israëlische militaire operatie in Gaza sinds juni van dit jaar ruim 350 mensenlevens heeft geëist, waaronder veel burgers, en dat de Israëlische aanval van 8 november 2006 op Beit Hanoun 19 Palestijnen, merendeels vrouwen en kinderen, het leven heeft gekost,
B. uitermate bezorgd dat de humanitaire crisis rampzalige vormen heeft aangenomen als gevolg van de grootscheepse vernietiging van openbare voorzieningen en privé-woningen, de ontwrichting van ziekenhuizen, klinieken en scholen, het ontzeggen van toegang tot water, voedsel en elektriciteit, de verwoesting van landbouwgronden en de totale blokkade van de Gaza-strook,
C. overwegende dat de aanvallen rechtstreeks op burgerlijke voorzieningen waren gericht en dat buitensporige of willekeurige aanvallen op de burgerbevolking een flagrante schending van de grondrechten betekenen, zoals neergelegd in het internationaal recht en de Geneefse conventies,
D. overwegende dat de Israëlische premier Ehud Omert zijn leedwezen heeft betuigd voor wat hij te Beit Hanoun op 8 november 2006 het gevolg noemde van een "technische fout", en het Israëlische leger heeft om een intern onderzoek te starten,
E. overwegende dat het recht van een staat op zelfverdediging niet elke vorm van buitensporig of willekeurig geweld kan rechtvaardigen, en dat het internationaal humanitair recht elke aanval op de burgerbevolking streng verbiedt,
F. overwegende dat de nieuwe cyclus van geweld de pogingen van de Palestijnse Nationale Autoriteit om een nieuwe Palestijnse regering van nationale eenheid te vormen in gevaar brengt,
G. overwegende dat de internationale gemeenschap en de Europese Unie aanzienlijke steun verlenen voor pogingen om de humanitaire crisis in Gaza en op de westelijke Jordaanoever op te lossen, met bijzondere aandacht voor het 'tijdelijk internationaal mechanisme' (TIM), maar dat deze hulp niet aan alle behoeften kan voldoen,
H. ernstig bezorgd over de gevolgen van de recente benoeming van Avigdor Lieberman als nieuwe vice-premier van Israël,
I. overwegende dat het vredesproces in het Midden-Oosten in een politieke en diplomatieke impasse verkeert, hoewel een alomvattende en duurzame oplossing van het conflict tussen Israël en Palestina van essentieel belang is om in geheel de regio tot vrede en veiligheid te komen,
J. overwegende dat de Europese Unie als lid van het Kwartet (dat eveneens de VN, de Verenigde Staten en Rusland omvat) een bijzondere verantwoordelijkheid heeft waar het gaat om vrede en veiligheid in het Midden-Oosten, dat een naburig gebied van Europa is, en dat de instrumenten en methoden voor de coördinatie van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) bijgevolg moeten worden verbeterd, onder meer via de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt in het kader van het GBVB op basis van de artikelen 15 en 16 van het EU-Verdrag,
1. geeft uiting aan zijn diepste gevoelens van rouw en medeleven met de families van de slachtoffers van de recente bomaanvallen op Beit Hanoun en met alle andere onschuldige slachtoffers;
2. spreekt zijn hevige verontwaardiging uit over het bloedbad dat het Israëlische leger in Beit Hanoun en in Gaza heeft aangericht; veroordeelt het gebruik van buitensporig geweld door het Israëlische leger, wat de pogingen ondermijnt om het vredesproces op gang te brengen;
3. roept de Israëlische regering op om haar militaire operaties in Gaza zonder verder uitstel te staken; stelt nogmaals dat er voor het Israëlisch-Palestijns conflict geen militaire oplossing bestaat;
4. verzoekt de Palestijnse milities een einde te maken aan het afvuren van raketten op Israëlisch grondgebied dat willekeurig is en bewust op burgers is gericht, het bestand te eerbiedigen en af te zien van verdere escalatie van het conflict; veroordeelt de recente raketaanvallen in Sderot en het doden van onschuldige Israëlische burgers;
5. spreekt zijn diepe bezorgdheid over de mogelijke ernstige gevolgen van de huidige crisis, waaronder verdere militaire en terreuraanvallen die de kwetsbare politieke toestand in de gehele regio ondermijnen;
6. neemt er kennis van dat de Verenigde Staten in de VN-Veiligheidsraad een ontwerpresolutie over de toestand in Gaza met een veto hebben tegengehouden, en betreurt dat een duidelijk en krachtig standpunt van de internationale gemeenschap over de lopende crisis ontbreekt;
7. verzoekt de regering van de Verenigde Staten haar rol in het Kwartet en in het Israëlisch-Palestijns conflict opnieuw te bezien, om haar steun te verlenen aan het staken van het geweld en aan een nieuwe, echte dialoog tussen de partijen;
8. vraagt de Raad en de lidstaten om een gemeenschappelijk standpunt volgens artikel 15 van het EU-Verdrag in te nemen, om tot een juiste beoordeling van de huidige situatie te komen en steun te bieden voor een ernstige poging om een einde te maken aan het geweld en de partijen aan de onderhandelingstafel te brengen;
9. verzoekt het Kwartet dringend aan te sturen op hervatting van de onderhandelingen met en tussen de betrokken partijen en op volledige tenuitvoerlegging van het stappenplan in al zijn onderdelen; verklaart in dit specifieke stadium eens te meer dat een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten enkel mogelijk is via onderhandelingen over een degelijk en definitief vredesakkoord zoals beschreven in het stappenplan, zonder voorwaarden vooraf, op basis van het bestaan van twee democratische, soevereine en levensvatbare staten, die vreedzaam naast elkaar leven binnen veilige en internationaal erkende grenzen, en meent dat het aanhoudende verlies van burgerlevens niet kan worden geduld;
10. herhaalt als zijn zienswijze dat de aanwezigheid van een multilaterale troepenmacht in Libanon als goed voorbeeld kan dienen, dat navolging in Gaza en op de westelijke Jordaanoever verdient om de burgerbevolking aan beide zijden te beschermen; verzoekt de Raad intussen een initiatief te lanceren om internationale militaire waarnemers naar Gaza te sturen, en verzoekt alle partijen een dergelijk voorstel te steunen en er volledig aan mee te werken;
11. vraagt de Raad om de associatieraad EU-Israël dringend bijeen te roepen om er het standpunt van de Europese Unie na de Israëlische militaire operaties in Gaza te laten horen, vooral met het oog op volledige naleving van artikel 2 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël(4);
12. verzoekt de Raad om zich, in het kader van de interim-associatieovereenkomst tussen de EU en de Palestijnen(5), tot de nieuwe Palestijnse regering van nationale eenheid te wenden om de kwestie van geweld en veiligheid aan te pakken;
13. benadrukt dat de mensenrechten volledig geëerbiedigd moeten worden en dat de schending van het internationaal humanitair recht in Gaza en op de westelijke Jordaanoever onmiddellijk moet ophouden;
14. sluit zich aan bij de verklaring van het EU-voorzitterschap waarin de Israëlische regering met klem wordt verzocht alle provocerende activiteiten in de Palestijnse gebieden te staken, waaronder de bouw van nederzettingen, de bouw van de scheidingsmuur, de willekeurige militaire operaties en de sloop van Palestijnse woningen;
15. verzoekt de Commissie en de lidstaten extra medische steun aan de Palestijnse ziekenhuizen te verlenen, met name in Gaza;
16. verheugt zich over het vergelijk dat de president van de Palestijnse autoriteit heeft bereikt om een nationale dialoog tussen de Palestijnse politieke partijen op gang te brengen en een nieuwe Palestijnse eerste minister te benoemen om een nieuwe Palestijnse regering te vormen, die als onderhandelingspartner van de internationale gemeenschap kan optreden; meent dat dit kan leiden tot hervatting van de economische steun aan de Palestijnse Autoriteit;
17. verzoekt de Raad en de Commissie samen met de internationale gemeenschap essentiële humanitaire hulp voor de Palestijnse bevolking te blijven waarborgen; dringt erop aan dat het tijdelijk internationaal mechanisme wordt versterkt en uitgebreid, zowel in de tijd als wat de middelen betreft; verzoekt de Israëlische regering dringend de overmaking van de ingehouden Palestijnse belasting- en douane-inkomsten te hervatten;
18. verzoekt Israël om de economische blokkade van Gaza op te heffen, de handel tussen de Palestijnse gebieden, Israël en de rest van de wereld te vergemakkelijken, de economische ontwikkeling in Gaza ten voordele van zowel Palestijnen als Israëli's te bevorderen en om het verkeer van mensen in Rafah, met inachtneming van de Overeenkomst over het verkeer en toegang tot Rafah en EU-Border Assistance Mission, in Karni en bij andere grensposten in Gaza toe te staan; verzoekt de EU om haar volle verantwoordelijkheid te nemen voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst;
19. herhaalt zijn oproep tot onmiddellijke vrijlating van de Palestijnse ministers en vertegenwoordigers van de wetgevende macht die zich in Israëlische gevangenschap bevinden, en van de ontvoerde Israëlische soldaat;
20. verzoekt de Raad alles in het werk te stellen om een internationale vredesconferentie bijeen te roepen - naar analogie van de Conferentie van Madrid in 1991 - om tot een allesomvattende, duurzame en levensvatbare oplossing van de problemen in het gebied te komen, op basis van de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, en is van oordeel dat een unilaterale aanpak door een van de partijen moet worden verworpen;
21. acht in dit verband de deelname van de Liga van Arabische landen aan het vredesproces van essentieel belang; beschouwt het "plan van Beiroet" van de Liga van 2002 en het Geneefse initiatief van 2003 als belangrijke bijdragen tot de onderhandelingen, waarmee terdege rekening moet worden gehouden;
22. verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te laten toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de president van de Palestijnse autoriteit, de Palestijnse wetgevende raad, de Israëlische Knesset en regering, de regeringen en parlementen van de Verenigde Staten en de Russische Federatie, en de secretaris-generaal van de Liga van Arabische landen.